Les 15 – Mosiah 1-3

“Voor eeuwig bij uw hemelse Vader in de schuld”

Lees de bestudeerde hoofdstukken hier.

1 – Deiningen in evangeliekennis van Lehi tot koning Benjamin
2 – Het boek Mosiah: een ongewoon boek, eerst zonder titel
3 – Koning Benjamin’s samenkomst en het Loofhuttenfeest
4 – Gebruikten de Nephieten het woord “Christus”?
5 – De uitdrukking “mijn kleren van uw bloed te kunnen reinigen”
6 – De natuurlijke mens is een vijand van God
7 – Gestructureerd lezen

 

1 – Deiningen in evangeliekennis van Lehi tot koning Benjamin

Het boek Mosiah maakt ons bewuster van bewegingen in evangeliekennis. Van 1 Nephi tot Omni gaven de kleine platen van Nephi ons een beperkt zicht op dergelijke bewegingen. Vanaf het boek Mosiah zitten we niet meer in de tweeledige wereld van Nephieten versus Lamanieten, niet meer in de eenvoudige lijn van religieuze kennis die binnen het volk van de ene generatie naar de andere overgaat. Nee: verrassingen en veelzijdigheid, uiteenlopende groepen en allerhande volksbewegingen staan nu op ons leesparcours. En in die puzzel ontdekken we ook de disparate verdeling van levende openbaring.

Grace Bomer_Ezechiëls Openbarring_L“Ezechiëls Openbaring” van Grace Carol Bomer

Mormonen weten dat evangeliekennis in de loop der tijden wijzigt, op het ritme van prediking, afvalligheid en herstelling. Daarenboven wordt kennis “stap voor stap” gegeven, zoals de Heer het uitdrukt tegenover Nephi: “Ik zal de mensenkinderen regel op regel geven, voorschrift op voorschrift, hier een weinig en daar een weinig” (2 Nephi 28:30). Elke “bedeling” van het evangelie, door de geschiedenis heen, is in verschillende mate met kennis gezegend. Het negende geloofsartikel stelt: “Wij geloven alles wat God heeft geopenbaard, alles wat Hij nu openbaart, en wij geloven dat Hij nog vele grote en belangrijke dingen aangaande het koninkrijk Gods zal openbaren.” Centraal in de herstelling of verbreding van kennis staat dus levende openbaring. Gelinkte factoren beïnvloeden die beweging van meer of minder: het algemeen moreel klimaat; de openheid en gewilligheid om meer te ontvangen; of daarentegen de strakke vasthoudendheid aan wetten en tradities die “nieuwe” zaken afwijst. Maar ook de persoonlijkheid en de achtergrond van een profeet kunnen een rol spelen: hij verwoordt Gods boodschap ook deels in eigen woorden, met de hem bekende termen en concepten, en zoals die voor zijn tijd best passen. De vierhonderdvijftig jaar tussen Lehi en koning Benjamin illustreren zo’n golvende evolutie, vooral dan vanaf de tweede eeuw voor Christus waarin het boek Mosiah ons inleidt.

 

De twee bronnen van religieuze kennis

Voor de Nephieten vormden bestaande Schriften uit het verleden de eerste bron van religieuze kennis. Ze haalden die kennis van de koperen platen, waarvoor Nephi zoveel moeite had moeten doen om ze te verkrijgen (1 Nephi 3–4). Die platen bevatten de Pentateuch (de vijf boeken van Mozes, van Genesis tot Deuteronomium), kronieken tot Sedekia, en de teksten van profeten zoals Jesaja, maar ook van profeten die niet in de Bijbel zijn opgenomen, waaronder Zenos, Zenock, Neum en Ezias.[1]

Marc Chagall_Mozes ontvangt de tafelen der wet_L“Mozes ontvangt de wet” van Marc Chagall (1887-1985)

Sidney B. Sperry suggereert dat de koperen platen, omdat ze ook naar profeten buiten de Bijbel verwijzen, mogelijk tot de Schriftuur van het noordelijk rijk, dus van de tien stammen, behoorden, terwijl de samenstelling van het ons bekende Oude Testament bij Juda hoorde.[2] Laban, die in Jeruzalem de platen onder zijn hoede had, was een telg uit de stam van Jozef (1 Nephi 5:16). Het verklaart ook de schakel met Lehi aangezien hij op de platen “een geslachtsregister van zijn vaderen aantrof; daardoor wist hij dat hij een afstammeling van Jozef was (1 Nephi 5:14). Het bekomen van de tekst van de wet van Mozes was een centrale reden om de hand op de koperen platen te leggen (1 Nephi 4:15). Zo waren zij, ver van huis, zeker van de vele regels en inzettingen.

De tweede bron was nieuwe openbaring. Lehi, Nephi en Jakob tonen hoe rijkelijk en hoe precies die bron hun dromen en gedachten kon vullen, in de meeste gevallen woordelijk door de Heer zelf of door een engel gebracht. God kent geen begrenzing in wat Hij wil bekendmaken, waardoor in het Boek van Mormon veel “christelijke” kennis, al voor de komst van de Heiland, aan profeten is toevertrouwd. In de eeuwen na Nephi en Jakob ontstaan wel hiaten in de continuïteit van religieuze kennis. Maar wanneer zo’n breuk met het verleden valt, ontvangen nieuw geroepen profeten de woorden die ze nodig hebben om de draad terug op te pikken, leringen te verkondigen, het volk te waarschuwen of de toekomst te voorspellen. Zo kan plots een nieuwe spreekbuis van God optreden, op gelijk welke plaats. Het boek Mosiah reikt er voorbeelden van aan.

 

Van Lehi tot Jakob: vruchteloos Christus ingang doen vinden

Lehi, Nephi, en later zijn jongere broers Jakob en Jozef, zorgden voor vernieuwend religieus onderricht tijdens de zesde eeuw voor Christus (van 600 tot 500 v.C.). Twee thema’s overheersen dat onderricht – het huis Israëls en Christus . Nephi getuigt: “Ja, mijn vader sprak veel over de andere volken, en ook over het huis Israëls, dat het zou worden vergeleken met een olijfboom, waarvan de takken zouden worden afgebroken en verstrooid over het gehele oppervlak der aarde” (1 Nephi 10:12). Het thema blijft Nephi intens beroeren in zijn citaties van Jesaja, en overheerst ook in het boek van Jakob met de gelijkenis van de olijfbomen. De uitdrukking “huis Israëls” komt meer dan zestig maal voor van 1 Nephi tot Jakob.

Torah” (glasraam) van Lynda Wisecup in het centrum van Shir Ha-Ma’a lot, Irvine, Californië

Het tweede overheersend thema is Christus, nauw verweven met de essentie van het huis Israëls. Het is immers de erkenning van de Heiland die alle takken van het huis Israëls moet bereiken, zowel natuurlijke als geënte. Door openbaring verkregen Lehi, Nephi en Jakob kennis over de geboorte van de Heiland, zijn naam, zijn doop door Johannes, zijn prediking, zijn dood en zijn opstanding. Maar deze nieuwe kennis hadden alleen zij “gezien”. Nu kwam het er op aan anderen ervan te overtuigen. Nephi en Jakob zouden het grootste deel van hun prediking aan die twee thema’s wijden – huis Israëls en Christus.

Vooral het thema “Christus” bleek niet makkelijk om te doen aanvaarden. Vanaf het vertrek uit Jeruzalem was de groep de wet van Mozes blijven onderhouden. Maar de wet was zowel een vloek als een zegen. Een zegen omdat de wet het volk een religieus en cultureel houvast gaf en de vertrouwdheid van traditie; een vloek omdat zij daardoor niet openstonden voor de “veranderingen” die eerst Lehi en Nephi en later Jakob en Jozef trachtten teweeg te brengen. Al onmiddellijk na het vertrek uit Jeruzalem morden Laman en Lemuël op basis van de wet van Mozes:

En wij weten dat de mensen die zich in het land Jeruzalem bevonden een rechtvaardig volk waren; want zij hielden zich aan de inzettingen en gerichten des Heren en aan al zijn geboden naar de wet van Mozes; … en onze vader heeft hen veroordeeld en heeft ons weggeleid; … ja, en onze broeder is net als hij. (1 Nephi 17:22)

Niet alleen het verlaten van Jeruzalem zat Laman en Lemuël dwars. In hun ogen zou broer Nephi de breuk nog groter maken door de wet van Mozes als opstap te gebruiken voor een “nieuwe”, allesoverheersende boodschap die hij ook nog wil “bewijzen”:

Zie, mijn ziel verlustigt zich erin de waarheid van de komst van Christus aan mijn volk te bewijzen; want met dat doel is de wet van Mozes gegeven; en alle dingen die de mens vanaf het begin der wereld door God zijn gegeven, zijn een zinnebeeld van Hem. (2 Nephi 11:4)

Nephi en Jakob kun je dus ook lezen vanuit het perspectief van de spanning met hun omgeving: op alle mogelijke manieren trachten zij het volk te overtuigen van Christus. Maar tot op het einde van hun bijdragen merk je hoeveel moeite zij hebben om onwil of achterdocht te doorbreken. Zij slagen er niet in de relatie tussen “de wet en de profeten” en Christus te doen inzien:

En nu, zie, mijn volk, gij zijt een halsstarrig volk … En de woorden die ik heb gesproken, zullen als een getuigenis tegen u staan; want zij zijn voldoende om wie dan ook de juiste weg te leren; want de juiste weg is om in Christus te geloven en Hem niet te verloochenen; want door Hem te verloochenen, verloochent gij ook de profeten en de wet. (2 Nephi 25:28)

In Nephi’s slotwoorden klinkt wanhoop: “En nu kan ik, Nephi, niets meer zeggen; de Geest belet mij het spreken, en ik kan alleen maar treuren om het ongeloof en de goddeloosheid en de onwetendheid en de halsstarrigheid der mensen” (2 Nephi 32:7).

Jaren later staat Jakob nog steeds voor dezelfde uitdaging. Hij probeert zijn gehoor van Christus te overtuigen door onder meer te stellen dat alle vroegere profeten al in Christus geloofden, zodat het eigenlijk niets “nieuws” is wat hij predikt (Jakob 4:5). Maar het blijkt niet veel te helpen: “Zie, wilt gij deze woorden verwerpen? Wilt gij de woorden der profeten verwerpen; en wilt gij alle woorden verwerpen die over Christus zijn gesproken, nadat zovelen over Hem gesproken hebben? (Jakob 6:8)  Als ultiem voorbeeld van deze doctrinale spanning, krijgt Jakob dan het verwijt van Sherem te horen: “En gij hebt velen van dit volk misleid, waardoor zij de rechte weg van God verdraaien en de wet van Mozes, die de rechte weg is, niet bewaren; en zij veranderen de wet van Mozes in de aanbidding van een wezen dat, volgens u, over vele honderden jaren zal komen” (Jakob 7:7).

“Nebula” (glasraam) van Lynda Wisecup

 

Opmerking over taalgebruik

Als we op de periode van Lehi tot Jakob terugblikken, is ook het religieus taalgebruik typerend. Lehi, Nephi of Jakob spreken over Christus, over het huis Israëls, over het plan van zaligheid of over het kwade met bepaalde woorden en uitdrukkingen die hun eigen zijn en later zelden of nooit terugkomen. Daarenboven leggen Lehi, Nephi en Jakob ook nog eigen accenten. Lehi spreekt als enige over de ijzeren roede en de zoete vruchten van de boom; Nephi is de enige die het herhaaldelijk over de grote en gruwelijke kerk heeft; Jakob kan met unieke poëtische uitdrukkingen gevoelens verwoorden. God als “Heilige Israëls” is een omschrijving die alleen Nephi gebruikt, maar verder niemand meer tot Amaleki, zo’n vierhonderd jaar later. Amaleki was duidelijk vertrouwd met de geschriften van Nephi en pikt er wat lexicon van op, maar na hem zou geen enkele schrijver nog “Heilige Israëls” gebruiken tot de prediking van Christus zelf. Zo kan je de voorbeelden vermenigvuldigen als deel van de studie van “woordafdrukken”, die elke mens in zijn persoonlijk taalgebruik kenmerkt. Woordafdrukken typeren ook grote periodes in de geschiedenis want, net zoals in onze taal, raken woorden in ongebruik en doen nieuwe hun intrede. Dat zien we ook in het Boek van Mormon.

 

Na Jakob tot Amaleki: alleen de wet van Mozes, geen huis Israëls, geen of amper Christus

Na Jakob vermindert de hoeveelheid beschikbare teksten drastisch, tot koning Benjamin, dus moeten we voorzichtig zijn met conclusies. Daarenboven gaat het om een periode van ongeveer vierhonderd jaar (van omstreeks 520 v.C. tot 120 v.C.). Op vier eeuwen kunnen er veel meer bewegingen in kennis en beleving geweest zijn dan wat de boeken van Enos, Jarom en Omni ons vertellen. Toch vallen een aantal zaken op, zoals het totaal gebrek aan verwijzingen naar “huis Israëls”. Meer nog: ook Christus lijkt uit het collectief bewustzijn verdwenen . Hoe is dat mogelijk?

Vooreerst weten we al uit het bovenstaande dat de Nephieten, die uit traditie de wet van Mozes onderhielden, grote moeite hadden met de “nieuwigheden” over Christus. De familiale en communautaire rituelen, week in week uit, jaar in jaar uit, hadden de regels en inzettingen van de wet van Mozes grondig ingeslepen. In die vertrouwde routines binnenbreken was niet eenvoudig. Vervolgens werden de kleine platen, met de “afwijkende” predikingen over Christus van Lehi, Nephi en Jakob, maar in één familie bewaard. Er zijn geen indicaties dat delen ervan gekopieerd werden voor verspreiding. Integendeel: van bij de aanvang hadden de kleine platen een ver, toekomstig doel, namelijk ooit de verre nakomelingen van Lamanieten herinneren aan hun herkomst. Starre Mozaïsche gewoonten en onbeschikbaarheid van Nephi’s en Jakob’s teksten kunnen dus verklaren waarom, na de dood van Jakob, de kennis over Christus klaarblijkelijk zeer snel verdween uit het collectief bewustzijn. 

“Levenscycli” (glasraam) van Lynda Wisecup

Of Enos nu de zoon van Jakob of een verdere nakomeling was (zie les 14), zijn periode reikt, volgens zijn eigen datering, tot het einde van de vijfde eeuw voor Christus, dus tegen 400 v.C. We zitten hoe dan ook al enkele generaties verwijderd van Nephi en Jakob. Enos zelf verwijst nog naar Christus in de persoonlijke ervaring van zijn bekering (Enos 8, 12), maar het is niet duidelijk of hij effectief Christus predikte, zoals Nephi dat met grote nadruk deed. Wel helder is de krachtige nadruk op de wet van Mozes. De “vele profeten” die in zijn tijd optreden doen dit met “buitengewone strengheid, prediken en profeteren over oorlogen en twisten en vernietigingen, en hen voortdurend herinneren aan de dood en de duur der eeuwigheid, en de oordelen en de macht Gods en al deze zaken — een voortdurende opwekking om hen in de vreze des Heren te houden” (Enos 22–23). Ook onder zijn zoon Jarom, in de eerste decennia van de vierde eeuw (399 tot 361 v.C.), bestendigt die sfeer: “Zij waren nauwgezet in het bewaren van de wet van Mozes en het heiligen van de sabbatdag voor de Heer. En zij schonden het heilige niet; evenmin lasterden zij God. En de landswetten waren buitengewoon streng” (Jarom 5). Van de naam “Christus” is echter geen sprake. Wel vernemen we deze nuance: “Daarom arbeidden de profeten en de priesters en de leraren ijverig, en spoorden het volk met alle lankmoedigheid tot ijver aan; zij leerden hun de wet van Mozes en het doel waarvoor zij was gegeven; zij overreedden hen naar de Messias uit te zien en te geloven in Hem die nog moest komen alsof Hij er reeds was” (Jarom 11). Dat laatste wijst op een dynamisch proces: er was nog steeds overreding nodig om de toeleving naar een Messias te bevorderen, maar de naam Christus en gegevens over zijn persoon, zoals Nephi en Jakob die deelden, ontbreken.

In de jaren die dan volgen, van omstreeks 330 tot 200 v.C., kentert de Nephitische beschaving. Uit de schaarse woorden van Omni, Amaron, Chemish en Abinadom kunnen we opmaken dat zonde en goddeloosheid om zich heen grijpen en dat de Nephieten, naast “vele perioden van vrede”, ook “vele perioden van geduchte oorlog en bloedvergieten” kenden (Omni 3). Omstreeks 280 v.C. laat Amaron ons weten dat, zoals voorspeld, “het goddelooste deel der Nephieten werd vernietigd” (Omni 5). Het duurt nog tot het einde van de tweede eeuw v.C. voor het overblijvende, rechtvaardige deel samen met koning Mosiah (de oudere) naar Zarahemla vlucht. We lezen dat zij “door veel prediking en profetieën” werden geleid en dat zij de koperen platen, met de wet van Mozes en de oudere profeten, als kostbaar bezit meevoerden (Omni 13–14). In Zarahemla zijn de Mulekieten verblijd dat zij met de “kroniek der Joden” kunnen kennismaken. Mosiah laat hen onderwijzen, maar verwijzingen naar Christus ontbreken opnieuw.

Amaleki, de hoeder van de kleine platen, “geboren in de dagen van Mosiah” (Omni 23), zorgde ervoor dat ook die platen veilig als familiebezit in Zarahemla belandden, maar publiek bekend was hun inhoud niet. Amaleki zelf moet er mee vertrouwd geweest zijn, getuige zijn verwijzing naar Christus (Omni 26).

 

Van koning Mosiah I naar koning Benjamin: herstellingen op verschillende plaatsen

“Stralen van licht” (glasraam) van Lynda Wisecup

Wat verder onder Mosiah I in Zarahemla gebeurde is niet bekend. Mogelijk stond het in het boek van Lehi. Over religieuze beleving en kennis tijdens de regeerperiode van zijn zoon Benjamin in Zarahemla beschikken we alleen over de compacte samenvatting van Mormon. Daaruit blijkt dat de strakke, bestraffende sfeer uit de tijd van Enos en Jarom nog steeds geldt: “valse christussen”, “valse predikers en leraren” werd “de mond gesnoerd” en zij werden “overeenkomstig hun misdaden gestraft”. Noteer dat “valse christussen” in de oorspronkelijke taal “valse Messiassen” moet geklonken hebben (zie verder in de les). De “heilige profeten” die in de tijd van Benjamin optraden “verkondigden het woord Gods met kracht en met gezag; en zij gebruikten veel scherpe taal wegens de halsstarrigheid van het volk” (Woorden van Mormon 15–17).

Het is pas op latere leeftijd, in 124 v.C., ter gelegenheid van zijn troonsafstand, dat koning Benjamin zijn beroemde doctrinale toespraak geeft, met een grote nadruk op Christus (Mosiah 2–6). Die toespraak bevestigt eigenlijk dat de naam Christus en delen van het evangelie al lang niet meer tot de algemene religieuze kennis van de Nephieten hoorden. Benjamin openbaart immers op dat moment als “nieuwe leer” wat een engel hem heeft bekendgemaakt: niet alleen de naam van Jezus Christus, maar ook zijn komst onder de mensen, zijn wonderen, zijn lijden, zijn kruisiging, zijn opstanding en zijn verzoening. Hier zorgt nieuwe openbaring voor herstelling van kennis. Hier zorgt ook de plechtigheid van de bijeenkomst voor een grootschalige impact. De reactie van het volk is dan ook aangrijpend en aanzienlijk. Ditmaal geen protest dat de wet van Mozes ondergraven wordt. Die wet bleef trouwens ten volle van kracht want het volk beleeft de kennisverrijking in het kader van de wet en van vertrouwde rituelen (zie verder het onderdeel over het Loofhuttenfeest).

Het is niet duidelijk op welk moment Amaleki de kleine platen, met de leringen van Lehi, Nephi en Jakob, aan koning Benjamin overhandigde. Hij deed het pas wanneer hij “oud begon te worden” (Omni 1:25). Benjamin verwijst er niet naar in zijn toespraak. Zijn inzichten en uitdrukkingen liggen voor een stuk ook beduidend anders dan bij Nephi en Jakob, bijvoorbeeld in zijn beschrijving van de “natuurlijke mens” en van de verhouding tussen gerechtigheid en barmhartigheid. Ook het concept van de “onnutte dienstknechten” en het “voor eeuwig bij uw hemelse vader in de schuld staan”, thema van deze les, is nieuw in het Boek van Mormon (Mosiah 2:21, 34). Tegelijk ontbreken thema’s die Nephi en Jakob dierbaar waren, zoals het huis Israëls. Het illustreert hoe waarheid, ook al blijft de essentie identiek, zich met nieuwe concepten verschillend en verrijkt kan uitdrukken.

 

De andere herstellingen

De Christus-openbaring van koning Benjamin, zijn leringen en de invloed ervan op het volk situeren zich op het einde van de regeerperiode van Benjamin, in 124 v.C. Maar in de zowat tachtig jaar ervoor, tijdens de regeerperiodes van Mosiah I en Benjamin, gebeurde er elders een andere, significante herstelling van waarheid door openbaring, en in verschillende fasen. Dat leren we pas iets later in het boek Mosiah, wanneer we teruggaan in de tijd en met Abinadi en Alma kennismaken. Ook daar zullen we merken hoe de waarheid zich met andere nadrukken en concepten kan verwoorden en hoe in die omgeving de verordening van de doop zijn intrede doet. En als klap op de vuurpijl leren we over een nog andere grandioze openbaring, nog verder in het verleden, ook met eigen accenten en ervaringen, namelijk die van de broeder van Jared. Maar dat is allemaal voor volgende lessen.

Inderdaad, verrassingen en veelzijdigheid, uiteenlopende groepen en allerhande volksbewegingen staan op ons leesparcours.

 

 2 – Het boek Mosiah: een ongewoon boek, eerst zonder titel

Niet zo benoemd op de platen

Het boek Mosiah is een merkwaardig boek. Het draagt wel de naam van koning Mosiah II, zoon van koning Benjamin, maar slechts weinig gaat over deze Mosiah de jongere. Het is een meerlagig boek, met grote ingelaste delen van buiten Mosiah’s omgeving. Sommige van die delen zijn niet samengevat of ingekort, zodat we soms zeer gedetailleerde geschiedenis over gebeurtenissen elders lezen. In feite heette het boek niet “boek van Mosiah” op de platen die Joseph Smith vertaalde. Hij en Oliver Cowdery besloten het boek zo te onderscheiden op basis van het begin en van het einde van Mosiah’s koningschap.[3] Vandaar hun late beslissing, bij het klaarmaken van de drukkerskopij, om de Woorden van Mormon niet als eerste hoofdstuk van Mosiah te benoemen, zoals ze oorspronkelijk hadden gedaan. Naast de eigenheid van de Woorden van Mormon, zijn de verzen 12–18 ook een compacte samenvatting van zowat tachtig jaar geschiedenis onder de koningen Mosiah I en zijn zoon koning Benjamin. Dat hoorde dus niet echt onder Mosiah de jongere. Men begrijpt de uitdagingen van de indeling in boeken en hoofdstukken beter vanuit het besef dat Joseph Smith de hele tekst lineair had gedicteerd, waarbij het ene deel op het andere volgde. Zie de bespreking hier in les 10, en specifiek de inlassing van de Woorden van Mormon hier in les 14. Wat nu het boek Mosiah uitmaakt is dus eigenlijk een mozaïek van onafhankelijke stukken, in onverkorte vorm, die Mormon bij de samenstelling van de kroniek had samengelegd.

Hieronder: excerpt van het transcript van de drukkerskopij. In de facsimile uitgave van de handgeschreven drukkerskopij staat de fotografische weergave van het manuscript links (verso pagina) en het transcript rechts (recto pagina). De illustratie toont het rechtse transcriptdeel op het punt waar het boek Mosiah begint. De letters op het manuscript links zijn te vaag om hier nogmaals te kopiëren en weer te geven. Op het transcriptdeel merk je de inlassing van “the Book of Mosiah” en het wijzigen van II (hoofdstuk 2) in I door de schrapping van II. Deze uitgave van de Joseph Smith Papers analyseert zo nauwkeurig mogelijk, op basis van handschrift- en inktanalyse, wie welke correcties op de drukkerskopij aanbracht. Zie ook de commentaar in les 14 over de verdeling in boeken en verzen.

P-copy_Mosiah 1_Excerpt_L

Let ook op andere correcties van de hand van Joseph Smith: taalkundig is vooral interessant dat de oorspronkelijk gedicteerde tekst zo letterlijk qua vertaling was dat betrekkelijke voornaamwoorden (“which”) en werkwoorden (“was”) vaak in een basisvorm bleven, waarschijnlijk conform de originele taalvormen. Op de drukkerskopij nam Oliver Cowdery die nauwgezet over van de “copy zero”, de oorspronkelijk genoteerde tekst. Bij zijn nazicht van de drukkerskopij oordeelde Joseph Smith dat die vormen gerust geconformeerd mochten worden op gebruikelijk Engels en wijzigde hij, waar toepasselijk, “which” in “who” en “was” in “were”. Zo “moderniseerde” hij de tekst op honderden plaatsen, met het oog op betere leesbaarheid, zonder echter iets aan de essentie van de tekst te veranderen. Het fenomeen is boeiend omdat het erop wijst dat de eerst genoteerde tekst alle kenmerken van het primair dicteren van een erg letterlijke vertaling draagt. Een tekst die in de negentiende eeuw meteen in het Engels zou geschreven zijn, zou die kenmerken normaal gesproken niet kunnen vertonen.

 

Geschiedkundige samenvatting

Voor wie minder vertrouwd is met het Boek van Mormon, of een opfrissing van de geschiedenis nuttig vindt, hierna een korte samenvatting van het boek Mosiah.

Voorafgaand is de achtergrond: omstreeks 200 v.C., onder druk van de Lamanieten, was een verzwakte koning Mosiah I, ook wel Mosiah de oudere genoemd, gevlucht uit het land Nephi, samen met het overlevende deel van rechtvaardige Nephieten. Zij kwamen terecht bij een talrijker volk, het volk van Zarahemla, zelf ook nakomelingen van Israëlitische inwijkelingen, met Mulek als stamnaam. De twee volken, Nephieten en Mulekieten, verenigden zich onder koning Mosiah. Niet lang daarna keerde echter een groep Nephieten terug naar hun “erfland” Nephi en verdween decennialang uit het gezichtsveld. In Zarahemla volgde koning Benjamin zijn vader op, ergens tussen 180 en 170 v.C. Zoals zijn vader heerste hij als een gelovige en rechtvaardige vorst.

Zo komen we aan het “boek Mosiah”. Omstreeks 124 v.C. besluit de nu oude koning Benjamin zijn troon over te dragen aan zijn zoon Mosiah, die zo koning Mosiah II of Mosiah de jongere wordt. In het derde jaar van zijn regering stuurt Mosiah een groep uit om te speuren naar het lot van de Nephieten die, zo’n tachtig jaar voorheen, terug naar het land Nephi waren gekeerd. De expeditieleider is Ammon. Ze vinden wat ze zochten: de nu al volgende generaties van deze teruggekeerde Nephieten waren uitgegroeid tot een eigen volk, nu onder hun koning Limhi, en waren schatplichtig aan de Lamanieten.

Julius Lionel Sher_Martelaar_Wits Art Museum of Johannesbug“Martelaar” van Julius Lionel Sher (1934–)

Hier komt dan in het boek Mosiah de lange inlassing van het verhaal van dat volk, de kroniek van Zeniff. Die loopt over drie opeenvolgende koningen, Zeniff, Noah en Limhi, en bestrijkt de periode van ongeveer 200 tot 120 v.C. Hun geschiedenis is gekenmerkt door telkens weer opflakkerende spanningen en oorlogen met de Lamanieten. Tijdens Noah’s goddeloos bewind staat de profeet Abinadi op, die als martelaar zal sterven. Zijn prediking inspireerde echter Alma (de oudere), die een eigen groep rond zich vergaart en daarmee een andere landstreek opzoekt, wat op zijn beurt tot een apart ingelast verslag leidt. Uiteindelijk vinden zowel het volk van Limhi als de groep rond Alma de weg terug naar Zarahemla en worden ze, omstreeks 120 v.C., verenigd als één volk met de Nephieten en Mulekieten.

Het koningschap van Mosiah II zelf bestrijkt zo’n 34 jaar (van ongeveer 124 v.C. tot 91 v.C.), maar het grootste deel van het boek Mosiah gaat dus over mensen voor zijn tijd en buiten zijn koninkrijk. Van de 29 hoofdstukken gaan er ongeveer 26 over zaken die buiten Mosiah’s eigen werkzaamheden vallen.

  • Hoofdstukken 1 tot 5 brengen een belangrijke persoonlijke en doctrinale toespraak van zijn vader, koning Benjamin, ter gelegenheid van zijn troonsafstand.
  • Hoofdstukken 7 tot 8 verhalen de tocht van Ammon naar het “erfland” van Nephi en de ontmoeting aldaar met koning Limhi en zijn volk.
  • Hoofdstukken 9 tot 22 voeren ons terug in de tijd: de kroniek van Zeniff handelt over de generaties van de teruggekeerde Nephieten in het land Nephi en omstreken, van omstreeks 200 v.C. tot hun terugkeer naar Zarahemla omstreeks 120 v.C.
  • Hoofdstukken 23 en 24 verhalen de aparte ervaringen van Alma en zijn groep, tussen ongeveer 145 v.C. en 120 v.C.
  • Hoofdstukken 25 tot 29 brengen ons terug in Zarahemla, maar een groot deel ervan gaat over Alma, de kerk die hij vestigt en over de moeilijkheden met zijn zoon, Alma de jongere, en met de zonen van koning Mosiah.

Het boek eindigt met een toespraak van koning Mosiah, maar die ook meteen het einde van zijn koningschap en het einde van de regering der koningen afkondigt.

 

Alternatieve visies op de structuur van het boek Mosiah

Sommigen hebben in het boek Mosiah één grote chiastische structuur menen te zien, waarbij het begin, met de toespraak van koning Benjamin, de pendant vormt van het einde, met de toespraak van koning Mosiah II. In het midden ontwikkelt zich dan de kroniek van Zeniff met eigen spiegelhoofdstukken. John W. Welch waarschuwt echter voor het geforceerd willen ontdekken van chiasmen. Hij gebruikt daarvoor het criterium van densiteit: een compacte structuur met precies terugkerende woorden en structuren in een evenwichtig spiegelpatroon heeft een hoge chiastische densiteit en biedt zekerheid dat het een berekende structuur is; wanneer het evenwicht labieler wordt en de woordkeuzes en zinslengten beginnen af te wijken, dan daalt de densiteit van het chiasme om uiteindelijk geen gewild chiasme meer te zijn. Densiteit daalt meestal als men grote gehelen wil vergelijken, zoals verschillende hoofdstukken of de onderdelen van een boek.[4]

Gary L. Sturgess vestigt de aandacht op een andere manier om het boek Mosiah te benaderen, althans de beperkte onderdelen die zich in het land Zarahemla afspelen.[5] In elk van die onderdelen staat namelijk een koninklijk ceremonieel optreden centraal, met belangrijke politieke en religieuze boodschappen en ontwikkelingen. Bij elk van deze optredens zijn ook de mensen zelf nauw betrokken.

  • Het eerste ceremonieel optreden is dat van koning Benjamin naar aanleiding van zijn troonsafstand, omstreeks 124 v.C., gekoppeld aan een belangrijke doctrinale toespraak, zeer waarschijnlijk ter gelegenheid van een bijzonder Loofhuttenfeest (zie verder in deze les). De aanwezigen beantwoorden Benjamin’s oproep vurig, sluiten verbonden en laten hun naam optekenen (hoofdstukken 2 tot 6).
  • Het tweede optreden is dat van Benjamin’s zoon, koning Mosiah de jongere, wanneer het volk van Limhi en de groep rond Alma zich bij de Nephieten en Mulekieten voegen om één volk te vormen, omstreeks 120 v.C. In een nieuwe massabijeenkomst wordt de kroniek van Zeniff voorgelezen, alsook het verslag van Alma. Essentieel in dit grote openbare gebeuren is dat de koning het religieus gezag aan Alma overlaat en hem toelaat de kerk te vestigen. Ook hier reageert de bevolking intens en wordt de doop het teken van het verbond (hoofdstuk 25).
  • Het derde optreden markeert de aankondiging van het einde van de regering der koningen, waarbij Mosiah zich via een rondschrijven tot alle bevolkingsgroepen richt, met een sterke politieke en religieuze boodschap. Het volk wordt opnieuw intens betrokken via raadpleging en stemming (hoofdstuk 29). Daarna begint de regering der rechters, met Alma de jongere als spilfiguur van een nieuwe orde.


Mogelijk vormden die drie ceremoniële hoogtepunten de basisstructuur van de oorspronkelijke geschiedenis van Mosiah. Sturgess vestigt ook de aandacht op een vierde, parallelle ceremoniële bijeenkomst, namelijk die van koning Limhi rond de tempel in het land Nephi (Mosiah 7). Hij analyseert daarbij de gelijklopendheid van de thema’s in elk van de koninklijke bijeenkomsten: de verwijzingen naar oude en nieuwe Schriftuur, de boodschap van bevrijding, het belang van verbonden en, uiteraard, de prominente plaats van de Heiland. Ondanks de gelijklopendheid wordt de evangeliekennis ook telkens anders belicht of uitgebreid, wat voor een rijk palet zorgt. Dat is stof voor volgende lessen.

 

3 – Koning Benjamin’s samenkomst en het Loofhuttenfeest

Volgens John A. Tvedtnes heeft de grote samenkomst ter gelegenheid van de troonafstand van Benjamin en de aanstelling van Mosiah alle kenmerken van een bijzonder Loofhuttenfeest zoals bepaald door de wet van Mozes en zoals verschillende malen in de Bijbel beschreven.[6] Schriftkenners zijn nu al lang vertrouwd met die vergelijking en hebben die verder uitgediept. Daniel Peterson gaf er voor het (Amerikaanse) mormoonse publiek meer bekendheid aan.[7]

Soekot, het Loofhuttenfeest, ook wel Feest der Tabernakels genoemd, vieren de joden nog jaarlijks om te herinneren aan de tijd dat de Israëlieten, na de uittocht uit Egypte, in de woestijn in tenten of hutten leefden. Om dat te gedenken bouwt elke familie dan een soeka (loofhut). De instelling ervan wordt beschreven in Leviticus 23:39-43. In het oude Israël was Soekot een van de drie pelgrimsfeesten waarbij het volk naar Jeruzalem trok om te offeren. De eerste twee feesten waren Pesach (Joods paasfeest) en Sjawoe’ot (Wekenfeest, 7 weken na Pesach of Pinksteren). Maar dan volgde Soekot, het Grote Feest, eind september, begin oktober. De ceremonie is in verscheidene oude bronnen nauwkeurig beschreven.

“Het Loofhuttenfeest”, ets van Jan Luycken (1649–1712)

Om de zeven jaar, in het zogenaamde sabbatsjaar, kreeg Soekot een bijzondere dimensie om het ontvangen van de wet van Mozes aan de Sinaï te gedenken en het verbond dat het volk er sloot. In de tijd van de Israëlitische koningen trad de koning dan op als vertegenwoordiger van God en las uit de Schriften voor, in het bijzonder uit de eerste hoofdstukken van Deuteronomium, met nadruk op gehoorzaamheid en toewijding. In zo’n sabbatsjaar werden schulden kwijtgescholden en het land niet ingezaaid om het tot rust te laten komen. Zo bijzonder was Soekot dat op die dag Salomon de nieuwe tempel inwijdde (1 Koningen 8). Na zeven sabbatsjaren volgde dan in het vijftigste jaar een “jubeljaar”, waarbij de wet van Mozes bepaalde dat dan Israëlitische slaven hun vrijheid terugkregen. Het was dan ook op bijzondere pelgrimsfeesten, wanneer het volk samenkwam, dat de aanstelling van een nieuwe koning het meest geschikt was.

De gebeurtenissen in Zarahemla, zoals beschreven in hoofdstukken 2 tot 6 in Mosiah lopen parallel met die van een bijzonder Loofhuttenfeest, dus van een sabbatsjaar en mogelijk zelfs van een jubeljaar, zoals de wet van Mozes voorschrijft en zoals ons bekend uit oude Israëlitische bronnen.

Welke elementen ondersteunen de vergelijking?

  • Het volk wordt opgeroepen zich naar de tempel te begeven (Mosiah 2:1) wat een pelgrimsfeest inhoudt.
  • “En zij namen ook van de eerstelingen van hun kudden mee om offeranden en brandoffers te offeren volgens de wet van Mozes” (vers 3), wat ook deel van het Loofhuttenfeest in Jeruzalem was.
  • Er is een toren gebouwd om ervan te kunnen spreken, zoals gemeld bij het Loofhuttenfeest in Nehemia 8:4. Een verhoog opdat het volk de koning zou zien en horen wordt ook elders in de Bijbel gemeld (2 Kronieken 6:13).[8]
  • De families zetten tenten op (Mosiah 2:5), zoals voorgeschreven voor het Loofhuttenfeest (Leviticus 23:41–43). Zij doen dit hier rond de tempel, in overeenstemming met de oorspronkelijke opstelling van het Kamp van Israël rond het Tabernakel (Exodus 33:8–10). Daarenboven blijven ze in hun tent, “met de ingang naar de tempel toegekeerd” om te luisteren. Het gaat duidelijk om “tenten” in de zin van loofhutten met één kant volledig open.
  • Families volgens patriarchale orde staan centraal in de ervaring, zoals bij het Loofhuttenfeest als herinnering aan de uittocht uit Egypte (Mosiah 2:5–6). Het gaat daarbij om verschillende generaties, waarbij getrouwde dochters bij de familie van de echtgenoot staan.[9]
  • De toespraak van koning Benjamin vermeldt thema’s eigen aan het Loofhuttenfeest, zoals het herinneren aan de Schepper en aan verzoenend bloed van het verbond ( Mosiah 3:8, 11, vergelijk met Exodus 24:8; Nehemia 8:3–18).
  • Het sluiten van een verbond is deel van de ceremonie en de namen werden opgeschreven (Mosiah 5:5; 6:1; vergelijk Nehemia 8:6; 9:38; 10:28–29).[10]

Nog een ets van Jan Luycken 


Ceremoniële details over het Loofhuttenfeest zitten verspreid in het Oude Testament. Je moet al een kenner zijn, of geboren in de traditie, om die te verbinden. Sommige details, zoals de familiale opstellingen en het “in de tent” verblijven om te kunnen luisteren, vindt je niet in de Bijbel, maar worden begrepen door wie met Joodse gebruiken vertrouwd is. Joseph Smith kende die niet. De relaties tussen de samenkomst onder koning Benjamin en het Loofhuttenfeest werden pas in 1988 opgemerkt. Nu lijken ze evident als men er de aandacht op vestigt.

 

4 – Gebruikten de Nephieten het woord “Christus”?

Reeds eeuwen voor Christus gebruikten Nephitische profeten het woord Christus, althans zo staat het in de Engelse en alle andere vertaalde uitgaven van het Boek van Mormon. In deze les komen we het opnieuw tegen wanneer koning Benjamin plechtig verklaart: “En Hij zal Jezus Christus heten, de Zoon van God” (Mosiah 3:8). Maar zijn we zeker dat de Nephieten de naam van de Heiland in die Griekse vorm uitspraken? Of is Christus in onze hedendaagse uitgaven de weergave van een eigen Nephitisch woord? De vraag is niet oninteressant, omdat critici die Griekse naamgeving, in het Oude Amerika, al eens op de korrel nemen. Die kritiek verdient aandacht en een antwoord.

 

Inleiding: Christus of Messias

Het woord Christus (in het Engels Christ) is een aanspreking of eretitel. Het komt van het Griekse woord Χρίστος (Christos), dat letterlijk Gezalfde betekent, afgeleid van het Griekse werkwoord χριω (chrio), zalven. In het Latijn werd het Christus. Zo verbreidde het woord zich met het christendom in onze Westerse talen.

Dat Griekse woord Christos is zelf een vertaling van het Hebreeuwse מָשִׁיחַ (mashiah of mashiyach), dat inderdaad in het Hebreeuws gezalfde betekent. Het kwam in voege bij de vertaling van het Oude Testament in het Grieks, de zogenaamde Septuagint. In het Oude Testament komt het woord herhaaldelijk voor om een gezalfde profeet of koning aan te duiden. Ook onze Westerse talen namen dat oorspronkelijk Hebreeuwse woord over, als Messias (Engelse spelling Messiah, Frans Messie). Christus en Messias betekenen dus hetzelfde, het ene is Grieks, het andere Hebreeuws.

In Bijbelse tijden riep het woord messias voor de Joden meerdere begrippen op, volgens de periode en politieke omstandigheden. Een van de betekenissen verwees naar een toekomstige verlosser, een profeet of koning. In de eeuwen voor Christus hadden meer dan eens Joodse mannen aanspraak op de titel gemaakt of had een deel van het volk de belofte in iemand gezien. Telkens bleek het loze hoop. De verwachting dat hij eens zou komen verklaart de reacties van mensen, eerst bij het optreden van Johannes de Doper – het volk vroeg zich “of hij misschien niet de Christus was” (Lukas 3:15), dan bij Christus: is deze nu de ware Messias, de langverwachte Christus? De ene discipel na de andere komt dan tot het besef dat Jezus de lang verwachte Gezalfde is. Zij roepen het uit. Meestal verwoorden ze het als “de Christus” (Markus 8:29), een paar keer als “de Messias” (Johannes 1:42, 4:25). Beide woorden betekenen precies hetzelfde, het was alleen de voorkeur voor Grieks of voor Hebreeuws die deze keuze in het Nieuwe Testament bepaalde.

“Opstanding van Christus” (brons) van Frederick Hart (1943-1999)

De taalontwikkeling maakte echter dat Jezus de Christus (Jezus de Gezalfde) langzaamaan als één naam ingeburgerd raakte, in de vorm van Jezus Christus. Het is inderdaad pas in Handelingen dat we het voor het eerst in die vorm lezen, niet in de vier evangelies. Paulus zal het gebruik ervan veralgemenen. Op de duur werd Jezus Christus aangevoeld als een voornaam gevolgd door een achternaam. Zo krijg je op termijn dan de uitleg van een “verschil” tussen Jezus Christus en Jezus de Christus: in het laatste geval wordt opnieuw herinnerd aan de oorspronkelijke betekenis.

Jezus Messias is echter nooit ingeburgerd geraakt, hoewel het taalkundig evengoed had gekund.

 

In het Boek van Mormon

Volgens het Boek van Mormon werd de naam Christus al in de zesde eeuw v.C. bekendgemaakt. De eerste melding is die van Jakob, die de naam Christus van een engel vernam (2 Nephi 10:3). Van dan af gebruikt ook Nephi de naam herhaaldelijk. Nephi verduidelijkt nadien dat de engel ook de voornaam bekendmaakte – volgens “de engel Gods, zal zijn naam Jezus Christus, de Zoon van God, zijn” (2 Nephi 25:19).

Het woord Messias is echter ook in omloop, al vanaf 1 Nephi 10:4, wanneer Lehi getuigt van “de komst van een Messias”. Tot Helaman 8:13 (omstreeks 23 v.C.) wordt de term Messias zo’n dertig keer in de teksten gebruikt als alternatief voor Christus, maar daarna niet meer.

Zowel Christus als Messias komen dus in de vertalingen van het Boek van Mormon voor. Belangrijk is steeds de bedenking dat de eerste Engelse editie ook een vertaling was, van de oorspronkelijke oude tekst. En zo komen we tot de vraag: hoorde het woord Christus, in die Griekse vorm, effectief tot het Nephitisch vocabularium?

Er zijn drie mogelijkheden geopperd:

De eerste stelling is dat beide woorden, het Griekse Christus en het Hebreeuwse Messias, de Nephitische schrijvers bekend waren. Messias kenden ze vanuit hun Hebreeuwse basis. De naam Christus leerden ze door rechtstreekse openbaring. Dat is de hypothetische stelling van onder meer David Sloan: “Een Hebreeuws-sprekende engel onderwees Jakob het Griekse woord Christos. Nephi zette het om in Hervormd-Egyptische tekens; en Joseph Smith vertaalde het in het Engelse woord Christ.[11] Gelijkaardige openbaring maakte ook de voornaam Jezus bekend, en de namen van Johannes en Maria, dus waarom niet Christus? Volgens deze benadering bezigden de Nephitische schrijvers daarna zowel Christus als Messias, voor de afwisseling of volgens persoonlijke voorkeur. Sloan ziet in Nephi’s afwisselend gebruik van zowel Christus als Messias een bewuste chiastische opbouw, waarbij Nephi van de meer algemene term messias naar de concrete persoon van Christus schrijdt.

Een tweede stelling gaat ervan uit dat alleen het woord Messias de Nephieten bekend was. Joseph Smith vertaalde het woord echter afwisselend, soms als Christ en soms als Messiah, en dicteerde het zo, mogelijk zoals het voor zijn ogen verscheen. Dat is de stelling van John Tvedtnes, die meent dat het normaal is dat Joseph Smith Messias veelvuldig door Christus vertaalde of omzette, in overeenstemming met het christelijk taalgebruik in zijn tijd.[12] Voor Tvedtnes en andere mormoonse analisten is het inderdaad onwaarschijnlijk dat het Griekse woord Christos of het Latijnse Christus als zodanig in de letters of tekens van het hervormd Egyptisch op de platen stonden. Een argument voor deze stelling is dat bij de eerste introductie van het woord Christus in het Boek van Mormon er niet bij staat dat het woord Gezalfde betekent, wat je voor een Nephitisch gehoor zou kunnen verwachten als inderdaad het Griekse woord Christos gebruikt zou zijn. De Nephitische kroniekschrijvers spraken Hebreeuws, dus Masiah (Messias) was hun woord om Gezalfde aan te duiden. De engel kondigde dus in het Hebreeuws aan dat de Heiland Jezus de Gezalfde zou heten en zo begrepen Nephi en Jakob het. Hun taal evolueerde wel met de jaren, maar het kon geen Grieks worden. Mormon verwoordt inderdaad het Nephitische taal- en schrijfgebruik als volgt:

En nu, zie, wij hebben deze kroniek volgens onze kennis geschreven met de lettertekens die onder ons de Hervormd- Egyptische worden genoemd, die wij hebben doorgegeven en veranderd volgens onze spreekwijze. En indien onze platen groot genoeg waren geweest, hadden wij in het Hebreeuws geschreven; maar ook het Hebreeuws is door ons veranderd. (Mormon 9:32–33)

Het argument van Tvedtnes wordt enigszins verzwakt door het gebrek aan een lidwoord. Normaal verwacht je bij de introductie van de naam Jezus de Gezalfde, en niet Jezus Gezalfde. Maar ook hier weten we niet of Joseph Smith, vanuit het taalgebruik van zijn tijd, het lidwoord bij de vertaling oversloeg. We vinden immers bij Nephi het gebruik van de Christus met de betekenis de Messias of de Gezalfde: “En zoals ik sprak over het overtuigen van de Joden dat Jezus de ware Christus is, zo moeten ook de andere volken er wel van worden overtuigd dat Jezus de Christus is, de eeuwige God” (2 Nephi 26:12). “De ware Christus” betekent “de ware Gezalfde”. Het is dus mogelijk dat we bij elk voorkomen van het woord Christus in het Boek van Mormon eigenlijk de Christus moeten lezen.

“Jezus en de Samaritaanse vrouw” van Odilon Redon (1840–1916)

Een derde stelling is dat de Nephieten toch twee verschillende woorden gebruikten, waarvan het ene alvast Messias, naast een ander, eigen Hebreeuws equivalent voor Christus. Dat laatste vertaalde Joseph Smith dan systematisch door Christ. Hugh Nibley is die stelling toegedaan, onder meer op basis van een Nieuwtestamentisch argument. De Samaritaanse vrouw die Jezus aanspreekt bij de bron van Jakob zegt: “Ik weet dat de Messias komt Die Christus genoemd wordt”. Nibley veronderstelt dat de vrouw een andere term dan Christus gebruikte, want het Griekse woord moet haar onbekend geweest zijn. In het achteraf genoteerde verhaal is dan het woord Christus in de plaats gekomen. Alternatieve namen voor de Messias zijn inderdaad gebruikelijk, ook in het Boek van Mormon:[13] Maker, Lam, Hoofd, Echtgenoot… – “en men noemt zijn naam Wonderbaar, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst” (2 Nephi 19:6, naar Jesaja 9). Een andere term, in het Hebreeuws, met een semantische waarde gelijk aan die van Christus, is dus mogelijk.

Noot over de voornaam Jezus:  Nephi was de eerste die de voornaam Jezus aangaf (2 Nephi 25:19, ook nog een paar keer in 2 Nephi 26, 31 en 33). In zijn afscheidswoorden, waar liefde primeert, komt hij zelfs tot het intieme “mijn Jezus” (2 Nephi 33:6). Ook Jakob gebruikt de voornaam zonder de titel Christus: “zodat wij waarlijk kunnen gebieden in de naam van Jezus” (Jakob 4:6). Maar dan verdwijnt “Jezus” gedurende vierhonderd jaar uit de geschriften. Koning Benjamin maakt de naam opnieuw bekend, in het kader van een nieuwe openbaring: “En de dingen die ik u zal vertellen, zijn mij bekendgemaakt door een engel Gods (…) En Hij zal Jezus Christus heten, de Zoon van God” (Mosiah 3:2, 8).

 

5 – De uitdrukking “mijn kleren van uw bloed te kunnen reinigen”

Het reinigen van bloed uit de kleren is een ritueel in de wet van Mozes, als gevolg van het offeren van dieren. Na het doden van het dier moet de priester “zijn vinger in een deel van het bloed dopen en dat zeven keer sprenkelen voor het aangezicht van de HEERE, namelijk vóór het voorhangsel … En al het overige bloed moet hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar” (Leviticus 4:6–7). Meer dan eens spatte bij dit ritueel wat bloed op de kleren van de priester. Ook dat is voorzien in de wet: “En als een deel van het bloed ervan op de kleding spat, moet u datgene waarop hij het gespat heeft, op een heilige plaats wassen” (Leviticus 6:27). De Nephieten moeten dit gewend geweest zijn. Ook bij deze gelegenheid van Benjamin’s toespraak werd er geofferd: “En zij namen ook van de eerstelingen van hun kudden mee om offeranden en brandoffers te offeren volgens de wet van Mozes” (2:3). Naast de fysieke realiteit van het reinigen door de kleren te wassen, symboliseert dat zuiveren ook een reiniging van het onbetamelijke. De vlekken op de kleren staan voor zonden. Koning Benjamin voelt zich verantwoordelijk voor zijn volk en hun zonden. Slechts door zijn prediking en zijn oproep toe bekering kan hij die verantwoordelijkheid aan de mensen zelf overdragen, wat hij van bij de aanvang van zijn toespraak vermeldt: “…zo heb ik u dan heden bijeen laten komen, opdat ik schuldeloos word bevonden en uw bloed niet over mij komt … Ik zeg u dat ik u bijeen heb laten komen om mijn klederen van uw bloed te kunnen reinigen” (2:27–28). Ook andere profeten in het Boek van Mormon gebruiken het beeld als deel van prediking, zoals Jakob (2 Nephi 9:44; Jakob 1:19), Alma Alma 5:21–22); Mormon (Mormon 9:35) en Moroni (Ether 12:38).

 

6 – De natuurlijke mens is een vijand van God

De lange zin in Mosiah 3:19 is een van de vaak geciteerde uit het Boek van Mormon.

Want de natuurlijke mens is een vijand van God, en is dat vanaf de val van Adam geweest, en zal dat voor eeuwig en altijd zijn, tenzij hij zich overgeeft aan de ingevingen van de Heilige Geest en de natuurlijke mens aflegt en een heilige wordt door de verzoening van Christus, de Heer, en wordt als een kind: onderworpen, zachtmoedig, ootmoedig, geduldig, vol liefde, gewillig zich te onderwerpen aan alles wat de Heer goeddunkt hem op te leggen, ja, zoals een kind zich aan zijn vader onderwerpt.

Wat is een “natuurlijke mens”? Wat zijn verschillende betekenissen van “natuurlijk” in de Schriften en in leringen van profeten? Is elke mens per definitie zo slecht dat hij als vijand van God gebrandmerkt moet worden? De antwoorden hangen af van de context en de invalshoeken.

Het woord “natuurlijk” in het Boek van Mormon

In het Boek van Mormon wordt het woord natuurlijk alleen maar polariserend gebruikt, dus in tegenstelling tot iets anders. Het kan, volgens de context en de bedoeling van de spreker, zowel naar iets goeds als naar iets slechts verwijzen en contrasteert dan met het andere.

Bij Nephi en Jakob komt het woord natuurlijk alleen maar in positieve zin voor. De “natuurlijke takken” van de olijfboom zijn diegene die het dichtst bij hun goede bron staan. Het zijn de natuurlijke takken die de Heer voor zich wil behouden (Jakob 5:13). En de vrucht die goed is, is die “zoals de natuurlijke vrucht” is (vers 17). De heer wil “natuurlijke vruchten” telen, die “goed zijn en veel kostbaarder dan alle andere vruchten” (vers 61).

Meer dan vierhonderd jaar later verschijnt het woord natuurlijk opnieuw, nu in de toespraak van koning Benjamin. Die wendt het woord in een negatieve betekenis aan: de natuurlijke mens is een vijand van God.

Enkele decennia later gebruikt Alma de jongere het woord weer enigszins anders, als de terugkeer naar oorspronkelijkheid, in twee mogelijke richtingen:

Daarom zullen alle dingen tot hun juiste orde worden hersteld, ieder ding tot zijn natuurlijke gedaante — sterfelijkheid opgewekt tot onsterfelijkheid, verderfelijkheid tot onverderfelijkheid — opgewekt tot eindeloos geluk om het koninkrijk Gods te beërven, of tot eindeloze ellende om het koninkrijk des duivels te beërven, de een aan de ene zijde, de ander aan de andere zijde. (Alma 41:4).[14]

Iets verder gebruikt Alma de term in de negatieve zin van vleselijk:

En nu, mijn zoon, allen die in een natuurlijke staat verkeren, of liever gezegd, in een vleselijke staat, bevinden zich in de gal van bitterheid en in de boeien der ongerechtigheid. (vers 11)

De verbetering in “liever gezegd” wijst erop dat Alma bewust is van de dubbele betekenis van natuurlijk. Daarom verduidelijkt hij dat hij hier naar het negatieve luik vleselijk verwijst. Onmiddellijk daarna vermeldt Alma opnieuw de twee richtingen waarin “herstelling” tot de natuurlijke staat terugvoert:

En nu, zie, is de betekenis van het woord herstelling iets uit een natuurlijke staat te halen en het in een onnatuurlijke staat te plaatsen, of het in een staat te plaatsen die tegenovergesteld is aan zijn natuur? O, mijn zoon, dat is niet het geval; want de betekenis van het woord herstelling is kwaad wederom voor kwaad terug te krijgen, of vleselijk voor vleselijk, of duivels voor duivels — goed voor wat goed is; rechtvaardig voor wat rechtvaardig is; rechtmatig voor wat rechtmatig is; barmhartig voor wat barmhartig is. (verzen 12–13)

Algemeen gezien betekent natuurlijk dus de oorspronkelijke aard of het beginpunt van iets. Men kan het beginpunt echter volgens periode zien. De verste oorsprong van de mens ligt bij God en daar was hij natuurlijk goed. Zijn proeftijd in het lichaam begint op aarde wanneer hij toerekeningsvatbaar voor zijn zonden wordt, en dan wordt zijn natuur anders (zie hierna, in het kader van de val).

De enige andere plaats waar het woord natuurlijk nog een keer voorkomt is wanneer Ammon, zoon van Mosiah II, vaststelt dat de heerlijkheid Gods koning Lamoni’s “natuurlijke lichaam had overweldigd”, waardoor hij “in God was weggevoerd” (Alma 19:6). Daar gaat natuurlijk dus om de aardse lichamelijkheid in tegenstelling tot de geest, maar zonder waarde-oordeel.

Daarna komt het woord niet meer voor in het Boek van Mormon.

“Natuurlijk” in het kader van de val

De negatieve betekenis van natuurlijk hangt samen met de val van Adam. Elder Bruce R. McConkie verwoordde het als volgt:

“Adam viel. We weten dat deze val door overtreding kwam, dat Adam de wet van God brak, sterfelijk werd, en dus onderhevig werd aan zonde en ziekte en aan alle euvelen van de sterfelijkheid. De gevolgen van zijn pal gingen over op al zijn nakomelingen; allen erfden een gevallen staat, een staat van sterfelijkheid, een staat waarin geestelijke en tijdelijke dood overheersen. In die staat zondigen alle mensen. Allen zijn verloren. Allen zijn gevallen. De geestelijke dood geldt voor alle mensen wanneer zij toerekeningsvatbaar worden voor hun eigen zonden. Zij zijn uit de tegenwoordigheid van God verbannen. Het is over deze mensen dat de Schriften spreken wanneer ze zeggen dat de natuurlijke mens een vijand van God is.”[15]

Dit betekent echter niet dat de mens in wezen slecht is. Koning Benjamin zelf nuanceert het meteen:

Want de natuurlijke mens is een vijand van God, en is dat vanaf de val van Adam geweest, en zal dat voor eeuwig en altijd zijn, tenzij hij zich overgeeft aan de ingevingen van de Heilige Geest en de natuurlijke mens aflegt en een heilige wordt door de verzoening van Christus, de Heer, en wordt als een kind. (Mosiah 3:19)

Het gaat dus om een periode in het menselijk bestaan. Voor elk individu hangt de lengte van die periode af van een bewuste keuze. Om het hierboven vermelde vers van Alma te vervolledigen:

En nu, mijn zoon, allen die in een natuurlijke staat verkeren, of liever gezegd, in een vleselijke staat, bevinden zich in de gal van bitterheid en in de boeien der ongerechtigheid; zij zijn zonder God in de wereld en hebben zich tegen de aard van God gekeerd. (Alma 41:11)

Ook Abinadi, een paar decennia voor Benjamin’s toespraak, stelt dat vrije keuze de vijandelijke staat bepaalt: de val was er de oorzaak van

dat het gehele mensdom vleselijk, zinnelijk en duivels werd, het kwade van het goede kon onderscheiden en zich aan de duivel onderwierp. … Bedenkt echter dat hij die blijft volharden in zijn eigen vleselijke natuur en doorgaat op de wegen van de zonde en opstand tegen God, in zijn gevallen staat blijft, en de duivel heeft alle macht over hem. (Mosiah 16:3–5)

De nuance is belangrijk want een nadruk op de inherente, “natuurlijke” slechtheid van de mens wijzigt het perspectief. De mensen zijn niet natuurlijk slecht door de val van Adam, maar, zoals Elder McConkie het uitdrukt, worden zij als natuurlijke mens beschouwd, “wanneer zij toerekeningsvatbaar worden voor hun eigen zonden”. Dat verklaart het geloofsartikel dat Joseph Smith meteen al als tweede vermeldde: “Wij geloven dat de mens zal worden gestraft voor zijn eigen zonden en niet voor Adams overtreding.”

Het onderwerp heeft een grote leerstellige betekenis. Een aantal christelijke tendensen belijden immers in hun theologie een fundamenteel negatieve visie op de mens. Zij beroepen zich daartoe vooral op een aantal passages in de brieven van Paulus. Van katholieke zijde benadrukte vooral Augustinus de absolute slechtheid van de mens en de oneindige breuk tussen God en mens. Van protestantse zijde zou Calvijn, of tenminste navolgers van Calvijn, een somber doemdenken op het christendom drukken. Erfzonde, voorbestemming en loutere afhankelijkheid van genade zorgden voor een retoriek zonder veel hoop op redding. Voer voor doempredikers.

Picasso_Kind met duif_S“Kind met duif” van Pablo Picasso (1881–1973)

Het mormonisme is echter een enorm bevrijdende en positieve godsdienst. De gevallen mens blijft vanuit zijn oorspronkelijke natuur een letterlijk kind van God met het potentieel om zoals Hem te worden. Dat is een van de meest beklemtoonde boodschappen van de kerk. Ook de onschuld en zuiverheid van kleine kinderen (wat koning Benjamin in zijn toespraak herhaaldelijk meldt) bevestigt die visie van de oorspronkelijke aard – tegenover de infame leer dat kleine kinderen, die als kind sterven, als gevolg van de erfzonde voor eeuwig verloren zijn. De herstelling van de kerk in 1830 bracht de bekeerlingen dan ook in een heel andere sfeer dan die van de dreigende predikanten. Bijna uitdagend verklaarde Brigham Young daarom eens, als antwoord op het christelijk doemdenken over de slechtheid van de mens: “Het is ten volle bewezen in al de openbaringen die God ooit aan de mensheid gegeven heeft, dat zij van nature uit liefde en gerechtigheid bewonderen, en rechtvaardigheid en waarheid meer dan dat zij het kwade doen … De natuurlijke mens is van God”. [16] Uiteraard gaat het om een woordspeling door de positieve betekenis van natuurlijk in de weegschaal te leggen, namelijk ’s mensen oorspronkelijke aard. Elke zondige mens moet wel zijn oorspronkelijke aard terugwinnen door geloof en bekering. De eigenlijke boodschap van koning Benjamin is er dan ook een van hoop: “En zie, ik zeg u indien gij dat doet, gij u altijd zult verblijden en met de liefde Gods vervuld zult zijn, en altijd vergeving van uw zonden zult behouden; en gij zult toenemen in de kennis der heerlijkheid van Hem die u heeft geschapen, ofwel in de kennis van hetgeen juist en waar is” (Mosiah 4:12).

 

7 – Gestructureerd lezen

Door studie van de koperen platen, en mogelijk ook van de inhoud van de kleine platen, beheerst koning Benjamin de Hebreeuwse stijlfiguren die we vroeger besproken hebben:
– Chiasme, contrast en herhalingsparafrase: zie hier.
– Opsomming: zie hier.
– Voorzetsel-uitdrukkingen: zie hier.

Het is echter ook mogelijk dat een sterk opgeleide kroniekschrijver na hem, zoals Alma de jongere (een meester in literaire kunde), deze teksten later opnieuw stilistisch uitgeschreven heeft.

Bij klasgebruik voor kaders met tekstpatronen: klik op de kader voor een vergrote weergave die je voor een kleine groep vanaf het scherm kunt tonen of voor een grote groep kunt projecteren. Lees deze patronen met een korte pauze na elke lijn om zo het oude ritme van liturgisch voorlezen op te wekken.

Mosiah 1         Koning Benjamin bereidt de overdracht aan Mosiah II voor

1-8                   Koning Benjamin leert zijn drie zoons over het belang van de kronieken.

9-18                 Overdracht van gezag en van de kronieken aan Mosiah.

Aankondiging van de afscheidstoespraak van koning Benjamin aan het volk.

De overgang van hoofdstuk 1 naar 2 (een verdeling die Orson Pratt in 1879 maakte) scheidt het hebraïsme van het herhalingspatroon. Deze verzen horen bij elkaar:

L15_1_Mosiah1-18

Mosiah 2         De toespraak van koning Benjamin

De toespraak zelf is een aaneenschakeling van kleine chiasmen die voortdurend in elkaar grijpen  om een sterke, logische gedachtegang te vormen.

De gedachtegang is dikwijls gebaseerd op redeneringen:

  • als voorwaarde: indien… , dan …
  • als reden: daarom… want…
  • als vergelijking: zoals… zoals…

1-8                   Voorbereidingen voor dit “Loofhuttenfeest”. Zie hierboven.

L15_2_Mosiah2-5

L15_3_Mosiah2-5

9-19                 Thema: dienst en dienen

  • als koning heb ik alles gedaan om u te dienen
  • gij ook moet elkaar dienen = dienst van God

vers 17 – dit thema van de sociale dimensie van het evangelie zal koning Benjamin met veel details uitwerken in Mosiah 4:13-28.

20-26                Thema: wij zijn alles aan God verschuldigd

Reeks kleine chiasmen in Mosiah 2:26 en 27

27-30                Thema: de redenen van de samenkomst

  • opdat ik vlekkeloos moge worden bevonden (door het feit dat ik gewaarschuwd heb)
  • om troonsafstand te doen en Mosiah als nieuwe koning aan te kondigen

31-41                Thema: vermaningen

  • bewaart de geboden
  • wie de geboden niet onderhoudt, zal er de gevolgen van dragen
  • wie de geboden wél onderhoudt, zal gezegend worden

L15_4_Mosiah2-31

Mosiah 3         Vervolg van de toespraak: Christus, het verzoeningswerk, het oordeel

1-4                   Inleiding: de inhoud van de profetie is geopenbaard door een engel

L15_5_Mosiah3-1

5-10                 Profetie over Christus

  • hij zal onder mensen in een stoffelijk hulsel wonen
  • wonderen doen… verleidingen doorstaan
  • ze zullen hem geselen en kruisigen
  • de derde dag zal hij opstaan uit de doden

11-23                Over de verzoening

11                              ook toepasselijk op wie zonder kennis van het evangelie is gestorven of op wie onwetend heeft gezondigd

12                  bekering en geloof noodzakelijk

13                              profeten vanouds maakten het evangelie reeds bekend

14-15                          omdat het godsvolk hardnekkig was, werd de wet van Mozes als voorbereiding gegeven

16                              ook kleine kinderen worden zalig dank zij de verzoening

17                              het gebeurt alleen in en door de naam van Christus

 

L15_6_Mosiah3-18

24-27                Over het oordeel: ernstige waarschuwingen

 

Voetnoten

[1]    1 Nephi 4:15–16; 5:11; 13:23; voor Zenos, zie 1 Nephi 19:11–17; 22:15–20; Jacob 5; Alma 33:3–11; voor Zenock, zie Alma 33:15–17; 3 Nephi 10:14–16; voor Ezias, zie Helaman 8:18–20; voor Neum, zie 1 Nephi 19:10.

[2]    Sidney B. Sperry, Answers to Book of Mormon Questions (Salt Lake City: Bookcraft, 1967), 43–44.

[3]    Zie Gary L. Sturgess, “The Book of Mosiah: Thoughts about Its Structure, Purposes, Themes, and Authorship,” Journal of Book of Mormon Studies 4, no. 2 (1995): 107–135. Voor de benoeming van het boek Mosiah door Joseph Smith en Oliver Cowdery verwijst Sturgess ook naar FARMS staff, Book of Mormon Critical Text: A Tool for Scholarly Reference (Provo, Utah: FARMS, 1986).

[4]    John W. Welch, “Criteria for Identifying and Evaluating the Presence of Chiasmus,” Journal of the Book of Mormon and Other Restoration Scripture 4, no. 2 (1995): 1–14.

[5]    Gary L. Sturgess, “The Book of Mosiah: Thoughts about Its Structure, Purposes, Themes, and Authorship,” Journal of Book of Mormon Studies 4, no. 2 (1995): 107–135

[6]    John A. Tvedtnes, “King Benjamin and the Feast of Tabernacles,” in By Study and Also by Faith, ed. John M. Lundquist and Stephen D. Ricks (Salt Lake City: Deseret Book and FARMS, 1988), 2:197-237.

[7]    Daniel Peterson, “Defending the Faith: October’s Feast of Tabernacles,” in Deseret News, 2 October 2014.

[8]    Zie ook John W. Welch, Terry L. Szink, a.o., “Upon the Tower of Benjamin,” Insights (August 1995): 2.

[9]    Zie voor meer details Stephen D. Ricks, “A Note on Family Structure in Mosiah 2:5,” Interpreter: A Journal of Mormon Scripture 6 (2013), 9–10.

[10]  Zie ook Stephen D. Ricks , “The Treaty/Covenant Pattern in King Benjamin’s Address (Mosiah 1-6),” Brigham Young University Studies 24, no. 2  (1984): 151–162.

[11]  David E. Sloan, “Nephi’s Convincing of Christ through Chiasmus: Plain and Precious Persuading from a Prophet of God,” Journal of Book of Mormon Studies 6, no. 2 (1997): 67–98 (73, note 26).

[12]  John A. Tvedtnes, “Review of The Use of the Old Testament in the Book of Mormon, by Wesley P. Walters,” Review of Books on the Book of Mormon 4, no. 1 (1992), 220-234.

[13]  Susan Ward Easton, “Names of Christ In The Book of Mormon,” Ensign (July 1978), 60–61.

[14] Noot over vertaling: natuurlijke gedaante is de huidige Nederlandse weergave van het Engelse natural frame; de vroegere Nederlandse vertaling gaf natuurlijke bouwwijze.

[15] Bruce R. McConkie, The Promised Messiah (Salt Lake Ciry: Deseret Book, 1978), 244, 349–350. Geciteerd in Robert L. Millet, “The Natural Man: An Enemy to God,” in A Book of Mormon Treasury: Gospel Insights from General Authorities and Religious Educators (Salt Lake Ciry: Deseret Book, 2003), 203-222 (207).

[16] Brigham Young, Remarks, 15 June 1862, Journal of Discourses, Volume 9, p. 305.

Om terug te keren:

1 – Deiningen in evangeliekennis van Lehi tot koning Benjamin
2 – Het boek Mosiah: een ongewoon boek, eerst zonder titel
3 – Koning Benjamin’s samenkomst en het Loofhuttenfeest
4 – Gebruikten de Nephieten het woord “Christus”?
5 – De uitdrukking “mijn kleren van uw bloed te kunnen reinigen”
6 – De natuurlijke mens is een vijand van God
7 – Gestructureerd lezen