Les 43 – Mormon 1–6

“Hoe hebt gij van de wegen des Heren kunnen afdwalen?”

5 november 2016

1 – Mormon: een nadere kennismaking
2 – Een slotboek met drie anaforische passages voor toekomstige lezers
3 – Verkenning van enkele andere aspecten
4 – Is de goddeloosheid in onze tijd even erg als onder Mormon?
5 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen
6 – Gestructureerd lezen

Lees de bestudeerde hoofdstukken hier

stervende-gallier_220bcDe tragedie van gevallen strijders heeft veel beeldhouwers geïnspireerd. Hier: Stervende Galliër, Romeins ca. 200 n.C., Musea Capitolini, Rome

 

Met het interne “boek Mormon” treden we in het noodlotsdrama dat al lang is aangekondigd. Het gaat uiteindelijk om een genocide, met in het centrum één tragisch man. Mormon is niet alleen de getuige van de ondergang van zijn volk, maar ook de gedwongen spilfiguur om als legeraanvoerder zijn volk in die neergang te leiden. Daarenboven, summum van pijn, was hij aangewezen om er ook nog de kroniek van te vertellen. Dat verklaart de schrijnende klaagzang die het boek Mormon onderbouwt. We bereiken de periode waarvoor woorden tekort schieten.

 

1 – Mormon: een nadere kennismaking

Wat weet u van Mormon?
Zoon in een dynastie van legeraanvoerders
Geboren met een religieus-historische naam
“Beleerd volgens de wijze van het leren van mijn volk”
In de lijn van militairen met de geest van openbaring
Van kinds af aan vertrouwd met Ammoron in Overvloed
Vroege ervaring met oorlog, meteen in religieus perspectief
Mormon treurend, pleitend, veroordelend, liefhebbend

 

Wat weet u van Mormon?

Op de vraag “Wat weet u van Mormon?” kennen mormonen de evidente antwoorden: hij is de samensteller van de bundel die het Boek van Mormon werd, hij is de legeraanvoerder bij de laatste veldslagen tegen de Lamanieten, hij is de vader van Moroni.

Maar wat met de vraag: “Waarom werd Mormon als tienjarig kind door Ammaron gekozen om voor de kronieken te zorgen?”

Ammaron is de laatste die de kronieken bijhoudt in een familiale lijn van meer dan vier eeuwen, sinds de tijd van Alma in 91 v.C. In het jaar 320 van onze tijdrekening besluit hij, “gedrongen door de Heilige Geest”, alle heilige kronieken te verbergen. Gevaarlijke omstandigheden maakten het nodig om de kostbare bibliotheek in veiligheid te brengen. Maar dan krijgen we deze merkwaardige beslissing: Ammaron spreekt een tienjarig kind aan om later voor de kronieken te zorgen. De enige reden die we daarbij lezen is Ammarons zin tot de kleine Mormon: “Ik bemerk dat gij een ernstig kind zijt, en vlug van begrip” (Mormon 1:2). Dat kan niet de enige reden geweest zijn om een kind zo’n verantwoordelijkheid toe te wijzen. Wat weten we over Mormons afstamming, zijn ouders, zijn geboorteplaats, zijn opvoeding, zijn capaciteiten?

Bij aandachtige studie van de Schriften kan een enkel woord of een enkele zin een sleutel verbergen die een onverwachte deur opent. Een ander woord of zin opent een volgende deur. De interne logica belicht dan het bredere verhaal. Niet dat alle deducties honderd procent zeker zijn, maar ze vertonen een hoge probabiliteit. Zo’n aandachtige benadering, die op elk detail let, levert ons veel over Mormon. De sleutels zitten her en der verspreid in het Boek van Mormon.

 

Zoon in een dynastie van legeraanvoerders

“Ik ben Mormon, en een zuivere afstammeling van Lehi” (3 Nephi 5:20).
“En ik, Mormon, die een afstammeling ben van Nephi…” (Mormon 1:5).

Dit is meer dan gewoon zeggen dat men een Nephiet is. Mormon kent zijn geslachtslijn, van vader op zoon, teruggaand op Lehi en Nephi. Het toont een bewust en zorgvuldig bijhouden van de afstamming in de familie, over duizend jaar geschiedenis. Mormon werd dus niet in een alledaags gezin geboren.

Een en ander wijst erop dat hij tot een geslacht van legerleiders hoorde. Zowel bij de Nephieten als Lamanieten heerst immers een lange traditie van overdracht van bevoegdheden van vader naar (oudste) zoon. In het begin zijn alle bevoegdheden in één persoon gevestigd, de koning-profeet-legerleider, met Nephi als eerste. Als omstreeks 95 v.C. geen van de zonen van koning Mosiah hem wil opvolgen, wijzigt het systeem naar de regering der rechters. Ook daar berust eerst alle gezag nog steeds bij één persoon, Alma de jongere. Hij is niet alleen profeet en hogepriester, maar ook opperrechter en algemeen militair bevelhebber. Na enkele jaren stoot hij het opperrechterschap af ten voordele van een ouderling van de kerk. Die positie van opperrechter blijkt snel een erfelijke status te krijgen. Hetzelfde zien we in de leiding van de kerk na Alma. Het hogepriesterschap gaat naar een volgende in de familiale lijn en valt ook samen met het verder bijhouden van de kronieken. Opvallend is ook dat elke overdracht normaal gesproken bij leven gebeurt: wanneer een vader voelt dat de tijd er rijp voor is, draagt hij de bevoegdheid over, soms om nog vanaf de zijlijn verdere begeleiding te geven.

Ook de militaire bevoegdheid blijkt overgedragen aan een nieuwe lijn die eenzelfde familiale en erfelijke status krijgt, wat we lezen in de geschiedenis van de eerste eeuw v.C.  Zoram, opperbevelhebber van de Nephitische legers in 80 v.C., treedt samen met zijn zonen Lehi en Aha op, elk met hun legers (Alma 16:5–7). In 60 v.C. draagt opperbevelhebber Moroni “het bevel over zijn legers over in de handen van zijn zoon, wiens naam Moronihah was” (Alma 62:43). Erfelijke overdracht lijkt de standaardprocedure.

Opvallend is ook de jonge leeftijd van de benoeming tot hoogste legerleider. Deze Moroni, in de eerste eeuw v.C., was er 25 bij zijn aanstelling (Alma 43:17). Hij is nog maar 38 jaar oud wanneer hij de bevoegdheid aan zijn zoon Moronihah overdraagt, die dus op dat ogenblik hoogstens een oudere tiener kan zijn, gelet op de leeftijd van zijn vader. Die jonge leeftijd kan te verklaren zijn uit de manier van oorlog voeren: de legerleider vocht mee in de frontlinie. Verlies van jeugdige kracht of verwondingen dwongen dus legeraanvoerders om tijdig de fakkel door te geven.

Als we er van uitgaan dat die erfelijke tradities nog steeds gelden ten tijde van Mormon, in de vierde eeuw n.C., dan is de jonge Mormon geboren in een lijn van militaire opperbevelhebbers. De vader van Mormon heet eveneens Mormon, die we daarom Mormon senior zullen noemen (Mormon 1:5). Aangezien de jonge Mormon zich snel zal profileren als legerleider, moet Mormon senior hem daar in voorgegaan zijn. Hij zal zijn zoon al van jongs af aan een stevige militaire vorming hebben gegeven of laten geven. Ook het principe van de jonge leeftijd voor aanstelling loopt verder. Dan wordt het begrijpelijk wat Mormon junior schrijft:

“En hoewel ik jong was, was ik groot van gestalte; daarom wees het volk van Nephi mij aan als hun aanvoerder, of de aanvoerder van hun legers. Daarom geschiedde het dat ik in mijn zestiende jaar aan het hoofd van een leger Nephieten optrok tegen de Lamanieten” (Mormon 2:1).

Dit ligt precies in de lijn van de voorgangers Moroni en Moronihah in de eerste eeuw v.C.

“Het volk wees mij aan…”: het volk heeft wel een zeg in de aanduiding, maar in feite bepaalt de afstamming wie er vooruit wordt geschoven. Dat was ook zo bij de koningen en de opperrechters. “Wij stellen u ter ondersteuning voor…”

John Tvedtnes suggereert dat Mormon senior en dus ook Mormon junior best nakomelingen van de vroegere opperbevelhebber Moroni kunnen geweest zijn, en dat zij dus een eeuwenoud geslacht van militaire leiders verderzetten.[1] Het kan verklaren waarom Mormon junior, in zijn beknopte bewerking van het boek Alma, zoveel ruimte aan de heldendaden van die vroegere Moroni heeft gegeven.[2] Het kan verklaren waarom Mormon junior aan zijn eigen zoon de naam Moroni gaf, als eerbetoon aan een voorvader, of minstens als een uiting van bewondering. Deze Moroni, zoon van Mormon, was trouwens ook een legerleider in de laatste grote veldslag, wat ook daar de familiale legercarrières bevestigt (Mormon 6:12). Nog een ander legerleider in die veldslag heette Moronihah, opnieuw een naamschakel in de militaire stamboom over verscheidene eeuwen (Mormon 6:14).

 

Geboren met een religieus-historische naam

“Ik heet Mormon, en ik ben genoemd naar het land Mormon” (3 Nephi 5:12).
“… en de naam van mijn vader was Mormon” (Mormon 1:5)

Ook Mormons vader heet Mormon, dus ook hij zal bij zijn geboorte naar het land Mormon zijn genoemd. Niets wijst er evenwel op dat Mormon junior of zijn vader in het land Mormon geboren zijn. Het land Mormon is een kleine regio, gelegen in het “land zuid”, als grensstreek bij “de strook wildernis”, dus al sinds 200 v.C. Lamanitisch gebied (zie kaartje iets verder). Maar het is een historische plek: het is de regio waar zich de Wateren van Mormon bevonden, toen Alma de oudere daar omstreeks 145 v.C. zijn toevlucht zocht, mensen doopte en de kerk begon (Mosiah 18:4; Alma 5:3). Dat is dan ook de reden waarom zowel vader als zoon Mormon werden genoemd, zoals de rest van de zin verduidelijkt — “genoemd naar het land Mormon, het land waar Alma de kerk onder het volk vestigde, ja, de eerste kerk die na hun overtreding onder hen werd gevestigd” (3 Nephi 5:12).

Een kind die naam geven heeft dus een geestelijke betekenis om een belangrijk moment in de kerkgeschiedenis te gedenken. Het wijst erop hoezeer religie als leidraad in deze familielijn gold. Dat blijkt nog meer uit het volgende.

 

“Beleerd volgens de wijze van het leren van mijn volk”

“… en ik was ongeveer tien jaar oud en ik begon enigermate beleerd te zijn volgens de wijze van het leren van mijn volk” (Mormon 1:2).

Dat is de precieze vertaling van het originele Engels: “…and I began to be learned somewhat after the manner of the learning of my people”. De huidige Nederlandse editie maakte daarvan: “… en werd al enigermate onderwezen in de geleerdheid van mijn volk”. Dat is erg onnauwkeurig vertaald (deze onnauwkeurige vertaling werd ook behouden in de editie 2017). Het laat verstaan dat Mormon pas op de leeftijd van tien jaar “enigermate” in “geleerdheid” werd “onderwezen”. Die vertaling laat ook het aspect van de leerwijze gewoon vallen. Vroegere vertalingen respecteerden dit.

Enigermate beleerd te zijn kun je ook vertalen als enigermate opgeleid te zijn. Het wijst op een al bereikt leerniveau. Daarenboven gebeurde dat volgens een specifieke pedagogische methode, eigen aan het volk. Dat alles past bij de Hebreeuwse traditie om kinderen vanaf de prilste leeftijd vertrouwd te maken met heilige zinnen, Schriften en geschiedenis, maar ook met zorgvuldige lees- en schrijfkunst. In joodse middens is dat later ontwikkeld tot een ritueel: op het moment van zijn Bar‑mitzvah (“zoon van het gebod”) moet een jongen zijn “parsja” — afdeling uit de Tora — foutloos in het Hebreeeuws kunnen lezen en voorzingen, iets waar een jongen lang en grondig op voorbereid wordt.

frank-hopper_bar-mitsvah“Jongen op zijn Bar-mitzvah” door Frank Hopper

 

De kleine Mormon moet dus op tienjarige leeftijd al een niveau bereikt hebben dat Ammaron opviel. Maar wat Ammaron zeker ook zag als deel van die Hebreeuwse leertraditie is de lees- en schrijfvaardigheid van dit kind — een vitaal criterium voor het werk dat Mormon zou moeten verrichten. Mormon zelf drukt het nederig uit — “ik was enigermate beleerd” — wat in werkelijkheid al een behoorlijk hoog niveau zal betekend hebben.

De woorden waarmee Mormon zijn kennis signaleert vormen ook een echo van het eerste vers in het Boek van Mormon, waarbij Nephi — bijna een millennium eerder — eenzelfde bevestiging geeft: “Ik, Nephi, ben geboren uit goede ouders, daarom ben ik enigermate in al de geleerdheid van mijn vader onderwezen” (1 Nephi 1:1). Ook hier is geleerdheid geen precieze vertaling van het Engelse learning. Het gaat om essentiële religieuze leerinhouden en om de vitale lees- en schrijfvaardigheden om die inhouden te leren en over te dragen. Zowel Nephi als Mormon weten dat die beheersing het bewijs van hun identiteit levert, want die is hen van jongs af aan ingeprent. Het doet me denken aan dit voorval:

1946. Er is bezoek in een Engels weeshuis. Iemand van de joodse gemeenschap is op zoek naar weeskinderen uit het vernietigde Europa. De kinderen zijn in de oorlog naar Engeland gebracht, zonder ouders of familie, en nu worden ze opgespoord om ze terug te brengen in de schoot van het Jodendom. ‘Hier zijn geen joodse kinderen, rabbijn’, zegt de directrice, ‘dat weet ik zeker’. ‘Mag ik toch even op de zaal kijken?’. ‘Uiteraard, gaat U gang’. De rabbijn plaatst zich bij de ingang van de slaapkamer. Zachtjes zegt hij: ‘sjema jisrael..’ en zachtjes hoort hij her en der, van diep onder de dekens vandaan: ‘..Hasjem echad.’ De kinderen kenden deze woorden van het beroemde Sjema Jisrael, die zij als baby al hoorden voor het slapen gaan, nog. Geen vervolging en vlucht had dit uit hun geheugen kunnen verwijderen. Het zat niet in de hersens, het zat in hun hartjes.[3]

 

In de lijn van militairen met de geest van openbaring

“En ik was vijftien jaar oud en tamelijk ernstig van aard; daarom kwam de Heer tot mij en smaakte en kende ik de goedheid van Jezus” (Mormon 1:15).

Merk het gebruik van de naam Jezus op, en niet Christus. In veel teksten verraadt dat een emotioneel verschil. Jezus is persoonlijker en past bij het smaken van zijn goedheid.

Die geestelijke ervaring, de religieus-historische naamgeving bij Mormons geboorte en heel zijn godsdienstige belering horen, verwonderlijk voor onze tijd, ook bij een militaire carrière. Vroegere legerleiders als Moroni en Moronihah waren ook sterk geestelijk ingestelde personen, die zelf ook predikten en getuigden (Alma 46; Helaman 4:14). Ook dat geestelijke moet dus deel van hun militaire voorbereiding uitgemaakt hebben en hoorde bij de traditie, wat dit vers bevestigt:

“Nu was het de gewoonte onder alle Nephieten — behalve in hun tijden van slechtheid — om als hun opperbevelhebber iemand aan te stellen die de geest van openbaring en ook van profetie bezat” (3 Nephi 3:19).

Mormon treedt dan ook op als profeet, zelfs nauw samengaand met het militaire optreden:

“En zie, ik had mijn volk, de Nephieten, ingezet om hun landen en hun wapens voor te bereiden op dagen van strijd. En het geschiedde dat de Heer tot mij zeide: Roep dit volk toe: Bekeert u en komt tot Mij en laat u dopen en bouwt mijn kerk wederom op, en gij zult gespaard blijven.” (Mormon 3:1-2).

Ook ontvangt hij doctrinale openbaringen, zoals gemeld in een brief aan zijn zoon Moroni over de doop van kleine kinderen, een zaak die woordenstrijd had veroorzaakt:

“Want onmiddellijk nadat ik deze dingen over u had vernomen, deed ik navraag bij de Heer aangaande die zaak. En het woord des Heren kwam tot mij door de macht van de Heilige Geest, zeggende: Luister naar de woorden van Christus, uw Verlosser, uw Heer en uw God …” (Moroni 8:7-8)

 

Van kinds af aan vertrouwd met Ammoron in Overvloed

Toen Ammaron de tienjarige Mormon aansprak, kon de jongen geen onbekende zijn die hij toevallig had ontmoet en die hij voldoende ernstig en pienter vond om hem die enorme opdracht toe te vertrouwen. Ammaron moet de kleine Mormon al langer gekend en geobserveerd hebben. Dat is ook verklaarbaar. Ammaron hoorde tot een geprivilegieerde lijn, rechtstreeks teruggaand tot Alma de oudere. Hij was een nakomeling van Nephi de discipel van Jezus. Van zijn kant was Mormon, als “zuivere afstammeling van Lehi”  zoals we net zagen, hoogstwaarschijnlijk geboren in een van de grote militaire families. Beide takken, die van Ammaron en die van Mormon, hoorden daarom tot de Nephitische sociale bovenlaag van religieus, staatkundig en militair leiderschap. Mogelijk waren zij ook familiaal verwant aangezien huwelijken meestal het gevolg zijn van kennismaking binnen dezelfde sociale kringen. Het aantal trouwe gelovige gezinnen zal tegen 320 n.C. ook klein geworden zijn gelet op de verregaande verslechtering van de maatschappij.

kaart_mormon-antumBeide families woonden allicht ook dicht bij elkaar in het land Overvloed, ten noorden van Zarahemla. Dat land was al sinds 33 v.C. het Nephitische centrum (Helaman 4:6–7; 5:14), wat in 17 n.C. nog eens bevestigd wordt (3 Nephi 3:23). Het was de plaats waar Jezus verscheen (3 Nephi 11:1) en waar de kronieken ten tijde van Jezus bewaard werden (3 Nephi 23:7). Normaal gesproken zal Overvloed in 320 n.C. nog steeds het belangrijkste of een van de belangrijkste centra geweest zijn. Er is geen aanduiding dat de opeenvolgende hoeders van de platen naar een andere plaats waren uitgeweken. Mormon en zijn ouders woonden eveneens ten noorden van Zarahemla, aangezien, vertelt Mormon, “ik op mijn elfde jaar door mijn vader naar het land zuidwaarts werd gebracht, namelijk naar het land Zarahemla” (Mormon 1:6). Ten noorden van Zarahemla is Overvloed.

Het is natuurlijk mogelijk dat Ammaron en Mormon, ook al kenden de families elkaar goed, niet verwant waren. Strikt volgens de tekst is het dan de derde keer in de geschiedenis van de overdracht van de platen dat er geen expliciet familieverband tussen de personen vermeld wordt. De eerste keer was bij de overdracht van de kleine platen door Amaleki aan koning Benjamin, omstreeks 150 v.C. Amaleki had namelijk “geen nageslacht” (Enos 25). De tweede keer was bij de overdracht van alle platen en heiligen voorwerpen door koning Mosiah II aan Alma de jongere omstreeks 92 v.C. (Mosiah 28:20). Koning Mosiah’s zonen verzaakten immers de troon om onder de Lamanieten te gaan prediken. Van dan af lijkt een ononderbroken familiale lijn, vier eeuwen lang, voor het doorgeven van de kronieken te hebben gezorgd, van Alma tot Ammoron in 320 n.C.

Samengevat als antwoord op de vraag waarom Ammaron de tienjarige Mormon koos — om militaire, intellectuele en geestelijke redenen:

  • door zijn afstamming en vorming was dit kind bestemd om een grote militaire rol te spelen, wat zeker ook geschikt was om de kronieken strategisch te beschermen of te verplaatsen;
  • door zijn methodische lering beschikte dit kind over de intellectuele vaardigheden om de geschiedenis verder te vertellen en om de “beknopte bewerking” van alle kronieken te maken;
  • door zijn toewijding en ernst vertoonde dit kind de juiste geestelijke instelling om de religieuze opdracht tot een goed einde te brengen.

 

Vroege ervaring met oorlog, meteen in religieus perspectief

Nog een aanduiding dat Mormon senior militaire verantwoordelijkheid had, is zijn vertrek “naar het land zuidwaarts, namelijk naar het land Zarahemla”, toen de jonge Mormon nog maar elf jaar was. Er breekt dan namelijk een oorlog uit tussen Nephieten en Lamanieten, met een aantal veldslagen (Mormon 1:8–11). Mogelijk is Mormon senior door de regering uitgestuurd en is hij in een militaire positie rechtstreeks betrokken bij deze oorlog. Daarenboven neemt hij zijn jonge zoon mee naar dit oorlogsgebied. Je zou het omgekeerde verwachten van ouders die hun kind willen beschermen. We mogen dus veronderstellen dat die reis naar oorlogsgebied ook de bedoeling had om de jongen, die vijf jaar later zelf de hoogste legeraanvoerder zou worden, klaar te stomen voor zijn taak.

Onmiddellijk na de verzen waarin Mormon junior over die oorlog vertelt (beschreven vanuit zijn latere positie van kroniekschrijver) besteedt hij ruim aandacht aan de morele en religieuze dimensie van de toestand: de geliefde discipelen worden weggenomen, de gaven van de Geest verdwijnen, moedwilligheid en ongerechtigheid nemen toe, de rovers van Gadianton maken het land onveilig, “de macht van de boze was werkzaam op het gehele oppervlak van het land ter vervulling van alle woorden van Abinadi en ook van Samuël de Lamaniet” (Mosiah 1:13–19). De verwijzing naar Abinadi en Samuël is veelbetekenend: dat zijn de twee profeten die in Mormons bronnen het meest over deze apocalyptische tijd geprofeteerd hebben. Mormon ervaart het gebeuren vanuit dat perspectief en het kleurt heel zijn eigen “boek Mormon”.

Noteer dat Mormon hier niet Nephi, zoon van Lehi, citeert. Deze profeet heeft nochtans evenzeer over deze confronterende periode geschreven (1 Nephi 12: 15, 19– 20). Maar voor zover we de uitbouw van Mormons kroniekwerk kennen, heeft Mormon de geschriften van Nephi pas ontdekt na de afwerking van zijn eigen kroniek (zie Woorden van Mormon 3–6). Vandaar dat Nephi, als schrijver van de kleine platen, niet in Mormons “boek Mormon” voorkomt, wat logisch is.

 

Mormon treurend, pleitend, veroordelend, liefhebbend

Zestig jaar lang, van 325 tot 385 n.C., zou Mormons lot verbonden zijn met het tragische lot van de Nephieten.

Voor psychologen van militaire persoonlijkheden zou Mormon een uitzonderlijke casus moeten zijn: een opperbevelhebber met een charismatische inborst die bloedige veldslagen moet winnen.[4] Met daar bovenop een afkeer van het gedrag en de mentaliteit van zijn eigen soldaten, terwijl hij die tegelijkertijd diepgaand liefheeft in het eeuwig perspectief van zijn geloofsovertuiging.

Als we Mormon willen begrijpen, dan moeten we stilstaan bij die tegengestelde krachten die hem verscheuren. Weinig onderdelen in het Boek van Mormon getuigen van zo’n emotionaliteit in wisselende golven. In het begin kan Mormon zich nog optrekken aan tekenen van omkeer:

“En het geschiedde, toen ik, Mormon, hun geweeklaag en hun getreur en hun droefheid voor het aangezicht des Heren zag dat mijn hart zich begon te verheugen, want ik veronderstelde — de goedertierenheid en de lankmoedigheid des Heren kennende — dat Hij barmhartig jegens hen zou zijn, zodat zij wederom een rechtvaardig volk zouden worden” (2:12).

Die hoop is van korte duur:

“Maar zie, die vreugde van mij was ijdel… En het geschiedde dat mijn droefheid mij wederom aangreep, en ik zag dat de dag van genade voor hen voorbij was, zowel in stoffelijk als in geestelijk opzicht; want ik zag hoe duizenden van hen in openlijke opstand tegen hun God werden neergehouwen en als mest op het oppervlak van het land opgehoopt lagen” (Mormon 2:13, 15).

In 344 n.C. brengen de oorlogsbewegingen Mormon in de buurt van de plaats waar Ammaron de kronieken verborgen heeft en kan hij zich mogelijk, tussen andere taken door, aan het voorziene schrijfwerk zetten (2:17–18). Het zijn die moeilijke omstandigheden die ook de toon van Mormons occasionele persoonlijke beschouwingen doorheen het hele Boek van Mormon verklaren.

Maar Mormon heeft nog veertig jaar vechten en lijden voor de boeg. Hij pleit en zwoegt om het onafwendbare tegen te houden. In de samenvatting van zijn eigen kroniek last hij zijn bedenkingen in. Die ademen een mengeling van wanhoop en bitterheid, maar ook van een allesoverheersende liefde. De toestand is echter hopeloos. Zo komt hij in 362 n.C. tot de wellicht aartsmoeilijke beslissing om zijn ambt neer te leggen: “En het geschiedde dat ik, Mormon, ten enenmale weigerde voortaan commandant en leider van dit volk te zijn, wegens hun slechtheid en gruwelen” (3:11). Hij drukt het als moedeloosheid in liefde uit:

Zie, ik had hen aangevoerd; ondanks hun slechtheid had ik hen vele malen ten strijde gevoerd en hen van ganser harte liefgehad, volgens de liefde Gods die in mij was; en mijn ziel had zich de gehele dag lang tot mijn God voor hen in gebed uitgestort; het was echter zonder geloof, wegens de verstoktheid van hun hart. (3:12)

 

“De stervende Tecumseh”, door Frederick Pettrich (1798–1872). Tecumseh was een Shawnee Indiaans leider, die in 1813 sneuvelde in de strijd tegen blanke kolonisten.

 

Dertien jaar lang zou Mormon van de zijlijn de verdere neergang volgen. Volgens Randal Chase moet dat de periode geweest zijn waarin Mormon, bevrijd van andere taken, voor de “beknopte bewerking” van het Boek van Mormon heeft gezorgd.[5] Maar in het jaar 375, of kort in de jaren daarna, kan hij de slachtingen onder vrouwen en kinderen niet meer aanzien en herroept hij de eed die hij “gezworen had om hen niet meer te helpen”. De reactie van het volk is veelzeggend: “Zij gaven mij wederom het bevel over hun legers, want zij beschouwden mij als iemand die in staat was hen uit hun ellende te bevrijden” (5:1). Dit kan het erfelijk karakter van de militaire bevoegdheid bevestigen: het volk blijft Mormon in die hoedanigheid aanzien. Geen ander leider betwist hem de positie. Mormon neemt het echter fatalistisch aan:

“Doch zie, ik was zonder hoop, want ik kende de oordelen des Heren die over hen zouden komen; want zij bekeerden zich niet van hun ongerechtigheden, maar vochten voor hun leven zonder het Wezen aan te roepen dat hen geschapen had” (5:2)

Van dan af kan Mormon alleen nog maar de kruisgang naar het eindpunt begeleiden. Dat wordt het noodlottige hoofdstuk 6, met de vernietiging van de Nephieten, gevolgd door Mormons schrijnende kreten:

“En mijn ziel werd wegens de gedoden van mijn volk door smart verscheurd, en ik riep: O gij schonen, hoe hebt gij de wegen des Heren kunnen verlaten! O gij schonen, hoe hebt gij die Jezus, die met open armen klaarstond om u te ontvangen, kunnen verwerpen … O, dat gij u hadt bekeerd voordat deze grote vernietiging over u was gekomen. Doch zie, gij zijt heengegaan, en de Vader, ja, de eeuwige Vader des hemels, kent uw toestand; en Hij handelt met u naar zijn gerechtigheid en barmhartigheid.” (6:16–22)

 

2 – Een slotboek met drie anaforische passages voor toekomstige lezers

Inleiding
De “Ik schrijf u”-tekst over het laatste oordeel
De “En nu zie”-tekst met geschiedkundige en profetische beschouwingen
De “Weet dat gij”-tekst gericht tot het overblijfsel van het huis Israëls

 

Inleiding

Het interne “boek Mormon” telt negen hoofdstukken, maar de laatste twee (hoofdstukken 8 en 9) zijn van de hand van Mormons zoon Moroni. De eigen hoofdstukken van Mormon zelf, van 1 tot 7, mengen zowel compacte geschiedenis als persoonlijke informatie en bedenkingen.

Het boek heeft als eigenaardigheid dat het een verkorte kroniek is van een uitgebreider werk, maar van dezelfde schrijver. Mormon heeft dus eerst de algemene kronieken bijgehouden – “En op de platen van Nephi heb ik een volledig verslag gegeven van alle slechtheid en gruwelen; maar op deze platen heb ik mij ervan weerhouden een volledig verslag te geven van hun slechtheid en gruwelen” (2:18). Wat we hier dus lezen is die inkorting en samenvatting.

Daarenboven schrijft Mormon vanuit de overtuiging dat dit onderdeel het einde van het Boek van Mormon zal uitmaken — hij weet namelijk niet dat zijn zoon Moroni ook nog het hele boek Ether zal toevoegen en ook nog een eigen boek. Het enige wat Mormon voorzag is dat Moroni nog een paar dingen zou bijschrijven in zijn “boek Mormon” (Mormon 8:1).

Vanuit die visie van “slotboek” doorweeft Mormon zijn ingekort verslag met persoonlijke beschouwingen en boodschappen — zoals hij trouwens al vroeger gedaan heeft bij de inkorting van andere boeken. Bijzonder hier is dat hij die beschouwingen en boodschappen nu in zijn eigen ervaringen inwerkt. Die geven het een aparte dimensie. Hier zijn het geen “latere onderbrekingen” van een verhaal dat zich jaren of eeuwen vroeger heeft afgespeeld. De persoonlijke passages in het boek Mormon enten zich natuurlijk op de dramatische gebeurtenissen die Mormon zelf beleefd heeft.

Een aantal kortere beschouwingen zijn commentaar op de evenementen. Drie langere passages zijn afgetekende boodschappen voor de toekomstige lezers, direct opborrelend uit de gebeurtenissen, maar die Mormon beleeft vanuit het gezichtspunt van wie het later zal lezen.

Stilistisch hebben ze elk een eigen accent volgens Mormons gemoedgesteltenis op het punt van de kroniek. Elk van hen heeft een eigen anaforische basis.  Een anafoor is een stijlfiguur die bestaat uit het herhalen van hetzelfde woord of dezelfde woordgroep aan het begin van opeenvolgende zinnen of zinsdelen. Het geeft een krachtige toon en een retorisch ritme aan een tekst en is typerend voor oud-Hebreeuwse teksten. Ondanks hun eigen accenten maant elke passage aan in Christus te geloven en eindigt ook met een oproep tot bekering.

 

De “Ik schrijf u”-tekst over het laatste oordeel

Mormon 3:17–22

Deze passage van zes verzen geef ik volledig weer in de twee volgende kaders. De anafoor is “ik schrijf u”, vijf keer herhaald. Het maakt het tot een plechtige tekst, een soort oorkonde, versterkt door de aansprekingen die elk van de vermelde groepen behelzen.

De tekst heeft ook veel van een “transitoire afsluiting”, namelijk een tekst die Mormon mogelijk als laatste aanzag, wegens de onzekerheid dat hij later nog verder zou kunnen schrijven. Het heeft alle kenmerken van een afscheidstekst met lyrische eindverzen over het laatste oordeel en een laatste, intense oproep tot bekering. Zie over transitoire afsluitingen dit onderdeel in les 36.

43-1

43-2

 

De “En nu zie”-tekst met geschiedkundige en profetische beschouwingen

Mormon 5:10–24

Dit is een langere passage van 15 verzen. Door het gebruik van de anafoor “en nu zie”, en varianten met “zie”, krijgt de tekst een argumenterende dimensie: dit is wat werkelijk zal gebeuren. De werkwoorden staan overwegend in de toekomende tijd voor de profetische visie, maar blikken ook terug naar het geschiedkundig verleden. Het leidt tot een complex spel van bijzinnen vanuit verschillende perspectieven. De kaders hieronder geven maar een beperkt aantal zinnen weer. Ontdek zelf hoe rijk de volledige passage is.

43-3

43-4

 

De “Weet dat gij”-tekst gericht tot het overblijfsel van het huis Israëls

Mormon 7

In dit lyrisch einde — Mormons laatste woorden — richt hij zich tot het toekomstige geslacht, de nakomelingen van hen die het rondom hem overleefd hebben. Het klinkt als een rustige tekst in vergelijking met wat er net aan voorafging, namelijk het tragisch hoofdstuk 6 en zijn intense klaagzang. Mormon richt zich ook niet tot de overtreders, maar tot hun verre nakomelingen, “het overblijfsel van dit volk”.

De anafoor is “weet dat gij”, met andere rappels naar weten: Mormons primaire zorg is dat het overblijfsel tot de kennis “van hun vaderen” en van de waarheid wordt gebracht. En ondanks al de ellende en wanhoop in alle voorgaande hoofdstukken, eindigt Mormon met een hoopvol slot, zij het onder voorwaarde van bekering — “dan zal het wel met u zijn op de dag des oordeels.”

43-5

43-6

43-7

 

3 – Verkenning van enkele andere aspecten

“Het boek Mormon” in het “Het Boek van Mormon”
De oorlogsperioden
De legeraantallen: tienduizenden en honderdduizenden
Moroni 9

 

“Het boek Mormon” in het “Het Boek van Mormon”.

De huidige Nederlandse vertaling koos ervoor om de namen van interne boeken in het Boek van Mormon te titelen als “het boek (Naam)”, in plaats van “het Boek van (Naam)”. Zo heten interne boeken nu “het boek Jakob”, “het boek Mosiah” en hier dus ook “het boek Mormon”. Daarenboven koos de huidige Nederlandse editie voor boek met kleine letter voor een intern boek, en Boek met hoofdletter voor het algemene boek. Voordeel van die opties is wel dat we nu meteen het onderscheid zien tussen “het boek Mormon” en “Het Boek van Mormon”. Dat is onmiskenbaar handig.

Toch is het voor de Schriftkenner goed om weten dat dit recente afwijkingen van het originele Engels zijn, zodat er per vergissing geen exegetische waarde aan deze afwijkingen wordt gehecht. Vroegere Nederlandse edities volgden nauwkeurig het origineel, met “het Boek van Jakob”, “het Boek van Mosiah” en dus ook “het Boek van Mormon” voor het interne boek, met respect voor de originele syntaxis en spelling. Voor het behoud van die authentieke coherentie is ook wel iets te zeggen, conform de opdracht om het origineel uiterst precies te vertalen.

 

De oorlogsperioden

Mormons verslag bestrijkt de jaren 320 tot 385 n.C., dus een periode van 65 jaar. Niet al die jaren zijn gevuld met oorlogen, maar oorlog doortrekt en verwoest wel telkens opnieuw het maatschappelijk leven, in totaal 25 van de 65 jaar.[6]

  • Eénjarige oorlog in het jaar 321 n.C. (Mormon 1:8–11). Het conflict breekt uit in een grensgebied van Zarahemla. De Nephieten brengen er 30 000 man voor samen. In een aantal veldslagen verslagen de Nephieten de Lamanieten. Er wordt een vrede gesloten die vijf jaar zal duren, dus van 322 tot 326 n.C.

 

pierre-julien-1779-paris-louvre“Stervende gladiator”, door Pierre Julien  (1731–1804) 

 

  • Vierjarige oorlog van 327 tot 330 n.C. (Mormon 2:3–9). De Lamanieten vallen massaal binnen. De Nephieten moeten zich naar het noorden terugtrekken. Het land is vol rovers en Lamanieten. “Bloed en slachting” breiden zich uit. Met een leger van 42 000 man verslaan de Nephieten de 44 000 van de Lamanitische koning Aäron. Dan volgt een periode van 14 jaar, van 331 tot 344 n.C., met veel “getreur en geweeklaag” (vers 11), maar het is niet duidelijk of hier ook echt oorlog heerst. Mormon zegt wel: “ik zag hoe duizenden van hen in openlijke opstand tegen hun God werden neergehouwen” (vers 15), maar dat lijkt eerder een algemene of profetische beschouwing. Eigenlijke oorlogen en veldslagen worden niet vermeld.
  • Vijfjarige oorlog van 345 tot 349 n.C. (Mormon 2:16–27). In een eerste tijd gaat het om aanhoudend opjagen en verdrijven van Nephieten voor oprukkende Lamanieten (verzen 16–21). Het brengt Mormon wel op de plaats waar Ammaron de platen verborgen heeft en zo kan hij aan zijn kroniekwerk beginnen. Vervolgens trachten de Nephieten een halt toe te roepen aan de Lamanitische opmars. Met een leger van 30 000 man verslaan zijn een Lamanitisch leger van 50 000 en slagen erin hun “erflanden” opnieuw in bezit te nemen. In 350 n.C. laat een vredesverdrag het “land noordwaarts” aan de Nephieten en het “land zuidwaarts” aan de Lamanieten. Er volgen tien jaar van vrede (351–360 n.C.).
  • Vierjarige oorlog van 361 tot 364 n.C. (Mormon 3:7–10; 4:1–8). Het gaat om een opeenvolging van jaarlijkse oorlogen. In 361 vallen de Lamanieten het land Woestenij aan (in het Engels Desolation – in vorige Nederlandse edities vertaald als Verwoesting). De Nephieten slaan hen terug. In 362 trekken de Lamanieten “wederom op ten strijde” en opnieuw verslaan de Nephieten hen. Dit maakt de Nephieten echter zo overmoedig dat zij zelf een agressieve oorlog willen inzetten. Mormon weigert dit en legt daarom zijn ambt van legerleider neer. In 363 trekken de Nephieten dan zonder zijn leiding op tegen de Lamanieten, maar ze worden teruggedreven. In 364 wisselen de kansen opnieuw en wordt de stad Teancum ook inzet van strijd. De Nephieten slaan de Lamanieten terug. Er is geen vermelding van oorlog in de jaren 365 en 366.
  • Eénjarige oorlog in 367 n.C. (Mormon 4:10–15). “De Lamanieten trokken wederom ten strijde tegen de Nephieten”. Zij nemen zowel de stad Teancum als de stad Woestenij in. De ontaarding wordt nog erger: “En geen tong kan vertellen en geen pen volledig beschrijven hoe afgrijselijk het toneel van bloed en slachting was dat zich onder het volk afspeelde, zowel onder de Nephieten als onder de Lamanieten.” De Lamanieten offeren gevangen aan hun afgoden. Uiteindelijk verdrijven de Nephieten de Lamanieten uit hun landen. Er volgen zeven jaar van vrede (368–374 n.C.).
  • Tienjarige oorlog van 375 tot 384 n.C. met de laatste veldslag in 385 n.C. (Mormon 4:16–22; 5:3–7; 6:1–15). Het jaar 375 is het begin van het einde: “Vanaf dat tijdstip verkregen de Nephieten geen macht meer over de Lamanieten, maar begonnen door hen weggevaagd te worden, zoals dauw voor de zon”. Mormon neemt opnieuw de legerleiding waar, maar “zonder hoop”. Het wordt een lijdensweg van telkens verder noordwaarts vluchten tot de uiteindelijke vernietiging van de Nephieten bij de slag van Cumorah in 385 n.C.

 

De legeraantallen: tienduizenden en honderdduizenden

Op verschillende plaatsen vermeldt Mormon de aantallen van manschappen betrokken bij veldslagen. De eerste vermelding vinden wel al in hoofdstuk 1 wanneer de Nephieten een leger van “meer dan dertigduizend” bijeenbrengen (Mormon 1:11). Vandaar gaat het in stijgende lijn. De Lamanitische koning Aäron valt aan “met een leger van vierenveertigduizend man. En zie, ik weerstond hem met tweeënveertigduizend” (2:9). De veldslagen resulteren telkens in duizenden doden die “als mest op het oppervlak van het land opgehoopt lagen” (2:15). In een volgende fase strijdt Mormon “met een leger van dertigduizend tegen een leger van vijftigduizend” (2:25). Het valt wel op dat zijn leger, wanneer hij aantallen van beide kampen geeft, telkens minder groot dan dat van de vijand is. Het geeft een verklaring, ofwel van moed bij een Nephitische overwinning, ofwel van reden voor een nederlaag.

 

dore-destruction_ammonites_moabitesOok de Bijbelse schrijftrant hanteert veelvouden van tien- en honderdduizenden. Hier: de vernietiging van de Ammonieten,  door  Gustave Doré (1832-1883).

 

Zo gaat het verder in de loop der jaren — “en er waren aan beide zijden duizenden gedood, zowel Nephieten als Lamanieten” (4:9). Naar het apocalyptisch einde toe gaat het om honderdduizenden. Mormon somt de namen van dertien legereenheden van elk tienduizend man op, en vermeldt er dan nog eens tien, zodat het Nephitisch leger voor die laatste veldslag over tweehonderddertigduizend man beschikte. Die worden allemaal vernietigd, op vierentwintig man na – “en tevens enkelen die naar de zuidelijke landen waren ontkomen, en enkelen die naar de Lamanieten waren overgelopen” (6:10–15).

Noteer evenwel dat Mormon het gehele volk had laten samenkomen bij de heuvel Cumorah (6:2), dus inclusief vrouwen en kinderen. Hun aantallen moeten dus nog toegevoegd worden. Uit het klaaglied na de strijd  blijkt dat zij deel van de slachting waren (6:19).

Uiteraard kan men die aantallen letterlijk nemen. Omdat we geen precies zicht hebben op de ontwikkeling van de bevolkingen in de voorbije eeuwen, kunnen deze getallen plausibel zijn. Sommige analisten zoeken echter een verklaring in het taalgebruik: het zijn  symbolische eenheden voor grootheid, net zoals sommige aantallen in de Bijbel. Zo worden de legeraantallen van de Israëlieten in veelvouden van honderdduizenden gemeld (1 Samuël 11:8; 2 Samuël 24:9; Richteren 20:2; 2 Kronieken 14:8; 25:5). Dergelijke aantallen zijn, volgens onderzoek, demografisch onmogelijk en moeten metaforisch begrepen worden.[7]

Vanuit hun Israëlitische achtergrond kunnen Nephitische kroniekschrijvers deze grootsprakige benadering hebben overgenomen. Het gaat dan om een emotionele stijlfiguur om de omvang van een gebeuren uit te drukken. Het is vergelijkbaar met de uitdrukking “zo talrijk als het zand der zee”, dat Mormon al in het begin gebruikt heeft: “Het gehele oppervlak van het land was nu met gebouwen bedekt en de mensen waren, als het ware, bijna zo talrijk als het zand der zee” (1:7). Ook voorheen zijn we dit tegengekomen: “En zie, terwijl zij de Sidon overstaken, vielen de Amlicieten en de Lamanieten, die als het ware bijna even talrijk waren als het zand der zee, hen aan om hen te vernietigen” (Alma 2:27). Dat wordt dan, zoals bij Mormon, gevolgd door de veelvouden van duizend: “En in één jaar werden er duizenden en tienduizenden zielen naar de eeuwige wereld gezonden om hun beloning te oogsten naar hun werken, hetzij die goed, hetzij die kwaad waren” (Alma 3:26).

Zijn deze aantallen dus realistisch of retorisch voor “grote aantallen”? Als we ervan uitgaan dat Nephieten en Lamanieten slechts een beperkt geografisch gebied bevolkten (zie hier), dan heeft retoriek de voorkeur als verklaring. Het maakt het Boek van Mormon er alleen maar authentieker van in het kader van zijn Hebraïsche oorsprong. 

Op zich heeft de vraag echter weinig belang en, zelfs met lagere aantallen, zijn de tragedies er niet minder om.

 

Moroni 9

Les 43 voorziet dat ook hoofdstuk 9 van het latere boek Moroni hier mee behandeld wordt.

Moroni, Mormons zoon, voegt nog een eigen boek aan het geheel toe. Daarin haalt hij brieven van zijn vader aan. Een van Mormons brieven heeft betrekking op de gebeurtenissen tijdens de oorlogen met de Lamanieten, dus die brief past inhoudelijk bij Mormons beschrijvingen in het boek Mormon.

De datering in de inleiding van het hoofdstuk, namelijk “ongeveer 401–421 n.C.” is verwarrend. Dat is weliswaar de periode waarin Moroni nu schrijft, maar de brief van zijn vader dateert van jaren daarvoor.

Donl Peterson dateert de brief omstreeks het jaar 384, omdat Mormon erin aankondigt dat hij hoopt Moroni “binnenkort te zullen zien” voor de overdracht van kronieken. Die ontmoeting moet volgens hem echter gebeuren voor 385, het jaar waarin de laatste veldslag plaatsvindt.[8]. Voor een gedetailleerde bespreking van de mogelijke datering van deze brief, zie dit onderdeel in les 48.

 

4 – Is de goddeloosheid in onze tijd even erg als onder Mormon?

Een vraag uit de Gids voor de cursist
Wickedness is slechtheid, niet goddeloosheid
Wie is moreler, de gelovige of de ongelovige?
Een tijd van “grote slechtheid” of een maatschappij die alsmaar beter wordt?
Het mormonisme verkiest optimisme en openheid voor de wereld

 

Een vraag uit de Gids voor de cursist

In de Gids voor de cursist, die de kerk aanbiedt bij de lessenreeks over het Boek van Mormon, hoort deze vraag bij les 43:

“Wat kunnen wij doen om ons geloof te behouden en rechtschapen te blijven, ondanks het feit dat wij, net als Mormon, leven in een tijd van grote goddeloosheid?”

Mormon beschreef de toestand van zijn volk onder meer als volgt:

“O, de verdorvenheid van mijn volk! Zij zijn zonder orde en zonder barmhartigheid… zij zijn sterk geworden in hun ontaarding; en zij zijn allen even onmenselijk en sparen niemand, oud noch jong; en zij scheppen behagen in alles behalve het goede; … gij weet dat zij beginselloos zijn en geen gevoel meer hebben” (Moroni 9:18–20).

Verder gaat het om het ontvoeren en verkrachten van vrouwen, om aanhoudend moorden “op een uitermate wrede wijze”, om het folteren en om het verslinden van mensenvlees “als wilde beesten” (9:910).

De vraag in de Gids voor de cursist is goed bedoeld om ons op te wekken tot geloof en rechtschapenheid, maar ze poneert ook een uiterst negatief beeld van onze huidige maatschappij. Is dat beeld correct? Of is de vraag eerder gesteld uit een gewoonte van fanatiek religieus taalgebruik, waarbij “de anderen” per definitie als slecht worden aanzien?

Dit thema verbreedt de lesbespreking, maar is wel aangegeven in de Gids voor de cursist. Het leek me de moeite er wat nader op in te gaan. Vooreerst, steeds nuttig, enkele termen scherpstellen.

Wickedness is slechtheid, niet goddeloosheid

Een aandachtige lezer zal opgemerkt hebben dat ik het woord slechtheid in plaats van goddeloosheid gebruik bij het citeren van verzen waar in het Engels wickedness staat. En slecht voor het Engelse wicked. 

Onze Nederlandse  vertalers in de kerk hebben echter een lange traditie om wicked en wickedness steevast door goddeloos en goddeloosheid te vertalen, in tegenstelling tot vertalingen in andere talen. In het Duitse Boek van Mormon zijn wicked en wickedness inderdaad systematisch door slecht en Schlechtigkeit vertaald. In het Frans door méchant  en méchanceté. In het Spaans door inicuo en iniquidad  — woorden die nauwgezet de betekenis van wicked en wickedness weergeven. 

In de nieuwe Nederlandse editie van 2017 worden wicked en wickedness echter nog steeds door goddeloos en goddeloosheid vertaald. Dat is niet verantwoord en vaak in tegenspraak met de context.

Wicked heeft oorspronkelijk een religieuze betekenis, als adjectief afgeleid van het Oud-Engelse wicca, magiër, tovenaar, astroloog (wat ook wizzard gaf), en waarvan de vrouwelijke vorm wicce is, wat witch werd, heks. Oorspronkelijk werden ze geëerd als wijze mensen, die de krachten in de natuur bestudeerden en ten goede gebruikten. Daarna evolueerde de betekenis negatief, onder druk van de christelijke prediking die het bijgeloof wilde uitroeien. Tovenaars en heksen werden vervolgd, niet omdat ze goddeloos waren, maar omdat ze in andere, occulte zaken geloofden. Ze werden dus “slecht”, vandaar de huidige betekenis van wicked.

Goddeloos betekent letterlijk zonder God. In het Engels is dat godless. Zeker, eeuwenoud taalgebruik heeft aan dat woord de connotatie van moreel slecht, zondig gehecht. Het woord wordt dus ook zo begrepen door de meeste gelovigen. In vorige eeuwen ging men er immers van uit dat iemand die niet in God geloofde per definitie een slecht mens was. Dat idee overweegt nog steeds in sommige middens, maar stemt niet overeen met de realiteit.

Daarenboven, het is niet omdat iemand niet goddeloos is, dus in God gelooft, dat hij daarom een goed mens is. Er zijn vele duizenden gelovigen die moreel slecht handelen. De geschiedenis levert ons een bloedig spoor dat religies, in de naam van God, hebben achtergelaten. Ook in het heden moorden terroristen vanuit een verziekte geloofsovertuiging. Net zoals de Bijbel spreekt het Boek van Mormon van wickedness bij personen die wel degelijk gelovig zijn. De Nederlandse vertaling geeft echter telkens goddeloosheid aan, wat vaak een contradictie is. Voorbeelden:

  • Over de jonge Alma zegt de Nederlandse vertaling dat hij “een zeer goddeloos en afgodisch man” werd (Mosiah 27:8). Je kunt niet tegelijk goddeloos zijn en afgoden aanbidden. Het Engels zegt “a very wicked and an idolatrous man”, dus slecht en afgodisch.
  • Alma ontdekt hoe de Zoramieten God aanbidden vanop hun heilige staanplaats: “Hij zag dat zij een goddeloos en verkeerd volk waren” (Alma 31:24). Het Engels zegt “a wicked and a perverse people”. Je kunt inderdaad niet God aanbidden en tegelijk goddeloos zijn.
  • De mannen van de bende van Kishkumen gaan een verbond aan en “zweren bij hun eeuwige Maker” dat niemand van zijn goddeloosheid te weten zou komen (Helaman 1:11; 2:3). Het Engels zegt: “… that no one should know his wickedness”. Je kunt niet tegelijk goddeloos zijn en in naam van God een verbond aangaan.
  • De vele problemen die de Nephitische kerk met eigen leden ervaart zijn niet aan goddeloosheid te wijten, maar aan hoogmoed en standenverschil, aan wickedness, dus slechtheid (Helaman 4:11). Die kerkleden waren immers nog steeds actieve gelovigen.
  • Wanneer Lamanieten zich bekeren, doen zij dat niet omdat zij overtuigd zijn van “de goddeloosheid van de overleveringen van hun vaderen”, maar van de wickedness, de slechtheid ervan (Helaman 5:19). Die overleveringen spraken immers evengoed over God.
  • Wanneer de Nephieten van hun goud en zilver afgodsbeelden oprichten, zegt de Nederlandse tekst dat zij dat doen omdat zij buitengewoon goddeloos zijn geworden (Helaman 6:31). Het Engels zegt: “they had become exceedingly wicked”. Je kunt inderdaad niet tegelijk goddeloos zijn en afgodsbeelden oprichten.

Je kunt voorbeelden blijven citeren. De enige manier om dit allemaal recht te trekken is wicked(ness) systematisch door slecht(heid) te vertalen. Of door verdorven(heid), kwaadaardig(heid), bandeloos(heid), immoreel-immoraliteit, zolang het maar coherent gebeurt.

Je kunt evenmin het argument gebruiken dat goddeloos eigenlijk “zonder de juiste kennis van de enige ware God” betekent. Dan kan elke religie, met een bepaalde visie op God, de andersdenkende als goddeloos beschouwen. Je kunt Boeddhisten of Hindoes niet goddeloos noemen omdat zij een ander beeld van God hebben.

De vraag in de Gids voor de cursist, die bij les 43 hoort, luidt dus eigenlijk, correct vertaald vanuit het Engels: “Wat kunnen wij doen om ons geloof te behouden en rechtschapen te blijven, ondanks het feit dat wij, net als Mormon, leven in een tijd van grote slechtheid?”

Maar dan nog blijft de vraag: Is het juist dat onze maatschappij even slecht is als onder Mormon?

 

Wie is moreler, de gelovige of de ongelovige?

De vertaling van wicked door goddeloos versterkt het idee dat mensen zonder geloof in God op een lager moreel peil staan, terwijl gelovigen de bevoorrechte behoeders van moraliteit zouden zijn. Een aantal uitgebreide, jarenlange studies bewijzen vrij consistent dat kerkgangers en niet-kerkgangers, gelovigen of ongelovigen, gemiddeld gezien dezelfde gedragspatronen vertonen.[9] De enen zijn niet slechter of beter dan de anderen in hun morele beoordelingen noch in hun daden. Als er een verschil tussen gelovigen en ongelovigen is, ligt die in de emotionele dimensie: gelovigen voelen meer schuld bij slecht handelen en meer voldoening bij goed handelen.[10] Een aantal studies komen tot conclusies in het voordeel van niet-kerkgangers (wat daarom nog niet “ongelovig” betekent). Zo kan religieuze opvoeding tot meer egoïsme en tot minder gevoeligheid voor onrecht leiden.[11] Gelovigen beoordelen kleine fouten vaak ook buiten verhouding en treden dus ook meer beoordelend en bestraffend op. Dat laatste groeit bij fundamentalisme, wanneer daden gezien worden als goed of slecht, zonder gradatie tussen twee extremen.[12] Ook de geschiedenis en de algemene psychologische analyse van religie illustreren dat ongelovigen zeker niet minder moreel dan gelovigen zijn.[13]

Uiteraard is deze materie complex, met tal van variabelen.[14] Het is immers niet omdat iemand zich “niet gelovig” noemt dat hij daarom niet gelooft in transcendente waarden of in “de mensheid”. En als sommige luide stemmen het bestaan van God loochenen, dan loochenen ze vaak eerder het ongeloofwaardig beeld dat sommige religies over God verkondigen.

Is het trouwens niet treffend dat dreiging voor onze veiligheid uit de hoek van religieuze fanatici komt? Dat de meeste nog lopende gewapende conflicten in de wereld een religieuze dimensie hebben? Dan wordt afkeer van religie niet verwonderlijk.

 

Een tijd van “grote slechtheid” of een maatschappij die alsmaar beter wordt?

Dagelijks vestigen de media onze aandacht op rampen, oorlogen, aanslagen, criminaliteit. We horen over sociale en economische problemen en onzekerheden, over allerlei haarden van onrust. Ongetwijfeld biedt dat alles een bangelijke aanblik en blijven de specifieke uitdagingen groot. Dat wordt hier niet geminimaliseerd. Tegelijkertijd kan die golf van constante nieuwsberichten, versterkt door mediasensatie, de globale werkelijkheid vertekenen. Immers, in een breder perspectief en op basis van objectieve cijfers wordt de maatschappij alsmaar beter.[15] In dat breder perspectief spreken we over zaken als vestiging en kracht van onze democratieën, algemeen stemrecht, arbeidsrecht, juridische beschermingen allerhande, veralgemeend onderwijs, wetenschappelijke doorbraken en toepassingen, medische vooruitgang, verhoging van de levenstandaard en de levensverwachting. De overgrote meerderheid van nationale en lokale besturen in de wereld zet zich in voor veranderingen ten goede. Wereldwijd is de criminaliteit al decennialang constant aan het dalen.[16] Zo ook geweld tegen vrouwen en kinderen. Zo ook discriminatie. In steeds meer landen groeit een nultolerantie ten overstaan van seksueel misbruik en seksuele intimidatie. De sociale media dragen ook sterk bij tot moreel bewustzijn en actie. De massa komt veel sneller in beweging om rechtvaardigheid te vragen. Naast politieke organismen, treden kerken, instellingen en verenigingen dan ook sneller en kordater op. Nog nooit hebben zoveel mensen zich ingezet voor idealen en projecten rond klimaat, ecologie, derde wereld, dierenwelzijn, enzovoort.

Daar staat dan een bepaald soort religieuze retoriek tegenover die “de wereld” als fundamenteel slecht wil voorstellen. Het klinkt heldhaftig om te prediken dat wij “in oorlog met de wereld” zijn. Natuurlijk zijn er bedreigingen en verleidingen, zoals die er in alle tijden geweest zijn. Maar eenzijdige retoriek kan mensen ten onrechte van de maatschappij isoleren. Dat kan ongunstig voor de evenwichtige ontplooiing van kinderen zijn.

 

Het mormonisme verkiest optimisme en openheid voor de wereld

Joseph Smith stond wijd open voor wat de wereld te bieden had: “Wij moeten alle goede en ware beginselen in de wereld verzamelen en als schatten koesteren, of we worden geen ware mormonen”.[17] Vandaar ook het einde van het dertiende geloofsartikel: “Als er iets deugdzaam, liefelijk, of eerzaam of prijzenswaardig is, dan streven wij dat na”. Die zowel eclectische als synthetische houding bevruchtte Joseph Smiths positieve insteek voor het zendingswerk: “Wij vragen niemand om het goede dat zij bezitten weg te werpen; wij vragen ze enkel om meer te bekomen.”[18]

Tegelijkertijd is er uiteraard het kwaad, dat zowel in elk van ons als op elke plaats kan woeden. Dat uit zich in de tegenstelling tussen God en Satan, tussen goedheid en slechtheid, tussen deugd en ondeugd, tussen Zion en Babylon. De grens tussen beide luiken moet duidelijk zijn. Soms echter gaan leden, in lessen of toespraken, de grens anders toelichten, niet tussen goed en kwaad, maar tussen “wij en zij”, tussen onze kerk en de anderen. Het is een retorische verschuiving die makkelijk plaatsvindt. Ze is vaak het gevolg van hoe leden zich als mormoon definiëren, namelijk de nadruk op wat zij “anders dan de wereld” doen: geen alcohol, geen tabak, geen koffie, geen thee, geen werk of recreatie op zondag. Door zich zo met verbodstermen als mormoon te profileren, zorgen zij voor een eigen sfeer van afzondering. Dat kan ertoe leiden dat ze de buitenwereld als globaal slecht percipiëren (en ook dat de wereld mormonen aanvoelt als mensen die zich afzonderen).

De geschiedenis van het mormonisme toont hoe de retoriek ten overstaan van de wereld door wisselende golven is gegaan. Joseph Smith had de toon voor openheid gezet. Dat veranderde enigszins tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw. Na tot de uittocht naar het westen gedwongen te zijn geweest, nam de kerk immers een overwegend negatieve houding aan tegen “de wereld” die de heiligen had uitgeworpen.[19] Vandaar ook de oproep om Babylon, de zondige wereld, te verlaten en naar Zion te komen. Nadat Utah echter in de Verenigde Staten was opgenomen werd de toon er een van diplomatieke toenadering en assimilatie. Niet dat de kerk haar normen opgaf, maar men stelde zich niet antagonistisch op.[20] De “geest van Christus” kan immers iedereen verlichten. Zendingswerk werd gezien als het toevoegen van meer waarheid aan al het goede dat de mensen reeds doen en bezitten.[21] Als apostel en als kerkpresident was Gordon B. Hinckley in tal van zijn toespraken een drijvende kracht om die openheid te versterken en het woord wereld een positieve connotatie te geven. Als apostel:

“Mensen zijn overal fundamenteel dezelfde, over de hele wereld. Mannen houden van hun vrouw, vrouwen houden van hun man. Ouders houden van hun kinderen. Waardering voor schoonheid in welke vorm dan ook vinden we onder alle mensen. Ze hebben een bekommernis over lijden, het steeds aanwezig geweten, het onderscheid tussen goed en kwaad en de universele erkenning van een hogere macht”.[22]

Als kerkpresident:

“We moeten betere heiligen der laatste dagen zijn. We kunnen geen afgezonderd bestaan in deze wereld leven. We zijn deel van de hele mensheid”.[23]

Ondanks die uitnodiging voor een positieve benadering van de wereld, blijven sommige kerkleden zich graag isoleren ten overstaan van “de wereld” die zij dan, noodzakelijkerwijze, als goddeloos, als principieel slecht moeten voorstellen. Ook in lesmateriaal vind je die retoriek met vragen als “Wat is het verschil tussen de wijsheid van God en de wijsheid van de wereld?” of “Met welke valse leer komen de jongeren zoal in de wereld in aanraking?”[24] We weten wat de vraag bedoelt, maar de formulering versterkt de afzondering. Ook lokale kerkleiders moeten erover waken dat zij niet zelf die tendens in hun eigen toespraken aanmoedigen.

 

5 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen

Mormon 1:2 – “Ik bemerk dat gij een ernstig kind zijt, en vlug van begrip”.
Mormon 1:18 – “en ze werden glibberig omdat de Heer het land had vervloekt”
Mormon 2:4 – Angola
Mormon 2:29 – Het land noordwaarts en het land zuidwaarts
Mormon 5:15 – “verstrooid en een donker, vuil en weerzinwekkend volk”
Mormon 6:2 – “… in het land Cumorah, bij een heuvel die Cumorah werd genoemd”
Mormon 6:17,19 – “O gij schonen … O gij schone zonen en dochters…”
Moroni 9:9 – “… beroofd van hun kuisheid en deugd”

 

Mormon 1:2 – “Ik bemerk dat gij een ernstig kind zijt, en vlug van begrip”.

Vlug van begrip is hier de huidige vertaling van het Engelse quick to observe. Het zou beter lezen als vlug om zaken waar te nemen, of zelfs letterlijk vlug om te observeren. Dat is niet alleen een nauwkeuriger vertaling, maar noodzakelijk omwille van het onmiddellijk vervolg dat er de echo van vormt: “… that ye should remember the things that ye have observed concerning this people”. Dit laatste is in het Nederlands wel correct weergegeven als “…de dingen die gij aangaande dit volk hebt waargenomen” (vers 3, nog eens herhaald in vers 4).

 

Mormon 1:18 – “en ze werden glibberig omdat de Heer het land had vervloekt”

“En die rovers van Gadianton, die zich onder de Lamanieten bevonden, maakten het land onveilig, zodat de inwoners ervan hun schatten begonnen te verbergen in de aarde; en ze werden glibberig omdat de Heer het land had vervloekt, zodat zij ze niet konden vasthouden, noch wederom behouden.”

Zie hiervoor de commentaar bij Helaman 13:31, in dit onderdeel van les 35.

 

Mormon 2:4 – Angola

“En het geschiedde dat wij de stad Angola bereikten, en wij namen de stad in bezit en troffen voorbereidingen om ons tegen de Lamanieten te verdedigen.”

In het “boek Mormon” komen er, naast Angola, nog meer nieuwe namen van regio’s en steden voor. Dit is normaal aangezien er sinds de periode van vroegere benamingen al bijna vier eeuwen zijn voorbijgegaan. In de dagen van Jezus’ lijden en sterven waren steden verdwenen en had ook het landschap grote veranderingen ondergaan. Het boek 4 Nephi, dat de overgang van die eeuwen behelst, besteedt geen aandacht aan geografische benamingen.

Critici hebben geopperd dat Joseph Smith, of wie ook volgens hen het Boek van Mormon in de negentiende eeuw geschreven zou hebben, de naam Angola allicht ontleende aan het stadje Angola in Erie County, in de staat New York. Alleen… werd die naam pas in 1855 aan dat dorp gegeven.

 

Mormon 2:29 – Het land noordwaarts en het land zuidwaarts

kaart_mormon-antum“En de Lamanieten gaven ons het land noordwaarts, ja, tot aan de smalle doorgang die naar het land zuidwaarts land voerde. En wij gaven de Lamanieten het gehele land zuidwaarts.”

Ik gebruik in voorgaand vers de correcte termen land noordwaarts en land zuidwaarts volgens het Engels — the land northward … the land southward. In de Nederlandse vertaling (ook in de editie 2017) staat er echter het noordelijke landhet zuidelijke land.

De Engelse tekst van het Boek van Mormon maakt een duidelijk en coherent onderscheid tussen land north en land northward, en tussen land south en land southward. Dat maakt een belangrijk geografisch en geopolitiek verschil, noodzakelijk om sommige passages correct te begrijpen. Voor meer analyse hierover, zie dit onderdeel in les 33. De Nederlandse vertaling respecteert dat onderscheid niet en vertaalt ongedifferentieerd met noordelijk land en zuidelijk land.

De zin in Mormon 2:29 is uitgedrukt vanuit het perspectief van iemand die van noord naar zuid kijkt — “de smalle doorgang die naar het land zuidwaarts voerde”. Dat is de logische manier van spreken vanuit de gezichtshoek van Mormon. Lamanieten zullen eerder gesproken hebben van “de smalle doorgang die naar het land noordwaarts voerde”.

 

Mormon 5:15 – “verstrooid en een donker, vuil en weerzinwekkend volk”

“… want dit volk zal worden verstrooid en zal een donker, vuil en weerzinwekkend volk worden, dat de beschrijving te boven gaat van alles wat ooit onder ons is geweest, ja, zelfs van alles wat onder de Lamanieten is geweest, en wel wegens hun ongeloof en afgoderij”.

Mormon heeft het hier over toekomstige ontwikkelingen onder de nakomelingen van de overlevende Nephieten en Lamanieten. Qua tijdsperspectief gaat het inderdaad over een komende periode gezien vanuit Mormons tijd, want hijzelf stelt dat de beschrijving ervan alles te boven gaat “wat ooit onder ons is geweest, ja, zelfs van alles wat onder de Lamanieten is geweest”.

Er is eerst sprake van verstrooid worden. De voetnoot bij dit woord verwijst eerst naar 1 Nephi 10:12–14, wat over de olijfboom en de afgebroken takken van het huis Israëls spreekt. Interpretatie hier is dat het betrekking heeft op verdere verstrooiing van de overlevende Nephitische en Lamanitische bevolking in het westelijk halfrond na 385 n.C. De andere voetnoot verwijst naar 3 Nephi 16:8, wat in Jezus’ woorden over de verstrooiing van zijn volk gaat, “dat van het huis Israëls is”, maar in een specifieke context: “de ongelovigen onder de andere volken”, die “op het oppervlak van dit land zijn verschenen” hebben zijn volk uit hun midden geworpen en vertreden. Interpretatie hier is dat het om de behandeling van indianen door blanke kolonisten gaat. Volgens die voetnoten behelst de aangekondigde verstrooiing dus zowel een algemeen als een specifiek aspect. “Dit volk” slaat dan op een of meer of alle “inheemse” Amerikaanse bevolkingsgroepen.

Het volgende element is dat dit overblijfsel “een donker, vuil en weerzinwekkend volk” wordt. Merkwaardig is dat de voetnoot hierbij naar 2 Nephi 26:33 verwijst, het vers dat stelt dat de Heer niemand verwerpt “die tot Hem komt, zwarte en blanke, slaaf en vrije, man en vrouw”. Alsof de kerk hier een schijnbaar “racistisch” vers wil counteren met een “universeel” vers en er dus eigenlijk van uit gaat dat “donker” naar ras verwijst. Die interpretatie lijkt mij onnodig en ongelukkig. Er zijn voldoende aanwijzingen dat “donker, vuil en weerzinwekkend” een oud-Schriftuurlijke beschrijving voor een levenswijze zonder hygiëne is, buiten een verstedelijkte beschaving. Die levenswijze staat dan symbool voor morele degradatie, zonder iets met ras te maken te hebben. Zie hiervoor dit onderdeel in les 7.

 

Mormon 6:2 – “… in het land Cumorah, bij een heuvel die Cumorah werd genoemd”

Wanneer Ammaron besluit de kronieken te verbergen, doet hij dat eerst in de heuvel Shim in het land Antum (Mormon 1:3). Dat moet erg noordelijk gelegen hebben, want Mormon zal het jaren later bereiken nadat de Lamanieten de Nephitische bevolking steeds verder naar het noorden hebben gedreven. Dat was in 345 n.C. Mormon begint dan aan de eigen kroniek van zijn tijd (Mormon 2:17). In 362 neemt hij zijn ontslag als legerleider. Vermoedelijk werkte hij in de daaropvolgende jaren aan de “beknopte bewerking” van alle andere kronieken. Dan, in 375 n.C., wanneer de Lamanieten ook dit deel van het land dreigen binnen te vallen, “ging ik naar de heuvel Shim en verwijderde alle kronieken die Ammaron in de hoede des Heren had verborgen” (Mormon 4:23). Vervolgens heeft Mormon “alle kronieken die mij door de hand des Heren waren toevertrouwd, verborgen in de heuvel Cumorah, uitgezonderd deze enkele platen die ik aan mijn zoon Moroni heb gegeven” (Mormon 6:6).

Cumorah bevindt zich nog noordelijker dan Shim, aangezien de voorbije jaren een constante druk van de Lamanieten de Nephieten steeds verder naar het noorden heeft gedreven (Mormon 5:3–7).

De meeste analisten zijn het erover eens dat de heuvel “Cumorah”, waar Joseph Smith de platen in 1827 verkreeg, niet de heuvel Cumorah is die in het Boek van Mormon vermeld wordt. Die heuvel in de buurt van Josephs woonplaats had oorspronkelijk geen naam, maar vroege kerkleden gaven het die naam door associatie, aangezien Joseph daar de platen van de engel Moroni kreeg. Men knoopte het verbergen van de platen in de heuvel Cumorah door Mormon aan het ontdekken van de platen door Joseph Smith op aanwijzing van Moroni.

Die associatie wordt echter door het Boek van Mormon zelf niet ondersteund. Mormon verborg alle kronieken in “zijn” heuvel Cumorah, in het land Cumorah. Na Mormons dood vulde Moroni de platen met de beknopte bewerking nog aan met de samenvatting van het volk van de Jaredieten (het boek Ether) en zijn eigen laatste teksten. Het was alleen die bundel die hij allicht meenam naar een andere locatie. Moroni zou nog meer dan dertig jaar overleven, dus had ruim de tijd voor een andere bestemming. Literalistisch wordt aangenomen dat hij de betrokken bundel naar de regio bracht waar Joseph Smith hem later zou ontvangen en dat hij daar de bundel begroef.

Het kan ook anders gebeurd zijn. Het titelblad van het Boek van Mormon vermeldt enkel: “Verzegeld door de hand van Moroni en verborgen in de hoede des Heren om te bestemder tijd te voorschijn te worden gebracht”. De uitdrukking “verborgen in de hoede des Heren” zegt niet uitdrukkelijk dat de platen daarom eeuwen begraven lagen. In de goddelijke sfeer waarin Moroni 1400 jaar later als opgestaan wezen kon optreden, kan de plaatsing van de platen in de grond ook een ter plekke regeling geweest zijn om de platen effectief “in de grond” te laten ontdekken, ter vervulling van Jesaja 29:4, als de stem die vanuit de grond zou spreken. Toen Joseph Smith de platen in 1829 terug aan Moroni bezorgde, kwamen ze terug “onder zijn hoede” (Geschiedenis van Joseph Smith, 1:60). Ze werden niet herbegraven.

Waar dan de oorspronkelijke heuvel Cumorah lag is nog steeds stof voor onderzoek en speculatie.[25] Sinds men in de twintigste eeuw vooral Meso-Amerika als het centrum van de Nephitische beschaving begon te beschouwen,  en ook het “beperkt geografisch model” aannam, worden vooral liggingen in Midden-Amerika voorgesteld.

 

Mormon 6:17,19 – “O gij schonen … O gij schone zonen en dochters…”

De vertaling schone(n) doet snel denken aan fysieke schoonheid. Het Engelse woord is hier fair: “O ye fair ones … O ye fair sons and daughters…”

Fair heeft in het Engels verschillende betekenissen. Toegepast op personen kan het zowel op fysieke als op morele aspecten betrekking hebben. Dat was ook zo in Joseph Smiths tijd. Webster 1829 vermeldt 17 connotaties voor fair als adjectief. Naast fysieke schoonheid, slaan andere connotaties op het morele: honest, honorable, equitable, just, not foul.

De context helpt ons de juiste connotatie te bepalen. De volledige zinnen maken immers duidelijk dat dwaling en afvalligheid de tegenstelling van fairness uitmaken:

  • O gij schonen, hoe hebt gij de wegen des Heren kunnen verlaten!
  • O gij schonen, hoe hebt gij die Jezus, die met open armen klaarstond om u te ontvangen, kunnen verwerpen!
  • O gij schone zonen en dochters, gij vaders en moeders, gij echtelieden, gij schonen, hoe hebt gij kunnen vallen!

Die tegenstellingen doen veronderstellen dat we “O ye fair ones” eerder moeten begrijpen als “O gij rechtvaardigen” of “O gij goede mensen”. Het is wel zo dat ook schonen in het Nederlands een morele betekenis kan hebben, maar ik vermoed dat weinigen daar bewust van zijn. Het woord komt evenmin in die betekenis in Bijbelvertalingen voor.

De Duitse vertaling koos voor “O ihr Anmutigen”, wat de betekenis verlegt van fysiek schoon naar bevallig, sierlijk, genadevol , en zo het harmonieuze van de vroegere toestand oproept. Het is mij al vaak opgevallen hoe zorgvuldig de Duitse vertaling is gemaakt. Het is jammer dat er blijkbaar geen bevruchting tussen de zustertalen is gebeurd tijdens de herziening van de vertalingen in de jaren 1990.

De best mogelijke vertaling voor fair is hier belangrijk omdat het een gevoelige term is. Het kan immers niet de bedoeling zijn fysiek mooie mensen te bejubelen. Welke vertaling zou u voorstellen?

 

Moroni 9:9 – “… beroofd van hun kuisheid en deugd”

Verdorven Nephieten hadden “vele dochters der Lamanieten gevangengenomen” en

“… zij hadden hen beroofd van hetgeen het liefst en het kostbaarst boven alles was, namelijk hun kuisheid en deugd…”

In toespraken en kerkelijk onderwijs werd dit vers jarenlang gebruikt om te wijzen op het belang van zedelijke reinheid. Er staat immers dat kuisheid en deugd “het kostbaarst boven alles” is.

Men begreep de boodschap als gericht aan mannen en jongemannen om geen seksuele betrekkingen buiten het huwelijk aan te gaan. Maar ook in het onderwijs aan jongevrouwen werd het vers aangegrepen om maagdelijkheid voor het huwelijk als “het liefst en het kostbaarst boven alles” in te prenten. Jarenlang werd ernaar verwezen in het boekje Voor de kracht van de jeugd. In het boekje Persoonlijke vooruitgang voor de Jongevrouwen was dit vers uit Moroni 9 vermeld bij het onderdeel deugd.

Nu niet meer. Als laatste werd het uit het boekje Persoonlijke vooruitgang voor de Jongevrouwen gehaald in oktober 2016. Niet dat de norm van zedelijke reinheid gewijzigd is, maar het vers leende zich tot een verkeerde interpretatie, namelijk dat het verlies van maagdelijkheid, ook onder geweld, het verlies van kuisheid en deugd veroorzaakte.

In het boekje Voor de kracht van de jeugd was het vers al vroeger verwijderd. Daar was ook al toegevoegd: “Slachtoffers van seksueel misbruik zijn niet schuldig aan zonde en hoeven zich niet te bekeren. Als je het slachtoffer bent van misbruik, besef dan dat je onschuldig bent en dat God van je houdt.”

Dit probleem kwam ruim in de media door het geval Elizabeth Smart, het veertienjarig mormoons meisje dat in 2003 ontvoerd werd en negen maanden lang door haar ontvoerder haast dagelijks verkracht werd. Waarom had ze de evidente kansen niet aangegrepen om weg te lopen, aangezien de man haar niet opgesloten hield en haar vermomd meenam naar openbare plaatsen? Een van de redenen, getuigde ze later, was dat ze zich waardeloos voelde en ongeschikt om terug te keren naar de maatschappij, precies door de interpretatie van een vers zoals in Moroni 9. Elizabeth Smart overwon haar trauma’s en werd een nationale voorvechtster tegen vrouwenhandel, tegen seksueel misbruik en voor degelijke seksuele opvoeding op school. Ze spreekt zich uit tegen het gebruik van beelden als “chewed gum” die vroeger in Jongevrouwenklassen werden ingeprent over de gevolgen van voorhuwelijkse seks.

Experten hadden al meermaals gewaarschuwd voor opvoeding of onderwijs waarbij meisjes en jongevrouwen overtuigd worden van de “verleiding” van hun lichaam en van de “verschrikking” van voorhuwelijkse seks. Wanneer er dan op hen geweld wordt gepleegd, voelen zij zich schuldig en voor altijd bezoedeld.

Het probleem is in 2016 ook op een ander vlak onder nationale media-aandacht gekomen, eerst op de Brigham Young University, vervolgens ook op andere instellingen. Het bleek dat op BYU en andere universiteiten, vooral die met een religieuze achtergrond, meisjes en vrouwen aarzelen om aangifte van seksueel geweld te doen omdat de mannencultuur hen vaak medeschuldig door “aanleiding” acht. Of omdat hun zelfbeeld, als gevolg van obsessioneel onderricht, zo beschadigd is dat ze er niet durven of kunnen over spreken. De regels zijn nu gewijzigd om een onafhankelijk en veilig kanaal voor aangiften te verzekeren.

Voor meer informatie, zie de bijdrage “Kerk en seksualiteit”.

 

6 – Gestructureerd lezen

Mormon 1 – Kennismaking met Mormon, een eerste oorlog (320–326 n.C.)

  • 1–5 – Inleidende tekst om zich voor te stellen en de opdracht te preciseren.
  • 6 – Mormon meldt dat hij als kind naar het land zuidwaarts werd gebracht.
  • 7 – Beschrijving: veel gebouwen, veel inwoners.
  • 8–11 – Oorlog tussen Nephieten en Lamanieten met “een aantal veldslagen”
  • 12–14 – Vrede van vier jaar, maar slechtheid heerste over het hele land.
  • 15–17 – Mormon is 15 jaar oud, kende Jezus, trachtte te prediken, maar zijn mond werd gesnoerd. Toch blijf hij onder het volk leven.
  • 18–19 – Verdere beschrijving: rovers van Gadianton; schatten verborgen in de aarde die glibberig worden; toverij en hekserij en magie.

 

Mormon 2 – Van 327 tot 350 n.C.

  •  1–2 – Aanvang van vierjarige oorlog van 327 tot 330 n.C. Mormon tot bevelhebber aangewezen.
  • 3–9 – De Lamanieten vallen massaal binnen. De Nephieten moeten zich naar het noorden terugtrekken, maar verslaan toch de Lamanitische koning Aäron.
  • 10–15 – Periode van 14 jaar, van 331 tot 344 n.C., met bekering en veel “getreur en geweeklaag”.
  • 16 – Aanvang van vijfjarige oorlog van 345 tot 349 n.C. Opjagen en verdrijven van Nephieten voor oprukkende Lamanieten.
  • 17–19 – Mormon haalt de platen op waar Ammaron die verborgen heeft.
  • 20–21 – Verder verdrijven van Nephieten naar het noorden.
  • 22–27 – Nephieten herpakken zich, verjagen de Lamanieten en herwinnen hun “erflanden”.
  • 28–29 – In 350 n.C. laat een vredesverdrag het “land noordwaarts” aan de Nephieten en het “land zuidwaarts” aan de Lamanieten.

 

Mormon 3 – Van 351 tot 362 n.C.

  • 1–3 – Tien jaar vrede (350–360 n.C.)
  • 4–6 – Brief van de koning der Lamanieten die oorlog aankondigt. Mormon laat het volk verzamelen in het land Woestenij.
  • 7–10 – Twee oorlogen, in 361 en 362, waarbij de Nephieten aan de winnende hand zijn, maar bloeddorstig om wraak roepen.
  • 11–16 – Mormon weigert nog legerleider te zijn.
  • 17–22 – Eerste passage voor de toekomstige lezer, de “Ik schrijf aan u”-tekst (zie hier voor meer uitleg).

 

Mormon 4 – Wisselende oorlogskansen, van 363 tot 375 n.C.

  • 1–3 – In 363 trekken de Nephieten zelf ten strijde tegen de Lamanieten, maar worden teruggedreven, verliezen de stad Woestenij en trekken zich terug in Teancum.
  • 4–5 – Bedenking van Mormon: schuld van de Nephieten omdat zij op bloedvergieten uit waren.
  • 6–9 – In 364 trekken de Lamanieten tegen Teancum op, maar de Nephieten slaan hen terug en nemen Woestenij terug in bezit. Geen vermelding van oorlog in 365 en 366.
  • 10–14 – In 367 trekken de Lamanieten wederom ten strijde. Zij nemen zowel Teancum als Woestenij in. Ontaarding met mensenoffers.
  • 15 – De Nephieten verdrijven de Lamanieten.
  • 16 – Periode van zeven jaar zonder vermelding van oorlog, van 368 tot 374.
  • 17–22 – Vanaf 375 verkrijgen de Nephieten geen macht meer over de Lamanieten. Zij worden nu steeds verder noordwaarts gedreven. Slachtingen, vrouwen en kinderen aan afgoden ten offer gebracht.
  • 23 – Mormon verwijdert de kronieken uit de heuvel Shim.

 

Mormon 5 – Oorlogen en tweede passage voor de toekomstige lezer (375–384 n.C.)

  • 1–2 – Mormon neemt opnieuw het bevel.
  • 3–5 – Nephieten houden stand, maar andere gebieden zijn verwoest door de Lamanieten.
  • 6–7 – In 380 vallen de Lamanieten opnieuw aan en vluchten de Nephieten opnieuw.
  • 8–9 – Beschouwing van Mormon over de toestand en over de kroniek.
  • 10–24 – Tweede passage voor de toekomstige lezer, de “En nu zie”-tekst met geschiedkundige en profetische beschouwingen (zie hier voor meer uitleg).

 

Mormon 6 – De eindstrijd (385 n.C.)

  • 1–5 – Besluit om in Cumorah te verzamelen en daar slag te leveren.
  • 6 – Beschouwing over de kronieken, verborgen in de heuvel Cumorah.
  • 7–15 – Beschrijving van de laatste strijd.
  • 16–22 – Nabeschouwingen over het gebeuren.

 

Mormon 7 is deel van les 44, maar wordt hiervoor besproken als de derde passage voor de toekomstige lezer (zie hier voor meer uitleg).

 

Moroni 9 is als deel van deze les 43 opgenomen.

Moroni 9 – Brief van Mormon aan Moroni over de toestand omstreeks 380 n.C.

  • 1–2 – Nieuws van het front: een zware strijd en veel mannen verloren.
  • 3–6 – Beschouwing over de dimensie van de strijd in religieus perspectief.
  • 7–10 – Details over de gruwelijke handelingen van zowel Lamanieten als Nephieten.
  • 11–15 – Lyrische onderbreking – “wee dit volk”
  • 16–17 – Nieuws van het front, met aandacht aan “weduwen en hun dochters”
  • 18–19 – Lyrische onderbreking – “o, de verdorvenheid…”
  • 20–24 – Persoonlijker woorden tot Moroni over de toestand en het plan de kronieken te overhandigen.
  • 25–26 – Aanbeveling tot getrouwheid en wensen.

 

 

Voetnoten

[1]    John A. Tvedtnes, “Book of Mormon Tribal Affiliation and Military Caste,” in Warfare in the Book of Mormon, ed. Stephen D. Ricks and William J. Hamblin (Salt Lake City: Deseret Book and FARMS, 1990), 266–295.

[2]    Zie ook R. Douglas Phillips, “Why Is So Much of the Book of Mormon Given Over to Military Accounts?,” in Warfare in the Book of Mormon, ed. Stephen D. Ricks and William J. Hamblin (Salt Lake City: Deseret Book and FARMS, 1990), 25–28.

[3]    Verhaald door rabbijn H. Groenewoudt in Rond de Bron 61 (2015), Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider, Amsterdam.

[4]    Dat spanningsveld tussen militaire kordaatheid en menselijk medevoelen is stof voor psychologische studies. Zie bv. Karl Aquino, Americus Reed, Stefan Thau, and Dan Freeman, “A Grotesque and Dark Beauty: How Moral Identity and Mechanisms of Moral Disengagement Influence Cognitive and Emotional Reactions to War,” Journal of Experimental Social Psychology 43, no. 3 (2007): 385–392; Kathleen Boies and Jane M. Howell, “Leading Military Teams to Think and Feel: Exploring the Relations between Leadership, Soldiers’ Cognitive and Affective Processes, and Team Effectiveness,” Military Psychology 21, no. 2 (2009): 216–232; David M. Keithly and James J. Tritten, “A Charismatic Dimension of Military Leadership?,”Journal of Political and Military Sociology 25, no. 1 (1997): 131–146.

[5]    Randal S. Chase, Book of Mormon Study Guide, Pt. 3, Helaman to Moroni (Making Precious Things Plain) (Kindle Locations 4801-4802). Plain and Precious Publishing. Kindle Edition.

[6]    John Welch verdeelt de oorlogen over drie fasen. Hij beschouwt als fase 1 de jaren 322, 327–328; als fase 2 de jaren 346–350 en als fase 3 de jaren 361–385. Ik verkies een louter chronologische opsomming volgens het verslag. Zie John W. Welch, “Why Study Warfare in the Book of Mormon,” in Warfare in the Book of Mormon, eds. Stephen D. Ricks and William J. Hamblin (Salt Lake City: Deseret Book and FARMS, 1990), 3–24.

[7]    Meir Ban-Ilan, “Internecine Wars in Biblical Israel,” in War and Peace in Jewish Tradition: From the Biblical World to the Present, eds. Yigal Levin and Amnon Shapira, (New York: Routledge, 2012), 89–100 (100); Magen Broshi and Israel Finkelstein, “The Population of Palestine in Iron Age II,” Bulletin of the American Schools of Oriental Research (1992): 47–60; Yigal Shiloh, “The Population of Iron Age Palestine in the Light of a Sample Analysis of Urban Plans, Areas, and Population Density,” Bulletin of the American Schools of Oriental Research 239 (1980): 25–35.

[8]    H. Donl Peterson, Moroni: Ancient Prophet, Modern Messenger (Salt Lake City: Deseret Book, 2000), 13.

[9]    Een van de meer recente studies verscheen in Science: Wilhelm Hofmann, Daniel C. Wisneski, Mark J. Brandt, and Linda J. Skitka, “Morality in Everyday Life,” Science 345, no. 6202 (2014): 1340–1343.

[10]  Onder meer: Irene Blanken, Niels van de Ven, and Marcel Zeelenberg, “A Meta-Analytic Review of Moral Licensing,” Personality and Social Psychology Bulletin 41, no. 4 (2015): 540–558.

[11]  Jean Decety, Jason M. Cowell, Kang Lee, Randa Mahasneh, Susan Malcolm-Smith, Bilge Selcuk, Xinyue Zhou, “The Negative Association between Religiousness and Children’s Altruism across the World,” Current Biology 25, no. 22 (2015), 2951–2955.

[12]  Onder meer: Brandon K. Applegate, Francis T. Cullen, Bonnie S. Fisher, Thomas Vander Ven, “Forgiveness and Fundamentalism: Reconsidering the Relationship between Correctional Attitudes and Religion,” Criminology 38, no. 3 (2000), 719–754.

[13]  Onder meer: Benjamin Beit-Hallahmi, Psychological Perspectives on Religion and Religiosity (New York: Routledge, 2015).

[14]  Ryan McKay and Harvey Whitehouse, “Religion and Morality,” Psychological Bulletin 141, no. 2 (2015): 447–473. In dat complexe veld ligt ook heel de genetische en historische ontwikkeling. Zie bv. Donald M. Broom, The Evolution of Morality and Religion (Cambridge: Cambridge University Press, 2003).

[15]  Gegevens zijn talrijk. Belangrijkste bronnen zijn de periodieke nationale en internationale statistieken over tal van factoren, zoals van United Nations, de Amerikaanse FedStats, Pew Research, Eurostat, OECD, World Health Organization, enzovoort.

[16]  Eurostat, Crime and Criminal Justice Statistics; United Nations, International Statistics on Crime and Justice. Zie ook boeken zoals Steven Pinker, The Better Angels of Our Nature: Why Violence Has Declined (New York: Viking, 2011).

[17]  B. H. Roberts (ed.) History of the Church of Jesus Christ of Latter-day Saints – Period I. History of Joseph Smith, the Prophet. By himself (Salt Lake City: Deseret Book, 1949, rpt 1970), vol. 5: 517.

[18]  Teachings of Presidents of the Church: Joseph Smith [2007], 155.

[19]  Je merkt die verschuiving in toespraken in algemene conferenties en in artikelen in The Millennial Star. Ook de visie op de nakende eindtijd en de conflicten over zendingswerk speelden een rol. Zie Grant Underwood, The Millenarian World of Early Mormonism (Urbana: University of Illinois Press, 1993); Matthew J. Grow, “The Whore of Babylon and the Abomination of Abominations: Nineteenth-Century Catholic and Mormon Mutual Perceptions and Religious Identity,” Church History, 73, no. 1 (2004), 139–167.

[20]  Je merkt dit in de geschriften van kerkleiders als Joseph F. Smith, George Albert Smith, John A. Widstoe, Moses Thatcher, James E. Talmage, Joseph L. Wirthlin en Ezra T. Benson. Zie Wilfried Decoo, “In Search of Mormon Identity: Mormon Culture, Gospel Culture, and an American Worldwide Church”, International Journal of Mormon Studies 6 (2013): 1–53.

[21]  Zie bv. uitspraken van George Albert Smith, Sharing the Gospel with Others (Salt Lake City: Deseret Book Company, 1948), 201; Marion D. Hanks, “Without Prejudice, without Bigotry,” BYU Devotional (30 March 1965); Hartman Rector Jr., “Our Witness to the World,” Ensign (July 1972), 64.

[22]  Gordon B. Hinckley, “Things are Getting Better,” Brigham Young University 1976 Speeches (8 April 1976).

[23]  Gordon B. Hinckley, “Look to the Future”, General Conference (October 1997).

[24]  De geciteerde vragen komen uit Het Nieuwe Testament: Gids voor de cursist (1998), 19; Kom hier, volg Mij: Zondagschool 2014 (2013), 83.

[25]    Zie bv. John E. Clark, “Archaeology and Cumorah Questions,” Journal of Book of Mormon Studies 13, nos. 1–2 (2004):144–151; David A. Palmer, In Search of Cumorah (Springville: Cedar Fort, 2005); John L. Sorenson, An Ancient American Setting for the Book of Mormon (Salt Lake City: Deseret Book/Provo, Utah: Foundation for Ancient Research and Mormon Studies, 1985).