Les 22 – Alma 5-7

“Hebt gij zijn beeld in uw gelaat ontvangen?”

Lees de bestudeerde hoofdstukken hier.

1 – Alma de redenaar
2 – Taal van God en taal van mensen
3 – Waar komt onze religieuze woordenschat vandaan?
4 – Barmhartig, lankmoedig, ootmoedig: wat is hun oorsprong?
5 – Demografische ontwikkeling: verspreiding naar de periferieën
6 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde verzen
7 – Gestructureerd lezen

 

1 – Alma de redenaar

De hoofdstukken voor deze les omvatten twee toespraken van Alma, een tot de kerk in Zarahemla, een tot het volk in Gideon.

Al in zijn “slechte” jeugdjaren stond Alma de jongere bekend als “een man van vele woorden” en “veel vleitaal” (Mosiah 27:8). De vleitaal heeft hij achter zich gelaten, maar zijn welbespraaktheid stelt hij nu volop ten dienste van de kerk. De geestelijke boodschappen in de toespraken laten we over aan het lesmateriaal van de kerk. Hier overlopen we een aantal stijlkenmerken die Alma’s uitzonderlijke inbreng typeren en die de authentieke stem in het Boek van Mormon ondersteunen.

Tenzij anders vermeld verwijzen de versnummers naar het boek Alma.

 

Alma’s retorische vraagstelling

Alma’s basisstijl is de retorische vraag. Het is een vraag waarop de spreker geen antwoord verwacht, maar die de toehoorder direct aanzoekt en die hem verplicht de spreker gelijk te geven. Vaak laat het de toehoorder zich ook schuldig voelen. Ieder van ons gebruikt dergelijke vragen in zinnen als “Heb ik het niet gezegd?” of “Wist je dan niet dat dit zou gebeuren?” In zijn eerste toespraak stelt Alma niet minder dan eenenveertig (!) retorische vragen. Dat is een record op het aantal uitgesproken zinnen. Het verraadt een mentale ingesteldheid om zich op die manier tot het publiek te richten (en het ook wat te domineren want retorische vragen dulden geen tegenspraak).

DemosthenesDe retorische vraagstelling was ook een kenmerk van de grote Griekse redenaar Demosthenes (384–322 v.C.). Beeld in het Vaticaan in Rome.

 

Ook andere schrijvers in het Boek van Mormon hanteren de retorische vraagstelling, maar niemand zo intens als Alma. Daarenboven is Alma werkelijk uniek door de “dubbele retorische vraagstelling”, waarop hij dan ook nog zelf een nee- en een ja-antwoord geeft in een parallelstructuur:

a   En nu vraag ik u, mijn broeders: werden zij vernietigd?
b   Zie, ik zeg u, neen, dat werden zij niet.
a   En voorts vraag ik: werden de banden des doods en de ketenen der hel, waarmee zij waren omsloten, losgemaakt?
b   Ik zeg u: ja, die werden losgemaakt.

Wat we niet weten is de toon waarop Alma zijn vragen stelde. Was het geduldig, ingetogen, liefdevol? Of was het bezield, hartstochtelijk, zelfs dwepend? Vermoedelijk vooral dit laatste, want bepaalde passages liegen er niet om, als hij zijn toehoorders als “onderdanen van de duivel”, als “werkers der ongerechtigheid” en als “opgeblazen in de ijdelheden der wereld”, aanspreekt. Dat soort uithalen kan ook deels redenaarskunst geweest zijn, zoals gebruikelijk en hoog gewaardeerd bij antieke volkeren. De oudheid liet ons de namen van dergelijke vurige redenaars — Demosthenes, Pericles, Cicero en Marcus Antonius. Voor het Boek van Mormon springt Alma eruit. Misschien genoot het publiek — het waren waarschijnlijk toch vooral actieve leden die naar de kerk kwamen — van dit soort begeesterende tirades die hen opwekten en bevestigden in hun geloof.

Aan de andere kant zijn er voldoende aanwijzingen dat er in de kerk in Zarahemla problemen waren – “afgunst en strijd en kwaadwilligheid en vervolging en hoogmoed” (4:9). Alma zal er ook later nog naar verwijzen (7:5–6). Die problemen gaven hem dan ook de aanleiding voor krachtdadig optreden. Maar raken goede leden, die zo’n boetepreek ook moeten aanhoren, op die manier soms niet ontmoedigd? Interessant punt voor lokale kerkleiders om over na te denken: hoe afgewogen prijzen of kijven in een toespraak tot allen?

Verderop bespreek ik meer gedetailleerd wie de toehoorders in de kerk in Zarahemla kunnen geweest zijn. Het publiek kennen helpt ook het doel en de toon van de toespraak beter te begrijpen.

 

Keuze van woorden, uitdrukkingen en beeldspraak

Een boeiend aspect van taalanalyse zijn de zogenaamde “woordafdrukken” van een persoon. Elk van ons heeft zo’n persoonlijke woordafdrukken, net zoals we eigen vingerafdrukken hebben. Het betekent dat we bepaalde woorden, uitdrukkingen en zinswendingen meer gebruiken dan iemand anders, of zelfs unieke woordcombinaties. Via de studie van woordafdrukken kunnen deskundigen ook zien hoe iemand bepaalde uitdrukkingen overneemt, uit zijn omgeving, van een familielid of een vriend, of uit lectuur. Zo kan literatuuronderzoek uitvorsen wie een bepaalde oude tekst geschreven heeft als de auteur niet gekend of onzeker is, of welke invloeden een auteur van anderen heeft ondergaan. Het zijn gelijkaardige technieken die experten gebruiken om de schilder van een kunstwerk te bepalen: wat zijn de unieke “penseelafdrukken” van deze schilder die de authenticiteit van dit werk bevestigen?

Voor het Boek van Mormon is de studie van woordafdrukken bijzonder interessant omdat dan duidelijk wordt dat meerdere auteurs, met erg verschillende kenmerken, hun bijdrage aan het geheel geleverd hebben, precies zoals het boek beweert.

 

cicero-marcus-tulliusEen tijdgenoot van Alma: de Romeinse redenaar Marcus Tullius Cicero (106–43 v.C.), een meester in woordkracht en beeldspraak.

 

Alma is zo’n auteur met sterke woordafdrukken. Je voelt het al meteen bij de overvloed aan retorische vragen en bij die unieke dubbele retorische vraagstelling. Alma heeft ook z’n favoriete woordjes, namelijk “zeg” en “ja”. Alleen al in de twee hoofdstukken (5 en 7) voor deze les, waarin Alma het woord voert, komt “zeg” 45 keer voor, veelal in zijn standaarduitdrukking: “Zie, ik zeg u …” en “Wederom zeg ik u …”. Ook het tussenwerpsel “ja” hoort tot zijn favorieten (52 keer in de twee toespraken), alsook “en nu” (23 keer in de twee toespraken). We mogen niet uitsluiten dat het sommige toehoorders op de zenuwen werkte.[1]

Alma is een beetje de Neal A. Maxwell van zijn tijd – de apostel beroemd om zijn onverwachte uitdrukkingen en beeldspraken. Alma gebruikt frasen die niet voorheen in het Boek van Mormon zijn voorgekomen. (Ik normeer de citaties op het Engels):

  • “Hij veranderde hun hart; Hij wekte hen uit een diepe slaap en zij ontwaakten tot God” (5:7)
  • “… hun zielen verhelderd door het licht van het eeuwigdurende woord ” (5:7)
  • “… hun zielen verruimden zich, en zij zongen de verlossende liefde” (5:9)
  • “… zijt gij geestelijk uit God geboren? Hebt gij zijn beeld in uw gelaat ontvangen?” (5:14)
  • “… overgegeven om onderdanen van de duivel te worden” (5:20)
  • “… gij die zijt opgeblazen in de ijdelheden der wereld” (5:37)
  • “… gij u bewogen voelt het gezang van verlossende liefde te zingen” (5:26)

Tegelijk heeft Alma ook invloeden ondergaan van een voorganger. Dat blijkt dan, heel logisch, de profeet Abinadi te zijn, waarvan de retorische erfenis door Alma de oudere is overgenomen en die deze erfenis, via zijn eigen prediking, aan zijn zoon Alma de jongere heeft meegegeven. Bij het begin van zijn toespraak verwijst Alma trouwens naar Abinadi. Zo is de uitdrukking “banden des doods” uniek aan Abinadi, die deze herhaaldelijk in zijn prediking gebruikt (Mosiah 15:8–9, 20, 23; 16:7). Alma neemt de uitdrukking hier en ook elders over (4:14; 5:7, 9, 10; 7:12). Ook Amulek en Aaron, Alma’s metgezellen onder invloed van zijn prediking, gebruiken de frase (11:41; 22:14). Nadien komt ze echter niet meer voor in het Boek van Mormon. Een ander voorbeeld is Abinadi’s uitdrukking “de armen der barmhartigheid waren naar hen uitgestrekt” (Mosiah 16:12). Alma is de enige in het Boek van Mormon die de uitdrukking zo woordelijk hergebruikt (Alma 5:33). Opmerkelijke taalcoherentie binnen één gebruikerskring.

 

Hebraïsche structuren

Vorige lessen bespraken al geregeld de hebraïsche structuren waarvan de sporen in de Engelse tekst terug te vinden zijn. De lineaire vertaling van de platen door Joseph Smith, vermoedelijk frase per frase, zorgde ervoor dat stijlkenmerken van de oorspronkelijke tekst vaak bewaard bleven. Die kenmerken stemmen overeen met die van literair verzorgde oudtestamentische teksten. Ze weerspiegelen een traditie van ritueel mondeling voordragen, waarbij herhalingsstructuren, opsommingen en chiasmen (spiegelteksten) als geheugensteun dienden en mogelijk ook muzikale voordrachtvormen schraagden. Het was een vorm van kunst. Alma’s teksten reiken er talrijke voorbeelden van aan. De voorstelling van het groot chiastisch schema in Alma 36 vond u al hier in les 20. Voor de stilistische weerspiegeling van Alma’s denkpatronen, zie hier in les 30.

 

Chiasmus_Haggai 1_1Een van de typische hebraïsmen is het chiasme, waarbij een aantal elementen in omgekeerde volgorde herhaald worden. Hier in het Hebreeuws de eerste verzen uit Haggaï 1, “In het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand …”

 

De huidige Nederlandse vertaling doet de eigenheid van de oorspronkelijke structuren soms verliezen door incoherente vertaling (door eenzelfde Engels woord verderop door een ander woord te vertalen, mogelijk voor de “variatie”), door grammaticale vrijheden te nemen (bijvoorbeeld meervoudsvormen door het enkelvoud vervangen) en door de orde van frasen onnodig te wijzigen. Vroegere vertalingen stonden op die punten vaak dichter bij de originele tekst. In de volgende voorbeelden uit hoofdstuk 5 duidt een asterisk * aan waar de tekst gewijzigd werd om opnieuw te normeren op het Engels.

Lestip voor het gebruik van deze kaders met tekstpatronen: klik op de kader voor een vergrote weergave die je voor een kleine groep vanaf het scherm kunt tonen of voor een grote groep kunt projecteren (pas, zo nodig, grootte aan met Ctrl en + of – ). Lees deze tekstpatronen met een korte pauze na elke lijn om zo het oude ritme van liturgisch voorlezen op te wekken.

 

L22_5-6

 

L22_5-7

 

L22_5-16

 

L22_5-20

 

L22_5-44

We weten niet of Alma zelf voor de finale versie van zijn teksten zorgde. In het Oude Israël verfraaiden scribenten, met expertise in literaire vormgeving, belangrijke teksten. Het kan ook zo bij de Nephieten geweest zijn. Ook kan Alma zelf, op latere leeftijd, zijn teksten bewerkt hebben, met het oog op een “blijvende” waarde. Wat er ook van zij, het eindresultaat telt.

 

2 – Taal van God en taal van mensen

De hoofdstukken van deze les spreken onder meer over taal. In zijn toespraak tot de kerk in Zarahemla wijst Alma op de goddelijke oorsprong van de woorden die hij aanhaalt: “Ja, Hij zegt: Komt tot Mij …” (5:34); “Ja, aldus zegt de Geest: …” (5:50). Alma eindigt zijn toespraak met: “En nu gebied ik, Alma, u met de taal van Hem die mij heeft geboden, de woorden die ik tot u gesproken heb nauwgezet na te komen” (5:61). Zijn volgende prediking in Gideon begint hij met: “Zie, mijn geliefde broeders, daar het mij is toegestaan tot u te komen, tracht ik u in mijn taal toe te spreken …” (7:1).

Taal en vertaling komen in onze lesbesprekingen vaak aan bod. Alle begrip passeert immers via taal. Schriftstudie is per definitie ook taalstudie als we de tekst nauwkeuriger willen begrijpen. Maar taal is een glibberig ding. Woorden als familie, eer, cultuur betekenen niet hetzelfde voor iedereen, zeker niet als we in andere milieus zijn opgegroeid. Voor veel Amerikanen is bijvoorbeeld het begrip friend niet precies hetzelfde als wat wij meestal onder vriend verstaan. Godsdienstige termen zoals geloof, inspiratie, hemel of zaligheid dekken niet hetzelfde voor iedereen, zelfs niet binnen dezelfde religie. Sommige Schriftuurlijke woorden, zoals barmhartig en lankmoedig, zijn zo ongebruikelijk in het gewone leven dat niet iedereen, en zeker niet wie minder met Nederlands vertrouwd is, die juist verstaat. Toch moeten we godsdienstige termen nauwkeurig begrijpen om misverstanden te vermijden  (2 Petrus 3:16-17).

“Mozes geknield voor het brandend braambos”, prent van Casper Luyken (1672-1708), Rijksmuseum Amsterdam

 

Het woord van God komt tot ons via mensentaal. Wanneer een profeet openbaring ontvangt kan het zijn dat God woordelijk spreekt en de profeet nadien de woorden noteert die hij hoorde. Als God lichamelijk verschijnt en spreekt, nemen we aan dat hij een letterlijk sprekende God is, zoals aan de broeder van Jared, aan Mozes of aan Joseph Smith. Zelfs dan zal de profeet de betekenis van Gods woorden juist moeten begrijpen (hoe begrijpt God ze?) en deze woorden nadien ook nog correct moeten noteren. Als God in het Hebreeuws of in het Engels gesproken heeft, zullen die woorden later in andere talen juist vertaald moeten worden. Dat zijn al heel wat uitdagingen voor de mensentaal die de taal van God moet verwoorden.

Influisteringen verwoorden en verbeteren

Maar veel openbaring komt niet van een hardop sprekende God. Kerkpresident Spencer W. Kimball verduidelijkte: “Soms spreekt Hij hoorbaar. Soms stuurt Hij zijn engelen, zoals naar Jozef, de stiefvader van Jezus. Maar meestal communiceert de stille, zachte stem van God met onze geest, ons innerlijk”.[2] Kerkpresident Gordon B. Hinckley legde het als volgt uit, toen een journalist hem vroeg of hij openbaringen kreeg: “We hebben geen behoefte aan veel voortdurende openbaring. We hebben een groot, basisreservoir van openbaring. Maar wanneer een probleem ontstaat, zoals het al eens voorkomt, dan gaan we naar de Heer in gebed. We bespreken het als Eerste Presidium en als Quorum der Twaalf Apostelen. We bidden erover en dan komen de influisteringen van een stille kleine stem. En we weten de richting die we moeten nemen en handelen overeenkomstig.”[3]

Die communicatie van God met de menselijke geest, met het “innerlijk”, als “influisteringen”, moet dus nog wel in mensentaal omgezet worden. Voor de ontvanger betekent het openstaan voor inspiratie, overwegen en schrijven van de juiste woorden, nalezen en mogelijk nog verbeteren. Zelfs lang daarna kan de ontvanger het opgetekende nog wijzigen, als blijkt dat sommige woorden of uitdrukkingen onduidelijk of dubbelzinnig zijn, of als bijkomende inspiratie nieuw licht op het onderwerp werpt. Zo ontving en noteerde Joseph Smith de meeste van zijn openbaringen. Voor hem was het “ontvangen van openbaring” ook een verkennend proces. Nagenoeg steeds herlas en verbeterde hij de eerst genoteerde tekst van een openbaring. Een tekst als het Boek van Mozes vergde zelfs een proces over verscheidene jaren, waarbij Joseph Smith eerste ontwerpen nadien verder bewerkte. De uiteindelijke publicatie van het boek van Mozes, meer dan dertig jaar na Joseph Smiths dood, is een hersamenstelling van losse stukken waarop hij gewerkt had.[4] Elder Marlin K. Jensen, eerste verantwoordelijke voor het grootschalig uitgaveproject van de Joseph Smith Papers, legde in de Ensign uit hoe een nieuwe openbaring aan Joseph Smith soms een vroegere openbaring wijzigde of verdiepte; Joseph Smith verbeterde dan de vroegere openbaring om het nieuwe begrip te weerspiegelen. Die werkwijze blijkt uit de studie van originele transcripties en uitgaven van Joseph Smiths openbaringen.[5] Inspiratie was voor de jonge profeet dan ook een actief zoeken, waarbij hij, zoals hij zelf zei, de beperkingen van zijn eigen “onbetrouwbare, gebroken, verspreide en onvolmaakte mensentaal” besefte.[6] In die gebrekkige mensentaal moest hij proberen sublieme waarheden, die hij in zijn geest, in zijn innerlijk ontving, te verwoorden.

Sommige kerkleden hebben het moeilijk met het idee dat Joseph Smiths inzichten konden evolueren en zelfs wijzigen. Is openbaring dan niet eenduidig en definitief? De zuivere openbaring allicht wel, maar niet de verwoording in mensentaal van wat de stille stem probeert in te fluisteren in een zoekende mensengeest. Dat verklaart hoe sommige van Joseph Smiths diepere inzichten zich pas met de jaren stap voor stap ontvouwden. In feite is zo’n groeiproces ook de Schriftuurlijke weg. God geeft bij mondjesmaat: “Ik zal de mensenkinderen regel op regel geven, voorschrift op voorschrift, hier een weinig en daar een weinig” (2 Nephi 28:30; Jesaja 28:10). God prijst de zoektocht van hen die “waarlijk ootmoedig zijn en er ijverig naar streven wijsheid te leren en waarheid te vinden” (Leer en Verbonden 97:1). De belangrijke mormoonse lering van “levende openbaring” laat de deur open voor nieuwe inzichten die oudere overtreffen. Die flexibiliteit geeft het mormonisme ook de marge om zich aan te passen aan sociale en wetenschappelijke ontwikkelingen. Tijden veranderen immers. Denkbeelden van vroeger raken achterhaald. Vooroordelen van vroeger worden onaanvaardbaar.

De ene profeet lijkt al makkelijker geneigd dan een ander om de kleine stem of de influisteringen te laten voorafgaan door “De Here zeide tot mij: …” of “Aldus zegt de Here: …”. Het hangt af van zijn persoonlijkheid, van de tijdsgeest en de context. Oudtestamentische profeten laten God nagenoeg steeds in de directe rede spreken, nieuwtestamentische zelden. Nephi doet het veel, zijn broer Jakob amper. Mormon doet het niet, zijn zoon Moroni wel. Joseph Smith deed het makkelijk, Brigham Young en volgende profeten veel minder of helemaal niet. Brigham Young was vooral pragmatisch ingesteld. Over de behoefte aan nieuwe, directe openbaringen zei hij droogweg: “Broeder Joseph heeft ons genoeg openbaring gegeven voor de komende twintig jaar. Als die tijd voorbij is, kan ik een even goede openbaring geven als die er in de Leer en Verbonden te vinden zijn.”[7]

opnamedatum 13-05-14

In het Oude Testament spant Jeremia de kroon met de uitdrukking “Zo zegt de Heere”: 66 keer op 51 hoofdstukken.

Prent: “God verschijnt aan Jeremia”, door de Antwerpse prentontwerper en graveur Antonie Wierix II (1555-1604), waarvan het oeuvre in tal van Nederlandse en Vlaamse musea te vinden is  (deze prent in het Rijksmuseum Amsterdam).

Jeremia staat met opgeheven hand en luistert naar God. Om zijn nek is een juk, symbool voor het juk van Babylon. Links koning Sedekia op een verhoging. Onderaan breekt de profeet Chananja het juk om de nek van Jeremia in stukken (zie Jeremia 27).

 

Tussen Gods wil en ’s mensen voorkeuren

Het verwoorden van inspiratie als openbaring legt op een “profeet, ziener en openbaarder” ook een delicate verantwoordelijkheid. Hij moet de grens tussen Gods wil en zijn eigen ideeën en voorkeuren kunnen trekken. Dat hier al eens vermenging kan ontstaan is onvermijdelijk. Ook de toehoorders staan dan voor een moeilijke opdracht: moeten zij uit principe al wat een profeet zegt als Gods woord aanvaarden, of toch, voorzichtig en afwachtend, onderscheid maken? De geschiedenis illustreert het dilemma. Zo zijn er uitspraken en leringen van vroegere kerkleiders waar de kerk niet meer achter staat: “Niet elke uitspraak door een kerkleider, in het verleden of nu, is daarom leerstellig … en dient niet om officieel bindend te zijn voor de hele kerk”, verduidelijkt een mediabericht van de kerk.[8] Dezelfde waarschuwing weerklinkt geregeld in de boodschappen van algemene autoriteiten zelf, al sinds de negentiende eeuw.[9] De voorbije jaren krijgt het opvallend veel nadruk: “We moeten bedenken dat niet iedere uitspraak door een kerkleider, vroeger of nu, noodzakelijkerwijs leerstellig is”, verklaart apostel D. Todd Christofferson.[10] “Sommigen trekken hun geloof in twijfel als ze een uitspraak lezen vele jaren geleden gedaan, die in tegenspraak met onze leer lijkt te zijn”, betreurt apostel Neil L. Andersen.[11] “Bij tijden hebben leden en leiders in de kerk gewoonweg vergissingen begaan”, erkent president Dieter Uchtdorf, raadgever in het Eerste Presidium.[12]

Dat impliceert dat sommige recente uitspraken, die nu voor velen van ons maatschappelijk en menselijk moeilijk aanvaardbaar zijn, misschien niet zullen standhouden in de toekomst. Maar alleen een volgende officiële uitspraak kan een vorige nuanceren of herroepen, zoals dat ook in het verleden is gebeurd. Het kenmerkt een levende kerk, maar vraagt ook geduld en vertrouwen van kerkleden.

 

3 – Waar komt onze religieuze woordenschat vandaan?

Geloof, bekering, doop … zaligheid, paradijs, hemel, hel … lankmoedig, barmhartig, ootmoedig … Hoe zijn deze en tientallen andere woorden, die wij overvloedig in de kerk gebruiken, ontstaan? Daartoe reizen we onze voorouders en oude talen achterna…

Inleiding
De inbreng van onze “heidense” voorouders
1066
Verlossing, redding, heil of zaligheid …

 

Inleiding

 

Plantin polyglot_2In de zestiende eeuw zorgden onze humanisten van de Lage Landen voor prachtige meertalige uitgaven van de Bijbel, zoals deze uitgegeven door Christoffel Plantijn in Antwerpen, met parallelle kolommen voor de Hebreeuwse, Chaldeeuwse, Griekse en Latijnse tekst. In acht delen (1569–1573). U kunt deze, en vele andere oude uitgaven, bewonderen in het unieke Plantin & Moretus museum in Antwerpen.

 

Het Oude Testament vormt de eerste conceptuele basis van onze religieuze woordenschat. Het was in het Hebreeuws geschreven. Vanaf de vierde eeuw v.C. begon het Grieks echter in heel het Midden-Oosten te overwegen, ook onder de Joodse bevolking. Daarom werd het Oude Testament in het Grieks vertaald, de zogenaamde Septuagint. Het vroege christendom zou die Griekse vertaling ten volle benutten voor zijn religieuze woordenschat. Hoewel Jezus Aramees sprak, werden de Nieuwtestamentische teksten hoogstwaarschijnlijk in het Grieks geschreven. De vier evangelisten en de apostelen in hun brieven voegden nieuwe, typisch christelijke termen toe.

In de tweede en derde eeuw maakte de verspreiding van het christendom in het Romeinse rijk, althans in het Westen, van het Latijn de nieuwe christelijke omgangstaal. Veel oude Latijnse godsdienstige woorden kregen een nieuwe christelijke betekenis. Andere typische Bijbeltermen werden van het Grieks overgenomen, soms door vertaling, soms door gewone latinisering – zoals διάβολος [diabolos] in diabolus (duivel), άγγελος [ángelos] in angelus (engel) en Ευαγγέλιο [Evangélio] in evangelium.

 

De inbreng van onze “heidense” voorouders

En wat gebeurde er bij ons, in de Lage Landen? Vanaf de vijfde en zesde eeuw n.C. begonnen christelijke zendelingen steeds verder in onze contreien en in omliggende landen door te dringen. In deze gebieden spraken onze voorouders verwante Germaanse en Angelsaksische talen. (De vroegere vorm waar al die talen uit diversifieerden heet Proto-Germaans.) Om hun boodschap duidelijk te maken gebruikten de christelijke predikers zoveel mogelijk lokale woorden die het best de betekenis van Latijnse woorden uitdrukten. Dat maakte het ook gemakkelijker om het christendom ingang te doen vinden. Enkele voorbeeIden.

In hun uiteenlopende maar verwante talen noemden onze voorouders de opperwezens goden, gods, götter, guder, gudan… dus aanvaardden de zendelingen het woord God, Gott, Guþ… in plaats van het Latijnse woord Deus, maar ze drukten erop dat er nu nog maar één God was.

Wat met het Latijnse spiritus? Vanuit hun geloof in onzichtbare, meestal schrikwekkende schepsels, kenden onze voorouders het woord ghost, gheest, geist, gast, gest… Ja, knikte de prediker, dat is die onzichtbare goddelijke kracht waar we over spreken. Hij had ook kunnen kiezen voor adem (ātum, atem, āđom, ādum, ǣðm…), namelijk die mysterieuze, onzichtbare ademtocht van het leven.  Dan spraken we nu over de Heilige Adem in plaats van over de Heilige Geest. Het had niet veel gescheeld, zoals de oudste teksten uitwijzen.

En zo konden onze voorouders veel van hun “heidense” woorden behouden, zoals hel (hölle, hellia, halja…), hemel (himmel, himul…), heilig (helig, helich, haliga, hallow, holy…), in plaats van de christelijk-Latijnse woorden infernum, coelum, sanctus, enzovoort. Dat onze voorouders er daarmee ook nog hun oeroude begrippen aan koppelden moest men erbij nemen. En die zijn zelfs heden ten dage soms nog niet helemaal verdwenen. Of ze komen in folklore terug op de heidense heiligenavond, haliga av’nd, hallow ev’nd, hallow e’en, op de dag van de oude Keltische kalender. Nee, Halloween komt niet uit Amerika.

Bonifatius preekt voor de Germanen. Negentiende-eeuws schilderij van Alfred Rethel. 

“Bonifatius preekt tot de Germanen” door Alfred Rethel (1816–1859). Suermondt-Ludwig-Museum, Aken

 

Vaak was het daar in de vroege middeleeuwen, tussen zendelingen en bekeerlingen, ook wel zoeken naar een goed equivalent. Revelare en revelatio? Tja, re-velare is ont-sluieren, het velum of de sluier wegnemen, letterlijk bloot-leggen, vanuit huwelijkstradities. En re-velatio is dan ont-bloting. God ontbloot zijn boodschap. Bloot in oud-Germaanse talen was bar (vandaar nog steeds ons barrevoets). Om iets voor iedereen te ontbloten (bekend te maken) gebruikte men open-baren. Open en bloot voor iedereen, dus open-baar. Ja, dat woord paste wel ongeveer om openlijk iets van God te ontvangen en bekend te maken. En zo kregen we openbaren en openbaring.

Resurgere? Tja, dat is letterlijk weder-opspringen. Dan toch maar liever weder-opstaan, dat is minder hevig. En dan dus weder-opstand-ing voor resurrectio. Maar wat met expiare ? Dat was een moeilijke, “iets volledig goedmaken”, zoals men dat met een kus bezegelde. Misschien dan iets met zoenen? Ver-zoenen? En dan wordt expiatio ver-zoen-ing. Daar zal wel wat discussie over geweest zijn bij de toepassing.

Een paar keer werd het Latijnse woord gewoon ingevoerd, zoals angelus dat engel werd, en evangelium dat evangelie werd. Dat waren woorden die ook het Latijn direct uit het Grieks had overgenomen, bij gebrek aan een goed equivalent. Dus iets van het oorspronkelijk Grieks hebben we nog.

Ten zuiden van ons, in de Romaanse wereld, konden de zendelingen de christelijke betekenissen veel makkelijker en eenvormiger invoeren. De Romaanse talen horen tot dezelfde familie als het Latijn, dus daar vloeiden de christelijk-Latijnse woorden meteen door omdat diezelfde woorden al in de heidense context bestonden. Zo herkennen we de Latijnse woorden Deus, spiritus, infernum, coelum, sanctus nu in het Frans als Dieu, esprit, enfer, ciel, saint… in het Spaans als Dios, espíritu, infierno, cielo, santo… in het Portugees als Deus, espírito, inferno, céu, santo…

Zo had in de vroege middeleeuwen de Romaanse wereld zijn religieuze woordenschat, en de Germaanse-Angelsaksische wereld had een ongeveer equivalente woordenschat. Maar de woorden zelf waren wel heel verschillend.

1066 

Toen kwam 1066. Weet u het nog van de lessen geschiedenis? Willem de Veroveraar maakte met zijn leger de oversteek van Normandië naar Engeland. De slag bij Hastings. Willem werd koning van Engeland. Vanaf dan beheersten Frans-Normandisch-sprekende edelen, ambtenaren en geestelijken het openbaar leven in Engeland – gedurende bijna vier eeuwen. Nagenoeg alle klassieke religieuze, politieke, juridische, administratieve en economische termen, die het modern Engels nu nog gebruikt, kwamen toen vanuit het Oudfrans in het Engels, naast nog vele andere gewone woorden. Zowat de helft van de huidige Engelse woordenschat is van Oudfranse oorsprong.

Bayeux-LandingWillem steekt met zijn vloot het kanaal over. Met hem ook zijn woordenschat. Tapijt van Bayeux, borduurwerk van 70 meter lang en 50 cm hoog.

 

De impact van het Oudfrans op de Engelse religieuze woordenschat was overweldigend. Hieronder een selectie. Zelfs als u geen of weinig Engels kent, zal u de eindklank in de vormen opvallen. U kunt de woorden evengoed in het Frans lezen (met hier en daar een kleine aanpassing). Als u Engels of Frans kent, vertaal dan eens wat woorden in het Nederlands. U zal dan de moderne versie van oud-Germaanse, “heidense” woorden van onze voorouders gebruiken:

  • abomination, affliction, ascension, consecration, conversion, exaltation, excommunication, expiation, immersion, invocation, ordination, probation, redemption, remission, resurrection, restitution, revelation, salvation, sanctification, supplication, transfiguration
  • authority, charity, eternity, glory, humility, iniquity, penalty, prosperity, purity, sensibility, testimony
  • commandment, judgment, punishment, sacrament
  • carnal, eternal, immortal, natural, spiritual, temporal
  • justice­, injustice, malice, sacrifice, service
  • deliverance, existence, inheritance, ordinance, perseverance, repentance

Al die Engelse woorden, van Frans-Latijnse oorsprong, zijn ook “mormoonse” woorden geworden, want ze zijn met de Engelse religieuze emigranten vanaf de zeventiende eeuw naar de Verenigde Staten verhuisd. Het is dus normaal dat ze bij de vertaling van het Boek van Mormon gebruikt werden en ook rijkelijk in Leer en Verbonden en in de huidige kerkelijke literatuur voorkomen. Weinigen beseffen dat ze daarmee termen uit het Oudfrans gebruiken, maar ook wij zijn in ons woordgebruik de oud-Germaanse wortels al lang vergeten. Toch bepaalt die erfenis huidige betekenissen.

In Engeland werden de Germaans-Angelsaksische woorden niet allemaal weggespoeld door de Frans-Normandische golf. Sommige van de diep-ingewortelde termen bleven overeind: God, ghost, hell, heaven, holy… Het Oudfrans had daar echter ook zijn woorden voor. Dat zorgde op termijn voor doubletten in het taalgebruik: godly – divine; ghost – spirit; hellishinfernal; heavenly – celestial; holy ­– saint; belief – faith (van het Latijn fides via het Oudfrans foi), en vele andere.

Via het Frans of het Engels sijpelden later ook een aantal van die woorden het Nederlands binnen, zoals autoriteit, excommunicatie, glorie, ordening, restitutie, spiritueel, transfiguratie.

 

Verlossing, redding, heil of zaligheid …

Hoe belangrijk is dit alles? Taalanalyse is cruciaal voor precieze vertalingen, en dus ook wanneer we kerkelijk Engels naar andere talen vertalen. Het Engels gebruikt overwegend religieuze termen uit het Oudfrans, afkomstig uit het Latijn, maar ook enkele woorden van oud-Angelsaksische origine. In het Nederlands gebruiken wij echter een religieuze woordenschat die etymologisch nagenoeg volledig naar oud-Germaanse begrippen teruggaat. Dat verplicht tot het vinden van de beste conceptuele overeenkomsten. Bovendien zijn zowel in het Engels als in het Nederlands sommige begrippen over de eeuwen heen geëvolueerd.  En ten slotte hebben sommige termen er een eigen mormoonse connotatie bijgekregen. Goed vertalen vraagt linguïstische, taalhistorische en doctrinale deskundigheid.

Bijvoorbeeld, of we in mormoons-Nederlands verlossing, redding, zaligheid of heil voor het Engelse salvation kunnen gebruiken, mag een vertaler niet beslissen op persoonlijk gevoel of vanuit eigen religieuze overtuiging. Hij moet die keuze overwegen vanuit leerstellig begrip, vanuit de oorsprong van de woorden en vanuit hun historisch-semantische relaties met de Engelse termen exaltation, redemption, beatitude en salvation. Drukt het woord een status of een beweging uit? Drukt het woord een gever of een ontvanger uit? Houdt een voorgestelde vertaling ook rekening, waar nodig en gepast, met Zuid- of Noord-Nederlandse connotaties? Maar zelfs dan: een fundamenteel woord veranderen, waarmee kerkleden al decennia vertrouwd zijn, is een haast ethische kwestie. Zo’n wijziging kan immers veel ontstemdheid en malaise veroorzaken. Er moeten dus al goede redenen zijn om een andere vertaling te overwegen, bijvoorbeeld wanneer een woord een evident verkeerd begrip uitdrukt. Aberrant is het om een degelijk, vertrouwd woord te vervangen door een minder geschikt woord.

Voor een specifieke bespreking van de vertaalproblematiek van zaligheid en heil, zie hiervoor de uitgebreide informatie in les 30.

Voor het geloof is taal een kostbare gift. Taal maakt gebed mogelijk. Taal communiceert openbaring. Taal draagt kennis van waarheid over. Een van Christus’ namen is het Woord. Niet voor niets begint het evangelie van Johannes met: “In het begin was het Woord.”

 

4 – Barmhartig, lankmoedig, ootmoedig: wat is hun oorsprong?

Nog meer voor taalliefhebbers. Met de achtergrond van het vorige punt, kijken we naar enkele woorden die in de hoofdstukken voor deze les voorkomen.[13]

“Ja, en zijt gij u zijn barmhartigheid en lankmoedigheid jegens hen voldoende bewust gebleven?” (5:6) (Engels: “Yea, and have you sufficiently retained in remembrance his mercy and long-suffering towards them?”)

barmhartigheid, afgeleid zelfstandig naamwoord van barmhartig.

  • Letterlijk met een hart voor de armen, als oud-Germaanse omzetting van het christelijk Latijn “miser + cor” (ellendig, arm + hart). Iets bredere betekenis van barmhartig is medelijden hebbend met wie lijdt. De vorm met b- ontstond onder invloed van het werkwoord erbarmen, zich ontfermen over. De Franse vertaling van het Boek van Mormon gebruikt hier miséricorde, dus aansluitend bij het christelijk Latijn.
  • Het Engelse mercy is echter van een andere oorsprong, van het Latijn merces (beloning, loon, gunst, waarvoor men bedankte met “merci”). Vandaar “hemelse beloning voor het helpen van de armen” en pas eeuwen later de connotatie “genade, gewilligheid om te vergeven of medelijden te tonen”.
  • Huidig gebruik: de betekenis van barmhartigheid komt grotendeels overeen met het Engelse mercy, dat echter in de dagelijkse taal nog veel gebruikt wordt. In het Nederlands is barmhartig beperkt als Bijbels woord, en dan nog in oudere vertalingen. Het heeft daardoor voor sommigen een emotionele waarde als “Schrifttaal”, maar is voor velen niet meer eenduidig (denk ook aan kerkleden die maar gebrekkig Nederlands kennen). Nuttig om in de les te verduidelijken als medelijden hebbend voor wie lijdt.

Brueghel_Zeven werken_LDe “Zeven werken van Barmhartigheid” zijn vaak geschilderd. Hier door Pieter Brueghel de Jonge (1564–1638). Vindt u ze alle zeven? Klik om te vergroten.

 

lankmoedigheid, afgeleid zelfstandig naamwoord van lankmoedig.

  • Letterlijk met een lang (= geduldig) gemoed, als oud-Germaanse omzetting van het christelijk Latijn “longus + animus” (lang + geest, gemoed), dat zelf een vertaling is uit het Grieks makros + thumos. Huidige betekenis is geduldig, toegevend, verdraagzaam.
  • In het Oudengels bestond het woord als langmodig, overname vanuit het Germaans. Maar de Engelse elite gebruikte liever longanimity, via het Oudfrans de weergave van het christelijk Latijn. Pas in de zestiende eeuw kwam als alternatief het makkelijker te verstaan long-suffering in zwang.
  • Huidig gebruik: het Engels long-suffering wordt in hedendaags Engels nog vlot begrepen. In het Nederlands, net zoals barmhartigheid, is lankmoedigheid beperkt als Bijbels woord, met zijn emotionele waarde als “Schrifttaal”, maar voor velen niet meer eenduidig. Nuttig om in de les te verduidelijken als geduldig, toegevend, verdraagzaam.
  • De huidige Franse vertaling van het Boek van Mormon gebruikt longanimité voor long-suffering, een perfecte etymologische keuze vanuit het christelijk Latijn, maar dan weer zo ongebruikelijk in dagelijks Frans, dat velen het niet goed begrijpen.

 

“En nu wil ik dat gij ootmoedig zijt” (7:23) (Engels: “And now I would that ye should be humble.”)

Ootmoedig

  • Letterlijk met een makkelijk gemoed, als oud-Germaanse omzetting van het christelijk Latijn “humilis” (nederig), dat zelf afgeleid is van “humus” (grond), verwijzend naar iemand “laag bij de grond”, van lage afkomst. Onze trotse barbaarse voorouders kenden blijkbaar het begrip “nederig” niet, dus de zendelingen hadden allicht moeite om dit typisch christelijk concept als een positieve waarde te doen vatten. De keuze viel op “ode + (ge)moed”, waarbij ode(lik) toen makkelijk betekende, maar ook minderwaardig, onaanzienlijk.
  • Het Oudengels nam humble over uit het Oudfrans als deel van de christelijke woordenschat van Latijnse oorsprong. Het woord is nog steeds identiek in het modern Frans.
  • Huidig gebruik: het was niet echt nodig om humble als ootmoedig te vertalen, terwijl nederig een evident en makkelijker woord is. Maar ook hier speelt de emotionele waarde van “Schrifttaal” op de achtergrond en dat ligt altijd gevoelig. Ouderen, en wie in de kerk is opgegroeid, houden meestal van die “eerbiedwaardige” taal. Nochtans is nederig van Bijbelse oorsprong: Luther voerde het in zijn Bijbelvertaling als nidrig in en zo kwam het in Nederlandse Bijbelvertalingen in de plaats van ootmoedig. Vandaar werd nederig een veel frequenter woord in dagelijks taalgebruik. Nuttig om in de les ootmoedig te verduidelijken als nederig.

In Alma’s toespraken vinden we nog tal van andere “christelijke” woorden die gelijkaardige besprekingen en vergelijkingen verdienen: geloof, hoop, naastenliefde, verlossing, sterfelijk, verderfelijkheid, schuld, wroeging, hoogmoed, bekeren, genade, macht, majesteit, kracht, heerschappij… (faith, hope, charity, redemption, mortal, corruption, guilt, remorse, pride, repent, grace, might, majesty, power, dominion…). Als deze taalweetjes u interesseren, dan zal ik er van tijd tot tijd enkele bespreken. Laat het mij weten via Contact.

 

5 – Demografische ontwikkeling: verspreiding naar de periferieën

Gedurende meer dan dertig jaar, van ongeveer 120 v.C. tot 87 v.C., vertelt het Boek van Mormon alleen maar wat er in het land Zarahemla gebeurt. Het begon met de grote samenkomst der volken in 120 v.C., wanneer de verslagen van het volk van Limhi en van de groep rond Alma werden voorgelezen. Daarna stond koning Mosiah Alma toe “overal in het land Zarahemla kerken te vestigen” (Mosiah 25:19). Na de opstandige periode van Alma de jongere en de vier zonen van Mosiah, volgde hun bekering en prediking “door het gehele land Zarahemla” (Mosiah 27:35). Dan beslisten de koningszonen om onder de Lamanieten te gaan prediken, wat de kwestie van de troonopvolging veroorzaakte. Daardoor leren we dat het land Zarahemla verspreide gemeenschappen omvatte, want koning Mosiah stuurde zijn memorandum “door het gehele land, onder al het volk” (Mosiah 29:1). Dat bevestigt ook de verkiezing van de rechters, wanneer de mensen “door het gehele land groepsgewijs bijeenkwamen om hun stem uit te brengen over wie hun rechters moesten worden” (Mosiah 29:39). Maar alles gebeurt binnen het land Zarahemla.

Dit middeleeuws fresco van Ambrogio Lorenzetti (1290-1348) geeft een mogelijk sfeerbeeld van de agrarische  maatschappij zoals die er in de tijd van Alma kan uitgezien hebben. Vanuit het stedelijk centrum (links) spreidt het gebied zich naar heuvels en valleien uit.

Lorenzetti_L

In het boek Alma wijzigt het perspectief. De geografische focus verbreedt wanneer de grote burgeroorlog in het vijfde jaar van de regering der rechters losbarst (Alma 2). De legers verplaatsen zich naar grensgebieden. Ze overschrijden de rivier Sidon, een natuurlijk grens. Achtervolgingen brengen hen in het “buitenland”, “in het land Minon, boven het land Zarahemla” (Alma 2:24). Zo komen ze in de buurt van de Lamanieten die na vele jaren opnieuw op het toneel verschijnen.

Hoofdstuk 6 van deze les nodigt uit tot verdieping van dit onderwerp:

“En nu geschiedde het … dat Alma … oostwaarts over de Sidon trok het dal Gideon in, waar een stad was gebouwd, die de stad Gideon heette, die zich bevond in het dal dat Gideon heette, genoemd naar de man die was gedood door de hand van Nehor met het zwaard” (Alma 6:8).

Het vers is interessant om de verdeling van bevolkingsgroepen en de gevolgen ervan te bestuderen. De Nephieten lijken zich te verdelen in agrarische gemeenschappen volgens afstamming en geschiedkundige achtergrond. Gideon was deel van het volk van Limhi dat omstreeks 120 v.C. uit Nephi vluchtte en toevlucht zocht in Zarahemla. Het volk van Limhi was met al “hun kleinvee en hun runderen” naar Zarahemla getrokken (Mosiah 22:11). Bij aankomst betekende dat behoefte aan ruimte en grasland. Allicht vermengden nieuwkomers zich dus niet met de bestaande bevolking, maar kregen nog onontgonnen, nabije gebieden toegewezen of trokken er vrijwillig naartoe. Dat bevorderde echter ook de versnippering en dus de relatieve onafhankelijkheid van de onderscheiden gemeenschappen.

In Alma 8:7 lezen we: “Nu was het de gewoonte onder het volk van Nephi om hun landen en hun steden en hun dorpen, ja, zelfs al hun kleine dorpen, te noemen naar degene die ze het eerst had bezeten”. Gideon, die rond de vijftig was bij aankomst in Zarahemla, trok dus naar een nog openstaande streek en stichtte daar een “stad”. Uit de naamgeving van de stad kunnen we afleiden dat Gideon de leider van een aparte groep was, bestaande uit eigen familie, verwanten en volgelingen. Van het volledige “volk van Limhi” horen we niets meer, evenmin van het lot van koning Limhi zelf. Moest het hele volk van Limhi naar dezelfde plaats zijn getrokken, dan zou de naam van de stad wel Limhi zijn. Mogelijk werd dat volk dus opgesplitst in enkele kleinere groepen die voor eigen nederzettingen zorgden.

Een pas gestichte “stad” zal niet meer dan een verzameling van tenten van de groep geweest zijn, waarna meer permanente landerijen volgden. Sinds Gideon zich in zijn gebied vestigde (omstreeks 120 v.C.), zijn er nu, in Alma 6, al bijna veertig jaar verlopen. Met vermoedelijk vroege huwelijken en een hoog geboortecijfer, eigen aan de tijd en aan een agrarische maatschappij, krijg je dus snel een bevolkingsgroei waarvan de behoeften tot verdere uitdijing leiden. Bij haar stichting was elke “stad” een kleine nederzetting (letterlijk: neder-zetting, waar men zich neerzet). Dan volgt allicht een karrenwielvormige uitbreiding met een hiërarchie. Het resultaat is het centrum als “de stad”, de volgende kring zijn de dorpen en weer verderop de gehuchten. Zo krijg je op termijn het gemelde onderscheid tussen “steden, dorpen en kleine dorpen” die tot één land horen. Natuurlijke grenzen zoals rivieren of valleien bepaalden de “landen”. Soms liggen die dicht bij elkaar, maar soms ook enkele dagreizen uit elkaar (8:6). Aangezien men zich te voet verplaatste, blijven we nog altijd in een relatief klein gebied (zie het “beperkt geografisch model”). Dat gebied vormt dus een lappendeken van uiteenlopende gemeenschappen, allemaal Nephieten.

De mensen in elke groep, bepaald als “stad” of als “land”, vormden ongetwijfeld een hechte gemeenschap, afhankelijk van elkaar, en ook cultureel en religieus eenvormig. Over de jaren kleuren dan eigen, lokale ontwikkelingen hun mentaliteit en hun religie. Dat doet ons beter begrijpen waarom zo’n regionale gemeenschap meestal uniform positief of negatief reageert op Alma’s prediking. De mensen in Gideon doen het blijkbaar goed zoals blijkt uit Alma’s toespraak tot hen (hoofdstuk 7). Die in Ammonihah, waarop Satan “veel vat had gekregen”, verwerpen hem (8:8–12). Een volk kan zich ook expliciet “afscheiden” van de Nephieten, zoals de Zoramieten deden (30:59).

Op een bepaald moment leidt de gebiedsuitbreiding tot frequentere contacten met andere bevolkingsgroepen, algemeen als “Lamanieten” omschreven (zie hier voor de relatie met andere bevolkingen).

Het boek Alma zal de geografische focus nog verder verbreden door de prediking van de zonen van koning Mosiah onder de Lamanieten. In de komende lessen reizen we dus nog verder in de periferieën. Maar Zarahemla blijft het epicentrum van de brede Nephitische identiteit.

 

6 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde verzen

Alma 5:1 en volgende – Wie was het publiek voor Alma’s toespraak?
Alma 5:6 – “En nu, zie, ik zeg u, mijn broeders” – Waar zijn de zusters?
Alma 5:9 – “hun ziel werd verruimd”, een Schriftuurlijke hapax, en meer
Alma 5:21-22 – klederen met bloed, klederen witwassen
Alma 5:33 – “de armen der barmhartigheid zijn naar hen uitgestrekt”
Alma 5:58 – “en hun zal Ik een erfdeel aan mijn rechterhand schenken”
Alma 6:1-4 – Priesters, ouderlingen en “de orde der kerk”
Alma 7:10 – “geboren uit Maria in Jeruzalem, dat het land van onze voorvaderen is”

 

Alma 5:1 en volgende – Wie was het publiek voor Alma’s toespraak?

Voor wie graag verfijnd de geschiedenis wil vatten.

Wie was het publiek voor Alma’s toespraak in hoofdstuk 5? Bij de aanvang lezen we: “En dit zijn, volgens zijn eigen verslag, de woorden die hij [Alma] sprak tot het volk in de kerk die in de stad Zarahemla was gevestigd, zeggende …” (5:2). Na de toespraak bevestigt het eerste vers van hoofdstuk 6 het nogmaals: “En nu geschiedde het, toen Alma opgehouden was met spreken tot het volk der kerk, die in de stad Zarahemla was gevestigd …”. Een taalkundige zal opmerken dat bij “de kerk die” in het ene geval geen komma en in het andere geval wel een komma voor het betrekkelijk voornaamwoord staat. Dat onderscheid stond er reeds in de editie van 1830. Zonder komma hebben we een beperkende bijzin, met komma een uitbreidende bijzin, wat tot de ambiguïteit kan bijdragen die we zo meteen bespreken.

Wie zijn de leden van “de kerk die in de stad Zarahemla was gevestigd”? Zijn het alle kerkleden die er wonen, van gelijk welke origine en uit alle lokale kerken (gemeenten)? Of is het een specifieke groep, namelijk zij die met Alma de oudere uit het land Helam naar Zarahemla waren gevlucht, vijfendertig jaar geleden, samen met hun nakomelingen? De vraag is interessant voor de sociaal-religieuze vormgeving van de kerk(en) in Zarahemla. We weten dat vader Alma zeven kerken (gemeenten) in het land Zarahemla stichtte, maar dat die “alle één kerk, ja, de kerk van God” vormden (Mosiah 25:22–23). Spreekt zoon Alma nu tot een soort conferentie van al die gemeenten, of tot één gemeente in het bijzonder? Door de aanwezigheid van de komma of niet, kan de uitdrukking “de kerk(,) die in de stad Zarahemla was gevestigd” op die twee manieren begrepen worden.

De tekst zelf geeft echter aanwijzingen wie het publiek kon zijn.

Alma begint zijn toespraak met te verwijzen naar de vroegste ervaringen van zijn vader aan de Wateren van Mormon, zo’n zestig jaar geleden (omstreeks 145 v.C. en we zijn nu omstreeks 85 v.C.). Hij verhaalt dan het lijden van Alma’s groep in het land Helam — “daarna werden zij door de hand der Lamanieten in de wildernis tot knechtschap gebracht”. Maar dan wijzigt “zij” in “wij” bij het moment van de vlucht naar Zarahemla omstreeks 120 v.C.: “en wij werden in dit land gebracht, en hier begonnen wij de kerk van God ook in geheel dit land te vestigen”.

Op wie doelt het persoonlijk voornaamwoord “wij”? Het kan moeilijk op vader Alma én zijn zoon doelen, want Alma de jongere was in 120 v.C. nog maar een peuter of zelfs nog niet geboren, en hij zou ook nog jaren eerst “slecht en afgodisch” zijn. Is “wij” een gewone veralgemening voor elkeen? Maar meteen volgt deze vraag: “En nu, zie, ik zeg u, mijn broeders, gij die tot deze kerk behoort, zijt gij u voldoende bewust gebleven van de gevangenschap van uw vaderen?” Als we dit letterlijk opnemen, bestaat Alma’s gehoor uit leden en nakomelingen van Alma’s oorspronkelijke groep. Die zouden dan één van de zeven kerken in Zarahemla zijn blijven uitmaken. Dat stemt overeen met John Sorenson’s analyse van de zeven kerken van Zarahemla, waarbij één voor Alma’s groep was.[14] Ook iets verder blijft Alma verwijzen naar uw vaderen: “En zie, hij [Abinadi] predikte het woord tot uw vaderen, en in hun hart werd er ook een machtige verandering teweeggebracht”. Dat voert ons nog verder in de tijd, in het land Nephi, nog voor de bekeerlingen uitweken om Alma de oudere te volgen.

Als deze interpretatie juist is , dan vormen de kerken in Zarahemla, of althans sommige kerken, historische gemeenschappen met sterke familiale wortels. Je zou dit kunnen vergelijken met traditionele joodse gemeenschappen in een breed familiaal netwerk. In dat geval predikt Alma dus tot een specifiek publiek van letterlijke en geestelijke erfgenamen van de bekeringservaringen aan de Wateren van Mormon. Dan kan men beter begrijpen waarom Alma deze mensen ook kordater durft aanpakken: zij zijn de “pioniers” of de kinderen van pioniers van wie “trouw aan ‘t geloof dat onz’ouders beleden” verwacht wordt. Van deze mensen mag je, volgens Alma, perfectie verwachten.

Die eigenheid van de groep sluit evenwel niet uit dat bekeerlingen zich erbij kunnen voegen: “En het geschiedde dat allen die niet tot de kerk behoorden, maar zich van hun zonden bekeerden, werden gedoopt tot bekering en in de kerk werden opgenomen” (6:2).

 

Alma 5:6 – “En nu, zie, ik zeg u, mijn broeders” – Waar zijn de zusters?

Ook bij vorige toespraken in het Boek van Mormon worden alleen de broeders aangesproken. Bij de toespraken van Jakob, broer van Nephi, en van koning Benjamin, weten we echter dat ook de vrouwen aanwezig waren. Waarschijnlijk werden vrouwen niet aangesproken uit culturele terughoudendheid: het past niet dat een man zich tot vrouwen richt, tenzij ze de eigen moeder, echtgenote of een dochter is. Die terughoudendheid geldt ook nu nog in sommige oosterse culturen. Dat aspect en de plaats van de vrouw in het Boek van Mormon in het algemeen besprak ik hier in les 12.

Er is evenwel geen aanduiding dat er vrouwen aanwezig waren onder het publiek tot wie Alma zich richt. Op het einde van zijn toespraak tot de kerk in Gideon besluit Alma:

“En nu, moge de vrede Gods op u rusten, en op uw huizen en landerijen, en op uw kleinvee en runderen, en op alles wat gij bezit, op uw vrouwen en uw kinderen, volgens uw geloof en goede werken, van nu af aan en voor eeuwig” (7:27).

We zullen maar denken dat Alma het meest kostbare op het einde van de opsomming zet… De passage lijkt er op te wijzen dat vrouwen en kinderen niet bij de toehoorders zaten. Terwijl onder Lehi, Nephi en Jakob, en ook verder onder de koningen tot Benjamin, er minstens aanwijzingen van vrouwelijke aanwezigheid zijn, valt dit stil onder Mosiah II en onder beide Alma’s. Vrouwen blijven onzichtbaar. Alma verwijst ook geen enkele keer naar zijn moeder of naar zijn vrouw, en daarin volgt hij het voorbeeld van zijn vader en van nog andere religieuze leiders in het Boek van Mormon (en in de Bijbel, zoals bijvoorbeeld van de twaalf apostelen).

Anderzijds zal Alma wel Maria als moeder van Jezus vermelden, “en zij is een maagd, een kostbaar en uitverkoren vat” (7:10). De naam Maria had ook koning Benjamin al aangegeven (Mosiah 3:8).

Vrouwen gaan wel binnenkort in het verhaal bij de Lamanieten verschijnen, en met een voortrekkersrol.

 

Alma 5:9 – “hun ziel werd verruimd”, een Schriftuurlijke hapax, en meer

“En voorts vraag ik: werden de banden des doods en de ketenen der hel, waarmee zij waren omsloten, losgemaakt? Ik zeg u: ja, die werden losgemaakt, en hun ziel werd verruimd, en zij bezongen de verlossende liefde.”

Ditmaal is de huidige vertaling nauwkeuriger dan in vorige uitgaven, die de frase “their souls did expand” als “hun hart zwol van vreugde” weergaven, wat een erg vrije interpretatie is. Volker (1890) vertaalde met “hunne zielen verheugden zich”. Nee, het gaat letterlijk om het “verruimen van de ziel”. Alleen zou de huidige vertaling het Engelse meervoud moeten respecteren: “their souls did expand”. De vertaler meende allicht het schoolregeltje te moeten volgen dat bij verschillende personen die elk maar één element in bezit hebben, dat bezit in het enkelvoud wordt uitgedrukt. Beide zijn toelaatbaar en dan is het beter nauwgezet het Engels te volgen, te meer omdat in dit geval “zielen” ook in een chiastische structuur herhaald wordt.

De frase “hun zielen werden verruimd”, of, nog letterlijker, “hun zielen verruimden zich” heeft de aandacht getrokken omdat het een zogenaamde Schriftuurlijke hapax is, een uniek voorkomen in vergelijking met de Bijbel.[15] De overgrote meerderheid van beelden en vergelijkingen in het Boek van Mormon komen ook ergens in de Bijbel voor, wat normaal is, gelet op de Nephitische religieuze kennis vanuit de koperen platen, en verder de levende openbaring die Nephitische profeten ook nieuwtestamentische woorden en uitdrukkingen ingaf. Maar de combinatie van “ziel” en “verruimen” is niet Bijbels. Het belang van zo’n hapax is de bevestiging van originaliteit van een tekst en dus van zijn auteur. Dat wordt in dit geval nog eens versterkt door het hergebruik van het beeld door Alma: “het moet wel een goed zaadje zijn, ofwel een goed woord, want het begint mijn ziel te verruimen” (Alma 32:28).

Wat de betekenis betreft reikt Alma een mogelijke sleutel iets verderop aan:

“En nu, zie, is uw kennis volmaakt? Ja, daarin is uw kennis volmaakt en sluimert uw geloof; en wel omdat gij wéét; want gij weet dat het woord uw ziel heeft doen zwellen, en gij weet ook dat het is ontsproten, dat uw verstand verlicht en uw denken verruimd begint te worden” (32:34).

Het originele Engels luidt: “your mind doth begin to expand”. Vroegere Nederlandse edities gaven hier “gedachtenkring”; Volker vertaalde met “en uw geest zich begint uit te breiden”. Het interessante punt is, als we de “verruiming” op hetzelfde zinsonderwerp toepasselijk houden, dat ziel dan met het Engelse woord mind vereenzelvigd wordt. En dat opent dan de deur naar vergelijkingen tussen soul en mind.

  • Soul heeft dezelfde oud-Germaanse origine als het Nederlandse ziel (en het Duitse Seele, en tal van andere verwante oud-Germaanse talen), namelijk het Proto-Germaanse *saiwalo (meestal begrepen als het substantiële dat leven, gevoelens en gedachten geeft).
  • Mind is ook van oud-Germaanse oorsprong, met de betekenis “geheugen, bewustzijn”, maar gaat nog verder terug in de tijd als Indo-Europees woord, van duizenden jaren geleden, en heeft zich vandaar over een paar honderd andere talen verspreid, dus ook naar het Sanskriet matih (gedachte) en munih (wijze, ziener), het Grieks memona en het Latijn mens, mentis, dat dan de basis werd van mentaal, manie, memorie… Een ingewikkelde stamboom!

Wat de precieze vertaling van mind ook weze, de algemene betekenis kleurt het begrip “verruimen”: het gaat dan niet zozeer om een “hart dat zwelt van vreugde”, zoals de vroegere vertaling aangaf, maar eerder om een mentaal (inderdaad!) proces dat de geest met kennis verrijkt. Het sluit perfect aan bij een andere zin uit de moderne openbaring: “… zuivere kennis, hetgeen de ziel zonder huichelarij en zonder bedrog in grote mate zal verruimen” (Leer en Verbonden 121:42). En dat brengt ons bij kennis als een attribuut van God en bij heerlijkheid…

 

Alma 5:21-22 – klederen met bloed, klederen witwassen

“… want niemand kan worden gered, tenzij zijn klederen zijn witgewassen; ja, zijn klederen moeten worden gereinigd, totdat zij van alle smet zijn gezuiverd door het bloed van Hem over wie gesproken is door onze vaderen”

“… hoe zult gij u voelen als gij voor het gerecht van God staat en uw klederen met bloed en allerlei vuilheid bevlekt zijn?

Ik herneem hier eerst een licht aangepaste uitleg die les 15 reeds gaf:

Het reinigen van bloed uit de kleren is een ritueel in de wet van Mozes, als gevolg van het offeren van dieren. Na het doden van het dier moet de priester “zijn vinger in een deel van het bloed dopen en dat zeven keer sprenkelen voor het aangezicht van de HEERE, namelijk vóór het voorhangsel … En al het overige bloed moet hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar” (Leviticus 4:6–7). Meer dan eens spatte bij dit ritueel wat bloed op de kleren van de priester. Ook dat is voorzien in de wet: “En als een deel van het bloed ervan op de kleding spat, moet u datgene waarop hij het gespat heeft, op een heilige plaats wassen” (Leviticus 6:27).

De Nephieten moeten dit gewend geweest zijn. Ook bij de gelegenheid van Benjamin’s toespraak werd er geofferd: “En zij namen ook van de eerstelingen van hun kudden mee om offeranden en brandoffers te offeren volgens de wet van Mozes” (Mosiah 2:3). Naast de fysieke realiteit van het reinigen door de kleren te wassen, symboliseert dat zuiveren ook een reiniging van het onbetamelijke. De vlekken op de kleren staan voor zonden. Koning Benjamin voelt zich verantwoordelijk voor zijn volk en hun zonden. Slechts door zijn prediking en zijn oproep toe bekering kan hij die verantwoordelijkheid aan de mensen zelf overdragen, wat hij van bij de aanvang van zijn toespraak vermeldt: “…zo heb ik u dan heden bijeen laten komen, opdat ik schuldeloos word bevonden en uw bloed niet over mij komt … Ik zeg u dat ik u bijeen heb laten komen om mijn klederen van uw bloed te kunnen reinigen” (Mosiah 2:27–28). Ook andere profeten in het Boek van Mormon bezigen de uitdrukking als deel van prediking, zoals Jakob (2 Nephi 9:44; Jakob 1:19), Mormon (Mormon 9:35) en Moroni (Ether 12:38).

Alma verbreedt het beeld naar het offer van Christus waardoor de klederen “zijn gezuiverd door het bloed van Hem over wie gesproken is door onze vaderen”. Christus’ bloed, in tegenstelling tot dierlijk bloed dat bezoedelt, symboliseert in deze beeldspraak de verzoenende kracht van zijn offer. John W. Welch suggereert dat de verwijzing “iets kan te maken hebben met hun tempelceremonie, waarbij deze ceremonie levendig de zuiverende en reinigende kracht van zoenbloed van Jezus Christus zou voorstellen”.[16] Er is echter geen aanwijzing dat Alma enige aandacht aan de tempel of aan tempelrituelen gaf.

 

Alma 5:33 – “de armen der barmhartigheid zijn naar hen uitgestrekt”

“Zie, Hij nodigt alle mensen uit, want de armen der barmhartigheid zijn naar hen uitgestrekt, en Hij zegt: Bekeert u, en Ik zal u aannemen.”

Vaak vermelden de Schriften hand- en armgebaren bij bepaalde handelingen. De nadruk op de handen of op armen heeft een verschillende betekenis.[17]

Hand en handen

Wanneer de tekst het uitstrekken van de hand of beide handen vermeldt, gaat het om het versterken van mondelinge communicatie. De geste heeft minstens twee betekenissen (uitgelegd in les 18, hier ingekort):

  • Het intensifieert de communicatie alsof de uitgestrekte hand de woorden als het ware aan de toehoorder fysisch aanbiedt.
  • In het geval van profetie beduidt het dat de rol van de spreker verandert. Hij spreekt niet meer in eigen naam, maar in naam van de Heer. De uitdrukking “strek uw hand uit” wordt dan nagenoeg steeds gevolgd door de opdracht te profeteren of met kracht te spreken in naam van God.

Papyrus of Ani - Plate 4. The Osiris Scribe Ani, Osiris, Isis & NephthysIn de iconografie van verwante oude culturen geven arm- en handbewegingen communicatie aan. Papyrus van Ani, plaat 4.

Armen

Nadruk op de armen drukt actie en gevoelens uit. Soms verwijst het naar kracht: “zij werden door de kracht van zijn arm door de wildernis geleid” (Omni 13). Soms is het bedreigend: “Maar met gerechtigheid zal Hij de armen richten” (2 Nephi 21:4; 30:9). Maar in de meeste gevallen gaat het om liefde en bescherming. Armen symboliseren geborgenheid: Nephi spreekt meer dan eens over het “in de armen dragen” van de volken (1 Nephi 22:6, 8; 2 Nephi 6:6). Mormon voorspelt: “… zij zullen bedroefd zijn dat dit volk zich niet heeft bekeerd zodat Jezus het in zijn armen had kunnen sluiten” (Mormon 5:11).

De uitgestrekte arm, in het enkelvoud, is er een van uitnodiging: “…toch zal Ik jegens hen barmhartig zijn, zegt de Here God, indien zij zich bekeren en tot Mij komen; want mijn arm is de gehele dag uitgestrekt, zegt de Here God der heerscharen” (2 Nephi 28:32); Jakob verwoordt het als: “En verstokt uw hart niet zolang zijn barmhartige arm in het licht van de dag tot u is uitgestrekt” (Jakob 6:5; zie ook Mosiah 1:14, 16:12, 29:20; 3 Nephi 9:14).

Het meervoud armen maakt de beweging intenser en omsluitend. Alma gebruikt de uitdrukking “de armen der barmhartigheid zijn naar hen uitgestrekt”, precies zoals Abinadi voor hem had gedaan (Mosiah 16:12).

 

Alma 5:58 – “en hun zal Ik een erfdeel aan mijn rechterhand schenken”

Voor de symboliek van linker- en rechterhand, zie dit onderdeel in les 16.

 

Alma 6:1-4 – Priesters, ouderlingen en “de orde der kerk”

“En nu geschiedde het, toen Alma opgehouden was met spreken tot het volk der kerk, die in de stad Zarahemla was gevestigd, dat hij priesters en ouderlingen ordende door zijn handen op te leggen volgens de orde Gods, om de kerk te presideren en erover te waken.”

We weten niet veel over de priesterschapsorganisatie en priesterschapsambten in de kerken die Alma stichtte. In ieder geval functioneerde alles onder het Melchizedeks priesterschap – “volgens de orde Gods” (zie de bespreking hier in les 19). In vorige eeuwen, al vanaf Nephi, waren de “priesters en leraars” functies binnen dat priesterschap. Die priesters bedienden in de rituelen van de wet van Mozes en vervulden ook administratieve, onderwijskundige en juridische taken (zie hier).

In de prille kerkorganisatie van Alma de oudere merken we een begin van hiërarchie door de aanstelling van één priester over vijftig personen (Mosiah 18:18). Wanneer koning Mosiah II Alma machtigt om “priesters en leraars” te ordenen zien we een lijn van autoriteit die van de presiderende hogepriester (de koning) naar Alma gaat (Mosiah 25:19). Binnen Alma’s kerk ontstaat een onderscheid tussen priesters en leraars aangezien de leraars zondaars aan de priesters overdragen (Mosiah 26:7). Nu, in Alma 6, komen er “ouderlingen” bij, maar er wordt geen specifieke opdracht aan gekoppeld. Brant Gardner meent dat het letterlijk gaat om oudere mannen die een aanstelling krijgen omwille van hun wijsheid en ervaring en zo een soort “kerkraad” vormen.[18] Wel wordt het hiërarchisch functioneren verduidelijkt of versterkt door de nieuwe term “presideren”.

Ook opvallend is het kordate scheiden van goede en “slechte” kerkleden en het verwijderen van deze laatsten uit de gemeenschap:

“… allen die wél tot de kerk behoorden, maar zich niet van hun goddeloosheid [wickedness in het Engels] bekeerden en zich niet voor het aangezicht van God verootmoedigden — ik bedoel hen die in de hoogmoed van hun hart verheven waren — zij werden verworpen en hun naam werd uitgewist, zodat hun naam niet onder die van de rechtvaardigen werd gerekend” (6:3).

Het is niet duidelijk wie op welke manier “slecht gedrag” bepaalde en woog. Wat is inderdaad “in de hoogmoed van hun hart verheven”? Was het voldoende dat iemand zich beter kleedde dan een ander? Was het voldoende dat iemand kritiek uitte op een priester? Was het voldoende dat een kerklid vond dat Alma toch wat overdreef met zijn vurig prediken en dat hij zo goede leden nodeloos met schuldgevoelens overlaadde? Het is ook niet duidelijk wie tegen iemand kon getuigen, wie de oordelen uitsprak en of beroep mogelijk was. Dat kordate scheiden van goede en slechte kerkleden, en het vervolgens “verwerpen” van de laatsten, met “uitwissen” van hun namen, moeten ons toch wat doen huiveren. “En aldus begonnen zij de orde der kerk te vestigen in de stad Zarahemla” (6:4). Met die orde gaan “reglementen” samen (6:7). Groeiende regulering is typisch voor elke organisatie.

Wat blijft er qua sfeer over van de idyllische gemeenschap aan de Wateren van Mormon, waar de kerk van God zestig jaar geleden begon? Op welk punt begint het evangelie te veranderen in een organisatie met sektarische trekken?

 

Alma 7:10 – “geboren uit Maria in Jeruzalem, dat het land van onze voorvaderen is”

“En zie, Hij wordt geboren uit Maria in Jeruzalem, dat het land van onze voorvaderen is”

De zin is een mooie illustratie van de authenticiteit van het Boek van Mormon. Wie in de negentiende eeuw over de geboorte van Jezus zou geschreven hebben zou Bethlehem als geboorteplaats hebben aangeduid, en ook niet de stad Jeruzalem een “land” hebben genoemd.

Het is niet de eerste keer dat “het land Jeruzalem” in het Boek van Mormon voorkomt (zie onder meer 1 Nephi 2:11; 3:9, 10; 5:6; 7:2, 7: 16:35; Jakob 2:32; Omni 6; Mosiah 1:11), maar ik had het gegeven tot nu toe nog niet besproken. Het aspect van de geboorte “in Jeruzalem” maakt het interessant voor taalliefhebbers. De keuze van de plaatsnaam Jeruzalem en de omschrijving “land” zijn inderdaad perfect logisch in het ruimtebesef en de woordenschat van geschiedschrijving in de oudheid.

Aan Jeruzalem?

De Engelse tekst zegt niet “in Jerusalem”, maar “at Jerusalem”. Het is een ongebruikelijk voorzetsel voor een stadsnaam, en moet dus zo letterlijk van de platen vertaald zijn. Wat betekent at? Als we voor alle zekerheid teruggaan naar Joseph Smiths tijd, dan vermeldt Webster (1828): “In general, at denotes nearness; as at the ninth hour, at the house; but it is less definite than in or on; at the house, may be in or near the house.” [Over het algemeen, betekent at nabijheid; zoals tegen het negende uur, aan het huis; maar het is minder definitief dan in of op; aan het huis kan in of nabij het huis zijn.] Dat is nog altijd zo, ook in hedendaags Engels (“We’ll meet you at the station, is niet noodzakelijk in the station). Het is hetzelfde in het Nederlands: iemand aan het station ontmoeten, kan in de onmiddellijke nabijheid van het station zijn of binnen.

Om goed te zijn zouden we letterlijk met deze ongebruikelijke constructie moeten vertalen: aan Jeruzalem, met een voetnoot om de keuze en de betekenis te verklaren (we zouden dergelijke vertaal-voetnoten in het Boek van Mormon zelf moeten hebben, het zou de lezers inzicht tijdens de lectuur verschaffen en hen mee de leerzame vertaalproblematiek laten inzien; nu worden de vertaalkeuzes als beleidsbeslissingen afgeschermd).

We mogen echter niet systematisch kiezen voor nabij Jeruzalem, want in het Engels betekent at Jerusalem soms ook in Jeruzalem (1 Nephi 19:20; 22:4), wat de dubbele betekenis van at bevestigt.

Brueghel_Volkstelling_LAan Jeruzalem: “Volkstelling te Bethlehem” door Pieter Brueghel de Jonge (1564–1638). Brueghel plaatste Bethlehem in een winters Vlaams landschap. Zo voelde het publiek zich realistischer aangesproken. Vindt u Maria en Jozef? Klik om te vergroten.

 

Die betekenis van at Jerusalem als aan of nabij Jeruzalem wordt ook elders bevestigd in 1 Nephi. In de volgende voorbeelden gebruik ik aan Jeruzalem als weergave van at Jerusalem in de Engelse uitgave. “Mijn vader Lehi had al zijn dagen aan Jeruzalem gewoond” (1 Nephi 1:4). “En het geschiedde dat hij naar zijn eigen huis aan Jeruzalem terugkeerde” (1:7). En wat blijkt? Nadat Laban in Jeruzalem geweigerd had de platen te overhandigen, geschiedde het “dat wij naar ons erfland afdaalden, en wij verzamelden ons goud en ons zilver en onze waardevolle bezittingen. En toen wij die dingen hadden verzameld, gingen wij wederom op naar het huis van Laban” (2:22–23). Dat geeft voldoende indicaties dat Lehi’s huis, allicht een landgoed, op relatief korte afstand van Jeruzalem, dus aan Jeruzalem, stond.

De vorige Nederlandse uitgaven van het Boek van Mormon gaven als vertaling te Jeruzalem voor at Jerusalem. Het geeft niet de nuance van aan Jeruzalem, maar is minder scherp dan in Jeruzalem (in het Nederlands gaf het voorzetsel te, gevolgd door de datief-naamval, oorspronkelijk een aanduiding van nabijheid, zoals we nog merken in ter elfder ure en in ten slotte). In ieder geval doet de nodeloze wijziging, in de huidige Nederlandse uitgave, van te Jeruzalem naar in Jeruzalem, de Engelse nuance helemaal verliezen.

Om deze uitweiding af te ronden, het centrale punt is natuurlijk dat de geboorte van Jezus aan Jeruzalem met de werkelijkheid overeenstemt: Bethlehem is ongeveer 7 kilometer van Jeruzalem verwijderd en hoorde in Jezus’ tijd tot de jurisdictie van Jeruzalem.[19]

Een eenvoudiger uitleg is natuurlijk ook mogelijk: ook bij ons is het gebruikelijk dat de geboorteplaats van een historische figuur als gekende hoofdplaats gegeven wordt, eerder dan die van een nabij dorp of gehucht. Voor de Nephieten was “Jeruzalem” een begrip.

 

Het land Jeruzalem

Antiek taalgebruik gaf de naam van een stad ook aan de regio errond, vaak met de toevoeging streek, gebied of land.[20] Op die manier bevestigde men dat landerijen, gehuchten en dorpen nog steeds onder het bestuurlijk toezicht van de stad vielen. Voor Jeruzalem vond men hiervoor pas in de twintigste eeuw de geschreven bevestiging, namelijk in de Amarna brieven en in de Dode Zee-rollen.

De Amarna brieven zijn overwegend diplomatieke teksten, op kleitabletten in Akkadisch spijkerschrift geschreven, en dateren van de veertiende eeuw v.C. Brief #287 vermeld het “land Jeruzalem” verschillende keren. In brief #290 is zelfs sprake van Bethlehem (Bit-Lahmi) als deel van het land Jeruzalem.[21]

De Dode Zee-rollen zijn perkamenten handschriften die omstreeks 1950 in grotten in de buurt van Qumran ontdekt werden. Ze dateren uit de periode van ongeveer 250 vóór Christus tot ongeveer 50 na Christus. Ook hier vinden we de uitdrukking “land van Jeruzalem (“Eretz Yerushalayim”).[22]

De Nephitische geschiedschrijving laveert makkelijk tussen “de stad X” en “het land X”, volgens de behoeften. Zo komt “het land Zarahemla” 105 keer voor in het Boek van Mormon en “de stad Zarahemla” 18 keer; “het land Nephihah” 4 keer tegen “de stad Nephihah” 18 keer; “het land Gideon” 9 keer tegen “de stad Gideon” 2 keer. In het geval van Gideon is er ook 4 keer “het dal Gideon”, een alternatief voor wat er evident als een vallei uitzag. Je kunt de voorbeelden vermenigvuldigen, maar telkens stemt het gebruik logisch overeen met de context.

 

7 – Gestructureerd lezen

De informatie hieronder is beperkt omdat de algemene voortgang van de drie hoofdstukken niet complex is. Zie vooral de algemene bespreking van Alma als redenaar hierboven en de achtergrond en weetjes bij bepaalde verzen.

 

Alma 5           De woorden van Alma tot de kerk in Zarahemla

1-2                   Inleiding voor de directe aanhaling van de woorden van Alma.

3-13                 Alma herinnert aan de geschiedenis:

  • het werk van zijn vader Alma aan de wateren van Mormon,
  • de verlossing uit de handen van koning Noah,
  • de slavernij onder de Lamanieten.

14-30              Een hele reeks retorische vragen tot ons geweten

31-44              Een krachtige oproep tot bekering.

45-48              De kracht van het persoonlijk getuigenis van Alma.

Merk op: Alma beweert niet dat hij zijn getuigenis ontving dank zij de verschijning van de engel,  maar wel door “door de Heilige Geest Gods. Zie, ik heb vele dagen gevast en gebeden om deze dingen voor mijzelf te kunnen weten.”

49-62              Vervolg van de oproep tot bekering en volharding, in een uitzonderlijk krachtige stijl.

 

Alma 6           Toestand van de kerk

1-6                   Regelingen getroffen in de kerk te Zarahemla.

7-8                   Alma vertrekt naar de vallei Gideon.

 

Alma 7           Een toespraak van Alma in Gideon

1-2                   Inleiding: een persoonlijke noot.

3-6                   Woorden van vertrouwen tot zijn publiek, via een vergelijking met de toestand in Zarahemla.

7-13                 Aankondiging van de komst van de Heiland en uitleg over zijn werk.

14-16              Oproep om wedergeboren te worden.

Vers 15: vergelijk met het avondmaalsgebed, dat een hernieuwing is van onze doopbelofte.

17-19              Woorden van waardering tot de toehoorders: ook het positieve mag gezegd worden.

20-21              Twee verzen over de rechte wijze waarop God optreedt.

22-27              Doorvoelde verzen van opwekking en beloftes.

 

Voetnoten

[1]    Modernisering van het Engels in het Boek van Mormon (Revised Standard Version) heeft wel deels het onderscheid doen verliezen tussen “yea” en “yes”. Zie John A. Tvedtnes, “Hebraisms in the Book of Mormon: A Preliminary Survey,” Brigham Young University Studies (1970): 50-60 (52)

[2]    Leringen van Kerkpresidenten: Spencer W. Kimball (Salt Lake City: De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, 2006), 259.

[3]    “Now we don’t need a lot of continuing revelation. We have a great, basic reservoir of revelation. But if a problem arises, as it does occasionally, a vexatious thing with which we have to deal, we go to the Lord in prayer. We discuss it as a First Presidency and as a Council of the Twelve Apostles. We pray about it and then comes the whisperings of a still small voice. And we know the direction we should take and we proceed accordingly.” Interview met President Gordon B. Hinckley, 9 november 1997, ABCTV.

[4]    Robert J. Matthews, “How We Got the Book of Moses,” Ensign 16, no. 1 (January 1986): 43–49.

[5]    Marlin K. Jensen, “The Joseph Smith Papers: The Manuscript Revelation Books,” Ensign, July 2009, 51.

[6]    In brief van Joseph Smith aan William W. Phelps, 27 november 1832, in JS Letterbook 1, p. 4, geciteerd in Personal Writings of Joseph Smith, comp. Dean C. Jessee, rev. ed. (2002), 287.

[7]    Geciteerd in Gary James Bergera, “The Orson Pratt—Brigham Young Controversies: Conflict Within the Quorums, 1853–1868,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 13, no. 2 (1980): 7–49 ()19.

[8]    http://www.mormonnewsroom.org/article/approaching-mormon-doctrine

[9]    Voor voorbeelden, zie en.fairmormon.org/Mormonism_and_doctrine/Prophets_are_not_infallible.

[10]  D. Todd Christofferson, “The Doctrine of Christ,” Conference talk April 2012, Ensign, May 2012.

[11]  Neil L. Andersen, “Trial of Your Faith,” Conference talk October 2012, Ensign, November 2012.

[12]  Dieter F. Uchtdorf, “Come, Join with Us,” Conference talk October 2013, Ensign, November 2013.

[13]  Etymologische informatie voornamelijk gebaseerd op M. Philippa e.a. Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (2003-2009). Voor de Engelse etymologie, Ernest Klein, A Comprehensive Etymological Dictionary of the English Language (Amsterdam: Elsevier Scientific Publishing Co., 1971).

[14]  John L. Sorenson, An Ancient American Setting for The Book Of Mormon (Salt Lake City: Deseret Book and FARMS, 1985).

[15]  Paul Y. Hoskisson, “Textual Evidences for the Book of Mormon,” in The Book of Mormon: First Nephi, The Doctrinal Foundation, ed. Monte S. Nyman and Charles D. Tate, Jr. (Provo: BYU Religious Studies Center, 1988), 283–295: Carl Mosser and Paul Owen, “Mormon Apologetic Scholarship and Evangelical Neglect: Losing the Battle and Not Knowing It?”Evangelical Theological Society Far West Annual Meeting, 1997.

[16]  John W. Welch, “The Temple in the Book of Mormon: The Temples at the Cities of Nephi, Zarahemla, and Bountiful,” in Temples of the Ancient World: Ritual and Symbolism, ed. Donald W. Parry (Salt Lake City: Deseret Book & Provo: FARMS, 1994), 297–387.

[17]  David Calabro, “’Stretch Forth Thy Hand and Prophesy’: Hand Gestures in the Book of Mormon,” Journal of the Book of Mormon and Other Restoration Scripture 21, no. 1 (2013): 46–59.

[18]  Brant A. Gardner, “Alma’s Ecclesiastical Organization,” in Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon: Volume 4a – Alma 1-27 (Kindle Location 268). Greg Kofford Books.

[19] Zie ook D. Kelly Ogden, “Why does the Book of Mormon say that Jesus would be born in Jerusalem? (Alma 7:10.),” Ensign (August 1984).

[20]  Yohanan Aharoni, The Land of The Bible: A Historical Geography (Westminster: John Knox Press, 1979); Daniela Dueck, Geography in Classical Antiquity (Cambridge: Cambridge University Press, 2012); Anson F. Rainey, “The Toponymics of Eretz-Israel,” Bulletin of the American Schools of Oriental Research 231 (1978): 1–17.

[21]  Vermeld in Ogden, “Why does”, met verwijzingen naar de literatuur erover.

[22]  Details en verwijzingen in Brant A. Gardner, Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon: Volume 4a – Alma 1-27 (Kindle Locations 3291-3298). Greg Kofford Books.

Om terug te keren

1 – Alma de redenaar
2 – Taal van God en taal van mensen
3 – Waar komt onze religieuze woordenschat vandaan?
4 – Barmhartig, lankmoedig, ootmoedig: wat is hun oorsprong?
5 – Demografische ontwikkeling: verspreiding naar de periferieën
6 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde verzen
7 – Gestructureerd lezen