Nephi en de anderen

“Tribal family” door Yoram Raanan

Dit is deel B van de Studie van 1 en 2 Nephi.

Algemeen overzicht:

1 – Nephi’s sociale omgeving en focus
2 – Nephi en zijn ouders
3 – Nephi’s vrouw en kinderen
4 – Nephi en z’n broers Laman en Lemuel
5 – Nephi’s andere broers
6 – Nephi’s zusters
7 – Nephi en de familie van Ismaël
8 – Nephi en Zoram
9 – Een eenzaam man?

Volledig overzicht: zie onderaan. Dit zal u helpen oriënteren in dit uitgebreide deel. Er valt inderdaad verrassend veel te ontdekken. Het gaat om relaties tussen mensen waar veel voor onszelf uit te leren valt. Het gaat ook om concrete historische vragen en hypothesen over de samenstelling van de gezinnen en over chronologie. De inhoud is dus gevarieerd. Noteer dat ik tussendoor de tekst soms nog bijwerk en uitbreid.

Voor de illustraties koos ik moderne joodse kunstenaars, zowel als hint naar de Hebreeuwse verbanden in  de tekst, als voor de eigentijdse waarde van Nephi’s woorden.

1 – Nephi’s sociale omgeving en focus

1.1 – Wie vormen de groep van emigranten?
1.2 – Een verhaal met kleine details en grote hiaten

1.1 – Wie vormen de groep van emigranten?

Het Boek van Mormon begint met een migratie, van Jeruzalem naar het westelijk halfrond. Twee families vormen er de basis van: die van Lehi en die van Ismaël. Daar kwam ook nog Zoram bij, de dienstknecht van Laban. Tijdens de eerste jaren “in de wildernis” werden huwelijken gesloten en kinderen geboren. Uit hoeveel personen bestaat dan de groep wanneer het schip klaar is voor het vertrek naar het beloofde land? Nephi beschreef dat moment als volgt: “… welnu, wij gingen allen aan boord van het schip, met onze vrouwen en onze kinderen” (1 Nephi 18:6).

Berekeningen over het aantal reizigers lopen uiteen omdat enkele factoren onbekend zijn, waaronder het aantal kinderen en de mogelijke aanwezigheid van dienstknechten en dienaressen. De tekst laat alvast de volgende lijst toe, met tussen haakjes het aantal personen. Ze komen allemaal verder aan bod.

  • (1) Nephi zelf.
  • (2) Zijn vader Lehi en zijn moeder Sariah.
  • (5) Zijn vijf broers: de ouderen Laman, Lemuel en Sam; de jongeren Jakob en Jozef.
  • (2 à 6?) Zijn zussen — “en ook mijn zusters” (2 Nephi 5:6). Het zijn er minstens twee aangezien Nephi hen in het meervoud vermeldt. Als we uitgaan van een gelijk aantal zonen en dochters, kan Sariah zelfs zes dochters hebben gehad, dus twaalf kinderen in totaal. In de preambule van 1 Nephi vermeldt Nephi alleen zonen, maar het is niet ongebruikelijk dat dochters gewoon onvermeld blijven.
  • (8 à 14?) Twee zonen van Ismaël met hun gezinnen (1 Nephi 7:6). In de veronderstelling dat elk echtpaar twee à vijf kinderen had (waarvan sommigen tijdens de jaren in de wildernis kunnen geboren zijn), zijn dit twee gezinnen van elk vier à zeven personen. Sommigen menen dat de hierboven gemelde zussen van Nephi de echtgenotes van deze twee zonen van Ismaël waren. In dat geval mogen we deze vrouwen niet tweemaal tellen.
  • (1) Zoram, de voormalige dienstknecht van Laban.
  • (5 of meer?) Vijf dochters van Ismaël (1 Nephi 7:6): elk van hen huwt met een van de vier oudste zonen van Lehi; de oudste dochter trouwt met Zoram (1 Nephi 16:7). Noteer dat op die manier Zoram een aangetrouwde zwager (schoonbroer) van Nephi wordt. Er kunnen meer dochters van Ismaël geweest zijn en ook zonen. Baarde de vrouw van Ismaël ook nog kinderen in de wildernis, zoals Sariah?
  • (10 à 25?) Kinderen die tijdens de jaren in de wildernis werden geboren (1 Nephi 17:2). Jakob en Jozef, kinderen van Lehi, telden we al hiervoor, net zoals de kinderen van de twee zonen van Ismaël. Daarnaast zijn er nog vijf jonge echtparen. De vaders zijn Laman, Lemuel, Sam, Nephi en Zoram. Laman en Lemuel beklagen zich dat hun “vrouwen hebben gezwoegd tijdens hun zwangerschap; en zij hebben kinderen in de wildernis gebaard” (1 Nephi 17:20). Als we uitgaan van twee à vijf kinderen per gezin, maakt dat tussen de tien en vijfentwintig kinderen. Uitzonderlijk kunnen het er meer geweest zijn. Er is een argument om minstens vier kinderen bij elk van de gezinnen van Laman en Lemuel te veronderstellen omdat Lehi, indien hij zijn zegens kort na aankomst in het beloofde land gaf, de “zonen en dochters” van respectievelijk Laman en Lemuel bij zich laat brengen en hen toespreekt (2 Nephi 4: 3,8). Dat maakt minstens twee zonen en twee dochters van elke vader. Indien Lehi die zegens echter pas enkele jaren na aankomst in het beloofde land gaf, kunnen een aantal van die kinderen pas na de zeereis geboren zijn.
  • Ismaël is overleden voor het vertrek naar het beloofde land (1 Nephi 16: 34). Over de dood van Ismaëls vrouw schrijft Nephi niets. Nephi vermeldt haar niet bij de beschrijving van de groep vrouwen aan boord van het schip, dus was zij vermoedelijk ook overleden.

Minimaal mag je dus uitgaan van een kleine dertig personen, samengesteld sinds het vertrek uit Jeruzalem en tegen de tijd van inscheping een tiental jaar later. Een bovengrens is moeilijk te bepalen. John Tvedtnes rekent tot 68 personen — 19 volwassenen en een maximum van 49 kinderen indien in elk koppel jaarlijks een kind werd geboren tijdens de jaren in de wildernis.[1] Hilton en Hilton komen tot een estimatie van 73 personen.[2]

Enkele analisten wijzen er bovendien op dat Lehi en Sariah waarschijnlijk een aantal dienstknechten en dienaressen in hun gevolg hadden.[3] Het gezin was welstellend en beschikte dus over “personeel”, zoals gebruikelijk en ook nodig in een cultuur waar alles met de hand gebeurde. Volgens deze analisten zouden Lehi en Sariah hun trouwste helpers niet zomaar achtergelaten hebben, ook omdat de expeditie zelf bijstand vereiste. Het vervoer, het opslaan en weer afbreken van de zware woestijntenten vergde mankracht. Vaak waren die dienaars en dienaressen familieverwanten vanuit de clanmatige samenstelling van de groep. Maar net zoals in Bijbelse verhalen was dat dienend personeel zo vanzelfsprekend, zo deel van het huishoudelijke “bezit”, dat ze niet apart vermeld werden tenzij een van hen een rol in het verhaal vervulde, zoals Zoram. Ook de groep van Ismaël had dus mogelijk “personeel” bij. Dat verhoogt het aantal reizigers. Die bijkomende werkkrachten helpen ook de bouw van het schip te verklaren, alsmede de demografische ontwikkeling achteraf.

Anderzijds is zo’n groot aantal reizigers moeilijk te verzoenen met de vereisten van de zeereis als men denkt aan de grootte van het schip, de reistijd en de voorraden voor onderweg. In die optie is een kleinere groep geloofwaardiger.[4] Voor de latere demografische groei zijn er andere verklaringen.[5]

 

1.2 – Een verhaal met kleine details en grote hiaten

Hoe richt Nephi zijn sociale focus?

Nephi legt een aantal opvallende nadrukken in zijn tekst. Ze steken er als bulten uit omwille van de ruimte die ze innemen en de details die hij erbij vertelt. Zo domineert de strijd tussen de broers nogal wat episodes, waarbij opmerkingen over het leiderschap de rode draad vormen. Verder staan de profetieën rond het huis van Israël en de bekommernis om het nageslacht sterk op de voorgrond. Maar ook dramatische incidenten met anderen krijgen disproportionele aandacht binnen een kleine tijdsspanne, zoals het bekomen van de koperen platen en de dood van Laban, of het breken van de boog en de gevolgen ervan op de groep. Vanuit Nephi’s gemoedstoestand bij het schrijven wordt duidelijker waarom hij op die punten uitweidt (zie in het deel “Op zoek naar Nephi“).

Er zitten ook intrigerende hiaten in Nephi’s verslag. Waarom zegt hij niets over zijn vrouw, zelfs niet haar naam? Waarom niets over zijn kinderen? Waarom blijft zijn oudere broer Sam volledig in de schaduw staan? Waarom geen melding van de dood van zijn moeder? In een opsomming van mensen die met hem meegaan zegt hij tussendoor dat hij ook zusters heeft, maar verder niets: wie waren zij en met wie waren zij gehuwd? Op het einde spreekt vader Lehi zegeningen en beloftes uit, persoonlijk gericht aan elk van zijn kinderen, behalve aan Nephi: waarom niet? Waarom spreekt Nephi na de dood van zijn vader geen huldewoorden voor hem uit, zoals anderen elders in het Boek van Mormon doen over hun vader? Nephi zalfde “een man” als koninklijk opvolger. Waarom geen naam? Waarom geen persoonlijke woorden van zegen aan elk van zijn eigen kinderen?

Geen enkel antwoord op die vragen verandert iets aan de grondlijn van het verhaal, maar het lijken allemaal zaken die je verwacht te lezen in dit levensverhaal. Misschien zijn die hiaten in het verslag wel meer dan gewone vergetelheden. Waren bepaalde herinneringen zo pijnlijk of zo persoonlijk voor Nephi dat hij ze liever niet aan de geschiedenis wilde toevertrouwen? Vocht hij ook met eigen demonen, zoals mogelijk blijkt uit zijn smartelijke introspectie over zijn “ongerechtigheden, verzoekingen en zonden”? (2 Nephi 4:17–19). Opvallende lacunes zijn veelzeggend. Ze getuigen ook van authenticiteit: een negentiende-eeuwse schrijver die dit alles uitgedacht zou hebben, had de meeste van die lacunes natuurlijk ingevuld want de vragen schreeuwen om antwoorden. Een poging om Nephi’s relatie met anderen te doorgronden kan helpen hem beter te begrijpen en redenen voor sommige lacunes te vinden.

Nephi houdt de griffel vast. Hij kiest wat hij over wie schrijft. Ook al zou hij zich neutraal willen opstellen, vanuit zijn wezenlijke plaats in het verhaal kan hij moeilijk een onpartijdige waarnemer zijn. Hij heeft bovendien een religieuze opdracht in het prijzen van het goede en het veroordelen van het kwaad. Die tegenstelling projecteert hij in de mensen om zich heen. Ze zijn goed of slecht hoewel de bedoeling steeds is om de slechten tot inkeer te brengen.

We kunnen de personen die rond Nephi wentelen dus alleen kennen door wat hij over hen loslaat. Het was allicht niet zijn bedoeling ze elk behoorlijk voor te stellen. Hij lijkt ze ook enkel te vermelden in de mate dat ze passen in zijn hoger schrijfdoel of voor de noodzaak van het verhaal. Op de voorgrond staan de twee polen van goed en kwaad: hij en zijn vader versus Laman en Lemuel. De anderen haken in bij een van die twee polen zodat er twee kampen ontstaan die in een latere fase tot de tegengestelde volken van Nephieten en Lamanieten uitgroeien.

In de volgende onderdelen focus ik op afzonderlijke personen met wie Nephi samenleefde of in aanraking kwam. Omdat hun levens ineengestrengeld zitten overlapt de bespreking hier en daar, waardoor dezelfde elementen soms bij de een en bij de ander terugkomen. Dat is onvermijdelijk.

Ten slotte moet de lezer dit blijven onthouden: pas na meer dan dertig jaar sinds het vertrek uit Jeruzalem blikt Nephi terug op de gebeurtenissen die hij op de kleine platen beschrijft (2 Nephi 5:28–30). Net zoals voor elk van ons zijn het de intens emotionele momenten die met de meeste details in ons geheugen gegrift staan. Die momenten behelzen vooral de interactie met anderen.

 

2 – Nephi en zijn ouders

2.1 – Nephi en zijn vader Lehi in het boek 1 Nephi
2.2 – Nephi en zijn vader Lehi in het boek 2 Nephi
2.3 – Nephi en zijn moeder Sariah

2.1 – Nephi en zijn vader Lehi in het boek 1 Nephi

Nephi vermeldt zijn vader van bij het eerste vers: “… daarom ben ik enigermate in al de geleerdheid van mijn vader onderwezen”.

“Mijn vader” – nog 92 keer zal Nephi diezelfde verwijzing in zijn teksten gebruiken. “Mijn vader” is een wezenlijk referentiepunt in het verhaal. Maar die relatie tussen Nephi en Lehi is er zelden een van man tot man: het zijn anderen, en in het bijzonder Laman en Lemuel, die de relatie tussen Nephi en Lehi onontkoombaar belasten. Nephi kan zelden zijn vader aanhalen zonder dat zijn broers als tegenpolen mee in beeld verschijnen.

2.1.1 – Deel van de Bijbelse dimensie van vader-zoon relaties
2.1.2 – Een trotse zoon in het voetspoor van de vader
2.1.3 – Neemt Nephi het leiderschap in handen?
2.1.4 – Groeit Nephi uit boven zijn vader?
2.1.5 – Een oproep om Lehi en Nephi te doden
2.1.6 – De grammatica bevestigt de verschuiving
2.1.7 – Nephi, de feitelijke, dagelijkse leider

2.1.1 – Deel van de Bijbelse dimensie van vader-zoon relaties

In de Bijbel voeden vader-zoon relaties een aantal funderende verhalen, bijna steeds gepaard met spanningen over patriarchale voorkeur en erfrecht: Abraham ten aanzien van Ismaël en Isaak; Isaak ten aanzien van Ezau en Jakob; Jakob ten aanzien van Jozef en zijn andere zonen; Jozef ten aanzien van Efraïm en Manasse.

Jakob kruiste zijn handen toen hij Efraïm en Manasse, Jozefs kinderen, zegende. Pastel tekening door Shoshannah Brombacher

Tegen die typerende achtergrond staat Nephi in het centrum van zijn eigen Schriftuurlijk familie-epos. Net zoals andere Bijbelse patriarchen krijgt zijn vader Lehi te maken met twee polen onder zijn kroost, de gehoorzame versus de opstandige. Die tegenstelling zal het hele Boek van Mormon en zijn duizend jaar geschiedenis overheersen. Net zoals in andere Bijbelse verhalen vervult Nephi de rol van de jongere zoon die boven de oudere wordt verkozen — net zoals Mozes, Isaak, Jakob, Jozef, Efraïm, David of Salomo die rol toebedeeld kregen. Het is een patroon dat telkens weer het betrekkelijke van de rechten van de eerstgeborene onderstreept.

Overkoepelend is de metaforische vader-zoon relatie tussen God en het verbondsvolk Israël. Ook in die relatie heerst spanning: als een bezorgde vader wil God beschermen en helpen, maar de opstandige zoon verzet zich en gaat ellende tegemoet. De vader pleit en smeekt en dreigt door de mond van zijn profeten. Maar hij blijft liefhebben met open armen. De gelijkenis van de verloren zoon vertelt het eeuwen later in een aangrijpend eenvoudige vorm.

Tegelijkertijd is er die andere, ongeschonden vader-zoon relatie: de Vader en zijn geliefde Zoon. Die is archetypisch voor volmaaktheid en voor de wisselwerking tussen onderwerping aan de Vader en verheerlijking.

Ten slotte, toch ook het onbehaaglijk luik dat de antieke cultuur tekent: waar zijn de moeders en de dochters?

 

2.1.2 – Een trotse zoon in het voetspoor van de vader

Nephi profileert zich onmiddellijk en met nadruk als de zoon die de zijde van zijn vader gekozen heeft, terwijl zijn broers Laman en Lemuel dat niet doen. Al van de eerste bladzijden laat hij ons weten dat hij “al de woorden geloofde die mijn vader had gesproken; daarom stond ik niet tegen hem op zoals mijn broers” (1 Nephi 2:16). Wanneer hij dit dus dertig jaar later schrijft voor zijn eigen kinderen en nakomelingen, wil hij die boodschap meteen benadrukken.

Wanneer Lehi zijn zonen de opdracht geeft om naar Jeruzalem terug te keren voor de koperen platen, horen we Nephi de bekende passage uitspreken:

Ik zal heengaan en de dingen doen die de Heer heeft geboden, want ik weet dat de Heer geen geboden aan de mensenkinderen geeft zonder een weg voor hen te bereiden, zodat zij kunnen volbrengen wat Hij hun gebiedt. (1 Nephi 3:7)

Maar we vermelden zelden het volgende vers: “En het geschiedde, toen mijn vader die woorden had gehoord, dat hij buitengewoon verheugd was, want hij wist dat ik door de Heer was gezegend.” De tevredenheid van zijn eigen vader lijkt Nephi even belangrijk te melden als de zegen van de Heer. Hij laat niet na ons in herinnering te brengen dat zijn vader zich in hem verheugt en niet in zijn broers. Zo citeert hij zijn vader naar aanleiding van het visioen van de boom des levens — heerlijk voor hem en Sam; pijnlijk, bijna fatalistisch voor Laman en Lemuel:

… wegens hetgeen ik heb gezien, heb ik reden mij in de Heer te verheugen over Nephi en tevens over Sam; want ik heb reden te veronderstellen dat zij, en ook velen van hun nageslacht, zullen worden gered. Maar zie, Laman en Lemuel, voor jullie vrees ik uitermate; want zie, ik meende in mijn droom een donkere en sombere wildernis te zien … (1 Nephi 8:3–4).

Zoals het een goede zoon betaamt wil Nephi in de voetsporen van zijn vader treden. Hij verlangt “de dingen te weten die mijn vader had gezien” (1 Nephi 11:1). Hij ontvangt dan ook een visioen zoals zijn vader. In de beschrijving herinnert hij de lezer telkens aan de binding met zijn vader: “de boom die mijn vader had gezien …; de roede van ijzer die mijn vader had gezien …; en ik keek en zag de Verlosser van de wereld, van wie mijn vader had gesproken …; een groot en ruim gebouw, gelijk aan het gebouw dat mijn vader had gezien” (1 Nephi 11:8, 25, 27, 35).

Wie aandachtig leest zal rare overgangen in de tekst opmerken. Nephi wil telkens over “mijn handelingen in mijn dagen” spreken, maar komt dan snel weer bij de kroniek van zijn vader terecht. Die overgangen zijn tekenend voor de verwevenheid van Nephi’s gedachtegang met die van zijn vader. Dit aspect hoort bij verhaalanalyse en bespreek ik daar (zie het deel Nephi als schrijver — in afwerking).

 

2.1.3 – Neemt Nephi het leiderschap in handen?

Hoe wordt leiderschap bepaald?

Zolang Lehi leeft, is hij een evidente “priesterschapsleider” vanuit twee functies: de profetische functie die hij openbaar in Jeruzalem vervulde en de patriarchale functie als leidende vaderfiguur.

  • Voor een profeet, althans  in deze periode, is het concept van leiderschap niet zo scherp afgebakend. Een profeet predikt, vermaant en geeft opdrachten. Hij is geen duidelijk deel van een hiërarchie, evenmin als de andere “vele profeten” die in Jeruzalem predikten.
  • In de familiale sfeer is Lehi duidelijker de leider: hij neemt al de toepasselijke beslissingen en zijn zonen staan onder hem.

Maar in de discussies tussen Nephi en zijn broers over gezag verschijnen specifieke termen over leiderschap — in het Engels king, ruler en teacher. Lehi wordt nergens met zo’n leidinggevende titel vermeld. Er sluipen dus concepten binnen die aan iemand gezag verlenen buiten de profetische en patriarchale functies. Zo wordt het zaad van twist over gezag gezaaid.

Aanwijzingen in de tekst verraden dat zowel Lehi als Nephi voor een verschuiving zorgen: het effectieve leiderschap van de groep verhuist van Lehi naar Nephi. Het lijkt in die beweging niet om een bewuste “machtsovername” door Nephi te gaan, maar om een natuurlijke ontwikkeling, door de vermoede fysische verzwakking van Lehi, door de onduidelijkheid in leidersfuncties en door de tegengestelde houdingen van de broers zelf. Net zoals in een gezin of in de kerk, krijgt de gehoorzame zoon of het gehoorzaam lid als vanzelf meer bevoegdheid in handen. Lehi zelf zag er allicht geen graten in dat Nephi overnam, hoewel we dat niet met zekerheid weten. Lehi lijkt immers met veel meer geduld en liefde met anderen om te gaan dan de kordate Nephi. Indien Lehi toch bezorgd was om enig heerszuchtig gedrag van Nephi, kan Nephi verkozen hebben het niet te noteren: hij houdt immers de pen van het verhaal vast.

Het probleem van de gezagsverhoudingen stelt zich wel expliciet onder de broers. In een patriarchaal systeem heeft de vader gezag over al zijn kinderen, maar tussen de kinderen onderling gelden ook natuurlijke regels van anciënniteit: een oudere heeft meer gewicht dan een jongere. En daar loopt het mis en nog wel door een ongebruikelijke formalisering van het leiderschap.

Heerser of regelgever?

Nephi vermeldt al vroeg in het verhaal dat de Heer hem zei: “En voor zover je mijn geboden onderhoudt, zul je als heerser en leraar over je broers worden gesteld” (1 Nephi 2:22). Leraar, tot daar toe, maar ook “heerser”?

“Jood met de Wet” door Marc Chagall

Heerser is echter in deze context een te harde vertaling voor het Engelse ruler, dat letterlijk “regelgever” betekent. Het had die betekenis nog volop in 1830.[6] Dit Engels woord komt via het Oudfrans riule van het Latijn regula. In het Nederlands gaf het regel, en vandaar regelen. Oorspronkelijk was een regula een recht stuk hout om zaken af te meten: met deze meetlat of regel kon men normen volgen. Het Latijns werkwoord regere  betekent dan ook eerst “richten, afbakenen” en vandaar “leiden, sturen”, wat in het Nederlands regeren gafIn de Hebreeuwse religieuze context heeft het te maken met het toezien op de regels van de Wet van Mozes. Andere voorkomens van ruler in het Boek van Mormon doen ook opteren voor de vertaling regelgever of regeerder, als iemand die de zaken “regelt”.[7] De combinatie van “ruler and teacher” in 1 Nephi 2:22, dus van “regelgever en leraar”, legt het accent op regulerend en onderwijzend leiderschap, niet op “overheersing”.  Nephi ziet zich niet als “heerser”, maar als toezichter op het onderhouden van de wet van Mozes.

Wanneer de broers echter Nephi later verwijten “king and ruler” te willen zijn, koning en regelgever, voegen ze er een andere dimensie aan toe, namelijk een koninklijke uitoefening van gezag, die dan “overheersing” kan impliceren (1 Nephi 16:38). Naast die functie van koning staat nog steeds de ruler, de regulerende functie in het kader van de wet van Mozes. Vertalen als “koning en heerser” heeft dan ook geen zin.

Die nuances hebben een groot belang in de latere controverses over leiderschap tussen Nephieten en Lamanieten. Ruler mag je dus niet zomaar met heerser vertalen.

Een explosieve boodschap

Die taalkundige nuancering neemt niet weg dat Nephi van bij de aanvang met een toch wel explosieve boodschap komt. De belofte die hem sowieso boven zijn broers stelt — “En voor zover je mijn geboden onderhoudt, zul je als regelgever en leraar over je broers worden gesteld” — komt al meteen na het vertrek uit Jeruzalem tijdens de eerste etappe in de wildernis. De belofte klinkt als voor de toekomst (“zul je worden gesteld”), maar het feit dat Nephi ze vermeldt toont het belang dat hij eraan hecht. Hij wil blijkbaar lezers meteen overtuigen dat hij al in de beginperiode die belofte had — niet zozeer ons als moderne lezers, maar wel zijn verwanten en nakomelingen. Hij schrijft dit alles immers — ik kan het niet voldoende benadrukken — na de splitsing van de groepen in Nephieten en Lamanieten en vooreerst ten behoeve van zijn eigen volk. De boodschap “Ik was gekozen vanaf het begin”, lijkt hij al bij de aanvang van zijn verhaal te willen benadrukken als antwoord op de latere aanspraken en verwijten van zijn broers.

Nephi de gehoorzame wordt ook initiatiefnemer

Lehi spreekt Nephi aan: “Zie, ik heb een droom gedroomd waarin de Heer mij heeft geboden dat jij en je broers naar Jeruzalem zullen terugkeren” (1 Nephi 3:2). Het doel is de koperen platen bij Laban te gaan halen. Het blijkt uit het verhaal dat Lehi zijn oudere zoons er al over heeft aangesproken, dus mogelijk toch vanuit respect voor de anciënniteit: de oudere zonen krijgen de opdracht eerst te horen. Maar, zegt Lehi tegen Nephi, die oudere zonen “morren en zeggen dat het moeilijk is wat ik van hen heb geëist; maar zie, niet ik heb het van hen geëist, maar het is een gebod van de Heer” (vers 5). Lehi zelf treedt dus niet op als “eiser” of “heerser” tegenover zijn zonen, maar als spreekbuis van de Heer. Waarop Nephi met zijn bekend antwoord “Ik zal heengaan en de dingen doen die de Heer heeft geboden” niet alleen zijn gehoorzaamheid bevestigt, maar ook het feitelijk leiderschap over de groep broers overneemt.

Tijdens de daaropvolgende gebeurtenissen in Jeruzalem zorgt Nephi telkens voor de kenteringen die de opdracht doen slagen. Hij neemt het initiatief en spreekt krachtig tegen Laman en Lemuel. Wanneer zij hem met een stok slaan, verschijnt een engel: “Waarom slaan jullie je jongere broer met een stok? Weten jullie niet dat de Heer hem heeft gekozen om regelgever over jullie te zijn, en wel wegens jullie ongerechtigheden?” (1 Nephi 3:29, geamendeerde vertaling). Het kan niet explicieter: wegens hun ongerechtigheden moet Nephi optreden als recht-trekker. In het Engels zijn ongerechtigheden iniquities, zaken die un-equal, niet recht zijn. Het gaat niet om “heersen over”.

Wordt Nephi nu al de effectieve leider of pas in de toekomst?

Geldt de boodschap “dat de Heer hem heeft gekozen om regelgever over jullie te zijn” nu al of pas in de toekomst? Het lijkt er meer op dat het meteen geldt. In ieder geval laat Nephi niet na de engel te citeren: hier komt een hoger gezag zijn positie bevestigen. Opnieuw lijkt hij met nadruk een boodschap voor de lezers binnen zijn eigen volk te willen geven.

“De broers voor Jozef in Egypte”, pastel en inkt door Shoshannah Brombacher

Een gelijkaardig verloop kent de tweede zending naar Jeruzalem, wanneer Nephi en zijn broers Ismaël en zijn gezin moeten gaan halen. Nephi predikt er nog krachtiger tegen zijn opstandige broers. Opnieuw zorgt een wonder voor zijn redding — de banden aan zijn handen en voeten worden losgemaakt. Dan volgt het moment dat doet denken aan de verootmoediging van de broers van Jozef wanneer zij hem in Egypte herkennen (Genesis 45). Voor Nephi luidt het: “En het geschiedde dat zij bedroefd waren over hun slechtheid, zodat zij zich voor mij neerbogen en mij smeekten hun te willen vergeven wat zij mij hadden aangedaan” (1 Nephi 7:20). Het impliceert op dat moment een erkenning van Nephi’s gezag.

Een volgend incident toont hoe Nephi ook de leringen en verklaringen — de functie van leraar — overneemt. Lehi had over het huis van Israël als over een olijfboom gesproken (1 Nephi 10:12–14). Zijn broers twisten over de betekenis. Nephi hoort hen, is “bedroefd wegens de verstoktheid van hun hart” en neemt het initiatief: “En het geschiedde, nadat ik kracht had ontvangen, dat ik tot mijn broers sprak en van hen de aanleiding van hun woordenstrijd wilde weten” (1 Nephi 15:4–6).[8] Nephi neemt het dan op zich om de nodige verklaringen te geven, ook over andere zaken waarover Lehi gesproken had. Hij doet dit uitgebreid en met gezag, zonder de broers voor uitleg naar zijn vader te verwijzen (1 Nephi 15:12–36).

Een merkwaardige bedenking van Nephi, veel later in de kroniek, na de splitsing van de groepen, toont dat hij zichzelf als de effectieve regelgever en leraar van zijn broers beschouwde, vanaf de eerste belofte die hij van de Heer ontving:

En zie, de woorden van de Heer die Hij aangaande mijn broers had gesproken, dat ik hun regelgever en hun leraar moest zijn, waren aan hen vervuld. Welnu, ik was, volgens de geboden van de Heer, hun regelgever en hun leraar geweest, tot de tijd dat zij mij naar het leven hadden gestaan. (2 Nephi 5:19, geamendeerde vertaling).

De Nederlandse vertaling “dat ik hun heerser en hun leraar zou zijn” zet de lezer op een verkeerd been, alsof het om de toekomst gaat. Het Engels luidt “that I should be their ruler and their teacher”, dus eerder “dat ik hun regelgever en hun leraar moest zijn” (en niet would be). Dan geldt de aanstelling, in Nephi’s herinnering hier, meteen als geldig vanaf het prille optreden van Nephi jegens zijn broers. Voor professor Val Larsen is dit een kernmoment voor het begin van de Nephitische constitutionele orde.[9] Jaren later beschouwde Nephi zich van die aanstelling ontheven eenmaal dat zijn broeders hem naar het leven stonden: de woorden van de Heer werden op dat moment aan zijn broers “vervuld”. De betekenis van “vervullen” kan dan betekenen tot een eindpunt of “tot volledige uitvoering brengen” (zie hier in les 38). De frase “tot de tijd dat ze mij naar het leven hadden gestaan” verwijst naar het moment van het vertrek met zijn groep, want toen “stonden ze mij naar het leven” (2 Nephi 5:4).[10] Analist Steven Olsen ziet er van de zijde van Laman en Lemuel de verbreking van een verbond in, met de gevolgen van vervloeking.[11]

Dus jaren later, bij die terugblik, beschouwde Nephi de belofte van de Heer in 1 Nephi 2:22 als een directe aanstelling in leiderschap over zijn broers. Het werpt ook een veelzeggend licht op de ondertitel die Nephi al van bij de aanvang aan zijn verslag af: “Het eerste boek van Nephi – Zijn regering en zijn bediening”.

Als Lehi aanwezig is, blijft hij de leider

Terug naar het reisverhaal in de wildernis. Ondanks Nephi’s effectief leiderschap is het echter Lehi die cruciale beslissingen mededeelt: “En het geschiedde dat de stem van de Heer in de nacht tot mijn vader kwam en hem gebood dat hij de volgende dag op reis moest gaan, de wildernis in” (1 Nephi 16:9). Op dat moment vindt Lehi voor zijn tent ook de Liahona die de richting aanwijst: het instrument wordt hem gegeven, teken van zijn voorrang.

 

2.1.4 – Groeit Nephi uit boven zijn vader?

Tijdens de lange reis in de wildernis raakt de groep in de problemen. Nephi breekt zijn stalen boog, kan niet meer jagen en de groep lijdt honger. Behalve Nephi begint iedereen, ook zijn vader Lehi, te morren tegen God. Het feit dat Nephi die zwakte van zijn vader vermeldt is al pijnlijk. Was die vermelding nodig? Dan vindt het voorval plaats dat al eens in een toespraak of les aan bod komt om Nephi’s zogenaamde erkenning van het gezag van zijn vader te onderstrepen. Nephi maakt een nieuwe boog en vraagt dan aan zijn vader: “Waarheen zal ik gaan om voedsel te verkrijgen?” Kijk, zegt men dan, hoe Nephi zijn vader blijft eerbiedigen in zijn leidersfunctie. En dan citeert men enkel nog het stukje: “En het geschiedde dat hij [Lehi] navraag deed bij de Heer”, zonder de rest erbij te vermelden.[12]

Een volledige lezing laat een ander plaatje zien. Het lijkt er eerder op dat Nephi zijn vader dwingt of minstens helpt tot verootmoediging. Nephi had eerst krachtig tegen de morrende groep gepredikt, dus ook tegen zijn vader. Na Nephi’s vraag aan Lehi waarheen hij moet gaan is de volledige passage:

En het geschiedde dat hij [Lehi] navraag deed bij de Heer, want zij hadden zich wegens mijn woorden verootmoedigd; want in de kracht van mijn ziel had ik vele dingen tot hen gezegd. En het geschiedde dat de stem van de Heer tot mijn vader kwam; en hij werd waarlijk wegens zijn morren tegen de Heer gekastijd, zodanig dat hij in de diepten van smart werd gedompeld. (1 Nephi 16:24–25).

Lehi krijgt geen persoonlijk antwoord op Nephi’s vraag waarheen hij moet gaan. De oude profeet wordt zelfs verder verootmoedigd:

En het geschiedde dat de stem van de Heer tot hem zei: Kijk naar de bal en zie de dingen die zijn geschreven. En het geschiedde, toen mijn vader de dingen zag die op de bal waren geschreven, dat hij buitengewoon vreesde en beefde, en ook mijn broers en de zonen van Ismaël en onze vrouwen. (1 Nephi 16:26–27).

Waarop Nephi de werking van de wijzers in de Liahona toelicht en er “een nieuw schrijven” op de wijzers van de Liahona verschijnt “dat ons inzicht gaf in de wegen van de Heer”.[13] Niets wijst erop dat Lehi het gevraagde antwoord apart kreeg om het aan zijn zoon door te geven. Integendeel: “En het geschiedde dat ik, Nephi, mij naar de top van de berg begaf, volgens de aanwijzingen die op de bal werden gegeven” (vers 30). Op dit punt van het verhaal lijkt Lehi een tijdje pijnlijk uitgeteld, als we het voorval nauwkeurig volgen zoals Nephi het verhaalt.

 

2.1.5 – Een oproep om Lehi en Nephi te doden

De dood van Ismaël tijdens de reis is een uitermate dramatisch moment, zodat “de dochters van Ismaël buitengewoon treurden wegens het verlies van hun vader en wegens hun ellende in de wildernis” (1 Nephi 16:35). Dat betekent niet alleen de echtgenotes van Laman en Lemuel, maar ook die van Sam, Nephi en Zoram. Hun verbittering leidt tot wanhoop: “Onze vader is dood; ja, en wij hebben veel in de wildernis rondgezworven, en wij hebben veel ellende, honger, dorst en vermoeienis doorstaan; en na al dat leed moeten wij in de wildernis van de honger omkomen.” In die sfeer broeit er een moordcomplot tegen Lehi en Nephi: “En Laman zei tot Lemuel en ook tot de zonen van Ismaël: Zie, laten wij onze vader doden, en ook onze broer Nephi, die het op zich heeft genomen de regelgever en leraar te zijn van ons, die zijn oudere broers zijn” (1 Nephi 16:37).  Iemand moet het nadien aan Nephi  zijn komen vertellen zodat hij dit kon noteren.

Bereid zijn tot een vader- en een broedermoord? Dat is een immense stap. Het kan erop wijzen dat Lehi’s vaderlijk en moreel gezag aanzienlijk afgesleten is, door ouderdom, maar mogelijk ook door de kastijding die hij van de Heer ontvangen heeft en hem “in diepten van smart” gedompeld heeft. Ondertussen is Nephi in status gegroeid. Hij is de man die zich, in Lamans verwijten, aanmatigt om hun “regelgever en leraar te zijn van ons, die zijn oudere broers zijn”. Vanuit hun standpunt zien zij “regelgever en leraar” als een hiërarchische gezagspositie en ervaren zij dit langzaamaan als onduldbaar. De terechtwijzingen van Laman zijn dan ook specifiek gericht op de vermeende ambities van Nephi:

Welnu, hij zegt dat de Heer met hem heeft gesproken, en ook dat engelen hem hebben bediend. Maar zie, wij weten dat hij ons voorliegt; en hij vertelt ons die dingen en brengt vele dingen door zijn sluwe streken teweeg om ons een rad voor de ogen te draaien, misschien denkende dat hij ons naar de een of andere vreemde wildernis kan wegleiden; en nadat hij ons heeft weggeleid, denkt hij zichzelf tot koning en regelgever over ons te maken, zodat hij met ons kan handelen naar zijn wil en welbehagen. (1 Nephi 16:38)

Noteer de verschuiving van “regelgever en leraar” naar “koning en regelgever”. Nephi neemt de moeite om de verwijten van Laman op de platen in detail te noteren. Het zijn verwijten die hij allicht herhaaldelijk heeft moeten horen. Het zijn ook de aantijgingen die diep in de familiale herinneringen van de Lamanieten zullen blijven hangen.

De stem van de Heer, die de opstandelingen “zeer kastijdde”, wendt echter het plan af. Lehi en Nephi genieten van een uitzonderlijke bescherming, maar die grijpt pas in nadat hun tegenstanders hun vrije wil voor het kwade hebben kunnen gebruiken.

 

2.1.6 – De grammatica bevestigt de verschuiving

Je merkt de verschuiving in leiderschap van Lehi naar Nephi ook aan wijzigingen in de grammatica, precies in de manier waarop Nephi schrijft. In 1 Nephi 2, bij het vertrek uit Jeruzalem, ziet Nephi de spil van de groep in zijn vader Lehi: “En het geschiedde dat hij de wildernis introk … en hij trok door de wildernis met zijn gezin … En het geschiedde dat hij zijn tent opsloeg in een dal … En het geschiedde dat hij de naam van de rivier Laman noemde …”. De anderen volgen in zijn schaduw.

Later wijzigt Nephi’s beschrijving naar het meervoud — “En het geschiedde dat wij onze tenten namen en de wildernis introkken … ” (1 Nephi 16:12). “En wij reisden, en doorworstelden veel ellende in de wildernis …” (1 Nephi 17:1). “En wij kwamen in het land dat wij Overvloed noemden…” (1 Nephi 17:5). In die bewegingen komt Lehi niet meer apart ter sprake, zelfs niet in het benoemen van nieuwe plaatsen, althans volgens Nephi’s verslaggeving.

Die subtiele overgang, van Lehi als patriarchaal leider naar een duo met Nephi, sluipt al vroeg in Nephi’s tekst. Door de syntactische structuren deelt Nephi in de ervaringen en in het gezag van zijn vader: “En het geschiedde dat ik en mijn vader tot dusver de geboden hadden onderhouden waarmee de Heer ons had geboden. En wij hadden de kronieken verkregen en ze onderzocht … Daarom was het wijsheid in het bestel van de Heer dat wij ze met ons meenamen op onze reis …” (1 Nephi 5:20–22).

Zolang Lehi leeft is de groep normaal gesproken zijn volk en kan hij spreken over mijn volk. Voor elk lid van de groep geldt dan de collectieve aanspreking uw volk of jullie volk en de bezitsverwoording ons volk. Maar Nephi kruipt ertussen, ook al kan hij het hier aan de woorden van de Heer wijten:

En het geschiedde dat de Heer tot mij sprak en zei: Jij zult een schip bouwen op de wijze die Ik jou zal tonen, opdat Ik jouw volk over deze wateren kan voeren. (1 Nephi 17:8)

Dat is de nauwkeurige vertaling. De Engelse tekst luidt inderdaad: “Thou shalt construct a ship, after the manner which I shall show thee, that I may carry thy people across these waters.” De passage toont hoe de oude Engelse voornaamwoorden de vaak kostbare nuances tussen enkelvoud (thy, thou) en meervoud (you, your) behouden, wat we ook precies met het Nederlandse enkelvoud jij, jouw en het meervoud jullie kunnen weergeven. Had het Engels your people gezegd, dan ging het over jullie volk — het globale bezit van Lehi en de hele groep (uw volk is als beleefdheidsvorm ambigu omdat het tot één of tot meerdere personen kan gericht zijn). Maar in het Engels staat wel degelijk het enkelvoud thy people, jouw volk, dus Nephi’s volk aangezien de Heer zich enkel tot hem richt. En op dit punt horen Laman en Lemuel nog bij dit volk, dus staan ze onder Nephi’s gezag.

(De nieuwe 2017-editie van het Boek van Mormon voert wel deels de jij, jou, jullie-vormen in, maar trekt de lijn niet coherent door. Door bijvoorbeeld in bovenstaand geval thy people als het eerbiedige of het collectieve uw volk te vertalen, in plaats van het duidelijk individuele jouw volk, gaat de veelzeggende Engelstalige nuance verloren in het Nederlands. Met de nieuwe editie had het nu eindelijk correct gekund voor honderden gevallen — een gemiste kans. Voor een grondiger bespreking van de keuze van voornaamwoorden in de Schriften, zie de aparte studie hier.)

 

2.1.7 – Nephi, de feitelijke, dagelijkse leider

Wanneer de bouw van het schip aanvangt blijkt Nephi de feitelijke leider van de groep te zijn. Zonder tussenkomst van Lehi krijgt Nephi immers nu de openbaringen voor de volgende fase: “En het geschiedde dat de stem van de Heer tot mij kwam en zei: Sta op en beklim de berg” (1 Nephi 17:7). Nephi krijgt er de instructies om het schip te bouwen.

Bij een nieuw conflict met zijn broers is het Nephi die zelfstandig optreedt, hen langdurig terechtwijst en hen doet sidderen (1 Nephi 17:17–54). Lehi komt hier nergens in tussen — althans volgens Nephi’s verslag. Opnieuw herinnert Nephi ons aan zijn direct kanaal met de Heer: “En ik, Nephi, beklom dikwijls de berg, en ik bad dikwijls tot de Heer; daarom toonde de Heer mij grote dingen” (1 Nephi 18:3).

Voor de monumentale stap van het vertrek naar het beloofde land maakt Nephi echter wel melding van het gezag van zijn vader: “En het geschiedde dat de stem van de Heer tot mijn vader kwam, dat wij ons moesten gereedmaken en ons inschepen” (1 Nephi 18:5). Je zou er kunnen uit opmaken dat ook de Heer inspiratie hiërarchisch verdeeld: hij erkent Lehi’s ultiem gezag en geeft hem de kans dat gezag op dit cruciaal historisch moment uit te drukken, maar voor het overige lijkt de Heer ook te weten dat Nephi het aanspreekpunt is voor de praktische verwezenlijking van de plannen.

Tijdens de reis is het dan ook Nephi die het effectieve leiderschap blijft waarnemen. Een nieuw conflict met zijn broers en met familieleden van Ismaël test wederom dat leiderschap: “Wij willen niet dat onze jongere broer heerser over ons zal zijn” (1 Nephi 18:10). Het conflict escaleert zoals bij vorige gelegenheden. De toestand verergert alsmaar te midden van een orkaan. Op dit punt horen we toch nog iets van Lehi, maar het bevestigt alleen maar zijn verzwakte positie:

Nu had mijn vader, Lehi, vele dingen tot hen gezegd, en ook tot de zonen van Ismaël; maar zie, zij bliezen vele bedreigingen tegen eenieder die ten gunste van mij sprak; en mijn ouders, die bejaard waren en veel verdriet hadden ondervonden wegens hun kinderen, werden ziek, ja, zelfs bedlegerig. (1 Nephi 18:17)

Bedreigd door verdelging bekeren de opstandelingen zich opnieuw. De reis gaat verder.

Nephi meldt de aankomst in het beloofde land uiterst summier:

En het geschiedde, nadat wij vele dagen hadden gevaren, dat wij het beloofde land bereikten; en wij gingen aan land en sloegen onze tenten op; en wij noemden dit het beloofde land. (1 Nephi 18:23)

Je zou minstens een kleine religieuze plechtigheid verwachten, de melding van een offer van dankbaarheid zoals toen Nephi en zijn broers de koperen platen aan Lehi brachten. Je verwacht enkele inspirerende woorden van Lehi, maar niets daarvan op dit punt. Het verhaal laat Lehi volkomen in de schaduw staan, waarbij we wel Nephi’s frequente opmerking in gedachten moeten houden: zie mijn andere platen voor het volledig verslag.

Na aankomst in het beloofde land zijn er geen meldingen van conflicten over leiderschap. De ruimte en de overvloed die de immigranten ontdekken dragen mogelijk bij tot een vreedzame periode.

Wel blijft Nephi als leraar optreden —zonder een inbreng van Lehi te vermelden. Na een profetische digressie over de toekomst schrijft Nephi:

Nu geschiedde het dat ik, Nephi, mijn broers deze dingen leerde; en het geschiedde dat ik hun vele dingen voorlas die op de platen van koper waren gegraveerd, opdat zij zouden weten van de handelingen van de Heer in andere landen, onder mensen van weleer. En ik las hun vele dingen voor die in de boeken van Mozes waren geschreven … (1 Nephi 19:22–23).

“Mijn broers” — Nephi specifieert niet dat hij zich enkel tot Laman en Lemuel richt. Tot wie nog? Sam hoort er ongetwijfeld ook bij. Ondertussen zijn Jakob en Jozef er als broertjes bij gekomen, geboren tijdens het verblijf in de wildernis (1 Nephi 18:7). Op dit punt zijn het dus nog kleine jongens. Maar uit de rest van het verhaal, namelijk de overgang naar 2 Nephi, blijkt dat waarschijnlijk ook Nephi’s zwagers (schoonbroers), namelijk de twee zonen van Ismaël, tot Nephi’s publiek horen. Hij onderwijst deze broers “vele dingen”.

Nadat Nephi hun Jesaja heeft voorgelezen (1 Nephi 20 en 21), vragen de broers meer uitleg aan Nephi, wat hij uitgebreid doet (1 Nephi 22). Hij spreekt krachtig over de toekomst van het huis van Israël en de toekomst, maar opvallend zonder woorden van veroordelingen aan het adres van zijn broers. We kunnen eruit opmaken dat ook de “goede broer” Sam deel was van het gehoor. Nephi’s leringen vormen het laatste hoofdstuk van 1 Nephi. Lehi komt er niet aan te pas.

 

2.2 – Nephi en zijn vader Lehi in het boek 2 Nephi

We komen aan merkwaardige bladzijden. Voor zijn dood zal de oude Lehi iedereen toespreken en zegenen — behalve Nephi, althans volgens het verslag dat Nephi ons heeft nagelaten. Wat kan die lacune betekenen?

2.2.1 – Twee leiders: Lehi’s woorden in het zog van Nephi’s onderricht
2.2.2 – Tot wie en hoe richt Lehi zich tot zijn toehoorders?
2.2.3 – En waar is Nephi? Overal.
2.2.4 – En wie duidt Lehi aan als formele leider? Niemand.
2.2.5 – Een stil afscheid en een crisis

2.2.1 – Twee leiders: Lehi’s woorden in het zog van Nephi’s onderricht

Dit is het openingsvers van het boek 2 Nephi:

En nu geschiedde het, nadat ik, Nephi, het onderricht aan mijn broers had beëindigd, dat onze vader, Lehi, eveneens vele dingen tot hen sprak en voor hen herhaalde welke grote dingen de Heer voor hen had gedaan door hen uit het land Jeruzalem te leiden. (2 Nephi 1:1).

In de laatste hoofdstukken van het boek 1 Nephi heeft Nephi inderdaad tot zijn broers gepredikt. Nu, bij aanvang van 2 Nephi, lijkt het alsof we eenzelfde bijeenkomst verderzetten: na Nephi als “eerste spreker”, is het de beurt aan zijn vader Lehi “die eveneens vele dingen” tot de groep broers spreekt. Het plaatst Nephi’s inbreng op de hoogte van die van zijn vader: beiden zijn leidinggevenden die prediken. Dat levert een hint waarom Nephi zichzelf allicht niet laat toespreken zoals de anderen. Hij staat niet op hun “lager” peil.

De overgang van 1 Nephi naar 2 Nephi gebeurt dus zo naadloos dat je je afvraagt waarom er hier een “nieuw boek” begint. Ik bespreek dit meer gedetailleerd in het onderdeel over de tekstopbouw (in afwerking).

Die eerste hoofdstukken van 2 Nephi brengen de profeet Lehi weer op de voorgrond, na de lange periode waarbij Nephi nagenoeg niets meer over zijn vader heeft gezegd. Lehi verschijnt echter niet om leiderschap over de groep te bevestigen, maar om zijn laatste woorden en zegeningen uit te spreken.

Verrassend zijn de kracht en de uitgebreidheid van Lehi’s woorden omdat het laatste beeld dat we van hem hadden dat van een oude bedlegerige man was. Zo bevestigt hij trouwens zelf zijn huidige zwakke fysieke toestand:

… hoor de woorden van een bevende ouder, wiens ledematen jullie weldra moeten neerleggen in het kille en stille graf, vanwaar geen enkele reiziger kan terugkeren; nog slechts enkele dagen en ik ga de weg van al het aardse. (2 Nephi 1:14).

Maar Lehi’s woorden zijn allesbehalve bevend en zwak. Zijn teksten hier omvatten bijna vierduizend woorden, in rijk uitgewerkte zinnen met complexe Hebreeuwse stijlfiguren, en dus van een hoog stijlniveau (zie in les 6 de studie van parallellismen en van diepgang in Lehi’s woorden). Ze bieden profetieën en leerstellige verdiepingen aan, vrucht van ervaringen en van gerijpte inzichten. Ze zijn vaak intens smekend vanuit een diepe bekommernis om het eeuwig welzijn van elkeen.

Hoe sprak de verzwakte Lehi al deze woorden dan uit en wie tekende ze op? Het is mogelijk dat Lehi, zelf een kroniekschrijver, deze teksten als een testament op voorhand opgetekend had of minstens grondig mentaal voorbereid. Dat neemt niet weg dat hij ze ter plekke “volgens de gevoelens van zijn hart en de Geest van de Heer die in hem was” uitsprak (2 Nephi 4:12). Maar hoe raakten ze dan ook opgetekend? Lehi kan ze achteraf, nog voor zijn dood, zorgvuldig hebben uitgeschreven of gedicteerd en verbeterd. Het is ook mogelijk dat Nephi de grondgedachten tijdens Lehi’s spreken noteerde en nadien in een gepaste, meer literaire vorm uitschreef. In dat laatste geval kan Nephi een eigen kleuring aan sommige passages gegeven hebben of bepaalde accenten versterkt.

Ten slotte, zoals Nephi zelf ons er vaak aan herinnert, zijn eigen teksten noch die van zijn vader zijn volledig: “… want ik had vele dingen tot hen gezegd, zoals ook mijn vader voor zijn dood; vele van die woorden staan geschreven op mijn andere platen” (2 Nephi 4:14). Zo ben je natuurlijk nooit zeker van conclusies en blijven ook veronderstellingen deel van de Schriftstudie.

 

2.2.2 – Tot wie en hoe richt Lehi zich tot zijn toehoorders?

Soms stelt men het voor alsof Lehi, in de eerste hoofdstukken van 2 Nephi, zich één na één tot zijn toehoorders went, met ook nog het hedendaagse beeld van de handen op het hoofd van de gezegende, waarna een volgende aan de beurt is voor zijn zegen. Er zijn echter slechts vier passages waar Lehi zich tot één persoon richt. In de zeven andere gevallen wisselen de aansprekingen dynamisch, naar groepen volwassenen, naar groepen kinderen of naar allen. Dat wijst erop dat een groot aantal mensen Lehi omringen, waarbij hij zijn ogen soms tot één richt, soms tot enkelen en soms tot de hele groep.

“Jakob zegent zijn zonen op zijn doodsbed” door Yoram Raanan

Het is dus waarschijnlijk een situatie waarbij de oude Lehi al zijn nabestaanden rond zich verzameld heeft voor zijn laatste woorden en afscheid, zoals in de patriarchale traditie — Adam met zijn nageslacht rond zich (Leer en Verbonden 107:53–56) of Jakob en zijn twaalf zonen, waarna Jakob “zijn voeten bij elkaar op het bed legde en de geest gaf” (Genesis 49). En inderdaad, het wordt pas op het einde duidelijk dat Lehi “tot zijn gehele huis” heeft gesproken, gevolgd door zijn dood:

En het geschiedde, nadat mijn vader, Lehi, tot zijn gehele huis had gesproken volgens de gevoelens van zijn hart en de Geest van de Heer die in hem was, dat hij oud werd. En het geschiedde dat hij stierf en begraven werd. (2 Nephi 4:12)

Een analyse van de tekst laat volgende toehoorders en fasen onderscheiden.

  • 1 – Tot Nephi’s broers. “En nu geschiedde het, nadat ik, Nephi, het onderricht aan mijn broers had beëindigd, dat onze vader, Lehi, eveneens vele dingen tot hen sprak” (2 Nephi 1:1). Wie zijn op dat moment  die broers? Het vorige hoofdstuk, 1 Nephi 22, laat dat in het ongewisse. In het verleden waren “mijn broers” vaak alleen Laman en Lemuel, maar nu kan Sam erbij horen, alsmede de jongere Jakob en Jozef, en zelfs de zonen van Ismaël, dus Nephi’s zwagers (schoonbroers), gelet op zijn huwelijk met een van Ismaëls dochters. We lezen alleen dat Lehi “eveneens tot hen sprak”, waarbij het voornaamwoord “hen” verwijst naar de broers die Nephi in de vorige hoofdstukken, dus op het einde van 1 Nephi, heeft toegesproken. Lehi spreekt die broers van Nephi nu toe over de toekomst van het land van belofte, met de gekende gevolgen van zegeningen voor gehoorzaamheid en bestraffingen voor slechtheid. Hij spreekt geen enkele van de broers met naam aan, blijft algemeen profetisch en verwoordt geen terechtwijzingen, waardoor de woorden voor al zijn zonen geldig zijn (verzen 2 tot 11). Noteer echter dat Nephi niet zegt dat zijn vader “tot ons” sprak, of “tot mij en mijn broers” — Nephi plaatst zichzelf als een soort toeschouwer of bijna “toeziener” over het geheel.
  • 2 – Tot opstandige zonen. Vanaf vers 12 start echter een lang, lyrisch pleidooi dat Lehi nu expliciet richt naar opstandige zonen, dus alvast Laman en Lemuel: “… daarom, mijn zonen, … O, dat jullie wilden ontwaken; ontwaken uit een diepe slaap, ja, uit de slaap van de hel …”. De toon is gezet. Lehi vermaant hen niet meer tegen Nephi op te staan en verwijt hun dat ze getracht hebben Nephi van het leven te beroven (vers 24). Of Lehi hierbij meteen ook de opstandige zonen van Ismaël betrekt is waarschijnlijk want ook zij waren betrokken bij moordplannen (1 Nephi 7:16; 16:37). Ze horen ook tot de groep van Nephi’s “mijn broers” gelet op hun verwantschap als zwagers (schoonbroers). In vers 28 vermeldt Lehi die zonen van Ismaël expliciet, dus ze werden allicht mee aangesproken tijdens deze fase 2, maar vanaf vers 28 stappen we over naar de volgende fase. Wat Sam betreft, is het niet mogelijk dat Lehi hem hier ook persoonlijk aanspreekt, want hij is een van de goede zonen waarop de verwijten geen betrekking hebben. Evenmin de kleine Jakob en Jozef. Vandaar de noodzaak om verzen 12 tot 27 als een aparte fase in de aansprekingen te onderscheiden. Maar dat wijzigt vanaf vers 28.
  • 3 – Tot Laman, Lemuel, Sam en de zonen van Ismaël. In vers 28 noemt Lehi de namen tot wie hij zich nu richt: ”En nu, mijn zoon Laman, en ook Lemuel en Sam, en ook mijn zonen die de zonen van Ismaël zijn, zie …”. Noteer opnieuw hoe Nephi ontbreekt. Aangezien Sam, voor zover gemeld, steeds de goede kant heeft gekozen, verbreedt Lehi hier zijn aanspreking ten overstaan van de vorige fase. In de volgende zinnen klinkt dan ook logischerwijze geen veroordeling meer, enkel de gewone aanmaning: gehoorzaamheid brengt zegen, ongehoorzaamheid niet (verzen 28 en 29). Het is perfect logisch, ondanks de dynamiek van de overgangen.
  • 4 – Tot Zoram. Lehi  richt zich expliciet tot Zoram en belooft de trouwe volger voorspoed en geborgenheid voor zijn nageslacht (verzen 30–32).
  • 5 – Tot Jakob. De verdeling in hoofdstukken doet ons hier overstappen naar 2 Nephi 2. Lehi spreekt zijn nog jonge zoon Jakob aan als “mijn eerstgeborene in de wildernis”. Zijn woorden lopen dan over in een belangrijke leerstellige toespraak over keuzevrijheid, de wet, het offer van de Messias en de tegenstelling in alle dingen.[14] Tot vers 11 is het zeker dat Lehi Jakob persoonlijk aanspreekt omdat hij in dat vers de aanspreking “mijn eerstgeborene in de wildernis” herhaalt. De begonnen redenering — dan … dan … dan … dan — loopt door tot vers 12, dus de aanspreking tot Jakob waarschijnlijk ook. Maar vervolgens wijzigt Lehi plots zijn aanspreking, midden in hetzelfde onderwerp.
  • 6 – Tot alle zonen. Vanaf vers 13 spreekt Lehi al zijn zonen aan, op een scharnierpunt in de redenering over de tegenstellingen. Je merkt het aan de wijziging van de voornaamwoorden in het Engels: in de vorige fase sprak Lehi zijn zoon Jakob met thou aan: “Thou art my firstborn … thou hast beheld in thy youth his glory”. Maar in vers 13 wijzigt het aanspreekvoornaamwoord naar het meervoudige ye (jullie): “And if ye shall say there is no law, ye shall also say there is no sin.” Allicht niet zonder reden verbreedt Lehi hier zijn aanspreking tot alle broers omdat hij hier antwoordt op opwerpingen die opstandige mannen zoals Laman en Lemuel allicht gemaakt hebben. Spijtig genoeg mist de nieuwe Nederlandse editie (2017) die overgang en vertaalt het meervoudige Engelse ye vier keer door het Nederlandse enkelvoud je alsof Lehi nog steeds Jakob alleen aanspreekt. Zo mist de nieuwe editie, die wel de stap naar het gebruik van jij, je en jullie heeft gezet, precies de nuances tussen enkelvoud en meervoud die nu mogelijk worden (vroeger kon dit verschil niet met het gebruik van gij of u dat zowel enkelvoud als meervoud kan zijn; jammer dat de nieuwe editie precies op dit punt hier in de fout gaat). Vers 14 bevestigt de verbreding: “En nu, mijn zonen, zeg ik jullie deze dingen tot jullie nut en lering; want er is wél een God.” Lehi’s krachtige toespraak gaat verder tot het einde van het hoofdstuk — “tot jullie allen, mijn zonen”:

Ik heb deze weinige woorden tot jullie allen, mijn zonen, gesproken in de laatste dagen van mijn proeftijd; en ik heb, naar de woorden van de profeet, het goede deel gekozen. En ik heb niets anders op het oog dan het eeuwigdurend welzijn van jullie ziel. Amen. (vers 30).

Het zou dus kunnen dat in fase 6 Lehi ook Nephi aanspreekt, maar dat zit niet expliciet in de tekst.

  • 7 – Tot Jozef. Het volledige hoofdstuk 3 bevat enkel woorden gericht tot de jongste zoon van Lehi. Het is een lange, lyrische passage die Jozef prominent tussen zijn voorouder Jozef, zoon van Jakob, en Joseph Smith zet, in het kader van de beloftes voor het nageslacht en het verkondigen van de waarheid. Om nog even op het detail van de taal verder te gaan: voor dit hoofdstuk gebruikt de nieuwe editie (2017) de Engelse enkelvoudige aanspreekvormen thou, thy en thee overal correct met een J-vorm (jij, je, jouw, jou). Alleen doet ze niet coherent in de keuze tussen de beklemtoonde vorm jij en de onbeklemtoonde Die keuze bepaalt de aanspreektoon en dus het doen aanvoelen van de relatie tussen vader Lehi en zijn zoontje Jozef. Of hoe kleine woordjes interpretatie kunnen beïnvloeden.
  • 8 – Tot de kinderen van Laman. Laman zelf kreeg geen persoonlijke boodschap, wel de verwijten en het pleidooi gericht tot de groep van opstandige zonen (zie hiervoor fase 2). Lehi spreekt hier echter wel de kinderen van Laman toe, zowel zonen als dochters, vanuit een opmerkelijke bekommernis om de kinderen van “slechte ouders”. Opvallend zijn daarbij de onverwachte aandacht voor de meisjes en ook de beweging: hij “riep ze bij zich” (2 Nephi 4:3). Lehi’s woorden tot de kinderen lijken mij moeilijk te plaatsen, liefdevol, ja, maar ook pijnlijk subtiel in hun fatalisme: er is wel een voorwaardelijke kans op nabij geluk voor deze kinderen — “indien jullie worden opgevoed in de weg die jullie behoren te gaan” — maar eigenlijk is de vervloeking onafwendbaar, met een belofte dat toch barmhartigheid op het einde wacht (verzen 4–7). Hoe moet een nog onschuldig kind die woorden begrijpen?
  • 9 – Tot de kinderen van Lemuel. Hetzelfde geldt voor de zonen en dochters van Lemuel, die Lehi “bij zich liet brengen”. Nephi laat hen “dezelfde zegen die ik de zonen en dochters van Laman laat”. De rest is korter verwoord en nog pijnlijker: “… daarom zullen jullie niet volkomen worden vernietigd” (verzen 8–9).
  • 10 – Tot de zonen van Ismaël en “diens gehele huis”. Lehi heeft de zonen van Ismaël als individuen al toegesproken (zie hiervoor fase 2 en 3). In de lijn van de twee vorige groepen kinderen herhaalt hij allicht hetzelfde tot deze kinderen, maar zonder verdere inhoud want de tekst zegt enkel dat hij tot hen sprak (vers 10).
  • 11 – Tot Sam. Sam is al even aan bod geweest in fase 3, samen met de andere zonen voor algemene aanmaningen. Het is verrassend dat Sam, de trouwe broer die alle ellende samen met Nephi heeft doorstaan, hier apart en als laatste aan bod komt. De indruk dat Lehi in grote lijnen een volgorde van anciënniteit in zijn aansprekingen zou volgen — van Laman de oudste tot de kleinkinderen — houdt dus geen stand. Was het een eer of een aanhangsel om als laatste aangesproken te worden? In ieder geval blijft Sam, die slechts een paar keer voorkwam als deelgenoot van Nephi’s beproevingen en over wie we verder niets weten, ook hier in de schaduw van Nephi: “… je zal zoals je broer zijn, en jouw nageslacht zoals zijn nageslacht” (vers 11).

Als we het geheel overlopen zijn Lehi’s woorden inhoudelijk bijzonder coherent ten overstaan van elk die hij aanspreekt. Als lezer moet je het door zijn ogen zien om die logica te volgen, vooral wanneer het groepen betreft. De ene persoon krijgt wel heel wat meer te horen dan een ander. Vooral de jongste zonen, Jakob en Jozef, mogen bijzondere inhouden in ontvangst nemen. De verschillen kunnen natuurlijk ook te wijten zijn aan wat de schrijver in de verslaggeving behield.

Ook opvallend is dat Lehi wel de kinderen van Laman, Lemuel en de zonen van Ismaël telkens apart toespreekt, maar niet de kinderen van de trouwe zonen Nephi en Sam. Het lijkt een les in te houden: Lehi weet dat die twee zonen hun verantwoordelijkheid opnemen en dus laat hij hun het gezag om de kinderen te volgen en te zegenen. In het geval van de opstandige zonen kan hij voorzien wat het lot van die hun kinderen kan zijn. Daarom die uiting van tragische liefde: “… ik kan niet in mijn graf afdalen zonder jullie een zegen te laten” (2 Nephi 4:5).

We moeten echter ook de sfeer van de Bijbelse patriarchale cultuur vaststellen: de vrouwen, die zoveel getorst hebben in heel het verhaal sinds het vertrek uit Jeruzalem, krijgen geen vermelding. Ze zijn alleen impliciet aanwezig in de profetieën en beloften over het belangrijke “nageslacht”, want daar zijn ze voor nodig.

 

2.2.3 – En waar is Nephi? Overal.

Wat elke aandachtige lezer opvalt is dat Nephi in de reeks ontbreekt. Lehi spreekt Nephi nergens persoonlijk aan. Kreeg Nephi, de belangrijkste van allen, dan geen woorden van waardering, raadgevingen en zegen van zijn vader? De realiteit is dat Nephi van begin tot einde constant en opvallend in de woorden van Lehi aanwezig is, echter niet als ontvanger van een zegen, maar als leidersfiguur.

  • In de woorden tot de opstandige zonen (2 Nephi 1:13–27) gaat meer dan de helft over Nephi. Lehi maant de zonen aan niet meer op te staan tegen hun broer Nephi, “wiens visioenen heerlijk zijn geweest en die de geboden onderhouden heeft vanaf het tijdstip waarop wij Jeruzalem verlieten” (vers 24). Lehi looft Nephi als het werktuig dat hen naar het land van belofte heeft gebracht. Hij blijkt ook goed op de hoogte te zijn van al wat Laman en Lemuel naar het hoofd van Nephi geslingerd hebben en hij wijst hen daarvoor scherp terecht (verzen 25-26). Lehi stelt krachtig dat wanneer Nephi tot zijn broers sprak “was het niet hij, maar de Geest van de Heer die in hem was” (vers 27). De passage leest als een biografische huldenoot over Nephi.
  • Wanneer Lehi dan Laman, Lemuel, Sam en de zonen van Ismaël samen toespreekt, krijgen zij maar één boodschap, met een absolute voorwaarde:

… zie, indien jullie naar de stem van Nephi luisteren, zullen jullie niet verloren gaan. En indien jullie naar hem luisteren, laat ik jullie een zegen, ja, mijn eerste zegen. Maar indien jullie niet naar hem luisteren, neem ik mijn eerste zegen weg, ja, mijn zegen, en die zal op hem rusten. (verzen 28–29; zie hier voor meer bespreking)

  • Zoram krijgt te horen dat hij “voor eeuwig een trouwe vriend voor mijn zoon Nephi” is geweest. Voor die getrouwheid “zal je nageslacht samen met zijn nageslacht worden gezegend”. De “geborgenheid van je nageslacht” hangt samen met het nageslacht van Nephi (verzen 30–32).
  • Jakob krijgt te horen dat Nephi een soort voogd voor hem zal zijn: “je zult veilig wonen bij je broer, Nephi” (2 Nephi 2:3).
  • Jozef krijgt als raadgeving: “… gezegend ben jij, Jozef; zie, je bent klein; daarom, luister naar de woorden van je broer Nephi, en het zal je geschieden naar de woorden die ik heb gesproken” (2 Nephi 3:25).
  • Sam ten slotte ontvangt zijn zegen als deelname aan Nephi:

Gezegend ben jij, en je nageslacht; want je zult het land erfelijk bezitten, zoals je broer Nephi. En jouw nageslacht zal worden gerekend onder zijn nageslacht; en je zal zoals je broer zijn, en jouw nageslacht zoals zijn nageslacht; en je zal in al je dagen gezegend zijn. (2 Nephi 4:11).

Een rode draad doorheen Lehi’s raadgevingen en zegeningen is dus Nephi. Natuurlijk past die nadruk bij Lehi’s oprechte bezorgdheid: Nephi is nu eenmaal de getrouwe zoon die de wil van de Heer gehoorzaamt. Wie Nephi volgt zit goed. Maar Nephi’s continue aanwezigheid in Lehi’s woorden bestendigt de indruk van een impact die soms onontkoombaar lijkt. Hoeveel keer hebben de opstandige broers nu al moeten aanhoren dat ze naar hun jongere broer moeten luisteren?

Zou Lehi dan geen woorden van waardering en zegen tot Nephi zelf gesproken hebben? Meer dan waarschijnlijk, en toch heeft Nephi die woorden niet opgenomen. Waarom niet? Bevatten ze vermaningen of zelfs terechtwijzingen die Nephi liever niet wilde delen? Of waren ze zo roemend en zegenend dat Nephi ze liever nederig achterhield?

Het is interpretatie, maar Nephi lijkt het gebeuren van de grote familiebijeenkomst bij te wonen en te gadeslaan, niet als ondergeschikte aan Lehi, maar als de gelijke van zijn vader, of minstens als evenwaardige opvolger, of misschien zelfs reeds als meerdere. Het is ook immers naar Nephi dat Lehi telkens weer verwijst tijdens zijn woorden tot de toehoorders. In dat perspectief heeft Nephi geen behoefte aan raadgevingen of vermaningen van zijn vader, zeker niet waar alle anderen bij staan. Het leiderschap en de opvolging blijken immers al lang geregeld.

 

2.2.4 – En wie duidt Lehi aan als formele leider? Niemand.

Wat evengoed moet opvallen is dat Lehi wel herhaaldelijk naar Nephi verwijst als de man om naar te luisteren, maar hem niet formeel aanwijst als regelgever (ruler), leraar of profeet. Dat lijkt begrijpelijk: Lehi heeft nooit in termen van formeel leiderschap gesproken. Uit al zijn woorden kun je afleiden dat voor hem geestelijk gezag voldoende is om de groep richting te geven. Van bij de aanvang trad hijzelf ook zo op, in de lijn van de “vele profeten” die zonder organisatorisch kader en zonder hiërarchische aanstelling prediken en waarschuwen. Ze zijn rechtstreeks geroepen van God om zijn wil bekend te maken. Zo ziet Lehi blijkbaar ook het optreden van Nephi. Hij ontkent zelfs het concept van “macht en gezag” over anderen in zijn woorden tot de opstandige zonen:

… jullie hebben hem ervan beschuldigd dat hij heeft getracht macht en gezag over jullie te verkrijgen; maar ik weet dat hij niet naar macht noch naar gezag over jullie heeft gestreefd, maar heeft gestreefd naar de eer van God en naar jullie eigen eeuwig welzijn. (2 Nephi 1:25).

Volgens Lehi gaat het bij Nephi enkel om “de kracht van het woord van God dat in hem was … het was de Geest van de Heer die in hem was, die zijn mond opende tot spreken” (verzen 26–27). Nergens verwijst Lehi naar wat Nephi van zichzelf beweerde, namelijk dat hij zowel door de Heer als door een engel als “regelgever en leraar” over zijn broers aangesteld was.

Tot zijn volwassen zonen zegt Lehi enkel dit over de verhouding met Nephi:

… zie, indien jullie naar de stem van Nephi luisteren, zullen jullie niet verloren gaan. En indien jullie naar hem luisteren, laat ik jullie een zegen, ja, mijn eerste zegen. Maar indien jullie niet naar hem luisteren, neem ik mijn eerste zegen weg, ja, mijn zegen, en die zal op hem rusten. (2 Nephi 1:28–29)

“De zegen aan de eerstgeborere” door Yoram Ranaan

Lehi spreekt niet van “gehoorzamen”, niet van een functie van “regelgever en leraar”, alleen van “luisteren naar”. Hij koppelt er wel een belofte en een waarschuwing aan vast die met “mijn eerste zegen” te maken heeft. De voetnoot in het Boek van Mormon identificeert dit als het eerstgeboorterecht en dus als een voorkeurspositie.[15] Maar Lehi spreekt hier al zijn zonen toe, ook zijn schoonzonen. Die kunnen niet allemaal samen het eerstgeboorterecht krijgen en zeker niet de schoonzonen. Je zou de belofte van “de eerste zegen” wel als een aanduiding van volgorde voor de eigenlijke zonen kunnen zien: de oudste zoon die naar Nephi luistert krijgt het eerstgeboorterecht; indien die niet luistert, dan gaat het recht naar de volgende. Gelet op de komende ontwikkeling spelen Laman en Lemuel hun eerste zegen kwijt, maar daarna komt eigenlijk Sam in aanmerking (zie hier).

De voorkeurspositie van het eerstgeboorterecht betekent echter geen formeel leiderschap over de rest van de verwanten, dus de waarde van dat recht om alle anderen te leiden is niet duidelijk. Zowel Noel Reynolds als John Welch merken tevens op dat de voorwaardelijke belofte van Lehi — “indien jullie naar hem luisteren” — eigenlijk onuitvoerbaar is. Wie zal oordelen of de broers naar Nephi luisteren? En elke broer moet blijven luisteren, tot de dood, alvorens die “eerste zegen” gegarandeerd van Lehi naar een geschikte zoon kan gaan.[16] Reynolds spreekt zelfs van een slimme maar wanhopige zet van Lehi om zo de zonen van elkaar afhankelijk te maken en de eenheid onder hen te bewaren.[17]

Ongetwijfeld blijft Lehi hopen dat zijn zonen zullen luisteren. Hij smeekt er innig om. Maar over heel zijn pleitrede en over de zegen aan de kinderen van Laman, Lemuel en Ismaëls zonen hangt al een fatalistische sfeer. Als in een Griekse tragedie is het noodlot onontkoombaar.

In tegenstelling tot Lehi, hebben Laman en Lemuel, maar ook Nephi zelf, altijd in termen van formeel leiderschap gedacht. Het zit duidelijk zowel in de verwijten van Laman en Lemuel als in de claims van Nephi wanneer hij naar de Heer en naar de engel verwijst.

 

2.2.5 – Een stil afscheid en een crisis

En het geschiedde, nadat mijn vader, Lehi, tot zijn gehele huis had gesproken volgens de gevoelens van zijn hart en de Geest van de Heer die in hem was, dat hij oud werd. En het geschiedde dat hij stierf en begraven werd. (2 Nephi 4:12).

“… dat hij oud werd”. Het kan erop wijzen dat het nog enige tijd duurde voor de reeds erg verzwakte Lehi de geest gaf. Het kan ook een uitdrukking zijn om de snelle achteruitgang weer te geven. Maar opvallend is de stille afsluiting in een paar zinnen, zonder enig huldebetoon van de zijde van Nephi. Dat is ongebruikelijk in vergelijking met latere overlijdens van bijzondere figuren, zoals die van Nephi zelf (Jakob 1:10–11), van Mosiah (Mosiah 29:40) of van Alma (Alma 45:19). Mogelijk stond een huldebetoon wel op de grote platen, kan men tegemoetkomend veronderstellen. Maar toch, hier is het een gat. Een kritische analist zou kunnen opmerken dat Nephi zijn eigen leiderschap niet wilde laten overschaduwen, maar dat is té speculatief.

Zoals te verwachten wakkert het conflict met de broers weer snel aan. Ook hier kunnen we ons echter niet van de indruk ontdoen dat Nephi’s ongedurige prediking er deels mee de oorzaak van is:

En het geschiedde, niet vele dagen na zijn dood, dat Laman en Lemuel en de zonen van Ismaël toornig op mij waren wegens de vermaningen van de Heer. Want ik, Nephi, werd gedrongen tot hen te spreken volgens zijn woord. (2 Nephi 4:13–14)

In die emotionele sfeer, na de dood van zijn vader en in de onophoudelijke spanningen met zijn broers, verzinkt Nephi, als deel van zijn herinneringen, in een persoonlijke crisis: “O ellendig mens die ik ben! Ja, mijn hart is bedroefd wegens mijn vlees; mijn ziel rouwt wegens mijn ongerechtigheden.” (2 Nephi 4:17). Het is de eerste maal dat Nephi zich zo openhartig laat gaan. De redenen kunnen divers zijn maar psychologen zouden kunnen verwijzen naar het overlijden van zijn vader en het wegvallen van de druk waaronder Nephi mogelijk van kinds af aan heeft gestaan, namelijk het hooghouden van een imago van volmaaktheid.

Tegelijkertijd is er het verlies van de beschermende schaduw van Lehi. Op dit punt van zijn herinneringen moet Nephi beseffen dat een nieuwe, moeilijke levensfase zich aankondigt. Toen Lehi nog leefde slaagde de patriarch er blijkbaar nog in om zijn “gehele huis” samen te houden. Dat staat nu op losse schroeven. Nephi zal spoedig de beslissing nemen om met zijn groep weg te trekken. Dat zal de breuk tussen Nephieten en Lamanieten definitief maken, met alle gevolgen van dien.

 

2.3 – Nephi en zijn moeder Sariah

2.3.1 – “En met dergelijke taal sprak zij”
2.3.2 – Hoeveel kinderen over welke periode had Sariah?

2.3.1 – “En met dergelijke taal sprak zij”

Wat betekende een moeder in die verre tijden en in die omstandigheden? De sporen zijn schaars. Hoe makkelijk men veel over Nephi’s vader kan ontdekken, hoe moeilijker over zijn moeder. In deze patriarchale wereld staan vrouwen in de coulissen van het verhaal, terwijl ze nochtans een vitale rol vervullen in het verzekeren van het zo belangrijke nageslacht. Daarmee illustreert Sariah het eeuwenoude rollenpatroon van een moeder van wie de eerste taak het baren, zogen en zorgen is.

“Sarah” door Marc Chagall

Toch is Sariah meer aanwezig dan sommigen zich allicht herinneren na de lectuur van 1 Nephi. Zou jij, als je een vertrouwde lezer van het Boek van Mormon bent, elk van haar voorkomens, expliciet en impliciet, kunnen opsommen alvorens verder te lezen?

Nephi erkent de aanwezigheid van zijn moeder vanaf de eerste zin in de preambule bij 1 Nephi: “Een verslag van Lehi en zijn vrouw, Sariah …” en vanaf het eerste vers: “Ik, Nephi, ben geboren uit goede ouders …”. De goedheid van zijn moeder is deel van zijn identiteit.

Nephi toont Sariah’s moederlijke liefde en bezorgdheid wanneer hij en zijn broers na hun gevaarlijke opdracht in Jeruzalem weer terugkeren: “… en ook mijn moeder, Sariah, was buitengewoon verblijd, want zij had waarlijk om ons getreurd” (1 Nephi 5:1). De bijwoorden buitengewoon en waarlijk vertolken de intensiteit van Sariah’s verdriet gevolgd door vreugde. En even verder: “En toen wij bij de tent van mijn vader waren teruggekeerd, zie, toen was hun vreugde overvloedig en mijn moeder was getroost” (vers 7). Na meer dan dertig jaar weet Nephi het nog wanneer hij het op de platen griffelt. Emotionele taferelen uit het verleden zitten diep in het geheugen geankerd.

Maar we vangen ook een openhartige glimp op van een vrouw die moet en mag leven met een profeet. Zo makkelijk is dat niet wanneer je echtgenoot geregeld in andere sferen vertoeft en daardoor allicht praktische beslommeringen aan zich voorbij laat gaan. Sariah had Lehi verweten dat hij “een man van visioenen was” (1 Nephi 5:2). Het is een verwijt dat ook Laman en Lemuel al hadden gemaakt, dus die irritatie leefde bij meerderen in het gezin (1 Nephi 2:11). Wat voor spanningen en onenigheid kunnen we ons daar bij voorstellen?

Ook Sariah had zich de primaire vraag gesteld naar de betekenis van heel dit avontuur waarin het gezin verzeild was geraakt op basis van een droom van haar man: “Zie, jij hebt ons uit ons erfland weggevoerd, en mijn zonen zijn er niet meer, en wij komen om in de wildernis”. Op welke toon van verdriet, wanhoop of woede Sariah dit uitte, weten we niet. Dat is ook de kracht van het verhaal: je kunt jezelf in de personages inleven en je inbeelden hoe jij het zou hebben gezegd. Wat wel moet opvallen: Lehi noch Nephi maken Sariah verwijten voor haar twijfels en opstandigheid. Volgens de tekst troost Lehi haar geduldig (1 Nephi 5:4–6). Nephi uit geen woord van kritiek op zijn moeder. Dat staat in sterk contrast met de verwijten die Laman en Lemuel over hun morren te verduren krijgen, zowel van Lehi als van Nephi. Aanvaarden mannen de “zwakheid” van een vrouw makkelijker dan van een zoon of een broer?

Uitzonderlijk in de Schrift, en zeker in het Boek van Mormon, is het vermelden van overtuiging en inzicht bij een vrouw. Ook hier neemt Nephi de moeite om het te noteren, na zoveel jaar:

En zij sprak en zei: Nu weet ik zeker dat de Heer mijn echtgenoot heeft geboden de wildernis in te vluchten; ja, en ik weet ook zeker dat de Heer mijn zonen heeft beschermd en hen uit de handen van Laban heeft bevrijd en hun macht heeft gegeven, waardoor zij konden volbrengen wat de Heer hun had geboden. En met dergelijke taal sprak zij. (1 Nephi 5:8)

Sariah was dus op de hoogte van de opdracht die Nephi en zijn broers naar Jeruzalem zond. Zij weet wat eruit te besluiten wanneer haar zonen veilig terugkeren. Zij weet specifiek dat haar zonen “uit de handen van Laban” werden bevrijd. Maar of zij ook vernam dat Nephi Laban had gedood en hoe? Wat was in die ruwe tijden “normaal” om te vernemen?

Naast het leerstellige blijkt Sariah ook liturgisch betrokken, want meteen na het vorige vers en dus slaand op Lehi en Sariah lezen we: “En het geschiedde dat zij zich buitengewoon verheugden en de Heer offerande en brandoffers offerden; en zij dankten de God van Israël.” (vers 9)

Een volgend tafereel met Sariah doet haar in de visioenen van haar man verschijnen, precies zij die hem verweet “een man van visioenen” te zijn. In zijn visioen van de boom des levens ziet Lehi profetisch hoe Sariah, Sam en Nephi naar de boom komen en van de vrucht nemen (1 Nephi 8:14–16).

Op nog enkele andere momenten komt Nephi’s moeder ter sprake in zijn teksten, al is het niet bij naam en soms maar impliciet. Zo is er Nephi’s herinnering aan de geboorte van zijn broers Jakob en Jozef: “En nu, mijn vader had in de wildernis twee zonen verwekt; de oudste heette Jakob en de jongste Jozef” (1 Nephi 18:7). De wijze van aankondiging moge dan wel Bijbels-patriarchaal zijn, de moeder verdwijnt op de achtergrond. Dat kan een vraag doen oproepen die ik verderop bespreek: was Sariah wel de moeder van Jakob en Jozef? Ook komt het bericht van die geboorte maar als een nabeschouwing die op dat punt enkel nodig was voor de opsomming van wie aan boord van het schip gaat.

Nephi’s moeder komt opnieuw expliciet aan bod als deel van een dramatisch tafereel tijdens de orkaan, aan boord van het schip. Opvallend is hier een zekere lyriek in Nephi’s beschrijving:

… en mijn ouders, die bejaard waren en veel verdriet hadden ondervonden wegens hun kinderen, werden ziek, ja, zelfs bedlegerig. Wegens hun verdriet en grote smart, en de ongerechtigheid van mijn broers, waren zij er zelfs na aan toe uit dit tijdelijke te worden weggevoerd om hun God te ontmoeten; ja, het was bijna zover dat hun grijze haren in het stof zouden worden neergelegd; ja, zij waren er na aan toe met smart in een watergraf te worden geworpen. (1 Nephi 18:17–18)

Die poëtische inwerking van de grijze haren en van het watergraf is uitzonderlijk voor Nephi’s stijl, te wijten aan het emotionele dat bij hem opborrelt bij de herinnering aan het lijden van zijn ouders.

Een kleine zinsnede doet vermoeden dat Sariah ook dochters had, wanneer Nephi schrijft dat “ook mijn zusters” met hem meegaan bij de splitsing van de groepen in het beloofde land. Of dat zo is en wie die zusters waren is echter stof voor interpretatie (zie hier).

Ten slotte een vaststelling: Nephi zegt niets over de dood van zijn moeder. Hij schrijft geen laatste huldewoord of een latere gedachte aan haar. Maar hoeveel profeten hebben dergelijke woorden ooit in de Schriften nagelaten? Op dat vlak is Nephi pijnlijk authentiek. Sariah, nochtans de aartsmoeder van Nephieten en Lamanieten, verdwijnt in stilte.

Sariah is slechts een van de drie vrouwen die, als deel van het verhaal, met eigen naam in het Boek van Mormon verschijnen. De andere twee zijn de dienstmaagd Abish en de hoer Isabel. Voor de positie van vrouwen in het Boek van Mormon, zie de bespreking in les 12.

 

2.3.2 – Hoeveel kinderen over welke periode had Sariah?

Dit aspect is van een andere orde, maar chronologische coherentie boeit sommige studenten van de Schriften. Het kan ook antwoord bieden op een kritische opmerking want de leeftijden van de oudste zoon, Laman, tot die van de jongste, Jozef, liggen ver uit elkaar. Sommige gelovigen zullen de vraag zinloos vinden als men ervan uitgaat dat “niets onmogelijk is voor de Heer”, met verwijzing naar Sarah, vrouw van Abraham, die volgens de Bijbel nog op 90-jarige leeftijd Isaak baarde. De naamrelatie van Sarah met Sariah is mogelijk zelfs veelzeggend. Maar voor de volledigheid en voor wie het interesseert kan een realistische bespreking niet onnuttig zijn.

Bij het vertrek uit Jeruzalem, hier gesteld op 600 v.C., had Sariah alvast vier zonen, in volgorde van ouderdom: Laman, Lemuel, Sam en Nephi. Nephi beschrijft zichzelf als “zeer jong zijnde, maar niettemin fors van gestalte” (1 Nephi 2:16). Schattingen van zijn leeftijd gaan van 15 tot 19 jaar, dus zou hij geboren zijn tussen 615 en 619 v.C.[18] Met drie oudere broers voor hem stelt zich de vraag van de jaren tussen elk van hen. In het extreem korte van een jaarlijkse geboorte, moet Laman dan tussen 618 en 622 v.C. geboren zijn. Wanneer de jongsten, Jakob en Jozef, het levenslicht zagen tijdens de jaren in de wildernis is niet gemeld, maar indien dit in de beginperiode was, kan dit, opnieuw extreem compact, tussen 599 en 598 v.C. zijn. Dat geeft als kortste tijdsspanne van de oudste tot de jongste zoon twintig jaar (van 618 tot 598 v.C.). Dat is binnen de biologisch haalbare grenzen, ervan uitgaand dat Sariah jong getrouwd is, ten laatste rond haar twintigste. Brant Gardner wil nog een handje helpen door te suggereren dat Jakob en Jozef best tweelingen kunnen geweest zijn, de ene eerstgeboren, de ander er vlak na .[19] Dat is echter onwaarschijnlijk want in de latere zegens van Lehi aan beide jongens verwijst Lehi naar visioenen die Jakob al “in zijn jeugd” heeft gehad, terwijl hij Jozef “nog klein” noemt (2 Nephi 2:3–4; 3:25). Dat duidt op een leeftijdsverschil.

Met al die cijfergegevens lijkt de vraag naar het aantal kinderen over welke periode snel beantwoord: zes zonen, waarvan twee nakomers, over een periode van twintig jaar.

Het ligt echter niet zo eenvoudig.

  • Vooreerst is het uitgaan van extremen niet echt overtuigend. Periodes van minimaal anderhalf jaar tussen elke geboorte zijn realistischer.
  • Miskramen en kindersterfte waren in die periode ook veel frequenter dan nu zodat de tijdsspanne tussen elk van de overlevende kinderen groter kan geweest zijn.
  • In 600 v.C. kan Nephi ook heel wat ouder dan 15 of 19 geweest zijn als we rekening houden met het feit dat hij spoedig zal huwen met een van Ismaëls dochters. Naar Bijbelse normen gebeurde dat voor een man pas in de dertig of later.[20] Als Nephi zichzelf met een zekere trots “zeer jong” noemt kan dat gewoon een spreekwijze zijn.
  • De geboortes van Jakob en Jozef kunnen later hebben plaatsgevonden dan in de beginperiode in de wildernis. Zij hadden immers nog “veel verzorging” nodig tijdens de reis op het schip, gesitueerd omstreeks 589 v.C. Mogelijk waren het nog peuters of kleuters.

Zo kom je makkelijk aan een tijdsspanne van rond de dertig jaar tussen de oudste en de jongste. Met Sariah gehuwd rond haar vijftiende is het nog haalbaar. In tegenstelling tot mannen huwden meisjes inderdaad soms erg jong.[21]

Maar is er ook nog sprake van zusters van Nephi (2 Nephi 5:6). Er zijn sterke aanwijzingen dat dit oudere zussen waren, minstens twee (zie hier). Dat verhoogt de tijdsspanne tussen de oudste en de jongste nog meer, ditmaal voorbij de geloofwaardige grenzen. Dat schept een probleem voor wie het in realistische termen wil begrijpen.

De hele kwestie van de leeftijdsgrenzen lost echter op als Jakob en Jozef niet de kinderen van Sariah zijn maar van een andere vrouw van Lehi. Dan zijn ze halfbroers van Nephi. BYU antropoloog John Sorenson oppert die mogelijkheid.[22] Er is inderdaad — en dat is opvallend verrassend als je aandachtig leest — geen enkele aanwijzing in de tekst die zegt dat Sariah Jakob en Jozef gebaard heeft. Het begint al bij de afstandelijk klinkende nabeschouwing, zonder melding van de moeder: “En nu, mijn vader had in de wildernis twee zonen verwekt; de oudste heette Jakob en de jongste Jozef” (1 Nephi 18:7). Nephi lijkt bijna bewust een verwijzing naar de moeder te vermijden.

Vervolgens zijn deze verzen belangwekkend, bij de beschrijving van de toestand aan boord van het schip tijdens de opstand van de broers:

… en mijn ouders, die bejaard waren en veel verdriet hadden ondervonden wegens hun kinderen, werden ziek, ja, zelfs bedlegerig. Wegens hun verdriet en grote smart, en de ongerechtigheid van mijn broers, waren zij er zelfs na aan toe uit dit tijdelijke te worden weggevoerd om hun God te ontmoeten; ja, het was bijna zover dat hun grijze haren in het stof zouden worden neergelegd; ja, zij waren er na aan toe met smart in een watergraf te worden geworpen. En ook Jakob en Jozef, die jong waren en veel verzorging nodig hadden, waren bedroefd wegens het leed van hun moeder; en ook mijn vrouw met haar tranen en gebeden … (1 Nephi 18:17–19).

Nephi beschrijft er zijn ouders als bejaard, met grijze haren, stervende. Dat maakt het moeilijk om Sariah nog als moeder van de jonge kinderen te zien. Ambigu is dan de zinsovergang naar Jakob en Jozef en “hun moeder”. Het bezittelijk voornaamwoord hun kan verwijzen naar Sariah, maar evengoed naar een andere vrouw die hun eigenlijke moeder is. Nephi gebruikt ook niet “onze moeder”, wat logischerwijze aangewezen was. Lees je de zin met nadruk op ook en hun — “En ook Jakob en Jozef, die jong waren en veel verzorging nodig hadden, waren bedroefd wegens het leed van hun moeder” — dan is de betekenis dat de jongens van hun kant het leed van hun eigen moeder, een andere dan Sariah, deelden.

Deze piste opent een “hinderlijke waarheid” voor wie polygamie uit het verhaal wil houden. Nochtans zou dit in de context van de periode en voor een patriarchale figuur als Lehi niet vreemd zijn. De aartsvaders Abraham en Jakob hadden kinderen van verschillende vrouwen. Bigamie was toegelaten onder de wet van Mozes (Deuteronomium 21:15).[23] Nageslacht verwekken was een van de bekommernissen van Lehi.

Wanneer later Lehi zijn zoon Jakob toespreekt noemt hij hem nadrukkelijk “mijn eerstgeborene in de dagen van mijn beproeving in de wildernis” en tweemaal “mijn eerstgeborene in de wildernis” (2 Nephi 2:1, 2, 11). Men kan het lezen als “mijn eerste kind dat in de wildernis werd geboren”, maar de term “eerstgeborene” heeft ook een specifieke Bijbelse connotatie, gebruikt voor het eerste kind van elke echtgenote.[24] Daarenboven speelt op de achtergrond het gedrag van Laman, wat zijn eerstgeboorterecht ongetwijfeld in gevaar bracht. De inversie van eerstgeboorterechten, ook in de context van bijvrouwen, hoort bij de Bijbelse kerngeschiedenis.[25] Lehi’s zoon Jakob werd inderdaad later de geestelijke leider van de groep. De zegen aan Jakob vermeldt ook een prominentie die die van Nephi evenaart: “… want je hebt gezien dat Hij in de volheid des tijds komt om de mensen redding te brengen. En je hebt in je jeugd zijn heerlijkheid aanschouwd” (2 Nephi 2:3–4). Is het toeval dat Lehi die twee jongens Jakob en Jozef noemde, twee historische namen zo verbonden aan wissels in het eerstgeboorterecht?

Bij zijn latere zegen aan Jozef verwijst Lehi naar de moeder en krijgt het woord “wildernis” nog een extra betekenis: “Je bent geboren in de wildernis van mijn ellende; ja, in de dagen van mijn grootste smart heeft je moeder je gebaard” (2 Nephi 3:1). Moest hij gezegd hebben “heeft je moeder, Sariah, je gebaard” was alle twijfel weggenomen. Dat is nochtans hoe hij vroeger naar haar met naam verwees wanneer hij zijn zonen toesprak: “… bij die bron zag ik jullie moeder, Sariah” (1 Nephi 8:14). Ook hier blijft dus de deur van de twijfel op een kier staan. De uitdrukking “wildernis van mijn ellende” en de verwijzing naar de geboorte “in de dagen van mijn grootste smart” wijzen op gebeurtenissen die Nephi niet vermeld heeft bij de geboorte van Jozef.

De zegen zelf, die Lehi over de kleine Jozef uitspreekt, plaatst het kind op de meest prominente plaats van de geslachtslijnen, als schakel tussen Jozef vanouds, Lehi als nakomeling van Jozef, en Joseph Smith, met daarenboven een belofte dat zijn nageslacht, namelijk van Lehi’s zoon Jozef, “niet volkomen zal worden vernietigd” (2 Nephi 3:3, 23).

Maar wie zou dan die tweede vrouw kunnen zijn? Als we ervan uitgaan dat er in de familie van Lehi of in die van Ismaël, of in beide, ook dienaressen zijn meegekomen, kan het een van die vrouwen zijn. Dan zitten we in hetzelfde patroon als bij Abraham of bij Jakob waar een dienares van de eerste echtgenote als bijvrouw intreedt — denk aan Hagar, Bilha en Zilpa. Het is evenmin uitgesloten dat die onbekende vrouw een bijzondere plaats in Lehi’s hart innam, net zoals voor Jakob zijn eerste liefde Rachel ten overstaan van de eerste echtgenote Leah. Het was ook Rachel die later Jozef baarde, Jakobs geliefde zoon. Het zijn verleidelijke vergelijkingen — maar waarom was Nephi ook niet wat duidelijker over zoiets belangrijks?

Er is ook de mogelijkheid dat die vrouw een dochter is van een van de zonen van Ismaël, maar dan een zoon die niet gehuwd is met een dochter van Lehi. De twee zonen van Ismaël hadden elk al een gezin toen Lehi de groep rond Ismaël liet halen in Jeruzalem, dus het waren volwassen mannen, ouder dan hun zusters die nog moesten huwen. Hun oudste kinderen kunnen al tieners geweest zijn. Met enkele jaren erbij tijdens het verblijf in de wildernis was een meisje dan al een oudere tiener. Meisjes waren huwbaar vanaf de puberteit. Het moge ons storen vanuit hedendaags westers perspectief, maar in die patriarchale cultuur was het huwelijk van een ouder man met een jongere bijvrouw gebruikelijk. Voor profeten hoeven we zelfs niet zo ver in het verleden te kijken.

De aanvaarding van het idee van een bijvrouw kan dan ook licht werpen op Jakobs latere veroordeling van hoererij. Indien Lehi inderdaad een tweede vrouw had, kan dit sommigen in de volgende generatie tot een lossere houding inzake huwelijkstrouw hebben aangezet. Die mannen beriepen zich trouwens op antecedenten — “zij trachten zich vrij te pleiten van het bedrijven van hoererij, wegens de dingen die geschreven staan over David en zijn zoon Salomo” (Jakob 2:23). Jakob verwerpt die hoererij scherp, met als belangrijkste argument het verdriet en de ellende die het de wettelijke echtgenote aandoen (Jakob 2:31–33). Maar met een uitzondering die het systeem wel toelaat: “Want, zegt de Heer der heerscharen, als ik voor Mijzelf nageslacht wil doen opstaan, zal Ik mijn volk gebieden; maar anders moeten zij naar deze dingen luisteren” (vers 30). Kunnen we daar bij Jakob een rechtvaardiging lezen voor zijn eigen geboorte? Het is allemaal erg speculatief, maar de problematiek van Sariah’s leeftijd en het aantal kinderen nodigt uit tot het zoeken naar een antwoord.

Indien Lehi inderdaad een tweede vrouw had, dan heeft Nephi die kennis diplomatisch in de tekst omzeild met de onvolledige en ambigue frasen die ik hiervoor signaleerde. Om persoonlijke redenen kan hij het als een “hinderlijke waarheid” hebben beschouwd die hij niet noodzakelijk moest vertellen, terwijl hij tegelijkertijd het bestaan van Jakob en Jozef niet kon verzwijgen. Het kan verklaren waarom hij die tweede vrouw ook niet expliciet vermeldt bij de opsomming van wie met hem vertrekt bij de splitsing. Maar impliciet kan ze er bij geweest zijn in de groep die meegaat — “… Jakob en Jozef, mijn jongere broers, en ook mijn zusters en allen die met mij mee wilden gaan” (2 Nephi 5:6). De verhulling, zo die er is, is in ieder geval geslaagd: wie er niet op bedacht is leest gewoon over de tekst en ziet Sariah als de moeder van zes zonen. Dan kan, terecht, ook voor de meeste lezers volstaan.

 

3 – Nephi’s vrouw en kinderen

3.1 – Nephi’s vrouw
3.2 – Nephi’s kinderen

3.1 – Nephi’s vrouw

Ze staat  als een schim in de schaduw van het verhaal. Van Nephi’s vrouw weten we niets meer dan dat zij een dochter van Ismaël was. Vier dochters van Ismaël huwden met de vier zonen van Lehi, waaronder Nephi. Een vijfde dochter, de oudste nog wel, huwde met Labans dienstknecht Zoram.

Volgens de tekst is dat hele huwelijksgebeuren, in authentieke Bijbelse sfeer, louter functioneel: nakomelingschap. Lehi had net “vele dingen aangaande zijn nageslacht” geprofeteerd (1 Nephi 5:19) en daarop volgt de concrete invulling:

… het geschiedde dat de Heer wederom tot hem sprak en zei dat het niet goed voor hem, Lehi, was dat hij alleen zijn eigen gezin zou meenemen de wildernis in, maar dat zijn zonen dochters tot vrouw moesten nemen om voor de Heer nageslacht te verwekken in het land van belofte. (1 Nephi 7:1).

De frase “voor de Heer nageslacht verwekken” kadert in twee ruimere perspectieven, vooreerst voor het bevolken van het beloofde land, vervolgens in het grootsere plan van redding en verheerlijking van myriaden kinderen Gods, conform de beloften aan Abraham. De realisatie ervan begint echter wel bij echtparen in de dagelijkse werkelijkheid:

En het geschiedde dat ik, Nephi, een van de dochters van Ismaël tot vrouw nam; en ook mijn broers namen dochters van Ismaël tot vrouw; en ook Zoram nam de oudste dochter van Ismaël tot vrouw. (1 Nephi 16:7)

De Schriftuurlijke uitdrukking “tot vrouw nemen” betekent niet noodzakelijk “tot vrouw kiezen”, maar ook haar toegewezen krijgen of de eerste seksuele betrekking aangaan. Gelet op de toenmalige culturele gebruiken is het niet zeker of Nephi een persoonlijke keuze kon maken uit Ismaëls vijf dochters.[26] Ofwel besliste het lot welke vrouw naar hem, naar zijn drie andere broers en naar Zoram ging; ofwel konden zijn oudere broers de eerste keus maken; ofwel beslisten Lehi en Ismaël als patriarchen wie naar wie ging. Dat Zoram, de dienstknecht, de oudste dochter kon huwen wijst eerder op een toewijzen door het lot, maar er kunnen andere redenen hebben meegespeeld zoals overeenstemmende leeftijden. Van emoties of van liefde zwijgt de tekst in alle talen. Zelfs de namen van de vrouwen ontbreken.

Carol Bradley suggereert dat het conflict in de wildernis, wanneer Nephi en zijn broers met Ismaëls familie van Jeruzalem wegtrekken, al een indicatie geeft van toekomstige huwelijksverbintenissen en dat dus daar al een aanzet van keuze kan gemaakt zijn:[27]

En het geschiedde, toen wij door de wildernis reisden, zie, dat Laman en Lemuel, en twee van de dochters van Ismaël, en de twee zonen van Ismaël met hun gezin, tegen ons opstonden; ja, tegen mij, Nephi, en Sam, en hun vader Ismaël en zijn vrouw en zijn drie overige dochters. (1 Nephi 7:6).

Twee dochters kiezen inderdaad de zijde van Laman en Lemuel. Even later, wanneer het conflict escaleert, treedt echter één dochter naar voor om voor Nephi te pleiten:

En het geschiedde dat zij wederom vertoornd op mij waren en aanstalten maakten mij vast te grijpen; maar zie, een van de dochters van Ismaël, ja, en ook haar moeder, en een van de zonen van Ismaël, pleitten bij mijn broers, zodat zij hun hart verzachtten; en zij trachtten niet langer mij van het leven te beroven. (vers 19)

Carol Bradley signaleert deze dochter als mogelijk toekomstige van Nephi. Deze analiste oppert ook dat de toezeggingen voor de huwelijken reeds van een vroegere datum kunnen zijn, nog voor Lehi uit Jeruzalem wegtrok. Het feit dat Ismaël zo snel bereid was Lehi’s oproep te beantwoorden kan daar inderdaad op wijzen: de twee families kenden elkaar al lang en toekomstige huwelijken werden soms al vroeg geregeld. Die veronderstelling lijnt dan wel niet zo goed met het huwelijk van Zoram die er als onverwachte deelnemer bijkwam. Of was het in dat geval de evidentie van overeenstemmende leeftijden die het bepaalde?

Wat er ook van zij, van geen van deze vrouwen kwam de naam in het Boek van Mormon. Zelfs van zijn eigen vrouw noteert Nephi geen naam. De Bijbel doet beter voor de stichtende gezinnen.

Nephi’s echtgenote komt nog impliciet ter sprake bij de dood van Ismaël, als deel van de groep dochters van Ismaël, met aandacht voor hun emoties, maar evengoed voor hun “morren”:

En het geschiedde dat de dochters van Ismaël buitengewoon treurden wegens het verlies van hun vader en wegens hun ellende in de wildernis; en zij morden tegen mijn vader omdat hij hen uit het land Jeruzalem had weggevoerd en zeiden: Onze vader is dood; ja, en wij hebben veel in de wildernis rondgezworven, en wij hebben veel ellende, honger, dorst en vermoeienis doorstaan; en na al dat leed moeten wij in de wildernis van de honger omkomen. (1 Nephi 16:35).

Verder was Nephi’s vrouw zeker deel van de groep die hij als volgt beschrijft:

En wij reisden, en doorworstelden veel ellende in de wildernis; en onze vrouwen baarden kinderen in de wildernis. En zo groot waren de zegeningen van de Heer over ons, dat onze vrouwen, terwijl wij in de wildernis van rauw vlees leefden, overvloedig voor hun kinderen te zogen hadden en sterk waren, ja, even sterk als de mannen; en zij begonnen hun reizen zonder morren te verdragen. (1 Nephi 17:1–2).

Maar wanneer zijn vrouw het leven aan elk van hun kinderen schonk heeft Nephi niet genoteerd.

Expliciet vermeldt Nephi wel zijn vrouw naar aanleiding van het conflict op het schip tijdens de orkaan, wanneer Nephi is vastgebonden, en opnieuw met een blik op emoties: “… en ook mijn vrouw met haar tranen en gebeden, en ook mijn kinderen, konden het hart van mijn broers niet verzachten, zodat zij mij zouden losmaken” (1 Nephi 18:19). De focus van het incident is wel Nephi zelf, niet zijn vrouw. De kinderen zijn “mijn kinderen”, niet “onze kinderen”. Telkens weer valt op hoezeer, in deze cultuur, de man egocentrisch spreekt, ook al is hij daarom hoegenaamd geen egoïst.

Ten slotte mogen we veronderstellen dat Nephi’s vrouw nog steeds deel is van zijn gezin wanneer zijn groep zich afsplitst: “Daarom geschiedde het dat ik, Nephi, mijn gezin meenam …” (2 Nephi 5:6).

Voor het overige hebben we geen idee hoe de relatie tussen Nephi en zijn vrouw liep, iets wat Nephi wel heeft laten verstaan over zijn ouders Lehi en Sariah.

En wat kan Nephi’s vrouw van hem gedacht hebben? Ook voor haar zal Nephi allicht “een man van visioenen” geweest zijn, zoals Lehi voor Sariah. Was hij even streng, rechtlijnig en betuttelend met haar als met zijn broers? Verder zal Nephi’s vrouw hem vaak als afwezig hebben ervaren, zoals elke vrouw gehuwd met een drukbezette man en taken buitenshuis.

Ook al staat Nephi’s vrouw volledig in de schaduw, zij was een persoon van vlees en bloed. Hoe boeiend zou een kroniek van haar hand niet zijn.

 

3.2 – Nephi’s kinderen

3.2.1 – Naamloos tussen de lijnen van de geschiedenis
3.2.2 – Waarom die stilte over Nephi’s kinderen?
3.2.3 – Nephi’s kinderen en het mysterie van de koninklijke opvolging

3.2.1 Naamloos tussen de lijnen van de geschiedenis

Het bestaan van Nephi’s kinderen vernemen we pas met zekerheid wanneer Nephi, vastgebonden door zijn broers, ze vermeldt tijdens de orkaan op het schip:

En ook Jakob en Jozef, die jong waren en veel verzorging nodig hadden, waren bedroefd wegens het leed van hun moeder; en ook mijn vrouw met haar tranen en gebeden, en ook mijn kinderen, konden het hart van mijn broers niet verzachten, zodat zij mij zouden losmaken. (1 Nephi 18:19)

Toch konden we al vroeger vermoeden dat ook Nephi’s gezin uitbreidde na zijn huwelijk met een van Ismaëls dochter, net zoals voor de andere echtparen: “… en onze vrouwen baarden kinderen in de wildernis … zij hadden overvloedig voor hun kinderen te zogen… ” (1 Nephi 17:1–2). Bij het vertrek naar het beloofde land boord meldt Nephi: “… wij gingen allen aan boord van het schip, met onze vrouwen en onze kinderen” (2 Nephi 18:6).

Nephi vermeldt zijn gezin nog op twee andere plaatsen, bij de splitsing van de groepen en iets later in het verhaal:

Daarom geschiedde het dat ik, Nephi, mijn gezin meenam, en ook Zoram en zijn gezin, en Sam, mijn oudere broer, en zijn gezin, en Jakob en Jozef, mijn jongere broers, en ook mijn zusters en allen die met mij mee wilden gaan. (2 Nephi 5:6)

En ik, Nephi, nam het zwaard van Laban en maakte naar dat voorbeeld vele zwaarden, voor het geval het volk dat nu de Lamanieten werd genoemd, ons zou overvallen en vernietigen; want ik kende hun haat tegen mij en mijn kinderen en degenen die mijn volk werden genoemd. (2 Nephi 5:14)

De stilte rond Nephi’s kinderen roept vragen op. Voor een man die zo bekommerd is om het nageslacht en het doorgeven van zijn erfenis is het inderdaad bevreemdend dat hij noch de namen van zijn kinderen, noch hun lot tijdens zijn leven opgetekend heeft. Ook zijn intense predikingen in de laatste hoofdstukken van 2 Nephi richt Nephi alleen tot “mijn broeders”, nooit tot zijn zonen — tegen de traditie in als we zien hoe zorgvuldig Lehi “mijn zonen” bij zijn afscheid toesprak.

Nephi is visionair. Zijn kinderen zijn slechts de eerste schakel in een keten over de eeuwen. Enorm bezwarend op Nephi’s gemoed moet het besef van de tragische toekomst van zijn nageslacht geweest zijn. Dat is de prijs die hij voor zijn visioenen moest betalen: al op voorhand weten welke rampen zijn nakomelingen te wachten staan. Zijn apocalyptische hoofdstukken in 1 en 2 Nephi liegen er niet om (1 Nephi 12 tot 15; 2 Nephi 25 tot 29):

… en wegens de hoogmoed van mijn nageslacht, en de verzoekingen van de duivel, zag ik dat het nageslacht van mijn broers het volk van mijn nageslacht overweldigde. (1 Nephi 12:19)

O, het leed, en de smart van mijn ziel om het verlies van de gedoden van mijn volk! Want ik, Nephi, heb het gezien en het verteert mij welhaast voor de tegenwoordigheid van de Heer. (2 Nephi 26:7)

Pas op het einde van 2 Nephi breekt de hoop op een uiteindelijk goede afloop door. Dan gloort het licht van de algemene bekering, vergadering en verlossing. Noteer hoe dan Nephi’s invalshoek wijzigt van “mijn nageslacht” en “het nageslacht van mijn broers” naar een erkenning van hun gezamenlijke oorsprong (“wij uit Jeruzalem) en de uiteindelijke vereniging in “ons nageslacht”:

En dan zal het overblijfsel van ons nageslacht kennis van ons hebben, hoe wij uit Jeruzalem zijn gekomen, en dat zij afstammelingen van de Joden zijn. En het evangelie van Jezus Christus zal onder hen verkondigd worden; aldus zullen zij worden teruggebracht tot de kennis van hun vaderen, alsook tot de kennis van Jezus Christus, waarover hun vaderen beschikten. (2 Nephi 30:4–5)

 

3.2.2 – Waarom die stilte over Nephi’s kinderen?

Met zo’n vraag begeef je je in het speculatieve. Een aantal analisten verkennen de mogelijke pistes.

Wilde Nephi de namen van zijn kinderen bewust uit het verslag houden voor hun veiligheid? In het hierboven gemelde vers spreekt hij zijn vrees uit om overvallen en vernietigd te worden en vermeldt hij specifiek de haat tegen zijn kinderen: “… want ik kende hun haat tegen mij en mijn kinderen en degenen die mijn volk werden genoemd” (2 Nephi 5:14). Maar anonimiteit voor veiligheid lijkt vergezocht als reden.

Wilde Nephi, vanuit een patriarchale trots, niet aan de geschiedenis toevertrouwen dat hij geen zonen had en daarom alleen maar over zijn “kinderen” spreekt? Het zou ook verklaren waarom er geen expliciete melding is van een zoon van Nephi als opvolging voor het koningschap (zie hier). In 544 v.C. draagt Nephi het kroniekschrijven over aan zijn broer Jakob, niet aan een van zijn kinderen, hoewel zijn oudsten ondertussen ook al naar de vijftig gaan.

Nephi ‘s gezag bestrijkt alles wat leiderschap vereist. Mogelijk had Nephi het voor de toekomst zo verdeeld dat het prediken en de zorg voor de kleine platen — en dus het meer geestelijk deel — aan Jakob en zijn nakomelingen toekwam, terwijl een van Nephi’s zonen de verantwoordelijkheid voor het historische en staatkundige zou opnemen. Van het eerste vinden we de bevestiging: “Nephi gaf mij, Jakob, een gebod aangaande de kleine platen waarop deze dingen zijn gegraveerd … en dat ik deze platen moest bewaren en doorgeven aan mijn nakomelingen” (Jakob 1:1–4). Van het tweede, een opdracht voor Nephi’s kinderen en nakomelingen, is geen spoor. Het kan een argument zijn om te stellen dat hij geen zonen maar enkel dochters had. De uitdrukking “zonen en dochters”, nochtans gangbaar in de zegens van Lehi (2 Nephi 4), gebruikte Nephi inderdaad geen enkele keer voor zijn kinderen.

Grant Hardy ziet vier mogelijkheden voor de stilte over de kinderen:[28]

  • Nephi had enkel dochters — er is immers telkens sprake van Nephi’s “kinderen”, nooit van zonen en dochters, wat wel het geval is bij kinderen van Laman, van Lemuel en van Ismaëls zonen. Als dat zo is waren er geen directe mannelijke opvolgers voor het geestelijke en voor het staatkundige leiderschap. Nephi’s broer Jakob kreeg het geestelijk leiderschap toegewezen. Het is dan niet uitgesloten dat via een van Nephi’s dochters de andere opvolging tot stand kwam — dus naar een schoonzoon of een kleinzoon van Nephi.
  • Nog steeds binnen de optie van “enkel dochters” suggereert Hardy als tweede mogelijkheid dat een of meerdere van die dochters huwden met zonen van Sam, de oudere broer van Nephi. Huwelijk tussen neven en nichten was niet ongebruikelijk en veel keus was er overigens niet. Hardy’s gedachtelijn is dat Lehi Sam zegende met opname in Nephi’s nageslacht, waardoor Nephi nadien Sam of een van zijn zonen tot koning kon zalven. Hardy versterkt die binding fysisch door ook nog een huwelijk tussen een dochter van Nephi en een zoon van Sam te suggereren.
  • Een derde mogelijkheid is dat Nephi wel een of meerdere zonen had, maar die stierven jong, mogelijk in de eerste oorlogen met de Lamanieten (2 Nephi 5:34). Ook hier zou dan de latere opvolging via een dochter kunnen geregeld zijn. Of de oudste zonen waren gesneuveld en de overblijvende nog te jong, vandaar die verwijzing met “nu” voor “een man” die een regentschap opnam.
  • De laatste piste die Hardy aangeeft is dat onder Nephi’s zonen er geen enkele waardige was. Hardy kan zich zelfs indenken dat Nephi’s zonen naar hun ooms Laman en Lemuel overliepen en zo de conditionele voorspelling waarmaakten die Nephi van de Heer ontving:

En voor zover je mijn geboden onderhoudt, zul je als regelgever en leraar over je broers worden gesteld …, en zij zullen geen macht over jouw nakomelingen hebben, tenzij ook zij tegen Mij opstaan. En indien zij tegen Mij opstaan, zullen zij een tuchtroede voor jouw nakomelingen zijn, om hen tot herinnering aan te zetten. (1 Nephi 2:22–24)


Het is dus mogelijk dat de Nephi de pijnlijke last moest dragen van “afvallige zonen”, waarover hij liever niets vertelt.

 

3.2.3 – Nephi’s kinderen en het mysterie van de koninklijke opvolging

Nephi werd de eerste koning (2 Nephi 5:18). Er bestaat wel twijfel of hij die titel werkelijk opnam (zie hier). Jakob, die na hem de kroniek op de kleine platen bijhoudt, noteert:

Nephi nu begon oud te zijn, en hij zag dat hij weldra moest sterven; daarom zalfde hij een man om een koning en een regeerder over zijn volk nu te zijn, volgens de regering van de koningen (Jakob 1:9, geamendeerde vertaling).

Nephi heeft die man gekend, aangezien hij hem zalfde. In die zin hoort die man tot de groep van “de anderen” met wie Nephi omgang had.

Maar eerst een taalkundige opmerking. De frase in het Engels luidt: “… wherefore, he anointed a man to be a king and a ruler over his people now”. De Nederlandse vertaling (ook in de editie 2017) neemt hier een aantal vrijheden om het Engels te wijzigen en in te korten: “daarom zalfde hij iemand om koning en heerser over zijn volk te zijn”.  Vooreerst wordt “a man” als “iemand” vertaald: dat is onzuiver omdat “iemand” ook een kind of een vrouw kan zijn. Daarenboven heeft “iemand” een connotatie van “gelijk wie” die niet in de Engelse tekst zit. Nephi kiest welbewust een volwassen man. Al in de eerste Nederlandse editie van 1890 vertaalde Volker correct: “daarom zalfde hij eenen man om koning en heerscher over zijn volk te zijn”.

Ook het woordje “now” (“… to be a king and a ruler over his people now“) heeft de Nederlandse vertaling laten vallen, maar elk woord in de Schrift heeft zijn belang: “nu” kan erop wijzen dat het om een tijdelijke aanstelling ging in afwachting van Nephi’s dood of als een regentschap tot een nog te jonge zoon volwassen werd. Bovendien verdwenen ook de onbepaalde lidwoorden in het Nederlands (“a king and a ruler”), wat  evenenens de tijdelijkheid van de aanstelling  kan aangeven. Andere vertalingen zijn veel zorgvuldiger: in het Duits “darum salbte er einen Mann daß dieser nun ein König und ein Herrscher über sein Volk sei…”; in het Frans “il oignit un homme pour qu’il fût maintenant …”; enz.

Wie was die man? Was het een zoon van Nephi? Waarom dat dan niet melden? Waarom geen eigennaam? Na een huldebetoon aan Nephi voegt Jakob nog toe:

… daarom verlangde het volk de herinnering aan zijn naam te bewaren. En wie er ook in zijn plaats regeerde, werd door het volk genoemd Nephi de Tweede, Nephi de Derde enzovoort, volgens de regering van de koningen. (Jakob 1:11)

Later, maar wel vierhonderd jaar verder in de geschiedenis, zullen we lezen dat Nephitische koningen alleen maar afstammelingen van Nephi zijn (Mosiah 25:13). Hoe letterlijk dit bedoeld is en hoe zuiver bijgehouden weten we niet. Een “afstammeling” duidt niet noodzakelijk op een directe mannelijke lijn. Ook in de Bijbel lopen afstammingen soms via vrouwen. De namen van die verdere Nephitische koningen zijn ook niet meer genummerd naar de naam van Nephi. Van de paar gekende koningen uit de tweede eeuw v.C. is de opvolging wel van vader op zoon gegaan, namelijk van Mosiah I naar Benjamin, en van Benjamin naar Mosiah II (Omni 1:23; Mosiah 6:4). Bij gebrek aan gewillige zonen komt er in 91 v.C. zelfs een einde aan de regering der koningen (Mosiah 28:10; 29:46).

Als die dynastieke opvolgingsregel van vader op zoon van bij de aanvang gold, moet Nephi de Tweede een zoon van Nephi geweest zijn, maar zekerheid is daar dus niet over. Jakobs omschrijving dat Nephi “een man” zalfde “om koning en heerser over zijn volk nu te zijn” duidt eerder op een keuze naar geschiktheid dan naar afstamming. We kunnen er wel rekening mee houden dat de kleine groep rond Nephi vermoedelijk allemaal bloedverwanten en aangetrouwde verwanten waren, dus de gekozen man hoorde nog steeds tot de kern.

Keith Allred stelt eveneens voor dat Nephi geen zoon maar enkel dochters had, of geen waardige zoon voor de opvolging.[29] Hij overloopt de mogelijke kandidaten voor het koningschap:

  • Zoram was weliswaar “in de familie” gehuwd en ook door Lehi gezegend, maar hij was allicht een stuk ouder dan Nephi (Zoram huwde immers met Ismaëls oudste dochter) en was dus mogelijk al overleden wanneer Nephi zelf al oud was.
  • Jakob en Jozef waren volgens Allred al bestemd voor de geestelijke bediening, aangesteld als ze waren als “priesters en leraars”, dus kwamen ze niet meer in aanmerking voor het koningschap. Dat is volgens mij geen afdoend argument omdat, net zoals voor Nephi zelf en voor de latere koningen (beide Mosiah’s en Benjamin) de combinatie van profetische, priesterlijke en koninklijke autoriteit perfect mogelijk was. Allred vindt Jakob en Jozef ook te jong om in aanmerking te komen, maar ook dat is moeilijk houdbaar omdat de “jongens”, op het moment dat Nephi “een man” zalft, nu zelf al rond de vijftig zijn.
  • Sam: Allred trekt de kaart van Nephi’s broer Sam, of een van zijn zonen, als de meest aangewezen man om koning te zijn. Op basis van Lehi’s zegen kan Sam immers volwaardig in de voetsporen van Nephi treden:

En toen hij zijn woorden tot hen had beëindigd, sprak [Lehi] tot Sam en zei: Gezegend ben jij, en je nageslacht; want je zult het land erfelijk bezitten, zoals je broer Nephi. En jouw nageslacht zal worden gerekend onder zijn nageslacht; en je zal zoals je broer zijn, en jouw nageslacht zoals zijn nageslacht; en je zal in al je dagen gezegend zijn. (2 Nephi 4:11).

Op die manier worden Sam en zijn nakomelingen in feite Nephieten in de betekenis van (geadopteerde) afstammelingen van Nephi. Dat zou verklaren waarom Jakob, meteen na de aankondiging van Nephi’s opvolging, de groepen als volgt naar hun afkomst opsomt: “Nephieten, Jakobieten, Jozefieten, Zoramieten, Lamanieten, Lemuelieten en Ismaëlieten” (Jakob 1:13). “Samieten” komen niet meer voor, ze zijn deel van de afstamming van Nephi. Dan zou Sam, of zijn zoon, wel Nephi de Tweede kunnen zijn. De vraag blijft waarom Jakob dat niet zou verduidelijkt hebben. Maar soms vergeten kroniekschrijvers het voor hen evidente te noteren.

Meteen Sams zoon als mogelijk opvolger vermelden is gewenst omdat Nephi reeds oud was, dicht bij de dood, toen hij “een man” als opvolger zalfde. Sam was immers nog iets ouder dan Nephi, dus is het onwaarschijnlijk dat Nephi alsnog zijn oudere broer tot koning zou zalven.

Allred zou ook deze twee argumenten hebben kunnen toevoegen in het voordeel van Sam of Sams zoon:

  • Als je Lehi’s belofte van de “eerste zegen” begrijpt als het eerstgeboorterecht, dan kwam dit Sam toe. Hij was immers de enige oudere zoon die naar Nephi luisterde en hem volgde en verdiende dus die zegen (2 Nephi 1:28–29).[30]
  • Nephi had drie trouwe broers. Sam is de oudere, Jakob en Jozef de jongeren. Die laatste ordent hij als “priesters en leraars”, dus met de geestelijke opdracht (2 Nephi 5:26). Zou hij dan niets voorzien hebben voor zijn oudere broer en diens nakomelingschap? Een aanstelling als regeerder voor het maatschappelijk luik, dus als koning, zou passend zijn.

Beide argumenten kunnen evengoed voor een zoon van Sam gelden.

Ten slotte, om de mogelijkheden van koninklijke opvolging te vervolledigen, zou Jakob zelf de man kunnen zijn die Nephi tot koning zalfde, mogelijk tijdelijk tot een van Nephi’s zonen kon overnemen. Jakob zou het dan uit nederigheid discreet hebben willen houden en zichzelf als “een man” omschreven hebben.

Wat er ook van zij, er moet een reden zijn waarom zoiets historisch als de zalving van een nieuwe koning zo summier en naamloos in de kroniek terecht kwam. Misschien wilde Jakob er alleen maar op drukken dat koningschap gewoon dienstbaarheid betekende — “een man” — zonder persoonlijke eer. Dat ligt sterk in de lijn van Jakobs gedachtegang. Het zou zelfs kunnen dat Nephi zelf aan Jakob gevraagd heeft om het zo te noteren, wat Nephi’s eigen terughoudendheid met betrekking tot koningen kan illustreren (zie hier). Die afstandelijkheid kun je ook enigszins lezen in deze vaststelling van Jakob:

En wie er ook in zijn plaats regeerde, werd door het volk genoemd Nephi de Tweede, Nephi de Derde enzovoort, volgens de regering van de koningen; en zo werden zij door het volk genoemd, ongeacht welke naam zij droegen. (Jakob 1:11)

Onafgewerkte geschiedenis laat veel speculaties toe.

4 – Nephi en z’n broers Laman en Lemuel

Voorgaande onderdelen bespraken eerst Nephi’s vader, moeder, vrouw en kinderen. Zijn broers Laman en Lemuel verschenen daar al tussendoor, zeker bij de bespreking van vader Lehi, aangezien zij met het lot van nagenoeg alle gezinsleden verweven zitten.

Hier en in volgende onderdelen richt de focus zich specifiek op Nephi’s broers en zussen.

4.1 – Nephi’s dwangbeeld
4.2 – Laman en Lemuel via de woorden van hun vader
4.3 – Vijf agressies, vijf reddingen, vier tijdelijke bekeringen
4.4 – Een ambigue koning met een bittere onderlaag
4.5 – De visionaire dimensie breekt alles open
4.6 – Verdienen Laman en Lemuel wat begrip?
4.7 – Een eeuwige haat voor welk onrecht?

4.1 – Nephi’s dwangbeeld

Afgaand op de frequentie van namen in 1 en 2 Nephi staan Nephi’s broers Laman en Lemuel op de eerste plaats, meer nog dan zijn vader. Meer dan honderd maal vermeldt Nephi ze, met naam of als “mijn broers”.

Laman en Lemuel zijn Nephi’s dwangbeeld. Telkens duiken ze opnieuw in zijn teksten op. Dat is begrijpelijk vanuit Nephi’s terugblik naar het verleden. Hij begint immers pas aan de kleine platen zo’n dertig jaar na het vertrek uit Jeruzalem, wanneer hij dus zelf rond de vijftig is (2 Nephi 5:28–34). Wanneer hij de herinneringen uit zijn jeugd ophaalt, ziet hij geen gezinsruzies die de tijd heeft geheeld en die verzoening heeft doen verzwinden. Nee, hij ziet conflicten tussen individuen die zijn uitgegroeid tot een strijd tussen partijen. Die partijen zijn nu als bevolkingsgroepen uit elkaar gaan wonen, elk met hun aanhang. De vreselijke profetieën over de strijd tussen Nephieten en Lamanieten beginnen uit te komen. Nephi heeft zwaarden moeten smeden “voor het geval het volk dat nu de Lamanieten werd genoemd, ons zou overvallen en vernietigen; want ik kende hun haat tegen mij en mijn kinderen en degenen die mijn volk werden genoemd” (2 Nephi 5:14). Reeds breken de eerste schermutselingen uit terwijl hij aan zijn verslag werkt (vers 34). Te midden van die beklemmende werkelijkheid denkt Nephi terug aan het begin. Hoe is het zo ver kunnen komen? Elk incident uit het verleden bekijkt Nephi vanuit zijn toestand nu. In zijn ogen doemen Laman en Lemuel telkens opnieuw als de grote schuldigen op. Nephi lijkt soms geobsedeerd om ons ervan te overtuigen. We zagen reeds, bij de bespreking van Lehi hiervoor, hoezeer het thema van het conflict over leiderschap tot de kern van Nephi’s bekommernissen hoort.

Nephi’s beschrijving dwingt ons Laman en Lemuel als een onscheidbaar koppel te behandelen. Nochtans blijkt uit enkele gegevens dat vooral Laman de voortrekker is. Lemuel volgt “want hij luisterde naar de woorden van Laman” (1 Nephi 3:28). Het is Laman die het voorstel doet om Lehi en Nephi te doden en die het hart van de anderen ophitst (1 Nephi 16:37–38). Het is Laman die zijn naam aan het geheel van de Lamanieten zal geven. (Voor bespreking van de term Lamanieten en meerdere connotaties doorheen de geschiedenis, zie de uitleg in les 25.)

 

4.2 – Laman en Lemuel via de woorden van hun vader

Nephi lijkt soms wel gretig om de uitspraken van zijn vader over zijn broers te gebruiken. Al bij de eerste pleisterplaats in de wildernis vertelt hij hoe Lehi de namen van Laman en Lemuel aan een rivier en een dal geeft. De vader doet het met een opwekkende aanmoediging aan zijn twee zonen om rechtvaardig en standvastig te zijn. Maar Nephi voegt er als commentaar aan toe: “Nu zei hij dat wegens de halsstarrigheid van Laman en Lemuel; want zie, zij morden over vele dingen tegen hun vader” (1 Nephi 2:11). Nephi gaat meteen verder met een eigen uitleg over hun opstandigheid en ongeloof “omdat zij geen kennis hadden van de handelwijzen van die God die hen had geschapen” (vers 12). Daarna vertelt hij hoe hijzelf God aanriep en de Heer tot hem kwam, “zodat ik al de woorden geloofde die mijn vader had gesproken; daarom stond ik niet tegen hem op zoals mijn broers” (vers 16). De grenslijnen zijn al helder getrokken, al na de eerste bladzijden.

Wat later krijgen de broers de opdracht om naar Jeruzalem te gaan voor de koperen platen. Nephi vindt het nodig om te noteren wat zijn vader hem toevertrouwt:

En nu, zie, je broers morren en zeggen dat het moeilijk is wat ik van hen heb geëist; maar zie, niet ik heb het van hen geëist, maar het is een gebod van de Heer. Welnu, ga, mijn zoon, en je zult door de Heer worden begunstigd omdat je niet hebt gemord. (1 Nephi 3:5–6).

Ook verder citeert Nephi uitspraken van zijn vader die de problematische kanten van Laman en Lemuel in de verf zetten, naast zijn eigen godsgetrouwe positie. Wanneer Lehi zijn visioen van de boom des levens vertelt, haalt Nephi hem aan met de woorden die het familiedrama al aankondigen:

En zie, wegens hetgeen ik heb gezien, heb ik reden mij in de Heer te verheugen over Nephi en tevens over Sam; want ik heb reden te veronderstellen dat zij, en ook velen van hun nageslacht, zullen worden gered. Maar zie, Laman en Lemuel, voor jullie vrees ik uitermate; want zie, ik meende in mijn droom een donkere en sombere wildernis te zien … (1 Nephi 8:3–4).

In het visioen weigeren Laman en Lemuel van de vrucht te nemen. Is het eigenlijk niet tragisch om zo al afgetekend te verschijnen? Toch wil Nephi dat we het weten. Hij noteert ook nog eens Lehi’s besluit:

En het geschiedde, nadat mijn vader alle woorden over zijn droom of visioen had gesproken — en het waren er vele — dat hij ons zei, wegens de dingen die hij in een visioen had gezien, uitermate te vrezen voor Laman en Lemuel; ja, hij vreesde dat zij uit de tegenwoordigheid van de Heer zouden worden geworpen. (1 Nephi 8:36).

Nephi blijft zijn vader aanhalen als informatiekanaal over Laman en Lemuel. Op het einde van zijn leven spreekt Lehi zijn zonen toe. Uitgebreid citeert Nephi Lehi’s woorden gericht tot de opstandige zonen, met verwijzing naar hun “verstoktheid van hart” en de dreiging van “zware vervloeking” (2 Nephi 1:13–23). Hij noteert ook Lehi’s raad tot hen: “Sta niet meer op tegen jullie broer, wiens visioenen heerlijk zijn geweest en die de geboden onderhouden heeft vanaf het tijdstip waarop wij Jeruzalem verlieten” … (vers 32), gevolgd door een bevestiging van Nephi’s prediking en roeping (verzen 25–27). Het is geen zelfverheffing van Nephi aangezien hij de woorden van een ander aanhaalt, maar toch …

Ook Lehi’s aparte zegeningen aan de kinderen van Laman en van Lemuel, die Nephi niet verzuimt te noteren, bevatten een laatste pijnlijke vingerwijzing naar hun ouders — “Welnu, zie, indien jullie worden vervloekt, laat ik jullie mijn zegen dat de vervloeking van jullie zal worden weggenomen en op het hoofd van jullie ouders zal neerkomen” (2 Nephi 4:6).

Maar ondanks al die pijnlijke aanhalingen verraadt Nephi ook iets over zichzelf: hoe zijn vader verschilt in benadering ten overstaan van de morrende zonen. De eerste woorden van Lehi tot hen waren die bij de naamgeving van de rivier en het dal. Dat waren opwekkende en aanmoedigende woorden. Tot Laman: “O, dat je gelijk deze rivier mocht zijn, voortdurend uitlopende in de bron van alle gerechtigheid!” Tot Lemuel: “O, dat je gelijk dit dal mocht zijn, onwrikbaar en standvastig!” (1 Nephi 2:9–10). Nephi breekt er de charme van door zijn negatieve commentaar die er meteen op volgt: “Nu zei hij dat wegens de halsstarrigheid van Laman en Lemuel; want zie, zij morden over vele dingen tegen hun vader” (vers 11).

Enkele hoofdstukken verder spreekt Lehi tot beide zonen: hij “spoorde hen met alle gevoeligheid van een tedere ouder aan naar zijn woorden te luisteren, opdat de Heer hun misschien barmhartig zou zijn en hen niet zou verwerpen” (1 Nephi 8:37). In Lehi’s laatste woorden is hij om het lot van Laman en Lemuel “door smart terneergedrukt geweest” en smeekt hij hen te luisteren naar “de woorden van een bevende ouder, wiens ledematen jullie weldra moeten neerleggen in het kille en stille graf” (2 Nephi 1:14, 17). Die toon van tederheid en liefde vinden we niet makkelijk in Nephi’s woorden tot zijn broers. Ongewild heeft Nephi dat verschil met zijn vader mee op de platen gegrift. Hijzelf zal die liefde pas kunnen uitdrukken op het einde van zijn eigen leven.

 

4.3 – Vijf agressies, vijf reddingen, vier tijdelijke bekeringen

Minstens vijf keer trachten Laman en Lemuel hun broer Nephi fysiek te treffen om hem te onderwerpen of te doden. Telkens volgen Nephi’s redding en, behalve bij het eerste incident, de inkeer van zijn broers. Het is een patroon met meer inhoud dan een oppervlakkige lectuur doet vermoeden.

  • De eerste fysieke agressie gebeurt na de vlucht uit Labans huis waarbij de broers al hun rijkdom kwijtspelen. Verborgen in de holte van een rots verwerken ze de hevige emoties van het gebeuren. Laman en Lemuel werken hun woede uit op Nephi en Sam en slaan ze met een stok. Een engel komt tussen hen staan, doet de agressie ophouden en gebiedt hen terug te keren naar Laban. Maar Laman en Lemuel blijken niet onder de indruk: de angst voor Laban is groter (1 Nephi 3:28–31).
  • Na het ophalen van Ismaëls gezin, terwijl ze door de wildernis reizen, ontstaat een nieuw geschil waarbij Laman, Lemuel en twee zonen en dochters van Ismaël tegen de anderen opstaan: zij zien dit wanhopig avontuur niet zitten en willen terugkeren naar Jeruzalem. Nephi antwoordt krachtig en daagt ze zelfs uit: “En nu, ga op naar dat land indien jullie dat verkiezen, maar .. indien jullie gaan, zullen jullie omkomen.” De opstandelingen, “buitengewoon verbolgen”, grijpen Nephi vast en binden hem met koorden met de bedoeling hem achter te laten en door wilde dieren te laten verslinden. Nephi’s banden worden echter losgemaakt. Het pleiten van zijn medestanders zorgt voor verzoening, zelfs in die mate dat de opstandelingen “zich voor mij neerbogen en mij smeekten hun te willen vergeven wat zij mij hadden aangedaan.” (1 Nephi 7:6–21).
  • Een derde agressie, of althans intentie tot zware agressie, gebeurt na de dood van Ismaël. In de hoogoplopende emoties na de begrafenis stelt Laman aan Lemuel en Ismaëls zonen voor om Lehi en Nephi te doden. De stem van de Heer belet de aanslag en kastijdt hen: zo “lieten zij hun toorn varen en bekeerden zij zich van hun zonden” (1 Nephi 16:35–39).
  • Tijdens het bouwen van het schip ontbrandt een discussie tussen de broers. Na de verwijten van Laman en Lemuel antwoordt Nephi krachtig en uitgebreid. Laman en Lemuel willen dan de hand aan Nephi slaan om hem “in de diepten van de zee” te werpen. Nu is het Nephi zelf die hen “in de naam van de almachtige God” weerstaat en hen enige tijd later doet sidderen. De broers erkennen Nephi’s macht en “zij vielen voor mij neer en stonden op het punt mij te aanbidden” (1 Nephi 17:20–55).
  • Een vijfde agressie vindt plaats op het schip. Nadat Nephi Laman en Lemuel en hun groep krachtig vermaand heeft voor hun dansen, zingen en ruwe taal, reageren de feestvierders “vertoornd” en binden zij hem vast. Een zware storm breekt los. Na vier dagen “begonnen mijn broers in te zien dat de oordelen van God op hen rustten … (en zij) bekeerden zij zich van hetgeen zij hadden gedaan, zodat zij mij losmaakten. (1 Nephi 18:9–20).

Nephi vertelt die vijf voorvallen niet zonder reden. Elk voorval illustreert dezelfde cyclus: hoe de slechtheid van de zondaar het lijden van de rechtvaardige teweegbrengt, hoe die rechtvaardige lijdt om een gerechtigd oordeel over de zondaar mogelijk te maken, hoe God tijdig de rechtvaardige redt en hoe zelfs voor de hervallen zondaar herhaalde bekering mogelijk blijft. Tegelijkertijd laat Nephi het contrast tussen hemzelf en zijn opstandige broers telkens scherp tot uiting komen.

De lezer moet zich toch afvragen waarom Laman en Lemuel hun les niet leren na zoveel overtuigende ervaringen. Hoe komt het dat zelfs de verschijning van een engel, al in het eerste voorval, hen niet deert? Ook Nephi werpt het hen herhaald voor de voeten: “Hoe kunnen jullie dan nog twijfelen? … Hoe komt het dat jullie vergeten zijn dat jullie een engel van de Heer hebben gezien?” (1 Nephi 4:3; 7:10). In dat perspectief hebben Laman en Lemuel geen enkel excuus meer. Maar elk van die voorvallen gebeurt in een verband van sterke emoties in uitzonderlijke omstandigheden. Vaak lijken de stoppen gewoon doorgeslagen. En wat betekende “een engel” in hun religieus-culturele context? En uiteindelijk is het alleen maar Nephi die ons zijn versie van het gebeuren vertelt.

De agressie, in drie van de vijf gevallen, volgt op de harde prediking van Nephi — de jongere broer die hen de les spelt. “Wij willen niet dat onze jongere broer heerser over ons zal zijn” lijkt telkens de druppel teveel te zijn. De wrok van Laman en Lemuel zit diep. Telkens borrelt weer de woede op dat zij als oudere broers moeten onderdoen voor de jongste. Natuurlijk rechtvaardigt dit geen enkele van Lamans en Lemuels optredens. Maar gelden onze normen zomaar in die wildernis, in die basale wereld van extremen, in een cultuur van geweld? Was het niet Nephi die ertoe gebracht werd van een dronken man zijn hoofd af te hakken?

 

4.4 – Een ambigue koning met een bittere onderlaag

4.4.1 – De weg naar een soort koningschap
4.4.2 – Een verbitterde veer die openspringt

4.4.1 – De weg naar een soort koningschap

Na de landing in het beloofde land lijkt de beginperiode eerst vreedzaam tussen Nephi en zijn boers te verlopen. De migranten verkennen het land, bebouwen de grond, planten de meegebrachte zaden, ontdekken ertsen en zijn “overvloedig gezegend” (1 Nephi 18:24–25). De laatste hoofdstukken van 1 Nephi doen zelfs een redelijke verstandhouding tussen Nephi en zijn broers vermoeden want hij leest hen “vele dingen” voor uit Jesaja en beantwoordt hun vragen (1 Nephi 19:22 tot het einde van 1 Nephi). Dan komt de overgang naar 2 Nephi waar de oude vader Lehi overneemt met zijn toespraken en zegens. Wat Laman en Lemuel daar te horen krijgen en hoe dit zich verhoudt tot Nephi besprak ik hiervoor.

Na Lehi’s dood loopt het opnieuw snel mis. Nephi’s prediking irriteert (2 Nephi 4:13–14). Het gekende scenario herhaalt zich: “Hun toorn op mij nam toe, zodanig dat zij mij naar het leven stonden” (2 Nephi 5:2). Het grote discussiepunt draait opnieuw om leiderschap. In de woorden van de broers:

Onze jongere broer denkt over ons te heersen; en wij hebben wegens hem vele beproevingen gehad; welnu, laten wij hem doden om niet nog meer te worden gekweld wegens zijn woorden. Want zie, wij willen hem niet als onze heerser hebben, want het komt ons toe, die de oudere broers zijn, om over dit volk te heersen. (vers 3)

Het leidt tot Nephi’s cruciale beslissing — op aangeven van de Heer — om met zijn groep weg te trekken (verzen 5–6). Het is het begin van twee gescheiden bevolkingsgroepen, maar het stopt geenszins de spanning tussen Nephi en Laman en Lemuel. Dat oude probleem van het leiderschap blijft sudderen.

Hoofdstuk 5 van 2 Nephi gaat verder met een compacte beschrijving van de ervaringen van Nephi’s groep in hun nieuw gebied. Na “vele dagen” reizen slagen ze hun tenten op, noemen de plaats Nephi en zichzelf het volk van Nephi (verzen 7 tot 9). Die benamingen bevestigen uiteraard Nephi’s centrale rol en effectief leiderschap. Er wordt gezaaid en in overvloed geoogst, erts gesmolten, zwaarden gesmeed, hout bewerkt en gebouwen opgericht. Nephi bouwt zelfs een tempel (verzen 11 tot 17). De periode bestrijkt dus wel een aantal jaren.

Dan komt het moment waarvan de psychologische en symbolische betekenis niet te onderschatten valt: “En het geschiedde dat zij wilden dat ik hun koning zou zijn. Maar ik, Nephi, wilde niet dat zij een koning hadden; niettemin deed ik voor hen wat in mijn vermogen was” (vers 18).

Nephi moet zich de verwijten van Laman herinnerd hebben. Na de dood van Ismaël, dus nog voor het vertrek naar het beloofde land, hitste Laman zijn medestanders op:

“[Nephi denkt] dat hij ons naar de een of andere vreemde wildernis kan wegleiden; en nadat hij ons heeft weggeleid, denkt hij zichzelf tot koning en heerser over ons te maken, zodat hij met ons kan handelen naar zijn wil en welbehagen.” (1 Nephi 16:38)

Koning worden betekende dus Laman deels gelijk geven.

De wens van het volk is niet verwonderlijk. Wat was immers de formele functie van Nephi? In het verleden noemde hij zichzelf “heerser (regelgever) en leraar” over zijn broers, maar die positie was, althans jegens Laman en Lemuel, nu definitief gebroken.  Jegens Sam, Jakob en Jozef behield Nephi allicht wel die leiderspositie, maar was zijn gezagsrelatie met de rest van de groep duidelijk? De mensen erkenden hem ongetwijfeld als de natuurlijke leider, zoals hij zich altijd gedragen had. Hij beschikte over het priesterschap, waarmee hij binnen de verordeningen van de wet van Mozes kon optreden. De tempel die hij had gebouwd vormde daar niet alleen de geschikte locatie voor, maar het concretiseerde ook zijn geestelijk gezag. Hoogstwaarschijnlijk aanzag men Nephi ook als profeet, zoals zijn vader Lehi. Eeuwen later zou Mormon de kleine platen het “verslag van de profeten” noemen (Woorden van Mormon 3). In de periode van Lehi en Nephi verwees de term profeet echter niet naar een formele leider, maar naar enigszins marginale figuren, vaak predikers tegen het gezag.

In de ogen van het volk ontbrak dus aan Nephi’s functie een gezagsvolle omlijning met een gepaste, eervolle titel. Al diegenen die zich Jeruzalem herinnerden kenden het principe van een koning. Het gaf prestige en straalde macht uit. Verhalen van koningen zaten ook in de geschiedenis op de koperen platen.

Maar Nephi “wilde niet dat zij een koning hadden”. Naast de herinnering aan Lamans verwijt besefte hij allicht de risico’s van afzonderlijk wereldlijk gezag. Vanuit de Bijbelse geschiedenis kleefden er voldoende kwalijke verhalen aan koningen. Een volmaakte maatschappij moet genoeg hebben aan geestelijk gezag. Binnen hun groep zagen zowel Lehi als Nephi zich in de lijn van Mozes, een leider die zijn volk naar het beloofde land brengt en hen regels en wetten geeft, zonder echter koning te zijn.[31]

Wordt Nephi dan echt koning? Het is een rare zin: “Maar ik, Nephi, wilde niet dat zij een koning hadden; niettemin deed ik voor hen wat in mijn vermogen was”. Wat betekent die tegemoetkoming “binnen mijn vermogen”? Noel Reynolds bekijkt het in het juridisch kader van het oude Israël. Enkel een profeet kon een koning zalven. Nephi was wel een profeet maar kon niet zichzelf zalven.[32] “Binnen zijn vermogen” kon hij echter wel de functies van een koning uitoefenen, bijvoorbeeld als regelgever en als legerleider. Jakob laat dit verstaan in een toespraak: hij verwijst naar “mijn broer Nephi, op wie jullie vertrouwen als koning of beschermer, en op wie jullie zich verlaten voor jullie veiligheid” (2 Nephi 6:2). Jakob zegt niet “koning en beschermer”, wat een gebruikelijke uitdrukking zou zijn om het koningschap een extra dimensie te geven net zoals “regelgever en leraar” of “priester en leraar”. Het voegwoord of lijkt er eerder op te wijzen dat “beschermer” een alternatieve titel is die Nephi verkoos. Ook de omschrijving “op wie jullie zich verlaten voor jullie veiligheid” verschuift het accent naar een dienende eerder dan een heersende functie.

Nephi is echter niet principieel tegen het koningschap aangezien hij zelf later, kort voor zijn dood, een man zalft als “koning en heerser” (Jakob 1:9). Dat kon hij wél vanuit zijn profetische functie.

 

4.4.2 – Een verbitterde veer die openspringt

Veelzeggend is dat dit korte gegeven over het koningschap, door Nephi genoteerd in 2 Nephi 5:18, onmiddellijk iets hevigs bij hem losweekt in de volgende zinnen, namelijk heel de achtergrond van het leiderschap:

En zie, de woorden van de Heer die Hij aangaande mijn broers had gesproken, dat ik hun regelgever en hun leraar zou zijn, waren aan hen vervuld. Welnu, ik was, volgens de geboden van de Heer, hun regelgever en hun leraar geweest, tot de tijd dat zij mij naar het leven hadden gestaan. Welnu, het woord van de Heer werd vervuld dat Hij tot mij had gesproken, toen Hij zei: Omdat zij niet naar uw woorden willen luisteren, zullen zij van de tegenwoordigheid van de Heer worden afgesneden. En zie, zij werden van zijn tegenwoordigheid afgesneden. (verzen 19–20)

Ik besprak sommige aspecten van dit vers hiervoor. In zijn gedachten kan Nephi de vraag om koning te worden niet loskoppelen van heel het drama rond het leiderschap. Het brengt hem hier plots tot een harde terugblik op zijn broers — afgesneden van de Heer — en op de toestand van de Lamanieten:

Want zie, zij hadden hun hart tegen Hem verstokt, zodat het als een keisteen was geworden; welnu, omdat zij blank waren en buitengewoon schoon en bekoorlijk, deed de Here God een donkere huid op hen komen, opdat zij niet aantrekkelijk zouden zijn voor mijn volk. En aldus zegt de Here God: Ik zal maken dat zij weerzinwekkend voor uw volk zullen zijn, tenzij zij zich van hun ongerechtigheden bekeren. En vervloekt zij het nageslacht van hem die zich met hun nageslacht vermengt, want zij zullen met dezelfde vervloeking worden vervloekt. En de Heer sprak het, en het geschiedde. En wegens hun vervloeking die op hen rustte, werden zij een lui volk, vol list en streken, dat in de wildernis op roofdieren jaagde. (verzen 21–24)

Je mag het niet overslaan, ook al is het een hinderlijk item. Wat Nephi over Lamans en Lemuels groep en nageslacht zegt komt dicht bij wat men nu als racisme zou bestempelen.

Een traditionele interpretatie zag hierin de verwildering van de Lamanieten tot primitieve indianen, waarvan ze dan de voorouders zijn, maar zo’n veralgemening is simplistisch en zowel genetisch als cultureel onhoudbaar. In de mate dat er een verband tussen Lamanieten en indianen bestaat, opteert BYU antropoloog John Sorenson voor een vermenging van de groep rond Laman en Lemuel met een of meerdere autochtone stammen.[33] Er volgden studies die de genetische plausibiliteit van die optie ondersteunen, maar die vooral op de complexiteit ervan wijzen.[34] Ook de kerk heeft afstand genomen van de populaire voorstelling dat de Lamanieten de voorouders van alle huidige indianen zijn.

Die studies en nuanceringen nemen echter het onbehaaglijke van Nephi’s oordeel over huidskleur niet weg. Een donkere huid als vervloeking? Ook Nephi’s visioen over de toekomst van het beloofde land houdt die elementen van vervloeking en donkerte in. De engel had hem daar de toekomst van “het nageslacht van uw broers” getoond: “En het geschiedde dat ik zag dat zij, nadat zij in ongeloof waren verkommerd, een donker en weerzinwekkend en walgelijk volk werden, vol luiheid en allerlei gruwelen” (1 Nephi 12:23). Daarentegen, voor de “andere volken” die in het visioen later naar het beloofde land komen, geldt deze beschrijving: “…en ik zag dat zij blank waren en buitengewoon schoon en bekoorlijk, gelijk mijn volk voordat zij werden gedood” (1 Nephi 13:14–15).

Een taalkundige en culturele analyse kan echter het racistisch perspectief ontmijnen. Net zoals in de Bijbel staan lichte en donkere huidskleuren voor levenswijzen en aanverwante beoordelingen, die echter niets met ras te maken hebben. Zie hiertoe de bespreking in les 7.

Maar zelfs zonder racistische bedoeling geeft Nephi’s beschrijving blijk van zijn misprijzen en walging voor al wat uit de hoek van zijn broers komt. Nephi kijkt enkel naar het uiterlijke en trekt er zijn conclusies uit. Die toch wel verbitterde stereotypering contrasteert met de bezorgdheid van Lehi voor de kinderen van Laman en Lemuel wanneer hij hen zegent (2 Nephi 4:3–9). Die stereotypering contrasteert ook met wat Nephi’s jongere broer Jakob enkele jaren later lovend over de Lamanieten zal zeggen (Jakob 3:5–7). Lehi en Jakob keken naar het innerlijke.

In bovenstaande laat Nephi zich dus, heel menselijk, verbitterd gaan, begrijpelijk na al wat hij dertig jaar lang met zijn broers heeft meegemaakt en met de verdere dreiging voor de deur.

 

4.5 – De visionaire dimensie breekt alles open

In de herinneringen die hij uitschrijft laveert Nephi tussen twee extreme dimensies.

De conflicten met zijn broers zijn hard. Nephi wordt geslagen, vastgebonden en herhaaldelijk met de dood bedreigd. Hij voelt de behoefte om dit te vertellen alsof hij het opnieuw beleeft, wellicht met een zekere rancune — want hij wil toch wel dat zijn lezers het weten. Die conflicten nopen hem uiteindelijk tot de vlucht met zijn groep. Hij moet zwaarden smeden. Er komt oorlog. Hij kan niet verbergen hoe hij die vuile wilden ziet. In die werkelijkheidsdimensie zit hij opgesloten binnen de fysieke grenzen van het gebeuren in de tijd.

Tegelijkertijd ontvangt Nephi grootse visioenen over de toekomst van zijn nageslacht en dat van zijn broers. Die visionaire dimensie verplaatst hem buiten zijn tijd, van zijn lokale bekommernissen om voeding en veiligheid naar overweldigende perspectieven in de wereldgeschiedenis. Daar ziet hij landen, volken, oorlogen, de Messias, Columbus, de prediking van het evangelie en de wereldgeschiedenis. Van een eerder primitieve vertelstijl bij gebeurtenissen kan Nephi schijnbaar moeiteloos overstappen naar aangrijpende religieuze lyriek, ook in de leringen aan zijn broers, om daarna weer terug te keren naar de wisselvalligheden en bitterheden van het dagelijks bestaan. Het houdt misschien een les in: wie mooie en aangrijpende toespraken in de kerk kan geven is daarom nog niet vrij van rancuneuze gevoelens in de dagelijkse omgang.

Toch zijn ook die twee dimensies — de werkelijkheid en het visionaire — in Nephi’s ervaring nauw met elkaar verbonden. De visioenen over zijn nageslacht en dat van zijn broers zijn immers ook de afspiegeling van de individuele strijdtonelen met zijn broers. In het heden wordt Nephi bedreigd, overmand en gebonden, maar het einde van elk voorval brengt bevrijding en verzoening. In de toekomst, op veel grotere schaal, botsen volkeren met elkaar en raken eerst Nephi’s nakomelingen en later ook Lamans nakomelingen overweldigd en geknecht. Maar ook voor hen zal een tijd van verlossing en herstel aanbreken. Talrijk zijn dan ook de passages die beloftes en hoop uitdrukken. Nephi aanschouwt hoe de Heer de afgebroken takken van het huis van Israël niet vergeet. Naar het einde van zijn leven, in de laatste hoofdstukken van 2 Nephi, blijkt voor Nephi het onderscheid tussen hem en zijn broers, tussen zijn en hun nageslacht, volkomen te vervagen. Ik signaleerde dit reeds bij de bespreking van Nephi’s kinderen en nakomelingen. Van “mijn nageslacht” en “het nageslacht van mijn broers” wijzigt het in “ons nageslacht” — wij die samen “uit Jeruzalem zijn gekomen” en uiteindelijk verenigen in de kennis van Jezus Christus (2 Nephi 30:4–5).

Die visionaire dimensie biedt uiteindelijk een universeel perspectief:

Hij nodigt hen allen uit om tot Hem te komen en deel te hebben aan zijn goedheid; en Hij verwerpt niemand die tot Hem komt, zwarte en blanke, geknechte en vrije, man en vrouw; en Hij is de heidenen indachtig; en allen zijn voor God gelijk, zowel de Joden als de andere volken. (2 Nephi 26: 33)

 

4.6 – Verdienen Laman en Lemuel wat begrip?

Het is een oefening in menselijkheid om te zoeken naar het verborgen goed in zelfs de schijnbaar slechtste mens. Nephi heeft ons bladzijdenlang kunnen overtuigen van al het kwaad van zijn broers. Zijn voorstelling leidt ertoe dat men ook heden ten dage in de kerk Laman en Lemuel gebruikt als verderfelijk voorbeeld van hoe mensen alles verkeerd kunnen doen.[35] Toch heeft Nephi zelf, misschien zonder het zelf te beseffen, sporen voor nuancering nagelaten.

4.6.1 – Hoe kwellend was Nephi?
4.6.2 – Goede kanten als je ze wil zien
4.6.3 – Had het anders gekund?

4.6.1 – Hoe kwellend was Nephi?

We kunnen er niet omheen dat Nephi zich, althans uiterlijk, gedraagt als de ostentatief goede zoon die zijn vader wil behagen, als de betuttelende broer die alles beter weet en als de uitverkorene om Gods plan uit te voeren. Er zijn van die volmaakte mensen die anderen in het garen jagen. Voor een begrensd sterveling is het moeilijk praten met iemand die God al heeft gezien en de wereldgeschiedenis in visioenen en het ook nog aan de grote klok hangt. Besefte Nephi dat?

In de gesprekken tussen Nephi en zijn broers lijken zijn antwoorden eerder confrontatie dan inleving en begrip te zoeken:

En zij zeiden: Zie, wij kunnen de woorden die onze vader heeft gesproken aangaande de natuurlijke takken van de olijfboom, en ook aangaande de andere volken, niet begrijpen.
En ik zei tot hen: Hebben jullie navraag gedaan bij de Heer?
En zij zeiden tot mij: Dat hebben wij niet gedaan; want de Heer maakt ons zoiets niet bekend.
Zie, ik zei tot hen: Hoe komt het dat jullie de geboden van de Heer niet onderhouden? Hoe komt het dat jullie wegens de verstoktheid van je hart verloren willen gaan?
(1 Nephi 15:7–10).

Of nog:

En zie, nu geschiedde het, nadat ik, Nephi, mijn woorden tot mijn broers had beëindigd, dat zij tot mij zeiden: Je hebt ons harde dingen verkondigd, meer dan wij kunnen verdragen. En het geschiedde dat ik tot hen zei dat ik wist dat ik harde dingen had gezegd over de goddelozen, volgens de waarheid; en de rechtvaardigen heb ik gerechtvaardigd en ik heb getuigd dat zij ten laatsten dage zullen worden verhoogd; daarom vinden de schuldigen de waarheid hard, want ze snijdt hen tot in het merg. (1 Nephi 16:1–2)

Nephi lijkt er in zijn antwoorden telkens nog een schep bovenop te doen om zijn broers te grieven, ook al was hun initiële vraag of opmerking niet vijandig. Draagt ook hij niet bij tot het slaan van diepe kloven?

Uitermate ergerend voor de oudere broers blijkt het schenden van de natuurlijke hiërarchie: de jongste zoon die het zich aanmatigt hen, de ouderen, voortdurend de les te spellen, die zich als hun leider gedraagt! Meer dan eens pepert Nephi het in met uitspraken als:

Zie, jullie zijn mijn oudere broers, en hoe komt het dat je hart zo verstokt is en je verstand zo verblind dat het voor jullie nodig is dat ik, je jongere broer, tot jullie spreek, ja, en jullie het voorbeeld geef? (1 Nephi 7:8).

Tegen de tijd dat Nephi beslist om met zijn groep weg te trekken vermeldt hij als reden dat zijn broers hem naar het leven stonden. Hij haalt de woorden van zijn broers jegens hem aan: “Laten wij hem doden om niet nog meer te worden gekweld wegens zijn woorden” (2 Nephi 5:3). In hun ogen was Nephi’s optreden al een kwelling van jaren.

De oudere broers staan tegenover Nephi zoals de tien zonen van Jakob tegenover Jozef, de elfde zoon, de geliefde, die zich in zijn dromen als hun leider aftekent en hen voor zich doet buigen (Genesis 37). In een Hebreeuwse familie heerst primogenituur [= de oudste heeft voorrang]. Dus zeggen Jozefs broers dan ook tegen hem: “Wil je dan soms over ons regeren? Wil je dan soms over ons heersen?” (Genesis 37:8). Zo ook weerklinkt herhaaldelijk het verwijt van Nephi’s broers: “Wij willen niet dat onze jongere broer heerser over ons zal zijn” (1 Nephi 18:10; zie ook 1 Nephi 16:37–38; 2 Nephi 5:3).

Voor Laman moet de uitholling van zijn status als oudste zoon, als eerstgeborene, zwaar zijn aangekomen. Laman vervalt in de rol van Ruben, de oudste zoon van Jakob, die moet verdragen en verwerken dat zijn jongere broer Jozef de geliefde is. Het is het hachelijk lot van de eerstgeborene.[36]

 

4.6.2 – Goede kanten als je ze wil zien

Met enkel Nephi als bron kunnen we niet veel positieve gegevens over Laman en Lemuel verwachten, maar hij laat voldoende los om tot nuances uit te nodigen.

Laman en Lemuel zijn geen asceten en geen zuurpruimen. Ze hebben begrijpelijke heimwee naar hun bezit en hun comfortabel bestaan in Jeruzalem (1 Nephi 7:7). Dat kun je ze moeilijk kwalijk nemen. Toch keren ze niet terug en blijven trouw bij de familiale expeditie. Ondanks de uitdagingen maken ze er het beste van: op het schip beginnen ze pret te maken, “te dansen en te zingen” met hun vrouwen, dus dat zal wel niet de eerste keer geweest zijn tijdens al de jaren in de wildernis (1 Nephi 18:9). Zou Nephi daar al eens aan deelgenomen hebben of zou hij altijd afkeurend aan de zijlijn hebben gestaan?

Laman en Lemuel zijn niet altijd onwillig. Zij aanvaarden dat Nephi meer weet en komen naar hem om uitleg te vragen.

En nu geschiedde het, nadat ik, Nephi, deze dingen die op de platen van koper waren gegraveerd, had gelezen, dat mijn broers tot mij kwamen en mij zeiden: Wat betekenen die dingen die je hebt gelezen? (1 Nephi 22:1)

Ze luisteren ook. “En het geschiedde dat ik vele woorden tot mijn broers sprak, zodat zij kalm werden en zich voor het aangezicht van de Heer verootmoedigden” (1 Nephi 15:20). Ze blijven vragen stellen, over de boom des levens, over de ijzeren roede, over de rivier met water (1 Nephi 15:21–30). Ze vragen door, waaruit blijkt dat ze niet oppervlakkig luisteren:

Betekent dat de kwelling van het lichaam in de dagen van de proeftijd, of betekent het de uiteindelijke toestand van de ziel na de dood van het stoffelijke lichaam, of wordt hier gesproken van de dingen die stoffelijk zijn? (1 Nephi 15:31).

En wanneer Nephi de juiste toon vindt in rustige omstandigheden, blijft resultaat niet uit:

En het geschiedde dat ik, Nephi, mijn broers met alle ijver aanspoorde om de geboden van de Heer te onderhouden. En het geschiedde dat zij zich voor het aangezicht van de Heer verootmoedigden, zodat ik mij verheugde en grote hoop koesterde dat zij op de paden van gerechtigheid zouden wandelen. (1 Nephi 16:4–5).

Ook na zware confrontaties zijn Laman en Lemuel telkens weer bereid zich te bekeren. Tijdens de terugkeer met Ismaëls familie meldt Nephi dat zij “zich voor mij neerbogen en mij smeekten hun te willen vergeven wat zij mij hadden aangedaan” (1 Nephi 7:21). Na de crisis bij Ismaëls begrafenis “lieten zij hun toorn varen en bekeerden zij zich van hun zonden” (1 Nephi 16: 39). Bij de bouw van het schip erkennen zij Nephi’s macht: “zij vielen voor mij neer en stonden op het punt mij te aanbidden” (1 Nephi 17:55). Tijdens de storm op de oceaan “begonnen mijn broers in te zien dat de oordelen van God op hen rustten … en zij bekeerden zij zich van hetgeen zij hadden gedaan (1 Nephi 18:20). De bekering gebeurt wel onder de nodige druk, maar uiteindelijk is het hun beslissing.

Richard Bushman wijst op het “bestaansdilemma” in het leven van Laman en Lemuel. De twee broers voelden zich gedwongen tot een keuze tussen twee ongelukkige alternatieven. Als ze kozen voor een gerieflijk leven in Jeruzalem, dan nog gingen ze in tegen hun vader en hun broer die namens God spraken, en dus tegen God. Als ze kozen om mee te gaan, dan voelden ze het aan als de akelige onderwerping aan een macht die hen alle vreugde en ook de eer van de oudste zonen afnam. Zij waren niet in staat in compromissen te denken — dat zelfs bij vrijwillige onderwerping vreugde nog steeds mogelijk was.[37]

Anderzijds, hadden ze nog wel een keuze om terug naar Jeruzalem te keren? Je zou denken dat ze een deel van de erfenis hadden kunnen vragen, of gewoon op het nu verlaten landgoed van hun vader hadden kunnen blijven en laten vaststellen dat hun vader met de rest van het gezin was weggetrokken. Maar Nephi had Laban gedood. Dat maakte het onmogelijk voor Laman en Lemuel om nog in Jeruzalem en het land te blijven. Zij zouden de eerste verdachten geweest zijn. Het is ook de reden waarom de broers besloten om Zoram, de dienstknecht van Laban, bij zich te houden, “en wel om deze reden: dat de Joden niets zouden weten van onze vlucht de wildernis in, opdat zij ons niet zouden achtervolgen en vernietigen” (1 Nephi 4:36). Door Laban te doden had Nephi zelf de terugkeer van zijn broers onmogelijk gemaakt.

Nog een pluspunt voor Laman en Lemuel: zij zijn de enigen die in het hele verhaal oog hebben voor het lijden van hun vrouwen:

… wij hebben al deze jaren in de wildernis rondgezworven; en onze vrouwen hebben gezwoegd tijdens hun zwangerschap; en zij hebben kinderen in de wildernis gebaard en alles doorstaan, behalve de dood; en het zou beter zijn geweest als zij waren gestorven alvorens Jeruzalem te verlaten, dan deze ellende te doorstaan. (1 Nephi 17:20)

Nephi noteert die woorden van zijn broers, maar zijn uitgebreid antwoord op die klachten toont er geen begrip voor. Integendeel, hij vergelijkt hun tocht door de wildernis met de uittocht uit Egypte, waarbij het lijden van de Israëlieten een tuchtiging is: “En Hij tuchtigde hen in de wildernis met zijn roede, want zij verstokten hun hart, evenals jullie; en de Heer tuchtigde hen wegens hun ongerechtigheid” (vers 41). Is dit een gepaste beoordeling om het lijden van de vrouwen zin te geven? Nephi zelf ziet geen lijden onder de vrouwen: “En zo groot waren de zegeningen van de Heer over ons, dat onze vrouwen, terwijl wij in de wildernis van rauw vlees leefden, overvloedig voor hun kinderen te zogen hadden en sterk waren” (1 Nephi 17:1–2). Het geeft de indruk dat Nephi in de vrouwen enkel hun vruchtbaarheid ziet, en niet de fysische en psychische ellende die Laman en Lemuel wél opmerken.

Kortom, in tegenstelling tot Nephi, zijn Laman en Lemuel mensen met hoogtes en laagtes, met vragen en twijfels en zielenstrijd, mensen die in zware omstandigheden frustraties en woede vertonen. Verschillen ze zo van ons?

Maar, kan men opwerpen, de verschillende pogingen van Laman en Lemuel om Nephi en zelfs hun vader te doden tonen toch voldoende tot welke misdaden ze in staat zijn? Ja, en toch moet het oordeel behoedzaam blijven om niet in de val van blinde polarisering te vallen. Een aandachtige lectuur van de betrokken voorvallen laat zien dat het telkens maar om intenties gaat te midden van grote emoties of ruzies. Dreigende taal slaat men er dan snel uit. Uit het verslag van Nephi valt niet op te maken hoe werkelijk levensbedreigend de voorvallen voor hem waren. Nephi bleef telkens ongedeerd. De broers hadden ongetwijfeld kansen genoeg om Nephi op andere momenten de keel over te snijden gelet op de omstandigheden van de reis en de onbeschermde verblijfplaatsen. Het is niet gebeurd. In heel 1 en 2 Nephi wordt er uiteindelijk maar één persoon gewelddadig gedood, en dat is Laban onder de hand van Nephi.

 

4.6.3 – Had het anders gekund?

Leert Nephi ons ook iets anders zonder het te beseffen? Had hij het beter kunnen doen? Faalde hij deels door zijn broers niet in leiderschap en verantwoordelijkheid te betrekken? Vroeg hij ooit hun raad? Toonde hij ooit begrip voor hun heimwee naar het comfort en de weelde thuis terwijl ze in de wildernis leden? Zorgde Nephi ervoor dat ook zij succes en lof konden verdienen? Mochten ze meebouwen aan het schip? Kon Nephi zich al eens wegcijferen? Maakte hij goed gebruik van de momenten waarop zij zich bekeerd hadden? Het kan best zijn dat hij dat allemaal deed, maar we vinden er geen spoor van in zijn teksten. Soms lijkt het er zelfs op dat hij zijn broers geen kans gunt om zichzelf te onderscheiden en zo enige verdienste te kunnen claimen.

Nochtans, en dat is het dramatische bij Nephi, hij is in wezen diep bezorgd. Al zijn predikingen en reacties, hoe onhandig soms ook, willen zijn broers behoeden voor wat de toekomst fatalistisch aankondigt. Hij lijdt eronder: “En het geschiedde dat ik wegens mijn leed overweldigd werd, want ik achtte mijn leed groot boven alles, wegens de vernietiging van mijn volk, want ik had hun val gezien” (1 Nephi 15:5).

 

4.7 – Een eeuwige haat voor welk onrecht? Tot wat een familieruzie kan leiden…

Het conflict tussen Nephi en zijn broers zou op termijn catastrofale gevolgen hebben, met veldslagen en uitroeiingen. Hoe kon het van een familieruzie zover komen? Die vraag kunnen we breder stellen. Waarom voelen leden van bevolkingsgroepen een diepe vijandschap tegenover elkaar? Turken en Koerden, Armeniërs en Russen, Albanezen en Serviërs, Palestijnen en Israëliërs, Soennieten en Sjiieten — de lijst is lang, zeker als we nog verder teruggaan in de tijd. Historisch gaan dergelijke vijandschappen nagenoeg steeds terug tot een onrecht, vermeend of niet, dat hun voorouders is aangedaan: gestolen land, usurpatie van leiderschap, miskende rechten, overheersing of uitbuiting. Vaak ging het bij aanvang maar om een klein conflict, maar dat omstandigheden verergerden en de tijd heeft uitvergroot. De ene generatie draagt de herinnering over aan de volgende. Het onrecht wordt deel van de volksgeschiedenis. De rancune over het onrecht wordt deel van de volksidentiteit en voedingsbodem voor oorlog.

“Oorlog” door Marc Chagall. Inwoners trachten te vluchten, maar de paarden die het schamele bezit proberen weg te trekken steigeren tegen de kader, zoals ook de man links onderaan, daar waar het bloed zich uitbreidt. In het centrum een lijk, bovenaan een wanhopige moeder, waarvan het haar al in brand lijkt.

Het begin van het conflict tussen Nephi en zijn broers was, objectief gezien, niet veel meer dan wederzijdse irritatie zoals dat in veel gezinnen voorkomt. Een ouder kind dat een jonger kind als het lievelingetje van papa ziet: afgunst. Het jonger kind dat alles beter weet: irritatie. Tussendoor hoogoplopende ruzies gevolgd door verzoening. Dat kennen velen uit eigen ervaring. Maar vaak zijn er ook latere en grotere conflicten over de erfenis en de rechten van elk. Dat kan families voor jaren verdelen: elk vindt dat hem of haar ooit onrecht is aangedaan. De oudere generatie geeft die overtuiging van onrecht weer door aan de eigen kinderen en kleinkinderen.

In Lehi’s familie was het in de grond niet anders. Laman en Lemuel vonden dat hun rechten van oudere broers geschonden waren. In zijn laatste woorden had hun vader zijn “eerste zegen” afhankelijk gemaakt van hun blijvende submissie aan Nephi (zie hier). In feite betekende het dat Laman of Lemuel het nooit tot leiders van de groep konden brengen. In hun ogen had Nephi zich die macht toegeëigend. Bovendien was er volgens hen een enorme diefstal gepleegd. Nephi was er vandoor gegaan met de kostbaarste familiestukken: de koperen platen, de Liahona en het zwaard van Laban. Niet dat Laman en Lemuel er goed gebruik van zouden hebben gemaakt (hoewel we dat niet kunnen weten), maar het bleef een beroving om aan je kinderen en kleinkinderen te vertellen en uit te vergroten als een gigantisch onrecht. Voor de Lamanieten werden de usurpatie van het leiderschap en het stelen van het waardevolle familiebezit deel van hun volksgeschiedenis en hun volksidentiteit.

Zo raken haatgevoelens bijna genetisch meegegeven — “eeuwige haat”. Tegen het einde van zijn leven noteert Jakob, Nephi’s jongere broer:

En het geschiedde dat er vele manieren werden bedacht om de Lamanieten te herwinnen en tot de kennis van de waarheid terug te brengen; alles was echter tevergeefs, want zij schepten behagen in oorlogen en bloedvergieten, en zij droegen ons, hun broeders, eeuwige haat toe. (Jakob 7:24; zie ook Enos 1:20)

Lamanitische ouders vertelden verhalen aan hun kinderen en kleinkinderen. Alle gebeurtenissen uit de vroege geschiedenis — vanaf het gedwongen vertrek uit Jeruzalem tot de aankomst in het beloofde land — kregen een eigen Lamanitische invalshoek bij de vertellingen. Reconstrueert elk volk of elke mogendheid niet zijn geschiedenis om alle blaam bij de andere te leggen? Eeuwen later, omstreeks 180 v.C., vertelt Zeniff ons over deze “overleveringen” van de Lamanieten. Noteer hoe het woord “onrecht” over elke vroegere fase hun gevoelens beheerst:

… zij geloofden dat zij wegens de ongerechtigheden van hun vaderen uit het land Jeruzalem waren verdreven, en dat hun in de wildernis onrecht was aangedaan door hun broeders, en dat hun eveneens onrecht was aangedaan tijdens het oversteken van de zee; en voorts dat hun onrecht was aangedaan toen zij in hun eerste erfland vertoefden nadat zij de zee waren overgestoken …
En voorts waren zij verbolgen op hem [Nephi] toen zij in het beloofde land waren aangekomen, want zij zeiden dat hij hun de heerschappij over het volk uit handen had genomen; en zij stonden hem naar het leven. En voorts waren zij verbolgen op hem omdat hij de wildernis introk zoals de Heer hem had geboden, en de kronieken meenam die op de platen van koper waren gegraveerd, want zij zeiden dat hij hen had beroofd.
En zo hebben zij hun kinderen geleerd dat zij hen moeten haten, en dat zij hen moeten vermoorden, en dat zij hen moeten beroven en plunderen, en al het mogelijke doen om hen te vernietigen; daarom koesteren zij een eeuwige haat tegen de kinderen van Nephi.
(Mosiah 10:12–17).

Duidelijker kan het niet. Honderd jaar later, omstreeks 90 v.C., horen we uit de mond van Lamoni’s vader, koning van de Lamanieten, hoe diep het denkbeeld over Nephieten in hun communautair bewustzijn zit. Lamoni, bekeerd door Ammon, is samen met hem op weg. Beiden komen onverwacht de koning, Lamoni’s vader, tegen. De eerste woedende reactie van de koning tegen zijn zoon luidt: “Waar ga je heen met die Nephiet, die een van de kinderen van een leugenaar is?” (Alma 20:10). Lamoni vertelt zijn vader wat er allemaal gebeurd is, maar dat wakkert alleen maar de furie van de koning aan. In de ogen van de Lamanitische koning is Nephi, die ondertussen al eeuwen dood is, nog steeds het archetype van de historische leugenaar en rover: “Zie, hij heeft onze vaderen beroofd; en nu zijn ook zijn kinderen onder ons gekomen om ons door hun geslepenheid en leugens te misleiden, om ons opnieuw van ons bezit te kunnen beroven” (vers 13).

Nog een voorbeeld. Omstreeks 63 v.C. schrijven de Nephitische legerleider Moroni en de Lamanitische koning Ammaron elkaar over de uitwisseling van krijgsgevangenen. De brieven puilen uit van wederzijdse vijandigheid. De Lamaniet Ammaron schrijft onder meer aan de Nephiet:

Want zie, uw vaderen hebben hun broeders onrecht aangedaan, doordat zij hen beroofden van hun recht op bestuur toen het hun rechtmatig toekwam. En nu zie, als u uw wapens neerlegt en u onderwerpt aan het bestuur van hen wie het bestuur rechtmatig toekomt, dan zal ik mijn volk hun wapens laten neerleggen en zullen wij niet meer op voet van oorlog staan. (Alma 54:17–18)

Na vijf eeuwen leeft de opeising van het “rechtmatig” leiderschap nog steeds. Al de oorlogen en het bloedvergieten gedurende eeuwen zijn terug te brengen tot die ingewortelde overtuiging van aangedaan onrecht. Dan is het ook makkelijk voor een ambitieus leider om zijn volk “tot toorn op te hitsen”, telkens wanneer hij het nodig acht. De Lamanitische koning Zerahemnah is daar een typisch voorbeeld van. Hij stelt moordzuchtige bevelhebbers (dissidente Nephieten nog wel) over zijn legereenheden aan:

Nu deed hij dat om hun haat tegen de Nephieten in stand te houden, zodat hij hen kon onderwerpen ter verwezenlijking van zijn plannen. Want zie, zijn plannen waren om de Lamanieten tot toorn tegen de Nephieten op te hitsen; dat deed hij om zich grote macht over hen toe te eigenen, en tevens om macht over de Nephieten te krijgen door hen tot knechtschap te brengen. (Alma 43:6–8)

Ook dat is herkenbaar tot in onze huidige geschiedenis: politieke leiders die de herinnering aan onrecht, vermeend of niet, maximaal gebruiken om hun bevolking op te hitsen en tot strijd aan te vuren, ook al wil het gros van de bevolking geen oorlog.

De mormoonse historicus Richard Bushman stelt zich de vraag hoe het hele verhaal eruit zou gezien hebben moesten Lamanieten de kroniek hebben bijgehouden.[38] Door hierover na te denken krijgen we volgens hem een beter beeld van de twee groepen, dus ook van de Nephitische. Volgens de Nephieten schilderen de Lamanieten de Nephieten af als leugenaars en rovers. Maar we zien hoe de Nephieten zelf evengoed de Lamanieten met stereotypen afschilderen, als vuil, weerzinwekkend, bloeddorstig en oorlogszuchtig. Keer op keer herinneren Nephitische schrijvers ons eraan. Ook langs hun kant vertellen Nephitische ouders dus aan hun kinderen en kleinkinderen hun versie van de geschiedenis. Maar wanneer dan eindelijk de zonen van koning Mosiah met veel liefde en toewijding onder de Lamanieten gaan prediken, ontdekken ze iets heel anders. En nog verder in de geschiedenis worden veel Lamanieten de goeden, en veel Nephieten de slechten. Volksidentiteit blijkt een fragiel concept wanneer elk individu voor zich kan beslissen wie hij is, hoe hij denkt en hoe hij handelt.

 

5 – Nephi’s andere broers

5.1 – Nephi en z’n broer Sam
5.2 – Nephi en z’n broer Jakob
5.3 – Nephi en z’n broer Jozef

5.1 – Nephi en z’n broer Sam

Nephi, waarom nergens een enkel woord van je trouwe broer Sam?

Nephi vermeldt Sam wel van bij de preambule van 1 Nephi — “Een verslag van Lehi en zijn vrouw, Sariah, en zijn vier zonen, (beginnende bij de oudste) Laman, Lemuel, Sam en Nephi geheten.” Qua leeftijd zullen Sam en Nephi dus niet zoveel verschillen. Wanneer Nephi, al in het tweede hoofdstuk van 1 Nephi, de familiale grenslijnen trekt, zet hij Sam duidelijk in zijn kamp met slechts enkele woorden: “En ik sprak tot Sam en maakte hem de dingen bekend die de Heer mij door zijn Heilige Geest had geopenbaard. En het geschiedde dat hij mijn woorden geloofde” (1 Nephi 2:17). Zo eenvoudig was het. Vanaf dat moment blijft Sam als een immer trouwe bondgenoot bij Nephi, of eerder als een stille schaduw van Nephi, want nergens heeft Nephi ook maar één woord van Sam genoteerd.

Veel komt Sam dus niet voor in het verhaal, maar hij hoort altijd bij Nephi. Hij is erbij om de koperen platen te gaan halen in Jeruzalem. In de grot, na de vlucht uit Labans huis, deelt Sam in de stokslagen van Laman en Lemuel — zij “spraken vele harde woorden tot ons, hun jongere broers, en zij sloegen ons zelfs met een stok” (1 Nephi 3:28). De engel daarentegen, volgens Nephi’s tekst, vraagt enkel “Waarom slaan jullie jullie jongere broer met een stok?”, wat Sams deel toch wat veronachtzaamt.

De opstand in de wildernis, na het ophalen van Ismaëls gezin, richt zich onder meer tegen Nephi en Sam (1 Nephi 7:6). Wanneer vader Lehi zijn visioen van de boom des levens vertelt, luidt het: “… wegens hetgeen ik heb gezien, heb ik reden mij in de Heer te verheugen over Nephi en tevens over Sam” (1 Nephi 8:3). Bij de bron ziet hij “jullie moeder, Sariah, en Sam en Nephi” (1 Nephi 8:14).

We weten ook dat Sam met een van de dochters van Ismaël huwde — “en ook mijn broers namen dochters van Ismaël tot vrouw” (1 Nephi 16:7). Voor het overige spreekt Nephi vaak over “mijn broers”, maar uit de context moet je afleiden of dit enkel Laman en Lemuel betreft, dan wel ook Sam. Als Nephi vermanend en bestraffend tegen “mijn broers” spreekt, geldt het allicht enkel voor Laman en Lemuel (en soms ook zijn schoonbroers, de zonen van Ismaël). Als zijn prediking tot “mijn broers” algemeen is, zonder enig verwijt, is allicht Sam deel van de toehoorders.

Pas in Lehi’s finale toespraken en zegens tot zijn kinderen komt Sam weer expliciet aan bod, zowel in de algemene aanspreking tot de zoons (2 Nephi 1:28), als in een specifieke:

En toen hij zijn woorden tot hen had beëindigd, sprak hij tot Sam en zei: Gezegend ben jij, en je nageslacht; want je zult het land erfelijk bezitten, zoals je broer Nephi. En jouw nageslacht zal worden gerekend onder zijn nageslacht; en je zal zoals je broer zijn, en jouw nageslacht zoals zijn nageslacht; en je zal in al je dagen gezegend zijn. (2 Nephi 4:11)

De zegen zelf komt bij de bespreking van vader Lehi ter sprake (“Tot wie en hoe richt Lehi zich“, fase 11). Samengevat: het is merkwaardig dat Sam de laatste persoon is die Lehi zegent, zelfs na de kleinkinderen van Laman en Lemuel en na de zonen van Ismaël. Had die positie een bijzondere betekenis? Lehi bevestigt hoezeer Sam zich met Nephi vereenzelvigt, ook in zijn nakomelingen. Van “Samieten” is ook geen sprake als een van de zeven macro-lijnen (zie bespreking in les 20). Ten slotte hoort Sam, of een van zijn zonen, ook tot de mogelijke kandidaten als koninklijk opvolger van Nephi (zie hier).

Al bij al is Sam, in Nephi’s teksten, een bijna onzichtbare persoon en toch van een grote trouw. Het leert ook een les: de geschiedenis heeft weinig te zeggen over wie niet opvalt.[39] Toch bleven Nephieten zijn naam onthouden, samen met de broers Nephi, Jakob en Jozef als “rechtvaardige en heilige mannen” (Alma 3:6).

 

5.2 – Nephi en z’n broer Jakob

5.2.1 – Van fait-divers tot eerstgeborene
5.2.2 – Priester en leraar
5.2.3 – Nephi vergeleken met Jakob

5.2.1 – Van fait-divers tot eerstgeborene

Nephi noteerde Jakobs geboorte als een fait-divers, waaraan hij zelfs pas dacht toen hij de passagiers opsomde bij de inscheping: “En nu, mijn vader had in de wildernis twee zonen verwekt; de oudste heette Jakob en de jongste Jozef” (1 Nephi 18:7). Algemeen wordt aangenomen dat hun moeder Sariah is, maar het alternatief van een tweede vrouw van Lehi is niet uitgesloten (zie hiervoor). In welk jaar Jakob geboren werd tijdens de periode in de wildernis geeft Nephi niet aan.

Nephi zegt dus ook niets over de betekenis van deze twee geboortes voor zijn oude vader. Toch moet dit voor Lehi aangrijpend geweest zijn, zoals later zal blijken uit zijn zegen aan Jakob. De keuze van Jakobs naam, en van die van Jozef, zijn ook veelbetekenend in het kader van Lehi’s aandacht voor zijn eigen afstamming van Jakob  (Israël) via diens zoon Jozef, wat hij door de koperen platen wist (1 Nephi 5:14) en verder als deel van zijn nadruk op het huis van Israël: “Ja, mijn vader sprak veel over de andere volken en over het huis van Israël …” (1 Nephi 10:12–14).

De twee jongens komen even ter sprake op het schip tijdens de storm: “En ook Jakob en Jozef, die jong waren en veel verzorging nodig hadden, waren bedroefd wegens het leed van hun moeder” (1 Nephi 18:19). Hun leeftijd is moeilijk af te leiden uit die zin — de nood aan “veel verzorging” doet eerder aan baby’s denken, terwijl “[zij] waren bedroefd wegens het leed van hun moeder” op het bewustzijn van een iets ouder kind wijst.

In de zegens die Lehi aan zijn kinderen geeft krijgt Jakob een prominente plaats als “mijn eerstgeborene in de dagen van mijn beproeving in de wildernis” (2 Nephi 2:1). De eerste twaalf verzen van 2 Nephi 2 zijn tot hem persoonlijk gericht. Zoals ook voor zijn andere zonen plaatst Lehi zijn zoon Nephi als baken: “… je zult veilig wonen bij je broer, Nephi” (vers 2). Voor het eerst horen we over Jakobs geestelijke roeping — “Je dagen zullen in dienst van je God worden besteed” (vers 3). Blijkbaar heeft Jakob ook al een of meer bijzondere ervaringen gehad: “… want je hebt gezien dat Hij in de volheid des tijds komt om de mensen redding te brengen. En je hebt in je jeugd zijn heerlijkheid aanschouwd” (verzen 3–4). Daar heeft Nephi nochtans vroeger niets over verteld. Vanaf vers 5 lopen Lehi’s woorden over in een leerstellige uitweiding over het plan van redding. Vanaf vers 13 richt hij zich opnieuw tot al zijn zonen (zie hiervoor de opmerking over de wijziging in de aansprekingen, fasen 5 en 6).

Het feit dat Jakob “in zijn jeugd” al visioenen heeft gehad roept wel vragen op over Jakobs leeftijd op het moment van deze zegen. Dan is hij toch minstens al een oudere tiener. Ofwel is Jakob dan al in het begin van het verblijf in de wildernis geboren, zodat hij bij de zegen al ouder is, ofwel is de periode in het beloofde land, voor de splitsing van de groepen, langer dan vaak gedacht. Lehi’s zegen kwam immers pas op het einde van die periode. Het kan een combinatie van beide tijdsfactoren zijn. Met een geboorte kort na het vertrek uit Jeruzalem en een periode van zes à zeven jaar onder Lehi in het beloofde land, kan Jakob al zo’n vijftien of zestien jaar zijn ten tijde van Lehi’s zegen. Maar aangezien hij toch nog eerder klein was tijdens de reis (hij behoefde nog “veel verzorging”) moet men eerder in de richting van een langere periode onder Lehi kijken.

Jakob en Jozef zijn deel van de groep die met Nephi wegtrekt (2 Nephi 5:6). In tegenstelling tot Zoram en Sam, die Nephi elk met “zijn gezin” vermeldt, ontbreekt die melding van een gezin bij Jakob en Jozef — wat opnieuw een helpende aanduiding is voor vermoedelijke leeftijden. Zij waren op dat moment zeker tieners, mogelijk oudere tieners, maar nog niet gehuwd.

Beiden zullen echter trouwen en elk hun eigen macro-lijn binnen de grote Nephitische familie vormen: Jakobieten en Jozefieten (Jakob 1:13). Zie de bespreking in les 20 over de macro-lijnen.

 

5.2.2 – Priester en leraar

Hoofdstuk 5 vervolgt met een beschrijving van de vestiging van Nephi’s aparte groep in hun nieuwe “land Nephi”. Dan, in vers 26: “En het geschiedde dat ik, Nephi, Jakob en Jozef wijdde tot priesters en leraars over het land van mijn volk”.

De vertaling “priester en leraar”, nog steeds zo in de editie 2017, is gebrekkig. Ik signaleerde het al vroeger. Het Engels luidt: “And it came to pass that I, Nephi, did consecrate Jacob and Joseph, that they should be priests and teachers over the land of my people.” Het meervoud “priests and teachers” betekent dat elk van hen “priester en leraar” wordt. Het is een gebruikelijke uitdrukking in aanstellingen in die periode, zoals “regelgever en leraar”. Het legt de nadruk op een combinatie van bevoegdheden, inclusief die van leraar als “onderwijsgerechtigde”. Belangrijk? Ja, voor wie grondig de Schriften bestudeert. Die gebrekkige vertaling in het Nederlands, ook al kan je ze grammaticaal verdedigen, kan immers verkeerdelijk de indruk geven dat Jakob tot priester werd geordend en Jozef tot leraar. Sommigen zullen het dan makkelijk verwarren met de huidige ambten van priester en leraar in het Aäronisch priesterschap. Nephi, Jakob en Jozef kenden alleen het Melchizedeks priesterschap (zie bespreking hier in les 19).

De aanstellingen van Jakob en Jozef als “priesters en leraars” bevestigen vooreerst de prominente positie die Lehi aan zijn twee jongste zonen gaf toen hij ze apart zegende (2 Nephi 2–3). Vervolgens tekenen ze de ontwikkelingen binnen de groep. Het aantal mensen wordt groter, vandaar de behoefte aan meer geestelijke bediening. Nephi van zijn kant wordt ouder terwijl zijn bestuurlijke en militaire verantwoordelijkheden toenemen. De taken van Jakob en Jozef zijn dubbel: enerzijds dienen als priester voor de verordeningen van de wet van Mozes, anderzijds religieuze beginselen onderwijzen.

Op een bepaald moment moet Nephi in Jakob de meest aangewezen opvolger voor het geestelijk leiderschap en voor het verder bijhouden van de familiekroniek gezien hebben. Dat kunnen we al aanvoelen wanneer Nephi Jakob verder laat schrijven op de kleine platen in het boek 2 Nephi. Jakob mag een lange toespraak uitschrijven, een die hij in twee delen gegeven heeft, met ruime citaties van Jesaja — wel expliciet in opdracht van Nephi (2 Nephi, hoofdstukken 6 tot 10). Het zijn meteen uitzonderlijk rijke teksten, in een eigen stijl en van een hoge leerstellige waarde (zie de bespreking in les 8).

In termen van hoeveelheid tekst in 1 en 2 Nephi heeft Nephi, van alle mensen in zijn omgeving, het meeste ruimte aan Jakob gegeven. Het geeft substantie voor analytische besprekingen van Jakob.[40]

 

5.2.3 – Nephi vergeleken met Jakob

Hoe goed Nephi en Jakob ongetwijfeld met elkaar overeenkwamen, toch zijn de verschillen tussen hen beiden opmerkelijk. Het illustreert hoezeer de teksten op de kleine platen als oorspronkelijke ik‑bijdragen overkomen: het zijn twee verschillende personen die schrijven.

Voor een analyse van die verschillen verwijs ik naar les 8 “Op zoek naar karakters: Nephi en Jakob” en naar  les 12 “Jakob: een andere stem“, besproken in mijn Studie van het Boek van Mormon.

 

5.3 – Nephi en z’n broer Jozef

Net zoals voor Jakob is de eerste vermelding van Jozef eerder afstandelijk, bijna biologisch: “En nu, mijn vader had in de wildernis twee zonen verwekt; de oudste heette Jakob en de jongste Jozef” (1 Nephi 18:7). Ook voor Jozef geldt een voorzichtige vraag naar de identiteit van zijn moeder (zie hiervoor).

Het leven van beide jongens is nauw met elkaar verbonden: ze worden beiden samen vermeld op het schip tijdens de storm (1 Nephi 18:19); elk van beiden krijgt bijzondere aandacht in Lehi’s zegens (2 Nephi 2–3); ze vergezellen Nephi bij de splitsing van de groepen (2 Nephi 5:6); ze worden beiden tot “priesters en leraars” geordend (2 Nephi 5:26). Qua feiten in hun leven, houdt Nephi het telkens bondig.

Zoals reeds bij Nephi’s broer Jakob gemeld (zie hiervoor), is de keuze van de namen Jakob en Jozef veelbetekenend. Dat geldt misschien nog meer voor Jozef dan voor Jakob. Lehi hecht groot belang aan de afstamming van Jozef, zoon van Jakob (Israël). Het is het eerste gegeven dat Nephi vermeldt wanneer Lehi kennis neemt van de inhoud van de koperen platen en het wordt meteen in een episch kader gezien:

… daardoor wist hij dat hij een afstammeling van Jozef was; ja, dezelfde Jozef die de zoon van Jakob was, die naar Egypte was verkocht, en die door de hand van de Heer was bewaard, opdat hij zijn vader, Jakob, en diens gehele huis voor de hongerdood zou bewaren. (1 Nephi 5:14).

Nephi vindt het niet nodig een geslachtsregister op de kleine platen te noteren — “want het is mij voldoende te zeggen dat wij afstammelingen van Jozef zijn” (1 Nephi 6:2).

In zijn zegen tot zijn zoon Jozef plaatst Lehi het kind in het centrum van een lijn die van Jozef vanouds tot Joseph Smith loopt. Lehi haalt zijn voorvader Jozef aan met gezaghebbende profetieën die niet tot de Bijbel horen maar wel op de koperen platen te vinden waren (2 Nephi 3:7–22). Nephi bevestigt het daarna met nadruk: “En er zijn niet vele profetieën die groter zijn dan die welke hij heeft geschreven. En hij heeft over ons en onze toekomstige geslachten geprofeteerd” ‘2 Nephi 3:2).

Ondanks al die aandacht voor de Jozef vanouds en voor de “Joseph” van de toekomst, blijft de kleine Jozef er wat verloren tussen staan. Nephi heeft ons geen verder spoor van zijn jongste broer gegeven, ook geen enkel woord dat hij ooit zei. Uit het boek Jakob kunnen we opmaken dat Jozef dienstbaar bleef in het werk van de Heer (Jakob 1:18). Tevens dat hij huwde en de stamvader van de Jozefieten wordt (Jakob 1:13).

In tegenstelling tot Jakob heeft Nephi geen gelegenheid aan Jozef gegeven om zich ergens in het verhaal te profileren.

 

6 – Nephi’s zusters

Het is pas in 2 Nephi 5:6, op het moment van de splitsing tussen de groepen in het beloofde land, dat Nephi het bestaan van zussen signaleert:

Daarom geschiedde het dat ik, Nephi, mijn gezin meenam, en ook Zoram en zijn gezin, en Sam, mijn oudere broer, en zijn gezin, en Jakob en Jozef, mijn jongere broers, en ook mijn zusters en allen die met mij mee wilden gaan. En allen die met mij mee wilden gaan, waren zij die geloofden in de waarschuwingen en openbaringen van God; daarom luisterden zij naar mijn woorden.

Wie waren die zusters? Ze hoorden niet bij de oorspronkelijke groep die Lehi uit Jeruzalem wegleidde: “Hij trok door de wildernis met zijn gezin, dat bestond uit mijn moeder, Sariah, en mijn oudere broers, namelijk Laman, Lemuel en Sam” (1 Nephi 2:5). Dit stemt overeen met de preambule bij aanvang van 1 Nephi: “Een verslag van Lehi en zijn vrouw, Sariah, en zijn vier zonen, (beginnende bij de oudste) Laman, Lemuel, Sam en Nephi geheten.” Hoewel meisjes en vrouwen een mindere rol in deze patriarchale cultuur speelden, zou het naar zelfs minimale normen bevreemdend zijn moest Nephi zijn aanwezige zusters niet vermeld hebben.

Noteer ook het Nederlands vertalingsprobleem: vertaal je het Engelse “my sisters” met “mijn zusters” of “mijn zussen”? Dit laatste geldt semantisch voor het directe familiale verband. De jongste vertaling van het Boek van Mormon (2017) heeft ervoor geopteerd om de directe broers van Nephi als “broers” te vertalen (vroeger: broeders). Dat is een gerechtvaardigde optie, niet alleen voor vlotter taalgebruik, maar ook om het Engelse onderscheid tussen “brothers” (familiaal) en “brethern” (kerkelijk) weer te geven. Het Engels kent diezelfde equivalentie echter niet voor “my sisters” (er is wel “sissies”, maar dat heeft een andere connotatie). Door in de nieuwe vertaling het vroegere “mijn zusters” in 2 Nephi 5:6 te behouden, en niet te kiezen voor “mijn zussen”, geven de vertalers dan eigenlijk aan dat het geen “dochters van dezelfde ouders” zijn, want uit coherentie met “broers” zou de vertaling dan “zussen” moeten zijn. De keuze voor “mijn zusters” heeft echter het voordeel meer opties open te laten.

Wie kunnen “mijn zusters” dan wel zijn? Er zijn verschillende mogelijkheden:

  • Het zijn Nephi’s twee oudere zussen die met de twee zonen van Ismaël zouden gehuwd zijn (zie hierna). Op het moment van Lehi’s vertrek uit Jeruzalem waren die al uitgehuwelijkt en bevonden zich dus niet in het gezelschap van Lehi. Later kwamen ze echter wel bij de groep terecht als deel van de familie van Ismaël. Het zou ook verklaren waarom Lehi verlangde dat Ismaël en zijn familie zich bij zijn groep zouden aansluiten en waarom Ismaël en zijn familie er zo makkelijk mee akkoord gingen. Voor deze optie zijn er argumenten pro en contra, die ik wat verder bespreek bij de familie van Ismaël.
  • Die zussen zijn meisjes die Sariah baarde na het vertrek uit Jeruzalem, zoals ook Jakob en Jozef, in de optie dat zij hun moeder is. Dit lijkt minder waarschijnlijk omdat Nephi het in de context van de terugblik op de geboorte van Jakob en Jozef wel zou gemeld hebben: “En nu, mijn vader had in de wildernis twee zonen verwekt; de oudste heette Jakob en de jongste Jozef” (1 Nephi 18:7) — hoewel in deze mannencultuur het negeren van de geboorte van meisjes niet uitgesloten is. Maar ook bij de overtocht met het schip is enkel sprake van Jakob en Jozef als jonge kinderen in dit gezin:

En ook Jakob en Jozef, die jong waren en veel verzorging nodig hadden, waren bedroefd wegens het leed van hun moeder; en ook mijn vrouw met haar tranen en gebeden, en ook mijn kinderen, konden het hart van mijn broers niet verzachten (1 Nephi 18:19).

  • Die zussen zijn meisjes geboren na het vertrek uit Jeruzalem, maar van een bijvrouw van Lehi, zoals gesuggereerd voor Jakob en Jozef (zie hiervoor). Dan zijn ze halfzussen van Nephi.
  • Het zijn schoonzussen, namelijk de echtgenotes van Zoram en van Sam. Die twee vrouwen zijn dochters van Ismaël en dus zussen van Nephi’s eigen echtgenote. Zoram en Sam kozen de zijde van Nephi, dus die “schoonzussen” waren deel van de groep die onder leiding van Nephi wegtrok. Anderzijds worden de gezinnen van Zoram en Sam al net ervoor vermeld in hetzelfde vers — “en ook Zoram en zijn gezin, en Sam, mijn oudere broer, en zijn gezin”. Het zou dus vreemd zijn als Nephi “mijn zusters” voor die twee echtgenotes nog eens extra zou vermelden.
  • “Mijn zusters” kunnen “mijn nichtjes” zijn. Nephi had een aantal nichtjes, dochters van Laman, Lemuel, Sam en Zoram. Die mannen waren immers getrouwd met zussen van zijn eigen echtgenote. De term zuster kan inderdaad de generieke naam voor een meisje of vrouw in de familiale clan zijn, ongeacht de precieze verwantschap. In de Bijbel vinden we dit bijvoorbeeld in de zegening van Rebekka (Genesis 24:60) of in de vermelding van “broeders en zusters” als verwanten van Job (Job 42:11). Zo kon de moeilijke uitdrukking “de dochters van mijn zus’ zusters”, om nichtjes aan te duiden, makkelijk vervangen worden door “mijn zusters”. De aanduidingen van verwantschap in de tweede en derde graad waren vaak ambigu in de Hebreeuwse cultuur, ook door gebrek aan precieze termen die wij nu wel hanteren.[41] Termen als oom, tante, grootouder, kleinkind, neef of nicht komen dan ook, logischerwijze, niet voor in het Boek van Mormon. Zo noemt Lehi zijn kleinkinderen zijn “zonen en dochters” (2 Nephi 4:3, 8–9). Nephi kan dus zijn nichtjes “mijn zusters” genoemd hebben, en dan in het bijzonder dochters van Sam en van Zoram, die zijn zijde kozen. Anderzijds, nog steeds als deel 2 Nephi 5:6, waren die meisjes al inbegrepen in de zin “en ook Zoram en zijn gezin, en Sam, mijn oudere broer, en zijn gezin”. Dan is het niet logisch dat Nephi die meisjes nog eens apart als zijn zusters zou vermeld hebben. Er kunnen wel dochters van Laman en Lemuel, dus evenzeer “nichtjes”, Nephi’s zijde gekozen hebben.
  • Ten slotte kunnen “mijn zusters” ook dienaressen met familiale banden geweest zijn als men de optie aanneemt dat die de groep vergezelden als deel van de endogame clan.

De “zusters” van Nephi komen nergens meer ter sprake, buiten die kleine verwijzing in 2 Nephi 5:6. Door ze te vermelden opende Nephi wel een sluis van vragen.

 

7 – Nephi en de familie van Ismaël

7.1 – Een patriarchaal gezin?
7.2 – Ismaëls twee zonen gehuwd met dochters van Lehi?
7.3 – De dochters van Ismaël

7.1 – Een patriarchaal gezin?

De schrijfwijze in het Engels is Ishmael. Die bestaat ook in het Nederlands, maar de vertalers verkozen de vernederlandsing naar Ismaël, conform de moderne Nederlandse schrijfwijze voor de oudste zoon van Abraham: Ismaël. Nochtans is er geen vermeld verband tussen de twee personages in respectievelijk het Boek van Mormon en de Bijbel, zoals dat bijvoorbeeld wel geldt voor namen als Jakob en Jozef.

Nephi vertelt ons weinig over Ismaël en zijn familie. Hij en zijn broers kregen de opdracht de familie te gaan halen in Jeruzalem. Die gaan blijkbaar heel gewillig mee:

En het geschiedde dat wij opgingen naar het huis van Ismaël en genade vonden in de ogen van Ismaël, zodat wij de woorden van de Heer tot hem spraken. En het geschiedde dat de Heer het hart van Ismaël verzachtte, en ook zijn huisgezin, zodat zij met ons meereisden, afdalend de wildernis in, naar de tent van onze vader. (1 Nephi 7:4–5)

Analisten gaan ervan uit dat er reeds nauwe banden tussen de familie van Lehi en die van Ismaël bestonden, door gezamenlijke voorouders, verwantschappen of huwelijken, bijvoorbeeld tussen de twee zonen van Ismaël en twee dochters van Lehi (zie hierna).

Ismaël geeft de indruk van een patriarchale figuur, zoals Lehi, met een groot geloof en een groot gezin. Lehi’s zonen “vonden genade in de ogen van Ismaël” en “de Heer verzachtte het hart van Ismaël”. Het element “en ook zijn huisgezin” kan erop wijzen dat er bij aanvang geen opstandigheid heerste.

Toch blijkt Ismaël, mogelijk door zijn leeftijd, maar een beperkte invloed op zijn kinderen te hebben:

En het geschiedde, toen wij door de wildernis reisden, zie, dat Laman en Lemuel, en twee van de dochters van Ismaël, en de twee zonen van Ismaël met hun gezin, tegen ons opstonden; ja, tegen mij, Nephi, en Sam, en hun vader Ismaël en zijn vrouw en zijn drie overige dochters. (1 Nephi 7:6).

Merkwaardig is de volgende fase in dit conflict.

En het geschiedde dat zij wederom vertoornd op mij waren en aanstalten maakten mij vast te grijpen; maar zie, een van de dochters van Ismaël, ja, en ook haar moeder, en een van de zonen van Ismaël, pleitten bij mijn broers, zodat zij hun hart verzachtten; en zij trachtten niet langer mij van het leven te beroven. (vers 19)

Nephi vermeldt geen tussenkomst van Ismaël zelf. Die tussenkomst kan er wel geweest zijn, maar het kan ook dat Ismaël reeds een fysiek erg verzwakte persoon was. Die passiviteit valt opnieuw op na het incident met de boog. Alle mannen worden er nominatief vermeld (Laman, Lemuel, de zonen van Ismaël, “mijn vader”, “mijn broers”) eerst als morrend en vervolgens als vrezend en bevend, maar Ismaël wordt niet vermeld (1 Nephi 16: 20–27). Bevestiging van zijn zwakke toestand komt er kort nadien: “En het geschiedde dat Ismaël stierf en werd begraven op de plaats die Nahom werd genoemd” (vers 34).

Hoezeer Ismaël geliefd was moge blijken uit de treurnis van zijn dochters bij zijn dood, waarbij echter ook de treurnis over “hun ellende in de wildernis” doorweegt:

En het geschiedde dat de dochters van Ismaël buitengewoon treurden wegens het verlies van hun vader en wegens hun ellende in de wildernis; en zij morden tegen mijn vader omdat hij hen uit het land Jeruzalem had weggevoerd en zeiden: Onze vader is dood; ja, en wij hebben veel in de wildernis rondgezworven, en wij hebben veel ellende, honger, dorst en vermoeienis doorstaan; en na al dat leed moeten wij in de wildernis van de honger omkomen. (1 Nephi 16:35).

De vrouw van Ismaël komt maar twee keer voor, en telkens in een opsomming: de opstand in de wildernis is gericht “tegen mij, Nephi, en Sam, en hun vader Ismaël en zijn vrouw” (1 Nephi 7:6); diegenen die voor Nephi pleiten zijn “een van de dochters van Ismaël, ja, en ook haar moeder” (vers 19). Van haar dood heeft Nephi niets gemeld, maar dat geldt evengoed voor Sariah, Nephi’s eigen moeder. Je kunt er niet omheen: in deze cultuur staan de vrouwen in de marge van het verhaal.

 

7.2 – Ismaëls twee zonen gehuwd met dochters van Lehi?

Waarom ging Ismaël blijkbaar zo gewillig in op de oproep van Lehi om ook Jeruzalem te verlaten? Nephi vond het niet belangrijk om het te noteren, mogelijk omdat iedereen in zijn familiale omgeving die reden kende toen hij in 570 n.C. dit alles schreef: de families van Lehi en Ismaël waren zo door elkaar verweven, met zusters, schoonzusters, tantes en nichten dat het toch evident was?

Er is daarom geopperd dat de twee zonen van Ismaël al met dochters van Lehi gehuwd waren. Dat is gebaseerd op een toespraak van apostel Erastus Snow in 1882, waarin hij verklaarde, met verwijzing naar een lering van de profeet Joseph Smith, dat “Ismaël tot de geslachtslijn van Efraïm hoorde en dat zijn zonen in Lehi’s familie huwden [married into], en Lehi’s zonen met de dochters van Ismaël huwden”.[42] Er is echter geen geschreven tekst van Joseph Smith die bevestigt dat hij dat inderdaad zo onderwezen heeft. Maar de stelling is mogelijk. Sidney Sperry bracht Elder Snows mededeling opnieuw onder de aandacht in het kerkelijk tijdschrift The Improvement Era in 1952.[43] Ook Hugh Nibley ging ervanuit dat Lehi’s dochters met de zonen van Ismaël huwden, waaruit hij daarenboven concludeerde dat Lehi en Ismaël al een voorgaand familieverband deelden vanuit het principe van huwelijken binnen de clan.[44]

Welke argumenten spreken in het voordeel van een huwelijk tussen de zonen van Ismaël en dochters van Lehi?

  • Nephi had minstens twee zussen (2 Nephi 5:6). Aangezien Lehi het belang erkent om “voor de Heer nageslacht te verwekken in het land van belofte” (1 Nephi 7:1), zal hij ook voor zijn dochters een huwelijk belangrijk gevonden hebben. Er is echter geen melding van andere mannelijke kandidaten in de groep, dus de twee zonen van Ismaël zouden hun echtgenoten kunnen zijn.
  • De bereidheid van Ismaël om alles achter te laten en gehoor te geven aan Lehi’s oproep kan op een lange vertrouwdheid met elkaar wijzen, inclusief een sterke familiale band door het huwelijk van Lehi’s dochters met Ismaëls zonen. Lehi was dan de schoonvader van die zonen. Dat kan verklaren waarom Laman van “onze vader” spreekt bij het moordcomplot terwijl hij zich ook tot Ismaëls zonen richt: “En Laman zei tot Lemuel en ook tot de zonen van Ismaël: Zie, laten wij onze vader doden, en ook onze broer Nephi” (1 Nephi 16:37).
  • Bij de laatste woorden en zegeningen van Lehi spreekt hij Ismaëls zonen als “mijn zonen” aan: “En nu, mijn zoon Laman, en ook Lemuel en Sam, en ook mijn zonen die de zonen van Ismaël zijn, zie, …” (2 Nephi 1:28).

Wat maakt een huwelijk tussen de zonen van Ismaël en dochters van Lehi minder waarschijnlijk?

  • Je kunt verwachten dat Nephi hier iets over gezegd zou hebben. Het kan anderzijds zo evident voor zijn omgeving geweest zijn dat hij er niet aan dacht het te noteren.
  • Indien die dochters kinderen van Lehi en Sariah zijn, stelt zich het probleem van de lange periode waarin Sariah kinderen zou gekregen hebben (zie hier). Dan kan het moelijk anders dan dat Jozef en Jakob kinderen van een andere vrouw van Lehi zijn.
  • Het verhaal veronderstelt dan een latere huwelijksbreuk, want Nephi meldt dat zijn zusters met hem meegingen bij de splitsing tussen de twee groepen, terwijl de zonen van Ismaël in het kamp van Laman en Lemuel bleven (2 Nephi 4:13; 5:6). Men zou dan kunnen argumenteren dat Nephi al die pijnlijke verwikkelingen niet expliciet in zijn verslag heeft willen zetten, dus koos hij ervoor het te omzeilen door “mijn zusters” niet als de echtgenotes van Ismaëls zonen te identificeren. Maar wat dan met de kinderen van beide koppels? Zo’n breuk is dus niet evident in de verhaallijn.[45]
  • Eeuwen later noteert de kroniekschrijver — Alma of Mormon — sprekend over de Lamanieten: “…en de Here God stelde een teken aan hen, ja, aan Laman en Lemuel, en ook aan de zonen van Ismaël en de Ismaëlitische vrouwen” (Alma 3:7). In die context lijken “de Ismaëlitische vrouwen” enkel te verwijzen naar de echtgenotes van Laman, Lemuel en de zonen van Ismaël.

Een definitief antwoord op de vraag van het huwelijk valt dus niet te geven met de beschikbare informatie.

De zonen van Ismaël verzeilen vrij snel en definitief in het kamp van Laman en Lemuel. Alleen helemaal in het begin, bij de opstand in de wildernis, had een van Ismaëls zonen in het voordeel van Nephi gepleit (1 Nephi 7:19). Dat was Nephi dus opgevallen en hij had het, na dertig jaar, nog onthouden.

 

7.3 – De dochters van Ismaël

En het geschiedde dat ik, Nephi, een van de dochters van Ismaël tot vrouw nam; en ook mijn broers namen dochters van Ismaël tot vrouw; en ook Zoram nam de oudste dochter van Ismaël tot vrouw. (1 Nephi 16:7)

Er zijn dus al zeker vijf dochters in dit gezin. Ze huwen respectievelijk met Laman, Lemuel, Sam, Nephi en Zoram. Van geen enkele vermeldt Nephi de naam, ook niet van zijn eigen vrouw. Bij de bespreking van Nephi’s vrouw hiervoor kwamen deze punten aan bod: hoe gebeurde de keuze om de koppels te vormen? Welke indicaties zijn er hoe de koppels elkaar vonden? Wat zien we gebeuren bij de dood van hun vader Ismaël?

Verder twee tegengestelde getuigenissen. Dat van Nephi:

En wij reisden, en doorworstelden veel ellende in de wildernis; en onze vrouwen baarden kinderen in de wildernis. En zo groot waren de zegeningen van de Heer over ons, dat onze vrouwen, terwijl wij in de wildernis van rauw vlees leefden, overvloedig voor hun kinderen te zogen hadden en sterk waren, ja, even sterk als de mannen; en zij begonnen hun reizen zonder morren te verdragen. (1 Nephi 17:1–2).

Tegenover dat van Laman en Lemuel, iets verder in hetzelfde hoofdstuk:

… wij hebben al deze jaren in de wildernis rondgezworven; en onze vrouwen hebben gezwoegd tijdens hun zwangerschap; en zij hebben kinderen in de wildernis gebaard en alles doorstaan, behalve de dood; en het zou beter zijn geweest als zij waren gestorven alvorens Jeruzalem te verlaten, dan deze ellende te doorstaan. (1 Nephi 17:20)

Je kunt je erover bezinnen: wat zeggen die getuigenissen over visies van mannen over vrouwen? Wat zouden de vrouwen zelf ervan denken?

De breuk in twee kampen treft ook de dochters van Ismaël: twee aan de zijde van Laman en Lemuel, drie aan de zijde van Sam, Nephi en Zoram. Alles wijst erop dat de vrouwen trouw aan hun echtgenoten bleven (hadden ze een keus?), en dus ook de gevolgen droegen van de breuk die de mannen uit elkaar trok. Je kunt je afvragen of die vijf zussen, na de splitsing van de groepen, nog ooit contact met elkaar hebben gezocht. Mogelijk waren zij verstandiger dan hun mannen als het op conflicten over leiderschap ging? Nephi zegt er niet veel over tenzij dat bij conflicten vrouwen toch ook partij kiezen door met de opstandigen mee te doen of te pleiten in het voordeel van Nephi (1 Nephi 7:6-21). In ieder geval hebben die vijf naamloze vrouwen de escalatie van geweld en de oorlogen niet kunnen tegenhouden. Wat ook veel zegt over hun gebrek aan impact in deze patriarchale cultuur. Maar of het later en elders beter is gegaan in de wereldgeschiedenis?

 

8 – Nephi en Zoram

Zoram, de dienstknecht van Laban, volgde Nephi en was, in Lehi’s zegen, “voor eeuwig een trouwe vriend” van Nephi (2 Nephi 1:30).

Aan de oppervlakte, met de karige gegevens die Nephi vertelt, lijkt het begin van hun relatie een onwaarschijnlijk verhaal. Nephi trekt in het donker de kleren van de net gedode Laban aan, ontmoet Zoram, de dienstknecht van Laban, en, “met de stem van Laban”, laat hij hem de schatkamer openen. Vervolgens neemt hij de koperen platen, gebiedt Zoram hem te volgen en voert er nog een heel gesprek mee tot buiten de stad. Op geen enkel ogenblik heeft de dienstknecht door dat hij niet met Laban, maar met Nephi op stap is. Wanneer Zoram de situatie beseft, kan hij niet meer vluchten. Maar gewillig aanvaardt hij de toestand, zweert trouw, laat alles achter en volgt Nephi tot het uiterste.

Heeft Nephi het verhaal wat vereenvoudigd, verrijkt of vervormd verteld? Hij noteert het immers dertig jaar na het gebeuren. Zo’n relativering maakt het Boek van Mormon niet minder waar, integendeel: het maakt de schrijvers authentieker in hun verhalen die, verteld als heldendaden, deels een eigen leven krijgen. Wie echter dergelijke nuancerende uitleg storend vindt, kan de verklaring voor Nephi’s optreden, als was hij Laban in dat nachtelijk gesprek, religieus kaderen: het gaat hier niet om feiten in de menselijk begrensde werkelijkheid, maar om een cruciaal moment in een goddelijk verhaal. In die context kan Nephi een soort transfiguratie ondergaan, of Zoram een wijziging in percepties, zodat Nephi inderdaad als Laban overkomt, met de stem en de houding van Laban, zelfs voor het voeren van een heel gesprek. “God verleende bijstand voor de illusie”, stelt Brant Gardner.[46] Zo’n tijdelijke transfiguratie is inderdaad best mogelijk als we denken aan de opgestane Jezus in zijn omgang met de Emmaüsgangers, die hem pas achteraf herkennen (Lukas 24:13-35).

Feit is dat Zoram Nephi volgt. Hij wordt even trouw maar ook even onzichtbaar als Sam, de stille broer van Nephi. In zijn teksten besteedt Nephi geen aandacht aan wie niet stoort. Dat houdt misschien wel een les in: besteden we genoeg aandacht en geven we voldoende waardering aan de stille medewerkers die jarenlang in de schaduw dienen?

Zoram huwt de oudste dochter van Ismaël (1 Nephi 16:7), wat analisten meestal toeschrijven aan een overeenstemming in leeftijd. Nephi’s vrouw en Zorams vrouw zijn zussen van elkaar, beiden dochters van Ismaël. Daardoor ontstaat een aanverwantschap tussen Nephi en Zoram. In onze huidige juridische termen zijn Nephi en Zoram geen zwagers of schoonbroers van elkaar, maar in de praktijk worden zij zo aanzien.

Zoram verschijnt opnieuw in beeld bij Lehi’s woorden aan “zijn gehele huis”. Lehi vergeet hem niet en Nephi noteert het:

En nu, Zoram, spreek ik tot jou: Zie, je bent de dienstknecht van Laban; toch ben je uit het land Jeruzalem gebracht, en ik weet dat je voor eeuwig een trouwe vriend voor mijn zoon Nephi bent. Daarom, omdat je getrouw bent geweest, zal je nageslacht samen met zijn nageslacht worden gezegend, zodat zij in voorspoed lang op het oppervlak van dit land zullen wonen; en niets, tenzij er ongerechtigheid onder hen komt, zal ooit hun voorspoed op het oppervlak van dit land schaden of verstoren. Daarom, indien je de geboden van de Heer onderhoudt, heeft de Heer dit land gewijd voor de geborgenheid van je nageslacht, met het nageslacht van mijn zoon. (2 Nephi 1:30–32)

Zoram en zijn nakomelingen delen in de zegeningen van Nephi maar ook in de voorwaarden ervoor. Interessant zijn de kleine nuances die slechts aandachtige lectuur kan opmerken. Deze zegen voor Zoram lijkt sterk op die van Sam, Nephi’s broer.

  • Bij Sam luidt het: “En jouw nageslacht zal worden gerekend onder zijn nageslacht; en je zal zoals je broer zijn, en jouw nageslacht zoals zijn nageslacht” (2 Nephi 4:11 — “And thy seed shall be numbered with his seed’).
  • Bij Zoram luidt het: “… omdat je getrouw bent geweest, zal je nageslacht samen met zijn nageslacht worden gezegend” (2 Nephi 1:31 — “thy seed shall be blessed with his seed”).

In het eerste geval gaat het om een integratie van de nakomelingen van Sam bij die van Nephi (“gerekend onder”); in het tweede geval om een conjunctie van twee gelijkwaardige eenheden (“samen gezegend”). Dat verklaart waarom er geen “Samieten” zijn in de overkoepeling van alle Nephieten, terwijl de “Zoramieten” wel een groep als een van de macro-lijnen vormen (Jakob 1:13). De correctheid van de complexe logica in het Boek van Mormon, zelfs op dit verfijnd niveau, blijft verbazen.

Voor verder informatie over de Zoramieten:
– als een van de zeven macro-lijnen: zie hier in les 20.
– in latere ontwikkelingen in het Boek van Mormon: zie hier in les 27.

 

9 – Een eenzaam man?

Wat kunnen we opmaken uit Nephi’s relatie met anderen om zijn persoonlijkheid te vatten? We beschikken daartoe enkel over zijn eigen woorden. We hebben geen onafhankelijke getuigenissen van derden die hem gekend hebben. Alleen zijn jongere broer Jakob zegt summier, na Nephi’s dood:

Daar het volk Nephi buitengewoon had liefgehad, omdat hij een groot beschermer voor hen was geweest, het zwaard van Laban tot hun verdediging had gehanteerd en al zijn dagen voor hun welzijn had gearbeid — daarom verlangde het volk de herinnering aan zijn naam te bewaren. En wie er ook in zijn plaats regeerde, werd door het volk genoemd Nephi de Tweede, Nephi de Derde enzovoort. (Jakob 1:10–11)

De reden voor die liefde is dus zijn bescherming, verdediging en arbeid — belangrijke aspecten. En toch missen we een persoonlijker waardering uit de mond van Nephi’s broer, een die iets verraadt van hun mogelijk nauwe band en hun vriendschap. Maar ook Nephi zelf heeft nooit blijk gegeven van een warme persoonlijke band met de een of andere, zoals we dat later zullen lezen bij mannen als Alma, Amulek, Ammon, Lamoni, Aäron, Omner of Himni, die nauw met elkaar samenwerken en overstelpt zijn van vreugde als ze elkaar weer na lange tijd ontmoeten.

Nooit prijst Nephi diegenen die hem trouw terzijde staan. Afgaand op zijn teksten, heeft de gespannen relatie met Laman en Lemuel het grootste deel van zijn leven overheerst. Steeds weer is het die oppositie die zijn dagelijks leven verkankert. Misschien dat hij daardoor moeite had om nog enige gulhartige ruimte te kunnen scheppen voor de nabijen  in zijn leven?

Nooit schrijft Nephi “ik en Sam”, of “ik, Sam en Zoram” — zijn trouwste bondgenoten met wie hij dan samen iets zou hebben gedaan. Al wat Nephi presteert doet hij alleen. In het begin komt “ik en mijn vader” een keer voor, maar alleen om te bevestigen dat “ik en mijn vader tot dusver de geboden hadden onderhouden” (1 Nephi 5:20).

Zo krijgen we de indruk van een eenzaam man, een solitaire rots in de branding. Ook zijn visioenen en zijn predikingen over de toekomst zullen hem deels buiten de leefwereld van zijn lotgenoten gezet hebben. “Een man van visioenen” — Sariah verweet het haar man Lehi reeds en Nephi volgt in diens voetsporen. In die zin was Nephi niet alleen: hij had het goddelijke als gezel, maar wat betekent dat voor menselijke relaties?

Ergens betaalt Nephi de prijs voor zijn voorbeeldfunctie, voor de volmaaktheid die hij onontkoombaar wilde nastreven. Dat kan iemand vereenzamen, zelfs iemand met onnoemelijk veel liefde voor zijn medemens.

Vervolg:  Deel C – Nephi en het goddelijke 

 

Voetnoten

[1] John A. Tvedtnes, “Review of John C. Kunich, ‘Multiply Exceedingly: Book of Mormon Population Sizes’,” FARMS Review of Books 6, n° 1 (1994), 24-25..

[2] Lynn M. Hilton and Hope A. Hilton, In Search of Lehi’s Trail (Salt Lake City: Deseret Book Company, 1976), 143.

[3] George Potter, Frank Linehan, and Conrad Dickson, Voyages of the Book of Mormon (Springville: Cedar Fort, 2011), 29.

[4] Zie John L. Sorenson, “Ancient Voyages Across the Ocean to America: From ‘Impossible’ to ‘Certain’.” Journal of Book of Mormon Studies 14, no. 1 (2005): 4–17, 124–25.

[5] Voor een studie van demografische ontwikkeling vanaf een kleinere begingroep, zie James E. Smith, “Nephi’s Descendants? Historical Demography and the Book of Mormon,” Review of Books on the Book of Mormon 6, no. 1 (1994): 255–296. John Sorenson zoekt de verklaring in de toevoeging van autochtonen na de aankomst in het beloofde land: de Israëlieten vermengden zich met de lokale bevolking. Zie John L. Sorenson, “When Lehi’s Party Arrived in the Land, Did They Find Others There?,” Journal of the Book of Mormon and Other Restoration Scripture 1, no. 1 (1992): 1–34.

[6] Webster (1828): “Ruler: 1. One that makes or executes laws in a limited or free government. Thus legislators and magistrates are called rulers.”

[7] “King and ruler” is de frequente uitdrukking, wellicht wijzend op een combinatie van executieve en juridische macht, dus “koning en regeerder” of “koning en regelgever”. Zo luidt het voor Benjamin en Mosiah (Mosiah 1:10). De taken ervan worden beschreven in Mosiah 2:11–14. Ruler wordt trouwens terecht elders vertaald als regeerder (onder meer Alma 2:14; 12:20), maar dan weer incoherent als heerser (onder meer Alma 25:7; 35:5), hoewel het om dezelfde context gaat.

[8] Brant Gardner doet het voorkomen alsof de broers zelf zich naar Nephi hebben gewend. Hij gebruikt dit als argument om Nephi als een opgeleide scribent voor te stellen naar wie de broers zich dan natuurlijk wenden. In werkelijkheid is het Nephi die zijn broers benadert toen zij redetwisten. Zie Brant A. Gardner, “Nephi as Scribe,” Mormon Studies Review 23, no. 1 (2011): 45–55 (54).

[9] “Most of this ruling and teaching occurred in 1 Nephi during and following the acquisition of the plates and the sword”: Val Larsen, “Killing Laban: The Birth of Sovereignty in the Nephite Constitutional Order,” Journal of Book of Mormon Studies 16, no. 1 (2007): 26–41, 84–85 (40).

[10] In theorie kan het einde van de opdracht om “regelgever en leraar” te zijn ook naar drie vroegere momenten verwijzen, namelijk telkens wanneer Laman en Lemuel Nephi naar het leven stonden: in de wildernis na het ophalen van Ismaëls gezin (1 Nephi 7:16); na de begrafenis van Ismaël (1 Nephi 16:37); tijdens de bouw van het schip (1 Nephi 17:48). Maar het meest waarschijnlijke is het moment van de scheiding van de groepen.

[11] Steven L. Olsen, “The Covenant of the Chosen People: The Spiritual Foundations of Ethnic Identity in the Book of Mormon,” Journal of Book of Mormon Studies 21, no. 2 (2012): 14-29 (19).

[12] Dit voorbeeld van maar gedeeltelijke citatie vinden we bij kerkleiders, bv. Mervyn B. Arnold: “… he [Nephi] followed God’s pattern of seeking guidance through a living prophet” (“A New Writing,” Ensign (August 2013)); Henry B. Eyring: “Nephi was submissive to his father” (“Family Fellowship,” Ensign (April 1973)). Zie ook Elder Kent D. Watson, “Whither Shall We Go?” Ensign (September 2013). Rodney Turner schrijft: “Had Nephi sought the power he was accused of seeking (1 Nephi 16:38), he might then have assumed leadership over his father. Instead, he honored and sustained his patriarch by asking: “Whither shall I go to obtain food?” (“Rodney Turner, “The Prophet Nephi,” in First Nephi, The Doctrinal Foundation, ed. Monte S. Nyman and Charles D. Tate Jr. (Provo, UT: Religious Studies Center, Brigham Young University, 1988), 79–97).

[13] Een foutieve vertaling in het Nederlands, ook behouden in de huidige editie (2017), doet het voorkomen alsof het schrijven “op de bal” verschijnt, terwijl het op de wijzers gebeurt. “And there was also written upon them [= the pointers] a new writing”. De Nederlanse vertaling verzuimt het persoonlijk voornaamwoord te vertalen waardoor het antecedent eerder naar “de bal” verwijst. De nuance is belangrijk in archeologisch perspectief omdat bewegende elementen informatiedragers zijn.

[14] Arnold ziet in Lehi’s woorden tot Jakob, over de tegenstelling in alle dingen, een verwijzing naar de polarisering tussen Nephi aan de ene kant en Laman en Lemuel aan de andere kant, specifiek vermeld bij Jakob wegens diens ervaringen: “… in je kinderjaren heb je ellende en veel smart doorstaan wegens de ruwheid van je broers” (2 Nephi 2:1). Zie Marilyn Arnold, “Unlocking the Sacred Text,” Journal of Book of Mormon Studies 8, no. 1 (1999): 48–53, 79.

[15] De interne Schriftreferte verwijst naar Eerstgeboorterecht (Birthright). Ook John Welch begrijpt het zo: John W. Welch, “Lehi’s Last Will and Testament: A Legal Approach,” in Second Nephi, The Doctrinal Structure, ed. Monte S. Nyman and Charles D. Tate Jr. (Provo, UT: Religious Studies Center, Brigham Young University, 1989), 61–82.

[16] Noel B. Reynolds, “Nephite Kingship Reconsidered,” All Faculty Publications. Paper 1488 (1997). Dit artikel werd ook hernomen in Davis Bitton (ed.), Mormons, Scripture, and the Ancient World: Studies in Honor of John L. Sorenson (Provo, Utah: FARMS, 1998), 151–189; Welch, “Lehi’s Last Will and Testament”.

[17] Noel B. Reynolds, “The Political Dimension in Nephi’s Small Plates,” Brigham Young University Studies 27, no. 4 (1987): 15–37 (32).

[18] John Sorenson opteert voor een leeftijd van bijna 17 jaar (“coming up on his seventeenth birthday”) (John L. Sorenson, “The Composition of Lehi’s Family,” in John M. Lundquist and Stephen D. Ricks, eds., By Study and Also by Faith: Essays in Honor of Hugh W. Nibley, vol. 2 (Salt Lake City: Deseret Book and F.A.R.M.S., 1990), 174–196. Voor Rodney Turner kan Nephi rond 615 v.C. geboren zijn (Rodney Turner, “The Prophet Nephi,” in First Nephi, The Doctrinal Foundation, ed. Monte S. Nyman and Charles D. Tate Jr. (Provo, UT: Religious Studies Center, Brigham Young University, 1988), 79–97. W. Cleon Skousen veronderstelt 616 v.C. (W. Cleon Skousen, Treasures from the Book of Mormon, Volume One: 1 Nephi 1 to Jacob 7 (Verity Publ. 1971), 12.)

[19] Gardner argumenteert voor tweelingen niet alleen om de afstanden tussen de leeftijden te verkleinen, maar ook vanuit de namen. Volgens hem zou Lehi nooit de eerste zoon Jakob hebben genoemd als hij niet wist dat er ook een tweede zoon was aan wie hij de naam Jozef kon geven. Brant A. Gardner, “The Other Stuff: Reading the Book of Mormon for Cultural Information,” The FARMS Review 13, no. 2 (2013): 21–52.

[20] Michael L. Rosenzweig, “Life History Data in the Bible, from Abraham to Joshua,” Judaism 29, no. 3 (1980): 353–359. Leeftijden zijn ofwel gemeld ofwel af te leiden uit eerste geboorte, bv. “Nahor had negenentwintig jaar geleefd, toen hij Terah verwekte” (Genesis 11:24); “Izak was veertig jaar oud, toen hij Rebekka voor zich tot vrouw nam (Genesis 25:20); Jakob moet eerst zeven jaar werken voor hij voor het eerst kan huwen (Genesis 29:18).

[21] Rosenzweig, “Life History Data in the Bible”.

[22] Zie hiervoor Sorenson, “The Composition of Lehi’s Family”. Hij citeert 1 Nephi 18:7 als gegeven dat naar een tweede vrouw kan verwijzen, maar besluit echter dat “hun moeder” (1 Nephi 18:19) dezelfde vrouw als Sariah in het vorige vers moet zijn. Sorensons speculaties over de samenstelling van Lehi’s gezin zijn volgens Gregory Dundas moeilijk hard te maken door de uiterst karige gegevens (Gregory Dundas, “Review of John M. Lundquist and Stephen D. Ricks, eds., By Study and Also by Faith, vol. 2,” Mormon Studies Review 4, no. 1 (1992), 127–138.)

[23] Hoewel monogamie de norm werd in het oude Israël bleef bigamie aanvaardbaar. Zie Grace I. Emmerson, “Women in Ancient Israel,” in Ronald E. Clements (ed.), The World of Ancient Israel: Sociological, Anthropological and Political Perspectives (Cambridge University Press, 1989), 371-394 (383); Étan Levine, Marital Relations in Ancient Judaism (Otto Harrassowitz Verlag, 2009).

[24] Deuteronomium 21:15–17. De term eerstgeborene ligt gevoelig, onder meer in verband met de erfenis. Zie ook Kronieken 5:1 en de overdracht van eerstegeboorterecht.

[25] Zie hierover Bradford A. Anderson, “The Inversion of the Birth Order and the Title of the Firstborn,” Vetus Testamentum 60, no. 4 (2010): 655–658.

[26] Zie over huwelijksgebruiken in de Bijbelse cultuur Jay E. Adams, Marriage, Divorce, and Remarriage in the Bible (Harper Collins, 1986); John H. Otwell, And Sarah Laughed: The Status of Woman in the Old Testament (Westminster John Knox Press, 1977).

[27] Carol Pratt Bradley, “Women, the Book of Mormon, and the Law of Moses,” Studia Antiqua 3, no. 1 (2003): 125­–171 (136–137).

[28] Grant Hardy, Understanding the Book of Mormon: A Reader’s Guide (Oxford: Oxford University Press, 2010), 48–49.

[29] Keith J. Allred, “Who Was Second Nephi?,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 42, no. 4 (2009): 1–17.

[30] Ook vermeld in Noel B. Reynolds, “Nephite Kingship Reconsidered,” All Faculty Publications. Paper 1488 (1997), 14, voetnoot 5. Dit artikel werd ook hernomen in Davis Bitton (ed.), Mormons, Scripture, and the Ancient World: Studies in Honor of John L. Sorenson (Provo, Utah: FARMS, 1998), 151–189.

[31] Het verhaal van Mozes, met de uittocht uit Egypte en de tocht naar het beloofde land, is archetypisch voor zowel Lehi’s tocht van Jeruzalem naar het westelijk halfrond, als voor Nephi’s eigen tocht wanneer hij met zijn groep vlucht en zich elders vestigt. Zie hierover Noel B. Reynolds, “Lehi as Moses,” Journal of Book of Mormon Studies 9, no. 2 (2000): 26–35, 81–82; Noel B. Reynolds, “The Israelite Background of Moses Typology in the Book of Mormon,” BYU Studies Quarterly 44, no. 2 (2005): 5–23.

[32] Noel B. Reynolds, “Nephite Kingship Reconsidered,” in Davis Bitton (ed.), Mormons, Scripture, and the Ancient World: Studies in Honor of John L. Sorenson (Provo, Utah: FARMS, 1998), 151–189.

[33] John L. Sorenson, “When Lehi’s Party Arrived in the Land, Did They Find Others There?.” Journal of the Book of Mormon and Other Restoration Scripture 1, no. 1 (1992): 1–34.

[34] Zie onder meer Ugo Perego, “The Book of Mormon and the Origin of Native Americans from a Maternally Inherited DNA Standpoint,” Review of Books on the Book of Mormon 22, no. 1 (2010): 191–227; Michael F. Whiting, “DNA and the Book of Mormon: A phylogenetic Perspective,” Journal of Book of Mormon Studies 12, no. 1 (2003): 24–35, 115–116.

[35] Zie bv. Michael A. Goodman, “Laman and Lemuel: A Case Study in ‘Not Becoming,’” in Living the Book of Mormon: Abiding by Its Precepts, ed. Gaye Strathearn and Charles Swift (Provo, UT: Religious Studies Center, Brigham Young University; Salt Lake City: Deseret Book, 2007), 100–112.

[36] Barbara Weinstein, “Reuben: The Predicament of the Firstborn,” Jewish Bible Quarterly 36, no. 3 (2008): 196–201.

[37] Richard L. Bushman, “The Lamanite View of Book of Mormon History,” in John M. Lundquist and Stephen D. Ricks, eds., By Study and Also By Faith, vol. 2 (Salt Lake City: Deseret Book, 1990), 52–72.

[38] Bushman, “The Lamanite View.”

[39] Een analist die wel aandacht besteedt aan Sams voorbeeldig gedrag is Ken Haubrock, “Sam: A Just and Holy Man” Journal of Book of Mormon Studies 5, no. 2 (1996): 164–168.

[40] Zie bv. Robert J. Matthews, “Jacob: Prophet, Theologian, Historian,” in The Book of Mormon: Jacob through Words of Mormon, To Learn with Joy, eds. Monte S. Nyman and Charles D. Tate Jr., (Provo, UT: Religious Studies Center, Brigham Young University, 1990), 33–53.

[41] Zie bv. Vitaly Voinov, “Observations on Old Testament Kinship Relations and Terminology,” The Bible Translator 55, no. 1 (2004): 108–119. Zie ook Nathan Isaacs and Ella Davis Isaacs, “Relationships, Family,” in International Standard Bible Encyclopedia.

[42] Erastus Snow, Journal of Discourses, vol. 23, p. 184: “The Prophet Joseph Smith informed us that the record of Lehi was contained on the 116 pages that were first translated and subsequently stolen, and of which an abridgment is given us in the First Book of Nephi, which is the record of Nephi individually, he himself being of the lineage of Manasseh; but that Ishmael was of the lineage of Ephraim, and that his sons married into Lehi’s family, and Lehi ‘s sons married Ishmael’s daughters”.

[43] Sidney B. Sperry, “Did Father Lehi Have Daughters Who Married the Sons of Ishmael?,” Improvement Era 55 (September 1952): 612, 694. Hernomen in Sidney B. Sperry, Journal of Book of Mormon Studies 4, no. 1 (1995): 235–238. Occasioneel wordt dat dubbel huwelijk nog eens onder de aandacht gebracht. Zie bv. H. Donl Peterson, “Father Lehi,” in First Nephi, The Doctrinal Foundation, ed. Monte S. Nyman and Charles D. Tate Jr. (Provo, UT: Religious Studies Center, Brigham Young University, 1988), 55–66.

[44] Hugh W. Nibley, Lehi in the Desert, The World of the Jaredites, They Were Jaredites (Salt Lake City: Deseret Book and FARMS, 1988), 40.

[45] Dat was ook al de mening van Sidney B. Sperry, Answers to Book of Mormon Questions (Salt Lake City: Bookcraft, 1967), 11.

[46] Zie voor dergelijke benadering: Brant A. Gardner, Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon, Vol. 1 (Salt Lake City: Greg Kofford, 2007), 122: “Doubtless Yahweh provided assistance to the illusion”; Monte S. Nyman, Book of Mormon Commentary, vol. 1 (Orem, UT: Granite Publishing, 2003), 70: “It was God’s will that Nephi obtain the plates of brass, therefore he could bless Nephi, because of his faith, with the ability to sound like Laban.”

 

Volledig overzicht

1 – Nephi’s sociale omgeving en focus

1.1 – Wie vormen de groep van emigranten?
1.2 – Een verhaal met kleine details en grote hiaten

2 – Nephi en zijn ouders

2.1 – Nephi en zijn vader Lehi in het boek 1 Nephi

2.1.1 – Deel van de Bijbelse dimensie van vader-zoon relaties
2.1.2 – Een trotse zoon in het voetspoor van de vader
2.1.3 – Neemt Nephi het leiderschap in handen?
2.1.4 – Groeit Nephi uit boven zijn vader?
2.1.5 – Een oproep om Lehi en Nephi te doden
2.1.6 – De grammatica bevestigt de verschuiving
2.1.7 – Nephi, de feitelijke, dagelijkse leider

2.2 – Nephi en zijn vader Lehi in het boek 2 Nephi

2.2.1 – Twee leiders: Lehi’s woorden in het zog van Nephi’s onderricht
2.2.2 – Tot wie en hoe richt Lehi zich tot zijn toehoorders?
2.2.3 – En waar is Nephi? Overal.
2.2.4 – En wie duidt Lehi aan als formele leider? Niemand.
2.2.5 – Een stil afscheid en een crisis

2.3 – Nephi en zijn moeder Sariah

2.3.1 – “En met dergelijke taal sprak zij”
2.3.2 – Hoeveel kinderen over welke periode had Sariah?

3 – Nephi’s vrouw en kinderen

3.1 – Nephi’s vrouw
3.2 – Nephi’s kinderen

3.2.1 – Naamloos tussen de lijnen van de geschiedenis
3.2.2 – Waarom die stilte over Nephi’s kinderen?
3.2.3 – Nephi’s kinderen en het mysterie van de koninklijke opvolging

4 – Nephi en z’n broers Laman en Lemuel

4.1 – Nephi’s dwangbeeld
4.2 – Laman en Lemuel via de woorden van hun vader
4.3 – Vijf agressies, vijf reddingen, vier tijdelijke bekeringen
4.4 – Een ambigue koning met een bittere onderlaag

4.4.1 – De weg naar een soort koningschap
4.4.2 – Een verbitterde veer die openspringt

4.5 – De visionaire dimensie breekt alles open
4.6 – Verdienen Laman en Lemuel wat begrip?

4.6.1 – Hoe kwellend was Nephi?
4.6.2 – Goede kanten als je ze wil zien
4.6.3 – Had het anders gekund?

4.7 – Een eeuwige haat voor welk onrecht? Tot wat een familieruzie kan leiden… 

5 – Nephi’s andere broers

5.1 – Nephi en z’n broer Sam
5.2 – Nephi en z’n broer Jakob

5.2.1 – Van fait-divers tot eerstgeborene
5.2.2 – Priester en leraar
5.2.3 – Nephi vergeleken met Jakob

5.3 – Nephi en z’n broer Jozef

6 – Nephi’s zusters

7 – Nephi en de familie van Ismaël

7.1 – Een patriarchaal gezin?
7.2 – Ismaëls twee zonen gehuwd met dochters van Lehi?
7.3 – De dochters van Ismaël

8 – Nephi en Zoram

9 – Een eenzaam man?