“Zij leerden met gezag van God”
1 – Verloop van de hoofdstukken
2 – Stijl en auteurschap van de onderdelen
3 – Lamanieten: over wie hebben we het?
4 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen
5 – Gestructureerd lezen
Lees de bestudeerde hoofdstukken hier.
Vanaf Alma 17 beginnen een aantal hoofdstukken met aparte, maar toch verweven verhalen die zich onder de Lamanieten afspelen over een periode van veertien jaar, van omstreeks 91 tot 77 v.C. Het beginpunt was het verlangen van de vier zonen van koning Mosiah — Ammon, Aäron, Omner en Himni — om onder de Lamanieten te gaan prediken (Mosiah 28). Ze vertrokken “in het eerste jaar der rechters” (Alma 17:6). Die periode van veertien jaar loopt dus op het eerste zicht gelijk met de belevenissen van Alma, vanaf zijn aanstelling als opperrechter, zijn acht à negen jaar in die functie, en vervolgens zijn predikingswerk in en buiten Zarahemla. De aanknoping gebeurt wanneer Alma, na die veertien jaar, de vier zonen van Mosiah op hun terugweg naar Zarahemla weerziet (Alma 17:1–3).
1 – Verloop van de hoofdstukken
Om de analyse coherent te houden, gaan we even verder dan de hoofdstukken 17 tot 22 die het curriculum voor deze les voorziet. We blikken tot en met hoofdstuk 27, dat het zendingswerk van de zonen van Mosiah onder de Lamanieten afrondt. Dat werk kunnen we als volgt groeperen.
- Ammon in de landen Ishmaël en Middoni. Hoofdstukken 17 tot 20 verhalen de lotgevallen van Ammon in het Lamanieten-land Ishmaël (ten onrechte als Ismaël gespeld in de huidige versie van het Boek van Mormon). Koning Lamoni, die over het land Ishmaël regeert, wordt bekeerd. Daarna trekt Ammon naar het land Middoni, als gevolg van een openbaring die hem bekendmaakte dat “uw broeder Aäron, en ook Muloki en Ammah in de gevangenis zitten” (20:2). Muloki en Ammah zijn voorheen nooit vermeld, maar blijken medezendelingen te zijn. Onderweg naar Middoni vindt de dramatische ontmoeting met de vader van koning Lamoni plaats. In Middoni bewerkstelligt Ammon Aäron’s bevrijding, waarna hij terugkeert om zijn werk in Ishmaël samen met koning Lamoni verder te zetten.
- Aäron in de landen Jeruzalem, Middoni en Nephi. Hoofdstuk 21 zet de lezer weer even terug in de tijd, in 91 v.C., en verhaalt de lotgevallen van een andere zoon van Mosiah, Aäron, die eerst naar het land Jeruzalem gaat. Op zijn verdere weg ontmoet hij Muloki en Ammah, andere zendelingen, met wie hij naar het land Middoni trekt. Daar worden de zendelingen gevangen gezet, tot het punt van hun bevrijding met de hulp van Ammon. In hoofdstuk 22 volgen we Aäron en zijn medezendelingen naar het land Nephi, waar de koning, vader van Lamoni, bekeerd wordt.
- De vier broers in meer landen. In hoofdstuk 23 breidt de bekering onder de Lamanieten zich uit, nu beschreven vanuit het gezamenlijk werk van de vier broers, in verschillende landen en steden van de Lamanieten. De bekeerde Lamanieten noemen zichzelf Anti-Nephi-Lehieten. Hoofdstukken 24 en 25 verhalen de groeiende strijd tussen hen en onbekeerde Lamanieten, aangevuurd door sinds lang overgelopen Nephieten, namelijk Amalekieten en Amulonieten. Uiteindelijk blijkt die strijd de kerk te verstevigen. Hoofdstuk 26 bevat een roemrede van Ammon over het verrichtte zendingswerk.
- Terugkeer naar Zarahemla. Hoofdstuk 27 getuigt van herhaalde pogingen van de Lamanieten om de pacifistische Anti-Nephi-Lehieten te vernietigen. Ammon voert hen daarop naar Zarahemla, waar zij als “volk van Ammon” het land Jershon mogen bezitten. Hun kenmerk is absoluut pacifisme, zelfs niet uit zelfverdediging.
2 – Stijl en auteurschap van de onderdelen
Deze hoofdstukken zijn om verschillende redenen merkwaardig.
Meerlagig in de tijd
Stijl en auteurschap
Meerlagig in de tijd
Niet alleen het geheel van de verslagen vormt een terugblik van veertien jaar ten overstaan van de vorige hoofdstukken, maar ook intern lopen sommige stukken vooruit op wat nadien nog verteld moet worden. Zo begint het geheel bij zijn eindpunt, wanneer Alma de zonen van Mosiah opnieuw ontmoet. Zo lezen we over de bevrijding van Aäron uit de gevangenis in Middoni, terwijl we nog niet weten hoe hij daar beland is. Dergelijke meerlagige geschriften ontstaan uit het samenbrengen van diverse bronnen, wat hier inderdaad het geval is: de beschrijving van wat de ene doet komt qua tijdsverloop dichter, terwijl de beschrijving van wat de andere ondertussen gedaan heeft nog moet volgen. Daar komt dan nog bovenop dat delen van de beschrijving vermoedelijk samenvattingen zijn van de hand van Mormon, meer dan vier eeuwen later.
De correcte logica van al die delen illustreert de authenticiteit ervan.
Stijl en auteurschap
Welke auteur welke delen van hoofdstukken 17 tot 27 geschreven heeft is niet met zekerheid te achterhalen, maar er zijn wel grote stijlbreuken, wat op meerdere auteurs wijst. Als kandidaten tellen (a) een of meerdere zonen van Mosiah, die dus later zelf hun belevenissen hebben genoteerd; (b) Alma die het allemaal van hen verneemt en ook verantwoordelijk is voor kronieken; (c) Mormon die nog veel later de geschiedenis samenvat. Wie kunnen we op welk punt onderscheiden?
Sommige delen zijn beheerst samenvattend, mogelijk van de latere hand van Mormon of van Alma, tijdgenoot van de zonen van Mosiah (het blijft immers Alma’s boek). Die samenvattende benadering typeert alvast de aanvang van hoofdstuk 17 (tot vers 18 of mogelijk 20). Dat onderdeel geeft een heldere situatieschets van de achtergrond, het doel en de omstandigheden. Het houdt echter ook een stereotype veroordeling van de Lamanieten in: een “wild en verstokt en woest volk”, “vadsig” en “vervloekt” (verzen 14-15). Zoiets zouden de zonen van Mosiah nooit geschreven hebben, gelet op hun groot verlangen om de Lamanieten te dienen en uit respect voor de duizenden bekeerlingen. Ook klopt het beeld niet met hun ervaringen met de vrij ontwikkelde en deels verstedelijkte Lamanieten die over synagogen, tempels en heiligdommen beschikken (Alma 23:2). Alma zou tot die stereotypering van Lamanieten geneigd kunnen zijn, gelet op zijn ervaringen als opperrechter in de strijd tegen Lamanieten (Alma 2 en 3). Anderzijds is zijn visie nu die van de hogepriester die vooral mensen tot het geloof wil brengen. De negatieve omschrijving past mogelijk wel bij Mormon’s perspectief, vierhonderd jaar later, wanneer hij de hele geschiedenis overschouwt en veralgemenend over de grote tegenstellingen oordeelt. De discriminerende termen over Lamanieten zijn al sinds Nephi ingeburgerd en meer dan eens herhaald doorheen het Boek van Mormon. Dat kan Mormon’s generalisering verklaren.
Schrijfkunst in de antieke wereld was geen evidentie. Nephi en zijn opvolgers beheersten het vanuit een Egyptische achtergrond (Scribent, rond 1400 v.C., Detroit Institute of Arts)
Na dat beheerst inleidend deel dient het vervolg zich helemaal anders aan — het verhaal van de bekering van koning Lamoni vanaf vers 21 —, in gerekte passages met overbodige details. Zo lezen we over het uiteendrijven van de kudden bij hun drenkplaats, het gejammer van de dienstknechten en het gevecht van Ammon dat resulteert in een buit van afgeslagen armen. Het klinkt als een primaire vertelling uit eerste hand, waarbij de auteur ook nog de gedachten van Ammon en die van zijn tegenstrevers vrij onbeholpen verwoordt. Alleen Ammon kan hier de auteur van geweest zijn (of wie zijn ooggetuigenverslag noteerde). Zijn tekst werd hier dan quasi letterlijk overgenomen. De drie volgende hoofdstukken, 18 tot 20, gaan in die trend verder, met gedetailleerde dialogen en een gerekte voortgang van het verhaal. De soms naïef-klinkende vertelstijl verraadt gebrek aan schrijfervaring en staat mijlenver van Alma’s robuuste retoriek of Mormon’s synthetisch schrijven. Mogelijk werd deze primaire vertelling zo behouden uit respect voor de persoonlijke inbreng van Ammon. Ook is het zo dat gebeurtenissen met goddelijke ervaringen, zoals het bekeringsverhaal van Lamoni, moeilijk samen te vatten zijn. Mogelijk lieten Alma of Mormon het ook om die reden grotendeels onaangeroerd.
Vanaf hoofdstuk 21 verandert de invalshoek met het verslag van Aäron’s zendingswerk. De stijl is opnieuw beheerst samenvattend, met berekend behoud van slechts één incident, namelijk de korte dialoog tussen Aäron en een aanhanger van Nehor (verzen 5–8). Maar de sobere manier om die dialoog er tussen te lassen past perfect in het verhaal. Het verschilt grondig van de opgerekte dialogen van Ammon met Lamoni. De tekst loopt soepel verder om het verder bekeringswerk van Aäron en de zijnen kort te schetsen. Vanaf vers 14 komen de verhaallijnen van Ammon en van Aäron naadloos samen en vloeien over in een gedoseerde résumé van hun activiteiten, eerst van Aäron (verzen 15–17), dan van Ammon (verzen 18–23).
Hoofdstuk 22 begint met een kordate schakelzin en een “wij” als auteursonderwerp: “Welnu, terwijl Ammon het volk van Lamoni aldus voortdurend leerde, keren wij terug naar het verslag van Aäron en zijn broeders”. We lezen er de hand van Alma of van Mormon in. Maar vanaf dan begint weer een eerder primaire vertelling met een dialoog tussen Aäron en de koning, gevolgd door zijn gebed, zijn prosternatie, details over het optreden van de dienstknechten en de koningin, inclusief aanhalingen van hun woorden. Het is minder lijvig dan het verslag van Ammon in hoofdstukken 17 tot 21, maar behoudt een eigen, narratieve stijl. De bron kan niet anders dan een persoonlijk verslag van Aäron zijn of van iemand uit zijn directe omgeving als ooggetuige.
Naar het einde van hoofdstuk 22 (vanaf vers 27) volgt echter een geografische uitweiding, vrij technisch, die een synthetisch-schrijvend auteur verraadt, Alma of Mormon. Het doet denken aan de didactische inlassing over het Nephitisch rekensysteem in hoofdstuk 11. De reden ertoe is logisch: de koning liet een bevel uitgaan “door het gehele land”, wat dan om die geografische uitleg vraagt. Het geeft de kroniekschrijver de nuttige gelegenheid om een onderscheid te maken tussen de meer ontwikkelde Lamanitische landsdelen en de “wildernis”, waar alsnog “het luiste deel der Lamanieten” in tenten leeft. Strategisch noodzakelijke correctie in het verhaal, want de Lamanieten zijn tot nu toe altijd veralgemeend voorgesteld als wild, woest en bloeddorstig. De succesvolle zending onder zoveel redelijke Lamanieten vroeg om dat stereotiepe plaatje bij te stellen.
Op het einde van dit onderdeel volgt opnieuw een schakelzin, nu met een “ik” als auteur: “En nu, nadat ik dit heb verteld, keer ik terug naar het verslag van Ammon en Aäron, Omner en Himni, en hun broeders” (22:35). Noteer dat we over de voorafgaandelijke aparte zending van Omner en Himni niets vernomen hebben, hoewel ook elk van die twee “zijns weegs” was gegaan (Alma 17:13). De volgende hoofdstukken, 23 tot 27, blijven beheerst samenvattend, met twee tussengelaste en mooi afgelijnde toespraken, die van koning Anti-Nephi-Lehi (24:7–16) en die van Ammon (heel het hoofdstuk 26). Die inlassingen van volledige toespraken lijken een bewuste keuze van de samenvatter, zoals ook voorheen al is voorgevallen bij toespraken van Jakob, Abinadi, koning Benjamin en koning Mosiah II.
In de ongelijke delen zelf van de hoofdstukken 17 tot 27 zit dus een coherente lijn als men de uiteenlopende bronnen in aanmerking neemt. Het steunt de authenticiteit van het Boek van Mormon.
3 – Lamanieten: over wie hebben we het?
Hoofdstukken 17 tot 27 van Alma focussen op Lamanieten, die vaak stereotiep voorgestelde groep van “de slechten” in het Boek van Mormon. Het succesvolle zendingswerk van de zonen van koning Mosiah onder de Lamanieten verplicht om die stereotypen bij te stellen. Gelegenheid om wat gedetailleerder in te gaan op het profiel van Lamanieten, vanaf Nephi’s tijd tot het punt waar we nu gekomen zijn.
Verzamelnaam voor diverse bevolkingsgroepen
Oorspronkelijke betekenis en distributie over macro-lijnen
Demonisering van het nageslacht van Laman en Lemuël
De globale tegenstelling Lamanieten – Nephieten
Bitsige of billijke beoordelaars
De talrijke vermengingen doorheen de eeuwen
Amulonieten, Amlicieten, Amalekieten en Zoramieten
Verzamelnaam voor diverse bevolkingsgroepen
Het kan bevreemdend lijken dat de ene keer Lamanieten als halfnaakte, rauw vlees etende wilden worden voorgesteld (Enos 1:20), en de andere keer als ontwikkelde bevolkingsgroepen die in steden wonen met hun eigen synagogen, tempels en heiligdommen (Alma 23:1-4). Toch is dit makkelijk te verklaren. “Lamanieten” is een verzamelnaam voor disparate bevolkingen op erg uiteenlopende momenten over een tijdslijn van duizend jaar. Bepaalde groepen Lamanieten hadden qua cultuur, religie en interactie niets te maken met groepen op andere plaatsen of uit andere eeuwen. Bepaalde groepen waren in de loop der jaren diep verweven met Nephitische inbreng. En binnen elke groep bestond ongetwijfeld evenveel variatie als die in onze eigen nabije samenleving geldt. “Welnu, het luiste deel der Lamanieten leefde in de wildernis en woonde in tenten”, terwijl anderen grote steden hadden gebouwd (Alma 22:28).
We kunnen het enigszins vergelijken met onze eigen Lage Landen — een oppervlakte allicht zo groot als waarin hele Boek van Mormon zich afspeelt (zie hier de uitleg in les 17 over het “beperkt geografisch model”). In de Lage Landen waren de volksbewegingen en ontwikkelingen even disparaat over een periode van duizend jaar, bijvoorbeeld tussen de vijfde en de vijftiende eeuw.
Het is ook aan scribenten uit die eeuwen te danken dat we de geschiedenis van onze voorouders kennen (ivoren boekomslag, 9de eeuw, Kunsthistorisch Museum Wenen)
Onze vijfde eeuw begon bij pre-christelijke “barbaren” met Romeinse restanten — Franken, Friezen en Saksen in het noorden, Merovingers en Allemannen in het zuiden, verdeeld over tientallen andere stammen — en langzaamaan “bekeerd” in golven van kerstening, om ons, althans op papier, in de achtste eeuw als Karolingers te verenigen; dan volgden Noormannen, feodale versnippering, kloosters en steden, Boergondische overheersing, maar ook plunderende roverbendes, hongersnoden, pestepidemieën en een Honderdjarige oorlog, naast talloze kleinere conflicten. Isolementen wisselden af met coalities en handelsverkeer. Op één generatie konden op gelijk welke plaats vele dingen omslaan.
Een vergelijkbare dynamiek zal ook wel de wereld van Nephieten en Lamanieten gekenmerkt hebben. Daarenboven, net zoals nu nog in delen van Afrika of Latijns-Amerika, konden “primitieve” stammen niet ver van meer “ontwikkelde” groepen leven. Het is vanuit een besef van die voortdurend evoluerende mozaïek dat we de contacten en conflicten tussen de bevolkingsgroepen in het Boek van Mormon beter kunnen vatten.
Oorspronkelijke betekenis en distributie over macro-lijnen
De eerste betekenis van “Laman-ieten” is genetisch: Lamanieten zijn letterlijke afstammelingen van Laman, de oudste zoon van Lehi. Een “zuivere Lamaniet” is wie zijn stamboom naar Laman kan terugvoeren (allicht vooral via mannelijke lijn). Een paar keer verwijst het Boek van Mormon naar personen die aan dat criterium beantwoorden (Alma 24:29; 55:4). Opvallend is de vermelding bij de heldhaftige “tweeduizend jonge zonen”, dat zij “afstammelingen zijn van Laman, die de oudste zoon van onze vader Lehi was” (Alma 56:3).
In diezelfde zin zijn “zuivere Nephieten” rechtstreekse afstammelingen van Nephi, en ook dat wordt als referte gebezigd, bijvoorbeeld voor Alma de oudere (Mosiah 17:2) of voor de verder onbekende Aminadi (Alma 10:3). Het is ook een criterium voor Nephitisch koningschap (Mosiah 25:13). Ook Mormon, de samenvattende kroniekschrijver, bevestigt dat hij een “zuivere afstammeling van Lehi” en van diens zoon Nephi is (3 Nephi 5:20; Mormon 1:5).
Nog steeds in diezelfde zin gelden nog vijf andere namen van het eerste uur als historische referte voor afstamming. Naast Laman en Nephi zijn dat vooreerst drie andere zonen van Lehi, namelijk Lemuël, Jakob en Jozef. Van Sam weten we wel dat hij een gezin had (2 Nephi 5:6), maar mogelijk geen verdere afstamming (of enkel dochters). Twee andere namen verwijzen naar mannen die zich al sinds Jeruzalem bij de groep aansloten: Ishmaël als gezinshoofd met eigen zonen en dochters, en Zoram, een dienstknecht die met de oudste dochter van Ishmaël huwde. Deze zeven “stamvaders” gaven hun naam aan de zogenaamde macro-lijnen (zie hier in les 20): Lamanieten, Lemuëlieten, Nephieten, Jakobieten, Jozefieten, Ishmaëlieten en Zoramieten. Die namen gelden als ankerpunten voor afstamming (Jakob 1:13–14) of identiteit (4 Nephi 1:36–38). Omdat zowel Lehi als Ishmaël, de twee patriarchen van de oorspronkelijk immigrerende groep, nakomelingen van Jozef waren, en zeer vermoedelijk ook Zoram, voeren alle nakomelingen in de zeven macro-lijnen hun genealogische hoofdlijn terug tot Jozef. Zij horen alle tot het huis Israëls, iets waarvan Nephi en Jakob doordrongen waren.
(klik op het schema voor projectie in klasgebruik)
Demonisering van het nageslacht van Laman en Lemuël
Volgens Nephi — en hij is daarin onze enige bron – waren zijn broers Laman en Lemuël zijn constante tegenstanders, al vanaf het vertrek uit Jeruzalem. Hoofdstukken lang lezen we over incidenten en conflicten. Al vroeg in het Boek van Mormon zette een onverbiddelijke Nephi de toon en voorspelde het lot van “het nageslacht van mijn broeders: …ik zag dat zij, nadat zij in ongeloof waren verkommerd, een donker en weerzinwekkend en walgelijk volk werden, vol luiheid en allerlei gruwelen” (1 Nephi 12:23). Bij de scheiding met zijn eigen groep legde Nephi allesbehalve fraaie woorden in de mond van de Heer, sprekend over de andere groep: “Ik zal maken dat zij weerzinwekkend voor uw volk zullen zijn, tenzij zij zich van hun ongerechtigheden bekeren. En vervloekt zij het nageslacht van hem die zich met hun nageslacht vermengt, want zij zullen met dezelfde vervloeking worden vervloekt. En de Heer sprak het, en het geschiedde”. Met meteen daarop: “En wegens hun vervloeking die op hen rustte, werden zij een lui volk, vol list en streken, dat in de wildernis op roofdieren jaagde” (2 Nephi 5:22-23). In die termen impliceert het dus ook een erfelijke vloek op de kinderen, wat doet denken aan een racistische leer die de kerk thans met klem afwijst. Deze “vervloeking” van een donkere huid werd hier in les 7 besproken.
Net zoals in het Oude Testament, wanneer op Gods bevel volken worden uitgeroeid of de doodstraf uitgevoerd voor overspel, godslastering of valse profetie, zijn dergelijke uitspraken niet letterlijk goddelijk, maar vermengen ze inspiratie met persoonlijke gevoelens en praktijken in hun tijdskader. In dit soort teksten moet men Gods inbreng van menselijke inbreng kunnen scheiden.
Koning Saul moest op Gods bevel, verwoord door de profeet Samuel, het hele volk der Amalekieten uitmoorden, met inbegrip van vrouwen, kinderen en al het vee. Hij deed het, maar spaarde hun koning Agag en het beste van het vee. God veroordeelde Saul ervoor, opnieuw bij monde van de profeet Samuel. “Toen hakte Samuel Agag in stukken, voor het aangezicht van de Heer in Gilgal”(1 Samuel 15:2–35). Ets van Gustave Doré (1832-1883).
Nephi’s veralgemening over het nageslacht van Laman en Lemuël stoot trouwens op tegenspraken. Een lui volk zou zich niet aan de jacht op roofdieren in de wildernis wagen. Een lui volk zou, zoals de geschiedenis later verhaalt, geen blijk geven van herhaald militair initiatief, veeteelt, stedenbouw en handel. Dit alles betekent uiteraard geen verschoning voor gruwelijk gedrag van de zijde van Lamanieten. Het dient echter de geloofwaardigheid van de Schriften als we kunnen herkennen hoe delen van die Schriften ook vanuit menselijke visies in hun tijdskader zijn geschreven.
Tegelijkertijd, ondanks zijn doembeelden, is Nephi’s toekomstvisie ook hoopvol gericht op de uiteindelijke redding van “het overblijfsel” van dat nageslacht. Het toont de complexe persoonlijkheid van Nephi, de man van de twee modi en de twee tonen.
Of lui en luiheid de beste vertalingen zijn voor het Engelse idle en idleness zou een herevaluatie verdienen. Het woord idle is van Oud Germaanse origine, īdil, en vinden we in de meeste Germaanse talen terug, in het Nederlands als ijdel en ijl. De algemene betekenis was vrij breed als “leeg, vluchtig, waardeloos”. Die vinden we nog in de Bijbelse uitdrukking “ijdelheid der ijdelheden” (Prediker 1:2), in nieuwe Bijbelvertalingen weergegeven met leegte, in onze HSV als “vluchtigheid”. In het Engels evolueerde de huidige betekenis van idle naar “werkloos, ongebruikt”, zowel van mensen als van zaken (“standing idle”). Webster van 1828 (belangrijk voor de betekenis van woorden in Joseph Smith’s tijd) geeft acht connotaties, waarvan slechts één als lazy. Overwegend in Webster zijn de connotaties onproductief (“unoccupied, unfruitful, unprofitable…”). Onproductiviteit kan ook veel met klimaat en grond te maken hebben. In koloniale tijden beschouwden blanken veel zwarten als “lui” omdat ze naar blanke normen niet productief genoeg waren. Vertalers moeten beoordelende woorden uiterst zorgvuldig afwegen. Wie stelt een betere Nederlandse vertaling voor idle voor? We moeten niet huiveren voor moderne woorden, zoals onproductief, als dat het nauwst de betekenis van idle ten tijde van Joseph Smith weergeeft. Maar zelfs letterlijk met ijdel vertalen zou kunnen, want ook in het Nederlands behoudt dit woord de connotaties van leeg, onbetekend. Moest lui echt de betekenis van het woord op de platen geweest zijn, dan had Joseph Smith het eenduidige lazy gebruikt. In perceptie maakt het een beduidend verschil.
De globale tegenstelling Lamanieten – Nephieten
Omstreeks 580 v.C. scheidde Nephi zich met zijn volgelingen af. Zijn groep omvatte Sam, Jakob, Jozef en Zoram. Zij “reisden vele dagen lang in de wildernis” en vestigden zich in het land Nephi (2 Nephi 5:6–8). De tweede groep omvatte de overblijvende drie “stamvaders”, namelijk Laman, Lemuël en Ishmaël. Die laatste, door zijn zonen, blijft in het kamp van Laman en Lemuël. Omstreeks 540 v.C. bevestigt Jakob het onderscheid tussen de zeven macro-lijnen, maar hij groepeert ze nu in een globale tegenstelling als Nephieten versus Lamanieten:
“Maar ik, Jakob, zal hen voortaan niet door die namen onderscheiden, maar hen die trachten het volk van Nephi te vernietigen, zal ik Lamanieten noemen, en hen die Nephi welgezind zijn, zal ik Nephieten of het volk van Nephi noemen” (Jakob 1:14)
Positionering van de globale tegenstelling:
Die positionering door Jakob is ongelukkig. Het voedde een retoriek van simplistische tegenstellingen, net zoals nu nog mensen de bevolking van een andere stad, streek of land globaal beoordelen. Lamanieten kregen voor altijd het label opgekleefd dat zij Nephieten “trachten te vernietigen”. Het aanhoudend persoonlijk conflict tussen Nephi en zijn oudere broers werd als het ware opgelegd aan allen en groeide zo uit tot een geprojecteerd conflict tussen twee regio’s, twee volken, bijna twee beschavingen. Deze globale tegenstelling, vroeg in de geschiedenis geuit, overschaduwt de vele interne vormen en schakeringen en verankert stereotypen. Wanneer er daarom sprake is van “de Lamanieten” in het Boek van Mormon, zou de lezer telkens de reflex moeten hebben dat het op dat moment meestal maar gaat om een van vele bevolkingsvormen.
Bitsige of billijke beoordelaars
Kroniekschrijvers kun je onderscheiden als bitsige of billijke beoordelaars. Bitsige schrijvers blijven hangen in vooroordelen, racisme of vergeldingsdrang. Dat heeft meestal te maken met slechte ervaringen of met overleveringen. Enos, naar zijn getuigenis ontmoedigd door vruchteloos bekeringswerk onder Lamanieten, besluit omstreeks 420 v.C.: “Hun haat stond vast en zij werden door hun boze aard geleid, zodat zij wild en woest werden, en een bloeddorstig volk, vol afgoderij en vuilheid; ze voedden zich met roofdieren, woonden in tenten en zwierven in de wildernis rond met een korte lederen gordel om hun lendenen en hun hoofd geschoren” (Enos 1:20). Zeniff, in het land dat hij van koning Laman mag bewonen, had eerst het goede onder de Lamanieten vastgesteld (Mosiah 9:1). Maar na twaalf jaar moet hij het hoofd bieden aan groeiende spanningen met de naburige Lamanieten. Nu oordeelt hij: “Nu waren zij een lui en afgodisch volk; daarom wilden zij ons knechten om zich te buiten te kunnen gaan aan de arbeid van onze handen” (Mosiah 9:12). Na een reeks “oorlogen en twisten” besluit Zeniff in zijn later levensverslag: “Zij waren een wild en woest en bloeddorstig volk” (Mosiah 10:12).
Ook Mormon, voor zover hij in volgende passages de auteur is, kan in samenvattingsmode niet nalaten de stereotypen over Lamanieten te herhalen:
“En de huid der Lamanieten was donker, volgens het teken dat aan hun vaderen was gesteld, dat een vervloeking op hen was wegens hun overtreding en opstandigheid jegens hun broeders, namelijk Nephi, Jakob, en Jozef en Sam, die rechtvaardige en heilige mannen waren” (Alma 3:6).
Hij voegt er zelfs uitdrukkelijk aan toe dat “het teken” was aangebracht opdat gelovige Nephieten zich niet met hen “zouden vermengen en geloven in onjuiste overleveringen, hetgeen hun vernietiging zou betekenen”. Ook hier de Oudtestamentische obsessie met raciale of tribale zuiverheid en het schuwen van relaties met mensen buiten de gemeenschap, zeker wat huwelijk betreft. Verder de woede over economisch onrecht:
“… een wild en verstokt en woest volk; een volk dat zich erin verlustigde Nephieten af te slachten en hen te beroven en te plunderen; en hun hart was gezet op rijkdommen, ofwel op goud en zilver en edelstenen; maar zij trachtten deze zaken te verkrijgen door te moorden en te plunderen, zodat zij er niet voor hoefden te arbeiden met hun eigen handen” (Alma 17:14).
Maar billijke beoordelaars laten niet na het positieve bij Lamanieten op te merken. Jakob, Nephi’s jongere broer, was weliswaar verantwoordelijk voor de verwoording van de globale tegenstelling tussen Lamanieten en Nephieten, maar hij was ook, anders dan Nephi, de zachtmoedige, de man met de andere stem. Hij prijst de Lamanieten als toonbeeld van huwelijkstrouw, liefde en wederzijds respect (Jakob 2). Later noteren kroniekschrijvers meer dan eens hoe Lamanieten medelijden tegenover hun hulpeloze vijanden vertonen (Mosiah 19:13–15; 20:26; 23:34; Alma 24:23–25). In zijn verslag over het leven in het land Helam noteert Alma de oudere dat de Lamanieten “onderling een vriendelijk volk” waren (Mosiah 24:5). Hoewel de gegevens te schaars zijn voor een trefzekere beoordeling, blijken Lamanieten de positie van de vrouw gunstiger te erkennen. Bij de Nephieten is geen enkele keer sprake van echtgenotes van hun koningen en profeten. Vrouwen ontbreken in hun geschiedenis tenzij als naamloze slachtoffers van oorlogen. Bij Lamanieten maken we kennis met drie actief optredende koninginnen (Alma 19:2–30; 22:19–23; 47:32–35). Vrouwen hebben ook successierecht op de troon (Alma 47:32-35). Bijzondere aandacht krijgen twee vrouwen, de dienstmaagd Abish en haar koningin, vrouw van koning Lamoni, beiden geprivilegieerd als deel van een bekeringsverhaal (Alma 19). De enige moeders die omwille van hun prestaties in het Boek van Mormon vermeld worden zijn de Lamanieten-moeders van de “tweeduizend jonge zonen” (Mosiah 56:47–48). De bekering van vele duizenden Lamanieten, dankzij het zendingswerk van de zonen van Mosiah en anderen, zorgt voor een opwekkend perspectief.
Wat we vooral missen in de beoordeling is het standpunt van de Lamanieten zelf.[1] Waarom koesteren zij zoveel haat tegenover Nephieten? Ook hier moeten we het afleiden vanuit wat Nephieten schreven, maar kleine aanduidingen helpen. Zeniff is een van de weinigen die de diepe historische frustraties van de Lamanieten meldt: volgens hen is hun voortdurend onrecht aangedaan, vanaf het moment dat hun stamvaders Laman en Lemuël uit Jeruzalem zijn “verdreven”, onrecht in de wildernis, onrecht op zee, onrecht in hun “eerste erfland”, totdat Nephi, de immer begunstigde, er ook nog met de kronieken en heilige voorwerpen vandoor ging. Lamanieten voelen zich op alle vlak “beroofd”. Dat gevoel wordt familiaal doorgegeven: “En zo hebben zij hun kinderen geleerd dat zij hen moeten haten … daarom koesteren zij een eeuwige haat tegen de kinderen van Nephi” (Mosiah 10:12–17). Die herhaalde beroving is precies het verwijt van de vader van Lamoni wanneer hij ziet dat zijn zoon met een Nephiet optrekt en die ook nog verdedigt: “Zie, hij [Nephi] heeft onze vaderen beroofd; en nu zijn ook zijn kinderen onder ons gekomen om ons door hun geslepenheid en leugens te misleiden, om ons opnieuw van ons bezit te kunnen beroven” (Alma 20:13). We zijn hier vijfhonderd jaar na de tijd van Nephi en Laman en de wrangheid is even groot aan de zijde van de Lamanieten als van de Nephieten. In onze tijd moeten we maar naar het nieuws kijken om te weten hoe de herinnering aan een “historisch onrecht” eeuwenlang haatgevoelens tussen naties kan blijven aanwakkeren.
De talrijke vermengingen doorheen de eeuwen
Volgens antropoloog John Sorenson kwam de groep rond Laman, Lemuël en Ishmaël hoogstwaarschijnlijk vrij snel in aanraking met kleine autochtone stammen van jagersfamilies. De groep integreerde sommige ervan in hun maatschappelijke structuren.[2] Die vermenging met donkerder genetische types kan ook verklaren waarom Nephieten de Lamanieten al in de eerste decennia met een donkerder huid vereenzelvigen, naast de verklaring vanuit hun levenswijze in de natuur. Een vorig onderdeel besprak reeds deze diversiteit onder de Lamanieten.
Vervolgens is afstamming in de gemelde macro-lijnen een relatief begrip. Wie zijn stamboom naar een van de zeven stamvaders terugvoerde, droeg ook genen uit andere lijnen. Nephieten en Lamanieten, over honderden jaren geschiedenis, hebben nagenoeg steeds in interactie met elkaar geleefd, soms in vrede, soms in oorlog. Spijtig genoeg heeft de Nephitische geschiedschrijving ons geen pakkende voorbeelden nagelaten van “verboden” liefdes tussen een Romeo-Nephiet en een Julia-Lamaniete, of van huwelijkstrouw ondanks de “vervloeking”. Een aantal Nephieten raakten allicht natuurlijk geïntegreerd als gevangenen of als overblijvers wanneer Lamanieten een gebied van Nephieten innamen. Dat was waarschijnlijk het geval nadat koning Mosiah I met de meest getrouwe gelovigen naar Zarahemla vluchtte omstreeks 200 v.C. Overgebleven Nephieten moesten toen wellicht in de Lamanitische samenleving insijpelen om te overleven. Ook hier missen we persoonlijke verhalen van verbroedering of verzustering, van oorlogsliefdes of van stille bescherming in een achterhuis. Nephi’s visioenen lieten geen close-ups toe.
Ten slotte lezen we dat ook hele groepen van de ene naar de andere kant konden overstappen. De periode die we nu bestuderen vermeldt er verschillende en ze spelen een belangrijke rol in de geschiedenis. Het zendingswerk van de zonen van koning Mosiah zal ervoor zorgen dat duizenden Lamanieten de overstap richting Nephieten maken, in die mate dat ze zichzelf een eigen naam toemeten, namelijk Anti-Lehi-Nephieten. Maar ook groepen die oorspronkelijk bij de Nephitische zijde hoorden, belanden bij de Lamanieten, en ook zij geven zichzelf of behouden een eigen naam. De moeite om ze apart te overlopen want ze spelen een grote rol in de hoofdstukken die we nu bestuderen.
Amulonieten, Amlicieten, Amalekieten en Zoramieten
De Amulonieten zijn de oudste groep die bij de Lamanieten integreerde, omstreeks 121 v.C. Voor hun afstamming moeten we terug naar het volk van Zeniff, Nephieten die zich omstreeks 190 v.C. met toestemming van de Lamanieten opnieuw in het land Nephi hadden mogen vestigen (zie hier voor chronologie). Een veertig jaar later regeert koning Noah, zoon van Zeniff, over dit volk. Zijn priesters vormen een kaste van geprivilegieerden. Wanneer Noah’s rijk omstreeks 140 v.C. ten val komt door een inval van Lamanieten, vluchten de priesters de wildernis in, hun vrouwen en kinderen achterlatend. Nadien ontvoeren zij vierentwintig “dochters der Lamanieten”. Met hen vestigen ze zich, ergens verborgen in de wildernis, in een landstreek die ze Amulon noemen, naar de naam van hun leider. Vandaar de naam Amulonieten in plaats van “priesters van Noah”. De Amulonieten slagen er blijkbaar in een hechte gemeenschap met hun ontvoerde vrouwen te vormen. Wanneer jaren later een leger van Lamanieten hen toevallig ontdekt en dreigt hen te vernietigen, pleiten de vrouwen voor hun mannen. Op dat ogenblik “sloten Amulon en zijn broeders zich bij de Lamanieten aan” (Mosiah 23:35).
De Amulonieten oefenen van dan af een grote invloed uit. De koning der Lamanieten ziet het nut van hun kennis en ervaring in en stelt hen als seculiere leraren over zijn volk aan. De inbreng van de Amulonieten brengt beschaving en ontwikkeling onder die Lamanieten. Zij blijven echter een eigen groep vormen, ook “volk van Amulon” genaamd. In 90 v.C. duiken ze weer op in het verhaal, wanneer Aäron zijn predikingswerk onder de Lamanieten aanvangt (Alma 21). Op dat ogenblik zijn ze aanwezig in de “grote stad” Jeruzalem die ze samen met Lamanieten en Amalekieten hebben gebouwd. Velen van hen zijn nu de religieuze “orde der Nehoren” toegedaan. Bij het grote bekeringswerk van de zonen van koning Mosiah, dat vele Lamanieten overtuigt, ontpoppen de Amulonieten zich als fervente tegenstanders. De geschiedschrijving acht hen medeverantwoordelijk voor de oorlogen die dan losbarsten.
De Amlicieten zijn aanhangers van Amlici, de Nephiet die in het vijfde jaar van de regering der rechters (87 v.C.) zich tot koning wilde laten verkiezen en er een burgeroorlog over ontketent. Tijdens die oorlog sluiten de Amlicieten zich bij de Lamanieten aan. Uiteindelijk verliezen zij de oorlog tegen de Nephieten die trouw aan Alma blijven (Alma 2). De overlevende Amlicieten blijven klaarblijkelijk onder de Lamanieten wonen, waarbij ze zichzelf kenmerken met een rood teken op het voorhoofd (Alma 3:13–19). Nadien is er geen sprake meer van Amlicieten in het Boek van Mormon, tenzij… Zie het volgende punt.
De Amalekieten vormen een apart geval. Ze komen plotseling voor in de Lamanitische stad Jeruzalem waar Aäron komt prediken bij het begin van zijn zending (Alma 21). Er is hiervoor nooit van een Amalek als initiator sprake geweest, dus er is ook geen zekerheid dat het om een groep van Nephitische origine gaat. We vernemen wel dat velen van hen, net zoals de Amulonieten, nu de orde der Nehoren zijn toegedaan. Dat is een Nephitische religieuze stroming, wat erop wijst dat Amalekieten uit die hoek komen.
Een aantal analisten zijn ervan overtuigd dat de Amalekieten eigenlijk de Amlicieten zijn, waarvan het afgebroken verhaal in Alma 3 hier in Alma 21 gewoon wordt verdergezet.[3] Argumenten voor deze identificatie:
- Het Boek van Mormon verduidelijkt steeds de oorsprong van een groep; dat dit niet voor de Amalekieten gebeurde, gelet op hun belang in het vervolg van de geschiedenis, is onwaarschijnlijk. Als ze echter de voorheen vermelde Amlicieten zijn, is de continuïteit logisch.
- Er is plots geen sprake meer van de Amlicieten na Alma 3, ondanks de grote aandacht aan de groep besteed en de verwachting dat er meer over hun lot zou volgen. Als dat vervolg dat van de Amalekieten is, is de continuïteit hersteld.
- Amlicieten en Amalekieten worden nooit samen vernoemd of tegenover elkaar gesteld. Ze als identiek beschouwen is dus nergens contradictorisch.
- De naamsverandering zou een typografische vergissing zijn. De recente studies van delen van de eerst genoteerde tekst (Copy zero) en van de Printer’s copy reveleren verschillende schrijfwijzen als gevolg van dicteren en kopiëren: Amlicites, Amelicites, Amaleckites, Amelekites, Amalekites. De handgeschreven woorden vertonen correcties, een normaal gevolg van mondelinge her-spelling of nacontrole bij kopiëren. De veronderstelling is dat de drukker, bij het zetten, meende dat het vanaf Alma 21 om een andere groep ging, door verwarring met de correcties. Het was immers van Alma 3 geleden dat Amlicites nog vermeld waren. Omdat Amalekieten een Bijbels volk zijn, is het best mogelijk dat die naam de verwarring in de spelling heeft beïnvloed. Bij het herlezen van drukproeven, tussen honderden namen die het Boek van Mormon gebruikt en tussen de complexe verwikkelingen met volken en groepen in het boek Alma, hebben Joseph Smith noch Oliver Cowdery de fout opgemerkt. De verfijnde analyse van deze typografische problematiek vinden we zoals steeds bij BYU professor Royal Skousen.[4] (Voor meer informatie over Copy zero en Printer’s copy, zie hier in les 14.)
De visie dat de Amalekieten eigenlijk de Amlicieten zijn klinkt dus aannemelijk. Dan dient echter wel de chronologie verduidelijkt te worden. Immers, als we ervan uitgaan dat Nehor pas in het eerste jaar van de regering der rechters (91 v.C.) zou gepredikt hebben, en Amlici pas in het vijfde jaar (87 v.C.) zijn politieke ambitie zou opgestart hebben, dan kan het niet dat Aäron bij het begin van zijn prediking (in 91 v.C.) in de verre stad Jeruzalem Amlicieten tegenkomt die de leer van Nehor zijn toegedaan. Analisten menen die chronologie te kunnen bijstellen:
- Nehor moet al lang aan het prediken geweest zijn. Wanneer hij in 91 v.C. voor Alma werd gebracht, was hij al geruime tijd “onder het volk rondgegaan, hun predikend wat hij het woord Gods noemde” (Alma 1:3). Het volk onderhield hem, hij droeg kostbare kleding en was een kerk volgens zijn lering beginnen stichten. Dat veronderstelt een werk van jaren. Tegelijkertijd zou zijn aangename, geruststellende leer zich snel naar andere delen van het land, en tot bij de Lamanieten hebben kunnen verspreiden.
- Ook Amlici moet al jaren aan zijn politieke ambities gewerkt hebben om in 87 v.C. een algemene verkiezing doorheen heel het land Zarahemla af te dwingen, met een groot aantal volgelingen die nadien een burgeroorlog kunnen ontketenen. Ook dat moet jaren in opbouw geweest zijn. Hun militaire aansluiting met de Lamanieten dateert pas van de burgeroorlog in 87 v.C. (Alma 2:24). Maar om die aansluiting zo snel te kunnen realiseren moeten ze al veel vroeger betrekkingen hebben aangeknoopt.
- Het is niet zeker dat Aäron al in 91 v.C. de stad Jeruzalem bereikt. De tekst in Alma doet alleen maar veronderstellen dat het zijn eerste opdracht was (Alma 21:1), maar de vier broers kunnen eerst nog geruime tijd samen gepredikt hebben. Ook op de lange weg naar die verre stad kan Aäron op tussenplaatsen in reeds gevestigde kerken gepredikt hebben. Zijn zending duurde immers veertien jaar.
De Zoramieten horen oorspronkelijk bij de grote Nephitische groep. Omstreeks 75 v.C. is er sprake van “een volk dat zich van de Nephieten had afgescheiden en zich, omdat het werd geleid door een man wiens naam Zoram was, Zoramieten noemde” (Alma 30:59). Of zij zich als afstammelingen van de oorspronkelijke stamvader Zoram beschouwen is niet duidelijk. Ze vormen wel een eigen religieuze stroming en verzamelen zich “in een land dat zij Antionum noemden”. Dat ligt nabij Lamanitisch gebied, wat de Nephieten ongerust maakt uit vrees “dat de Zoramieten betrekkingen zouden aanknopen met de Lamanieten” (Alma 31:3–4). Die vrees wordt later bewaarheid (35:10–11) en de Zoramieten worden bij de Lamanieten gerekend (43:4).
Zo komen we in 74 v.C. op het punt waar de Nephieten “gedwongen werden geheel alleen de Lamanieten te weerstaan, die een mengeling waren van Laman en Lemuël en de zonen van Ishmaël, en allen die zich hadden afgescheiden van de Nephieten, namelijk de Amalekieten en de Zoramieten en de afstammelingen van de priesters van Noah” (43:13). Kortom, de Lamanieten omvatten “allen die zich van de Nephieten hadden afgescheiden, sedert de regering van Nephi tot op heden” (Alma 47:35).
Toestand omstreeks 74 v.C.
Een rode draad in de hele historische ontwikkeling is dat het keer op keer “overgelopen” Nephieten zijn — Amulonieten, Amalekieten en Zoramieten — die de Lamanieten “tot toorn ophitsen”. Hoe het verder zal verlopen en hoe dat verloop de identiteit van de Lamanieten zal beïnvloeden is stof voor volgende lessen.
4 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen
Alma 17:24 – “en hij wilde dat Ammon één van zijn dochters tot vrouw zou nemen”
Alma 18:9 – Paarden en wagens
Alma 18:9 – “de vader van Lamoni, die koning was over het gehele land”: zijn naam?
Alma 18:41 – Koning Lamoni viel “ter aarde neer alsof hij dood was”: prosternatie
Alma 19:30 – “En toen zij dat had gezegd, vouwde zij haar handen ineen”. Hoezo?
Alma 20:2-3 – Muloki en Ammah, de “eigen broer” en de “broeders” of “broederen”
Alma 20:8 e.v. – Een dramatische ontmoeting
Alma 21:4 – Aäron predikt in synagogen naar de orde der Nehoren
Alma 21:11 – Wie zijn “zijn broeders”?
Alma 17:24 – “en hij wilde dat Ammon één van zijn dochters tot vrouw zou nemen”
“En het geschiedde dat koning Lamoni zeer ingenomen was met Ammon en zijn banden liet losmaken; en hij wilde dat Ammon één van zijn dochters tot vrouw zou nemen.”
Zomaar meteen, een onbekende, direct na de eerste kennismaking? Naar onze normen hoogst ongebruikelijk, maar minder of niet als we met factoren in het cultuurkader rekening houden. Wist koning Lamoni meteen dat Ammon een zoon van koning Mosiah was? Dat maakte die sterke kerel zeker begerenswaardig als schoonzoon. Hechtte Lamoni groot belang aan een alliantie met de zeldzame Nephiet die onder de Lamanieten wenste te wonen? Hoopte hij via een wettelijke binding ook meteen controle te kunnen uitoefenen op die belangrijke nieuwkomer? Zelfs zonder die argumenten was een ontwikkelde Nephiet kostbaar, vanuit een bekende traditie: enkele decennia daarvoor hadden de Nephitische priesters van Noah voor veel meerwaarde gezorgd toen de Lamanitische koning hen inschakelde als leraren onder het volk.
Om te ontnuchteren: het is niet zeker dat het voorstel om “één van zijn dochters tot vrouw te nemen” dezelfde connotatie als tegenwoordig had, met name een huwelijk voor het leven. In antieke of primaire culturen kan het aanbod er een van bijzondere verwelkoming geweest zijn waarbij de bezoeker tijdelijk de beschikking over een vrouw of zelfs een dochter van de heerser krijgt. Als hij polygaam was kon de heerser allicht kiezen uit een groter aantal dochters. Ook is het mogelijk dat “één van zijn dochters” niet letterlijk te nemen is, maar gewoon een “beschikbare vrouw” betekende.
In ieder geval wordt geen enkele rekening met de wens van de dochter gehouden.
Opmerkenswaard is ook dat de Lamanieten hier geen enkele “racistische” regel kennen die het huwelijk of een seksuele relatie tussen Lamanieten en Nephieten verbiedt. Bij de Nephieten had Nephi afgekondigd dat een gemengd huwelijk vervloekt zou zijn (2 Nephi 5:23).
Alma 18:9 – Paarden en wagens
“En zij zeiden tot hem: Zie, hij voedert uw paarden. Nu had de koning, nog voor de tijd van het drenken van de kudden, zijn dienstknechten geboden zijn paarden en wagens gereed te maken en hem naar het land Nephi te begeleiden, want er werd een groot feest gegeven in het land Nephi door de vader van Lamoni, die koning was over het gehele land.”
Critici van het Boek van Mormon verwijzen naar dit element als anachronistisch: vóór Columbus waren er geen paarden op het Amerikaanse continent en er zijn geen bewijzen van het gebruik van het wiel voor transportmiddelen. Verschillende antwoorden zijn hierop mogelijk. Daniel Johnson vatte er een aantal gegevens over samen.[5]
Voor de aanwezigheid van paarden zijn er nu sterke argumenten in twee richtingen. Ofwel gaat om een soort equidae (paard-achtigen) dat dicht bij uitsterven stond bij het begin van onze tijdrekening en waarvan fossielen gevonden zijn (het Boek van Mormon vermeldt geen paarden meer na 30 n.C.). Ofwel, en deze piste verdient tegenwoordig een sterke voorkeur, waren in bepaalde delen van Amerika de kleinere pinto’s of bontgekleurde paarden al lang voor de komst van de Europeanen gekend en gebruikt door inheemse bevolkingen. Bij het begrip “paarden” in het Boek van Mormon hebben critici zich echter altijd geconcentreerd op de grotere soorten die de Spanjaarden vanaf de zestiende eeuw invoerden. Het artikel van Johnson bevat uitgebreide gegevens en verwijzingen over het mogelijk bestaan van pinto’s onder oud-indiaanse bevolkingen. Voor onderzoek van het verleden nodigen nieuwe ontdekkingen en analyses dus uit om lang aangenomen “waarheden” bij te stellen.
Een ander antwoord kijkt naar taal en connotaties. We weten niet welke termen voor paarden en wagens op de platen voorkwamen. De Engelse vertaling kan een omzetting van concepten zijn die naar een vergelijkbaar dier en een vergelijkbaar transportmiddel verwijzen. Voor een verwant vreemd concept gebruikt men soms een bekend woord om het weer te geven. In de middeleeuwen kwamen Europese reizigers terug van Azië met verhalen over hun vreemde paarden. Later bleken dit kamelen of dromedarissen te zijn. Zo kunnen paarden en wagens in het Boek van Mormon verwijzen naar zaken die wel in precolumbiaans Amerika voorkwamen en, zo mogelijk, in de periode waarover sprake in het Boek van Mormon.
Over het algemeen huiver ik om precolumbiaanse kunst en architectuur als illustratie voor het Boek van Mormon te gebruiken. Ik verkies de Nephitische samenleving te benaderen als een Hebreeuwse enclave gebaseerd op de wet van Mozes, zoals ook Palestina in feite een enclave was in de achtereenvolgende culturen die het omringden. Net zoals in Palestina de komst van de Heiland de wet van Mozes ophief en een hogere wet instelde, zo ook gebeurde het bij de Nephieten in het beperkt gebied dat zij bewoonden. Dat past bij de letterlijke beloften aan het huis Israëls, alvorens de belofte uitbreidt naar alle volken. Elementen uit Oud-Amerikaanse volken gebruiken we dus best omzichtig als “bewijs” voor het Boek van Mormon, zolang de relaties niet overtuigend zijn.
Anderzijds blijken “de Lamanieten” niet als een enclave te fungeren, maar talrijke demografische varianten en aftakkingen te vertonen waar hier en daar connecties met sommige Meso-Amerikaanse takken gesuggereerd kunnen worden.
Maya aardewerk, 800 AD – McClung Museum
In dat kader wijzen experten, voor de verklaring van wagens in Lamanitische context, op het geattesteerd gebruik van draagstoelen. Het Engelse chariots, in het Nederlands vertaald als wagens, komt van het Oudfrans charriot, dat qua etymologie een Indo-Europese basis heeft, verspreid in tal van talen, met een brede betekenis van “lading die moet gedragen worden” of “middel om die lading te dragen”. Zo kunnen wagens betrekking hebben op zowel voertuigen op wielen als op draagstoelen. De “paarden” kunnen gelijk welke lastdieren geweest zijn, ofwel pinto’s als men het bestaan ervan aanneemt in het Oude Amerika, ofwel lama’s of tapirs. De archeologische site van Izapa in Mexico bracht een reeks sculpturen aan het licht, die de interpretatie ondersteunen. Izapa wordt beschouwd als een schakel tussen Olmec- en vroege Mayacultuur, met een hoogtepunt tussen 600 v.C. en 100 n.C. Stela 21 toont een offerscene, met op de achtergrond een draagstoel waarop een symbolisch dier, wellicht kenteken van de betrokken hoogwaardigheidsbekleder.
Izapa – Stela 21
Een andere bijzonderheid is de uiterst karige aanwezigheid van “paarden” in het Boek van Mormon. Het woord komt maar een beperkt aantal keer voor en enkel in specifieke contexten, namelijk als deel van vee (Enos 21; 3 Nephi 4:4; 6:2) en in verband met koning Lamoni’s reis naar een groot feest (Alma 18). Ondanks de talrijke oorlogen die vaak met veel details verteld worden, is er nooit sprake van het gebruik van paarden in die context. Dat gebrek zelf is significant. Een negentiende-eeuwse auteur, die argeloos paarden in het Boek van Mormon zou geïntroduceerd hebben, had die hoogstwaarschijnlijk ook ingezet op de talrijke slagvelden die het Boek van Mormon vermeldt.
Ten slotte voeg ik nog deze bedenking toe: aangezien paarden telkens bij vee vermeld worden, dan kan hun aanwezigheid, bij het vertrek van koning Lamoni naar het grote feest, nog altijd als vee bedoeld zijn, namelijk dieren als geschenk, hetzij als vee op zich of als slachtvee voor de feestmaaltijd. Het feit dat Ammon, net voor het vertrek, de dieren voedert kan daar ook op wijzen (18:9).
Alma 18:9 – “de vader van Lamoni, die koning was over het gehele land”: zijn naam?
Al in hoofdstuk 18 is er een referentie naar “de vader van Lamoni”: “… want er werd een groot feest gegeven in het land Nephi door de vader van Lamoni, die koning was over het gehele land”. Later komt zijn eigen bekeringsverhaal uitgebreid aan bod en volgen we hem tot zijn dood (Alma 22 tot 24:4). Maar nergens wordt zijn naam vermeld. Eerst blijft hij herhaaldelijk als “vader van Lamoni” vermeld, later als “de koning”. Waarom geen vermelding van zijn naam?
De reden kan zijn dat zijn naam gewoon Laman was, als een vaste titel die een koning bij de Lamanieten droeg. Zo ontmoetten we “koning Laman”, heerser over het land Nephi en omliggende landen, wanneer Zeniff van hem toestemming krijgt om zich in Nephi te vestigen (Mosiah 7:21). Jaren later blijkt dat zijn zoon dezelfde naam draagt: “En nu was de naam van de koning der Lamanieten Laman, daar hij was genoemd naar de naam van zijn vader; en daarom werd hij koning Laman genoemd” (Mosiah 24:3). Het kan erop wijzen dat, net zoals de Nephieten hun koningen lang Nephi de Eerste, Nephi de Tweede, enzovoort, noemden (Jakob 1:11), dit ook een gebruik onder de Lamanieten was. Als er geen telwoord wordt aan toegevoegd, is het moeilijk ze uit elkaar te houden. De verwijzing naar “de vader van Lamoni” is dan eenduidiger. Anderzijds kon hier dan evengoed “koning Laman” verder gebruikt worden, eenmaal duidelijk dat het om de vader van Lamoni ging.
Een andere verklaring kan zijn dat de naam moeilijk was en daarom complex om op de platen te graveren. We zien mogelijk hetzelfde fenomeen bij de “broeder van Jared” in het boek Ether. Joseph Smith maakte, volgens traditie, bekend dat zijn echte naam Mahonri Moriancumer was. Het argument van een te moeilijke naam is echter zwak, want Mahonri alleen is niet zo moeilijk en Moriancumer staat elders gespeld in het boek Ether (2:13). Voor “broeder van Jared” wordt soms deferentie als argument gegeven: Jared was de eigenlijke patriarch van de groep en dus paste het dat zijn naam prioriteit kreeg. Dat is mogelijk, maar het argument gaat niet op voor “de vader van Lamoni”, want hier is de vader de belangrijker persoon.
Kortom: een afdoende verklaring blijkt alsnog te ontbreken.
Alma 18:41-42 – Koning Lamoni viel “ter aarde neer alsof hij dood was”: prosternatie.
“En hij begon de Heer aan te roepen, zeggende: O Heer, wees barmhartig; wees jegens mij en mijn volk barmhartig volgens de grote barmhartigheid die Gij het volk van Nephi hebt bewezen. En nu, toen hij dat had gezegd, viel hij ter aarde neer alsof hij dood was.”
Maar Ammon “wist dat koning Lamoni onder de invloed van de kracht Gods verkeerde; … dat het licht van het eeuwige leven in zijn ziel was ontstoken; ja, hij wist dat dat zijn natuurlijke lichaam had overweldigd, en dat hij in God was weggevoerd”. De prosternatie breidt zich zelfs uit tot de koningin, tot Ammon zelf en een aantal dienstknechten (Alma 19:13–15). Hetzelfde overkomt de vader van Lamoni in het land Nephi wanneer hij tot God bidt: “En nu, toen de koning die woorden had gezegd, werd hij geveld alsof hij dood was (Alma 22:18).
Het fenomeen van de prosternatie, met zijn varianten van theofanie en proskynese, is hier in les 20 meer gedetailleerd besproken, ook in verband met BDE, bijna-doodervaringen, en de dimensies die dit fenomeen bij mormonen ontvouwt.
Alma 19:30 – “En toen zij dat had gezegd, vouwde zij haar handen ineen”. Hoezo?
Volgens de kritische studie van de manuscripten is dit een “misreading” en moet de tekst “klapte zij in haar handen” zijn.[6] De huidige Engelse versie vermeldt weliswaar “And when she had said this, she clasped her hands”. Daarvan is het Nederlands “vouwde zij haar handen ineen” een aanvaardbare vertaling (“klemde de handen samen” had mogelijk beter geweest om de emotie weer te geven).
Maar in het manuscript had Oliver Cowdery claped geschreven, waarbij de drukker het corrigeerde als clasped, terwijl de verbetering hoogstwaarschijnlijk clapped had moeten zijn. (Voor meer informatie over de manuscripten en het zetwerk, zie hier in les 14.)
Er zijn twee argumenten in het voordeel van clapped. Oliver Cowdery maakt dezelfde fout elders en daar werd het als clapped verbeterd (Mosiah 18:11). Vervolgens vraagt de context, zoals elders bij de uitdrukking van vreugde, om handgeklap. De passage wordt inderdaad zinvol als je hem zo leest:
“[Zij] riep met luider stem, zeggende: O gezegende Jezus, die mij van een vreselijke hel heeft gered! O gezegende God, wees barmhartig jegens dit volk! En toen zij dat had gezegd, klapte zij in haar handen, en zij was vol vreugde en sprak vele woorden die niet werden verstaan.”
In de handen klappen is de gebruikelijke culturele reactie: “En nu, toen de mensen die woorden hoorden, klapten zij uit vreugde in hun handen” (Mosiah 18:11). De gewoonte is ook in de Bijbel geattesteerd: “Daarna bracht hij de zoon van de koning naar buiten, zette hem de diadeem op en gaf hem de getuigenis. Zij maakten hem koning en zalfden hem. Zij klapten in de handen en zeiden: Leve de koning! (2 Koningen 11:12). En Psalmen 47:2 bevestigt: “Alle volken, klap in de handen; juich voor God met luide vreugdezang.”
Alma 20:2-3 – Muloki en Ammah, de “eigen broer” en de “broeders” of “broederen”
“En de stem des Heren kwam tot Ammon, zeggende: … gij zult naar het land Middoni gaan; want zie, uw broeder Aäron, en ook Muloki en Ammah zitten in de gevangenis. Nu geschiedde het, toen Ammon dit had gehoord, dat hij tot Lamoni zeide: Zie, mijn eigen broeder en mijn broeders zitten in de gevangenis in Middoni”
Het is de eerste maal dat we van Muloki en Ammah horen. Uit de tekst en de rest van het verhaal kunnen we afleiden dat het medezendelingen zijn. De Engelse tekst van vers 3 luidt : “Behold, my brother and brethren are in prison at Middoni”. Het onderscheid wordt zo begrepen dat brother op de eigen broer van Ammon betrekking heeft, en brethern op medezendelingen. Vanuit het standpunt van taalevolutie is er eigenlijk geen verschil tussen brothers en brethern. Dit laatste is middel-Engels (van de twaalfde tot de vijftiende eeuw) voor brothers en verdween in de gewone taal ten voordele van brothers. Brethern bleef echter in gebruik om lidmaatschap van een religieuze of intellectuele organisatie aan te duiden. In dat opzicht is het gebruik van brother voor de eigen broer van Ammon en van brethern voor medezendelingen dus logisch.
De Nederlandse vertaling in de uitgave van 2004 luidt “Zie, mijn eigen broeder en mijn broeders zitten in de gevangenis in Middoni”, waarbij de lezer op die manier, met het woordje eigen de nuance moet vatten. Vroegere vertalingen volgden het Engels letterlijker met “mijn broeder en broederen”. “Dat lijkt mij te verkiezen omdat ook in het Nederlands broederen in de religieuze context als lid van de gemeenschap behouden is gebleven.[7] Zo behoud je ook de charme van de Schrift. Ook in ons dagelijks kerkelijk taalgebruik blijkt de aanspreking “broederen” tot de priesterschap nog levendig. Zie ook verder de commentaar bij 21:11. De uitgave van 2017 maakt ervan: “Zie, mijn broer en mijn broeders zitten in de gevangenis in Middoni.”
De passage is evenwel ook interessant door de plotse verschijning van personages die niet zijn ingeleid en waarvan de identiteit nooit later verklaard wordt. Dat is het geval met Muloki en Ammah (20:2; 21:11). Het wijst erop dat de samenvatter teksten van anderen heeft ingelast, maar zonder erop te letten dat sommige elementen nog een introductie of verduidelijking behoeven. Het illustreert de authenticiteit van het Boek van Mormon.
Alma 20:8 e.v. – Een dramatische ontmoeting
“En het geschiedde terwijl Ammon en Lamoni [naar Middoni] reisden, dat zij de vader van Lamoni tegenkwamen, die koning was over het gehele land …”
Het incident, dat nagenoeg het hele hoofdstuk beslaat, is om verschillende redenen interessant. De vader van Lamoni is “opperkoning” en heeft zijn zetel in het land Nephi.
Vooreerst het merkwaardige van de ontmoeting. De Heer had Ammon gewaarschuwd niet naar het land Nephi te gaan, “want zie, de koning zal u naar het leven staan; maar gij zult naar het land Middoni gaan …” (20:2). En nu, op weg naar Middoni, ontmoet Ammon die gevreesde koning. En het blijkt meteen dat de koning inderdaad Ammon, een verraderlijke Nephiet, wil doden. Volgens analist Brant Gardner kon de Heer het voorzien: moest Ammon meteen naar Nephi zijn gegaan, was hij allicht ter plekke gegrepen en ter dood gebracht. Maar hier op de open weg, veronderstelt Gardner, zijn de omstandigheden anders: het wordt een duel, waarbij de wachters van de koning, volgens de regels van Meso-Amerikaanse duels, niet mogen tussenkomen. Zo kon de gewapende Ammon vrij optreden en de koning verslaan.[8] Dat is allemaal mogelijk, maar verhalen met opmerkelijke heldendaden, ook sommige in de Schriften, zijn soms moeilijk te beoordelen. Of we voor elk aspect dan absoluut een rationele uitleg moeten vinden? Een andere analist zal zich afvragen in welke mate de ontmoeting tussen Ammon en de koning, die zeker plaatsvond, nadien verder gedramatiseerd en zelfs wat gefictionaliseerd werd. De geloofwaardigheid van de Schrift stijgt als we sommige zaken, gezien in hun menselijke en historische context, kunnen nuanceren.
Vervolgens vestigt de passage aandacht op de feodale structuren onder de Lamanieten. Er is een “koning over het gehele land”, maar hij kan andere koningen over specifieke landen aanstellen, zoals zijn zoon over het land Ishmaël. Het systeem is waarschijnlijk natuurlijk gegroeid uit demografische uitbreiding, waarbij groepen zich steeds verder van een centrum vestigden, maar de centrale macht de controle bleef uitoefenen. Lokale gemeenschappen hadden echter leiders nodig die dan tussenpersonen tussen hun volk en de centrale macht werden. Ook gewone territoriale expansie vroeg om een hiërarchisch systeem. Dat die leiders de titel koning kregen wordt al gemeld in Mosiah 24, precies naar aanleiding van territoriale uitbreiding: “Want de Lamanieten hadden al die landen in bezit genomen; daarom had de koning der Lamanieten over al die landen koningen aangesteld” (vers 2).
Met een feodaal systeem gaan plichten samen. Een plicht is het betalen van schatting aan de hogere heer. Die traditie moet al enige tijd bestaan hebben en verklaart wellicht waarom Zeniff en zijn groep, hoewel ze Nephieten waren, zo makkelijk het land Nephi ter beschikking kregen: koning Laman verwachtte er profijt van. De schatting zou trouwens met de jaren erger worden. Een andere plicht van de vazal is eerbetoon aan de hogere heer en volstrekte loyauteit. Mogelijk had het “groot feest” dat de vader van Lamoni had ingericht met dergelijke tradities te maken. Vandaar de woede van de vader van Lamoni en het eerste verwijt dat hij zijn zoon maakt wanneer hij hem later ontmoet: “Waarom zijt gij niet op het feest gekomen op die grote dag toen ik een feest voor mijn zonen en voor mijn volk heb gegeven?” (20:9). Lamoni legt de reden uit, maar overtuigt zijn vader niet. Brant Gardner ziet het vervolg in feodale termen. Wanneer Lamoni dan het bevel van zijn vader om Ammon te doden naast zich neerlegt, is de reactie van de vader feodaal: een vazal die weigert te gehoorzamen breekt de fundamentele loyauteit en verdient de dood. Ammon schiet te hulp en dreigt de oude koning te doden. Diens reactie is opnieuw feodaal: “Indien gij mij spaart, zal ik u alles geven wat gij maar vragen wilt, tot zelfs de helft van het koninkrijk.” Land en macht zijn de pasmunt van het feodaal systeem. Zelfs als het verhaal wat gedramatiseerd is, past het inderdaad wel in de logica.
Onderkoningen staan blijkbaar op gelijke voet. Wanneer koning Lamoni verneemt dat Ammon’s broer en andere zendelingen in Middoni gevangen zitten, zegt hij: “.. ik zal u naar het land Middoni vergezellen, want de koning van het land Middoni, wiens naam Antiomno is, is een vriend van mij; daarom ga ik naar het land Middoni om de koning van het land te vleien, en hij zal uw broeders uit de gevangenis werpen” (Alma 20.4). Het valt op dat Lamoni specifiek de vriendschap vermeldt, maar ook de noodzaak van “vleien”, een veelzeggende term voor politieke negotiatie, want gevangenen laten bevrijden is geen evidente zaak. Tussen vazallen op gelijke voet kan evengoed bittere vijandschap heersen.
Voor de uitspraken van de vader van Lamoni over Nephieten, zie hierboven bij Bitsige of billijke beoordelaars.
Alma 21:4 – Aäron predikt in synagogen naar de orde der Nehoren
“En het geschiedde dat Aäron in de stad Jeruzalem kwam en eerst tot de Amalekieten begon te prediken. En hij begon tot hen te prediken in hun synagogen, want zij hadden synagogen gebouwd naar de orde der Nehoren; want velen der Amalekieten en der Amulonieten waren de orde der Nehoren toegedaan.”
Voor de naam en het gebruik van “synagogen”, zie deze bespreking in les 24.
“Paulus predikend in Athene” van Rafaël (1483–1520)
Hoewel het de hoofdbedoeling van de zonen van Mosiah is om tot de Lamanieten te prediken, verkiest Aäron als eerste contact een prediking in vertrouwder milieu tot een publiek dat, ondanks de verschillen, doctrinaal niet zo ver van hem staat. Ook Paulus verkoos, bij aankomst in een stad, eerst naar synagogen te gaan waar hij meteen inhoudelijke aansluiting vond en een discussie kon aangaan. Handelingen vermeldt dit elf keer tijdens de vier reizen van Paulus — in Damascus (9:20), in Salamis (13:5), in Antiochië (13:14-41), in Athene (17:17), enzovoort, tot uiteindelijk in Rome (28:17-29). Het redetwisten met een Amalekiet die van de orde der Nehoren is volgt ook het patroon dat Paulus ervaart met joden.
Een overzicht van de leer der Nehoren werd hier besproken in les 23.
Alma 21:11 – Wie zijn “zijn broeders”?
“Daarom, toen hij bemerkte dat zij niet naar zijn woorden wilden luisteren, vertrok hij uit hun synagoge en ging naar een dorp dat Ani-Anti werd genoemd, en daar trof hij Muloki aan, die hun het woord predikte; en ook Ammah en zijn broeders.”
Wie zijn “zijn broeders”? Van Muloki en Ammah weten we al dat het medezendelingen zijn. Maar wie het zendingswerk van de zonen van Mosiah goed volgt, denkt hier, op basis van het woord broeders, in de eerste plaats aan de eigen broers van Aäron, namelijk Omner en Himni, die tot dit punt ontbraken in het verhaal. Of de lezer kan denken dat “Ammah en zijn broeders” betrekking heeft op de broers van Ammah.
De Engelse tekst luidt: “… and there he found Muloki preaching the word unto them; and also Ammah and his brethren”. Het woord brethern heft elke ambiguïteit op: het gaat om andere zendelingen. Zie de commentaar hierboven bij 20:4. Vroegere vertalingen van het Boek van Mormon gaven hier “Ammah en zijn broederen”. Terecht.
Hetzelfde probleem zet zich voort in Alma 22, waar de Engelse tekst het zendingswerk van “Aaron and his brethren” verhaalt, en de Nederlandse vertaling van 2004 (ook die van 2017) het heeft over “Aäron en zijn broeders”, wat meteen ten onrechte doet denken aan Omner en Himni. Ook in Alma 23 zou de tekst aan duidelijkheid en charme winnen door de andere zendelingen broederen te noemen, zoals in het Engels.
5 – Gestructureerd lezen
Alma 17 Ammon bij koning Lamoni in het land Ishmaël
1-5 Inleiding: na 14 jaar keren de zoons van Mosiah terug naar Zarahemla.
6-13 Hun voorbereiding op het zendingswerk.
14-17 Beschrijving van de toestand van de Lamanieten
18-25 Ammon voor koning Lamoni in het land Ishmaël.
26-39 Het moedig optreden van Ammon in het beschermen van de kudden van de koning.
Alma 18 Ammon onderwijst koning Lamoni
1-11 Koning Lamoni verneemt het gebeuren. Hij stond op het punt naar het land Nephi te gaan, om er een groot feest bij te wonen, gegeven door zijn vader, koning over het ganse land.
12-23 Begin van het gesprek tussen Ammon en koning Lamoni.
24-39 Ammon geeft een “zendingsgesprek”.
40-43 Reactie van koning Lamoni
Alma 19 Het optreden van twee vrouwen – Bekering van het volk
1-13 Het optreden van de koningin. Merk op: haar vertrouwen in Ammon, haar geloof en haar liefde voor haar man. Wegvoering in de geest.
14-15 Ook Ammon wordt overstelpt door vreugde, ook de dienaren.
16-29 Het optreden van Abish, een Lamanitische vrouw, reeds vroeger bekeerd
– zij neemt actie en snelt van huis tot huis om de situatie bekend te maken
– onenigheid onder het volk
– Abish wordt tot tranen geroerd
– zij tracht de koningin op te heffen
29-36 Allen komen terug bij. De waarheid wordt gepredikt: velen geloven, door “een verandering van hart”. Velen geloven niet.
Alma 20 Dramatische gebeurtenissen
Het conflict tussen een bekeerde zoon (koning Lamoni) en zijn vader, de opperkoning
1-7 Ammon krijgt een openbaring om naar het land Middoni te gaan.
8-27 Ontmoeting met de vader van Lamoni: een dramatisch treffen.
28-30 Ammon en Lamoni reizen verder naar Middoni.
Alma 21 Het zendingswerk van Aäron en de zijnen – Ammon in het land Ishmaël
1-3 Situatie: Aäron trekt naar het “land Jeruzalem”, waar Lamanieten, Amalekieten en Amulonieten wonen.
4-10 Aäron treedt op in de synagogen der Nehoren. Zij verwerpen hem.
11-14 in Ani-Anti ontmoet Aäron andere zendelingen. Samen gaan ze naar het land Middoni waar zij in de gevangenis worden geworpen. Daar worden ze bevrijd door koning Lamoni en Ammon (zie het vorige hoofdstuk).
15-17 Vervolg van het werk van Aäron en de zijnen.
18-23 Ammon en koning Lamoni keren weer naar het land Ishmaël. Koning Lamoni neemt een aantal beslissingen.
Alma 22 Aäron en zijn broederen in het land Nephi
1 Na de bevrijding uit de gevangenis te Middoni, gaan Aäron en de zijnen naar het land Nephi waar de vader van Lamoni de algemene koning van de Lamanieten is.
2-6 Ontmoeting met de vader van Lamoni.
7-11 Aanzet van het zendingsgesprek: enkele wederzijdse vragen die de toon zetten voor de openhartige bereidheid van de koning om te luisteren en te geloven.
12-14 Aäron onderwijst de koning. Samenvatting van de essentie van de menselijke geschiedenis en het plan van zaligheid.
15-18 Vier stappen om de Here te leren kennen.
19-26 Gebeurtenissen die elkaar snel opvolgen
27-35 Een aardrijkskundige uitweiding
Voetnoten
[1] Weinig auteurs betrachten dit te analyseren. Zie nochtans Richard L. Bushman, “The Lamanite View of Book of Mormon History,” in By Study and Also By Faith, volume 2, John M. Lundquist and Stephen D. Ricks, eds. (Salt Lake City: Deseret Book, 1990), 52–72.
[2] John L. Sorenson, “When Lehi’s Party Arrived in the Land, Did They Find Others There?” Journal of Book of Mormon Studies 1 (1992): 1–34.
[3] J. Christopher Conkling,, “Alma’s Enemies: The Case of the Lamanites, Amlicites, and Mysterious Amalekites,” Journal of the Book of Mormon and Other Restoration Scripture 14, no. 1 (2005): 108–117; John L. Sorenson, “Peoples of the Book of Mormon,” in Encyclopedia of Mormonism, ed. Daniel H. Ludlow et al. (New York: Macmillan, 1992), 194.
[4] Royal Skousen, “The Systematic Text of the Book of Mormon,” in Uncovering the Original Text of the Book of Mormon: History and Findings of the Critical Text Project, ed. M. Gerald Bradford and Alison V. P. Coutts (Provo, UT: FARMS, 2002), 54.
[5] Daniel Johnson, “’Hard’ Evidence of Ancient American Horses,” BYU Studies Quarterly 54, no. 3 (2015), 149–179.
[6] Royal Skousen, “The Systematic Text of the Book of Mormon,” in Uncovering the Original Text of the Book of Mormon: History and Findings of the Critical Text Project, edited by M. Gerald Bradford and Alison V. P. Coutts (Provo, Utah: FARMS, 2002), 47.
[7] De term “broederen” ontmoeten we frequent in de naam van oudere gemeenschappen, ordes en congregaties, zoals “De broederen van Twenthe” of “De Broederen en Zusteren van’t gemeene leven”. Verder vermelding in Stanisław Prędota, “Over het prille begin van Nederlands-Duitse vergelijkende studies,” Neerlandica Wratislaviensia 19 (2010): 19–31; J. Van Den Berg, “’Letterkennis’ en ‘Geestelijke Kennis’: Een theologenstrijd in de achttiende eeuw over de verstaanbaarheid van de Schrift,” Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 60, no. 2 (1980): 236–263.
[8] Brant A. Gardner, Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon. Volume 4a – Alma 1-27 (Kindle Locations 8349-8351). Greg Kofford Books. Kindle Edition.
Om terug te keren
1 – Verloop van de hoofdstukken
2 – Stijl en auteurschap van de onderdelen
3 – Lamanieten: over wie hebben we het?
4 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde verzen
5 – Gestructureerd lezen