Les 19 – Mosiah 18-24

“Niemand kon hen bevrijden dan de Here”

Lees de bestudeerde hoofdstukken hier.

1 – Priesterschap: de waarde van woorden
2 – “Set apart”: het verlies van een betekenisvol Nederlands woord
3 – Priesterschap: de mogelijke lijnen van overdracht
4 – Priesterschap bij de Nephieten tot Alma
5 – Priesterschap in Alma’s “kerk van God”
6 – Priesterschap sinds Christus: de volledige kerkorganisatie
7 – Weetjes bij bepaalde verzen
8 – Gestructureerd lezen

Uit reacties blijkt dat ook niet-leden, onderzoekers en onlangs gedoopte leden deze site bezoeken. Ze zijn hartelijk welkom. Ik zal daarom soms ook wat meer basisinformatie geven bij specifieke onderwerpen. Ervaren leden kunnen die informatie uiteraard overslaan.

Als focus voor deze les koos ik het priesterschap in het Boek van Mormon. Voor wie er op let rijzen een aantal vragen. Wie waren de “vele profeten” waarvan meer dan eens sprake? Welk priesterschap hadden de “priesters en leraars”? Wat was het priesterschapsambt van de koningen, opvolgers van Nephi? Wat met de priesters die een koning kon aanstellen? Hoe en waar verkreeg Abinadi zijn priesterschap? Hoe en waar kreeg Alma de bevoegdheid om te dopen? Wat veranderde er in “de kerk van God” onder Alma? Wat wijzigde in priesterschap bij Christus’ komst op het westelijk halfrond?

Mormonen hebben vaak interesse in deze vragen omdat priesterschap een centrale plaats in de kerk inneemt. Ook termen als profeten, priesters en leraars hebben nu specifieke betekenissen, die mogelijk niet precies overeenstemmen met vroeger gebruik.

Vandaar de focus van deze bijdrage, met dus eerst wat inleidende onderdelen als kader. Een aantal leden signaleerden me ook hun belangstelling voor kerkelijke geschiedenis en voor taalgebruik in de kerk, dus daar gaan we ook een beetje op in.

 

1 – Priesterschap: de waarde van woorden

De woordenschat scherpstellen is nuttig voor de historische terugblik. De overdracht van priesterschap en de organisatie van priesterschapsambten verschillen immers volgens periode en omstandigheden. We kunnen het verleden dus niet zomaar begrijpen vanuit de termen en normen in onze Leer en Verbonden of in ons huidig kerkelijk handboek. Toch moeten we van het heden vertrekken als we gelijkenissen en verschillen willen vatten.

Het priesterschap is “de macht en het gezag van God”.[1] Het verschil tussen macht en gezag bespreek ik zo meteen. God kan die macht en dat gezag aan mensen delegeren om in zijn naam op te treden. Voor die delegering gebruikt de kerk precieze termen. Zorgvuldige en coherente vertaling uit het Engels is daarbij de richtsnoer. Zo geldt een proces in verschillende stappen:

  • Eerst dient een bevoegd priesterschapsleider iemand te roepen (Engels: call). Dat gebeurt in een persoonlijk gesprek. Zo ontvangt iemand een roeping (Engels: a calling).
  • In een vergadering dienen de leden het voorstel voor de roeping te steunen of steun te verlenen door het opsteken van de rechterhand (Engels: sustain).
  • In geval van priesterschap zal een bevoegd persoon dit door handoplegging verlenen (Engels: confer). Er is een onderscheid tussen het hogere of Melchizedeks priesterschap, en het lagere of Aäronisch priesterschap.
  • Vervolgens komt het ordenen tot een priesterschapsambt (Engels: ordain to a priesthood office), zoals diaken, priester of ouderling, eveneens door handoplegging.
  • Als de roeping een andere functie (Engels: office) betreft, leidinggevend in een presidium of dienstverlenend in een van de talrijke taken in de organisatie, spreekt men van aanstellen (Engels: set apart of appoint – zie verder over dit onderscheid). Ook hier gebeurt het door handoplegging.

Zo zal men bijvoorbeeld een jongen, na roeping en ondersteuning, het Aäronisch priesterschap verlenen, hem tot het ambt van diaken ordenen, en tot de functie van quorumpresident diakenen aanstellen. Zo zal men een vrouw, na roeping en ondersteuning, tot de functie van jeugdwerkpresidente of van leerkracht in de zondagsschool aanstellen.

In de Schriften lezen we deels andere termen voor verlenen of voor ordenen, zoals wijden en aanstellen. Die komen van de talen waarin ze geschreven werden en van vroegere vertaalkeuzes. In het begin van de kerkgeschiedenis hield men de termen ook nog niet zo goed uit elkaar als nu.

Het priesterschap is “de macht en het gezag van God”. Macht en gezag zijn niet hetzelfde. Macht is de invloed die men op iemand of iets kan uitoefenen. Gezag geeft de legitieme bevoegdheid om die macht binnen bepaalde grenzen uit te oefenen. Macht zonder gezag kun je niet legitiem uitoefenen en leidt makkelijk tot machtsmisbruik. Gezag zonder macht maakt een leider machteloos.[2] Een belangrijk woord is dan ook bevoegd (Engels: authorized). Alleen wie hiërarchisch de bevoegdheid of het gezag heeft (Engels: authority) kan zijn macht uitoefenen om iemand te roepen, het priesterschap te verlenen, te ordenen of aan te stellen. Daarmee gaat het begrip sleutels samen (Engels: keys) – “het gezag dat God aan priesterschapsleiders geeft om het gebruik van zijn priesterschap op aarde te regelen en te besturen”.[3] Het is dus mogelijk dat iemand de macht van het priesterschap ontvangen heeft, maar nog geen gezag om het uit te oefenen of dat zijn gezag is ingetrokken. Het is ook mogelijk dat iemand gezag heeft ontvangen, “maar hij zal geen macht in het priesterschap hebben als hij ongehoorzaam, onwaardig of onwillig is”.[4] Die nuances helpen bepaalde toestanden in de Bijbel en het Boek van Mormon te verklaren.

Die terminologie en de daaraan verbonden praktijk zijn nu deel van een sterk georganiseerde en regulerende kerk.

 

2 – “Set apart”: het verlies van een betekenisvol Nederlands woord

In het Engels gebruikt de kerk twee termen die nu allebei door aanstellen vertaald worden: set apart en appoint. Het zijn nochtans verschillende woorden:

  • Set apart (en setting apart) houdt qua woordvorm een specifiek religieus beeld in. Apart komt van het Oudfrans à part, ter zijde, wat ook het Nederlandse apart gaf. Het verbeeldt het zich afzonderen of apart stellen van de wereld om op een hoger niveau te dienen – met verwijzing naar de Schriften (Leviticus 20:26, Numeri 8:14; Romeinen 1:1). Bij de handoplegging en zegen word je apart gesteld voor het hogere doel.
  • Het tweede woord, appoint, heeft de algemene betekenis van aanstellen of benoemen. Het komt van het Oudfrans à point, als deel van de oorspronkelijke uitdrukking, “op het afgesproken punt” iemand ontmoeten, iets regelen, maar dat beeld is al lang vervaagd.

Hoewel beide Engelse woorden in de context van een kerkelijke roeping nagenoeg steeds verwisselbaar zijn, tekenen ze ook een ontwikkeling in onze kerktaal. In Doctrine and Covenants (Leer en Verbonden) is appoint veel frequenter dan set apart, en reflecteert dus de voorkeur in de jaren 1830. Maar kerkelijk taalgebruik heeft dat doen evolueren: het huidige Engelstalige handboek voor kerkbestuur gebruikt alleen nog maar set apart voor alle ambten en functies die op een aanstelling met handoplegging duiden. Het werkwoord appoint komt nog maar enkele keren in het bestuurlijk handboek voor, en enkel voor beperkte opdrachten, om iets te organiseren of te coördineren.[5] We zien hetzelfde in de toespraken van de algemene autoriteiten, die nu set apart als het standaardwoord voor aanstellingen gebruiken. Set apart is inderdaad een eigen kerkterm met de bijzondere betekenis van apart-stelling die ik hiervoor vermeldde.

Dester_1897_01_01_SMaar hoe dan die twee woorden in het Nederlands vertalen? Al sinds het begin van het zendingswerk in Nederland gold terzijde zetten voor set apart, en aanstellen voor appoint. Vanaf 1897 vinden we het zo in De Ster. Over de jaren, Ster na Ster, lazen de kerkleden van toen over algemene autoriteiten en lokale leden die werden “ondersteund en terzijde gezet”. Bijvoorbeeld, in het conferentieverslag van oktober 1897: “John R. Winder werd ondersteund en terzijde gezet als Eerste en Anthon H. Lund werd ondersteund en terzijde gezet als tweede Raadgever, in het Eerste Presidentschap der Kerk”.[6] Ook vanaf de eerste Nederlandse editie van Leer en Verbonden (1908) zien we het gebruik van terzijde zetten, conform de Engelse bron: “Later, in den juisten tijd des Heeren, zullen andere bisschoppen voor de Kerk terzijde gezet worden, om zooals de eerste te bedienen” (Leer en Verbonden 68:14, ed. 1908). Leden waren dan ook grondig met de zinswending vertrouwd.

Na de Tweede Wereldoorlog besloot een Nederlandse kerkleider echter dat terzijde zetten niet kon omdat het volgens hem afdanken, wegdoen betekende. “Wat heb ik in het verleden in woord en geschrift niet gevochten tegen het gebruik van die verkeerde uitdrukking!” schrijft hij in De Ster van juli 1956. Hij noemt het zelf zijn “stokpaardje”. Het typeert hoeveel emotie woordgebruik kan losweken.

Er was nochtans niets verkeerds aan de uitdrukking: alleen de context bepaalt of terzijde zetten positief of negatief geladen is. “Een dag in de week terzijde zetten voor de Heer” is positief. Ook: “de Heer heeft mijn gaven aanvaard en terzijde gezet”. Je kunt honderden voorbeelden geven van eenzelfde woord dat volgens de context iets anders betekent. Ook in onze kerkelijke woordenschat. We noemen achttienjarigen ouderlingen en iedereen weet dat zij geen “ouderlingen” zijn. Verzegelaar, een term uit de tempel, is in de Statenvertaling een andere naam voor Satan (Ezechiël 28:12). Als we in een les of toespraak over de afval spreken denken we niet aan weg te gooien vuilnis. Onze ringleiders hebben gelukkig niets met bokswedstrijden, circussen of criminele bendes te maken. Geen enkel van die woorden vormt een probleem omdat niet het woord op zich betekenis draagt, maar het woord de betekenis krijgt die het gebruik eraan toekent.

Maar in de jaren 1950 verbande deze kerkleider terzijde zetten. Hij verving het door aanstellen, dat ook al als vertaling voor appoint gold. Zo verdween in het Nederlands het onderscheid tussen set apart en appoint. Zo waren we de symbolische betekenis van het “afgezonderd worden voor de dienst van God” kwijt.[7] Voor het huidig frequent en betekenisvol gebruik van set apart in toespraken van algemene autoriteiten en in het bestuurlijk handboek lees je nu telkens in vertaling het kleurloze aanstellen.

Nochtans lag een compromis voor de hand: als terzijde zetten zo onaanvaardbaar was, dan had terzijde stellen of terzijde plaatsen de negatieve bijklank voldoende ontweken. Ook apart stellen of apart plaatsen zijn perfecte Nederlandse samenstellingen. In het begin is het even wennen, maar dan is zo’n uitdrukking spoedig ingeburgerd. Zowel de joodse als de christelijke literatuur gebruiken trouwens apart-stellen met de betekenis “iemand wijden voor een hoger doel”.[8] Die uitdrukking behoudt in ons geval ook de relatie met het Engels. Qua woordgebruik is de stap klein van aanstellen naar apart-stellen en van aanstelling naar apart-stelling, maar qua boodschap is het verschil groot: het bijwoord apart bevestigt immers de goddelijke dimensie van elke roeping.

 

3 – Priesterschap: de mogelijke lijnen van overdracht

Dit onderdeel geeft achtergrond om de situatie in het Boek van Mormon te begrijpen. Iemand kan priesterschap ontvangen via drie mogelijke lijnen, die elkaar echter niet uitsluiten omdat er overlap mogelijk is. Ervaren kerkleden zijn uiteraard met deze materie vertrouwd.

 

De hiërarchische lijn

De hiërarchische lijn is de lijn die thans in de kerk geldt en die ik hiervoor besprak. Ze voorziet de overdracht van priesterschap door iemand met hiërarchische bevoegdheid. Die persoon heeft zijn gezag dus weer van iemand boven hem. Zo moet er altijd een gezagslijn of lijn van autoriteit zijn (Engels: line of authority). Deze benadering is typisch voor de kerk als organisatie.

Bij het begin van een periode kan zo’n overdracht ook via een of meerdere hemelse boodschappers, met als bekende voorbeelden de overdracht van priesterschap aan Joseph Smith en Oliver Cowdery.

 

De erfelijke lijn

In de erfelijke lijn gaat priesterschap van vader op zoon over, zonder dat er een formele handeling aan te pas moet komen, hoewel in de praktijk een zegen een vorm van bevestiging is. De oudste vorm gaat ver terug in de tijd en behelst het hogere priesterschap dat later de naam Melchizedeks priesterschap kreeg: “de orde van dat priesterschap … werd ingesteld in de dagen van Adam en is door afstamming op de volgende wijze doorgegeven…” (Leer en Verbonden 107:40–41). De Schriften verwijzen er ook naar als de “heilige orde” (Alma 13:1–20) of “de orde Gods” (Alma 6:1).

We zien de erfelijke lijn ook in de overdracht van het Levitisch priesterschap aan de nakomelingen van Levi. Levi, een van de twaalf zonen van Jakob (Israël), was stamvader van de Levieten. Net zoals de andere stammen ontwikkelden zij zich als een groep tijdens de Egyptische gevangenschap. Na de uittocht uit Egypte en de aankomst in het beloofde land ontvingen zij dit priesterschap in de plaats van erfgrond bij de verdeling van het land van Kanaän: “Want de Levieten hebben geen deel in uw midden, maar het priesterschap van de HEERE is hun erfelijk bezit” (Jozua 18:7). God wees ze aan Aäron toe voor steun bij zijn priesterlijke taken. In die functie heten ze “levieten” (meestal met kleine letter), terwijl “Levieten”, met hoofdletter, naar het stamverband verwijst.

Priester in Israel_Braun & Schneider_The history of costume“Hogepriester en leviet” in Braun & Schneider’s Zur Geschichte der Costume.

Binnen de Levieten bestaat dus een kleinere groep, namelijk die van Aäron en zijn nakomelingen, voor wie eveneens de erfelijke lijn geldt, namelijk voor het Aäronisch priesterschap. Na de uittocht uit Egypte, werd Aäron geroepen om priesterlijke taken te vervullen, in het bijzonder rond de tabernakel en bij het offeren (Exodus 28–30; Numeri 3–4). Die bevoegdheid gaat over op zijn zonen en nakomelingen, die dan later hun functies in de tempel uitoefenen. Onder de Israëlieten verwijst de term “priesters” naar Aäron en zijn nakomelingen. De presiderende priester draagt wel de titel hogepriester, maar is daarom geen drager van het hogere priesterschap (Leviticus 21:10; 2 Koningen 22:4).

Door de eeuwen heen wordt de erfelijke overdracht van het Aäronisch priesterschap ingewikkeld, in het bijzonder de opvolging van de hogepriester. Gelet op de verschillende genealogische lijnen die tot Aäron terugvoeren, speelde politiek meer dan eens een rol in de keuze van de hogepriester en van priesters. De Babylonische gevangenschap verstoorde de structuren. Tijdens de periode van de koningen stelde zich ook het aspect van de relatie tussen de religieuze macht van de koning en die van de priesters en hogepriester. Bij tijden vervulden hogepriester en priesters ook regeringstaken. Ten slotte traden in verschillende periodes ook nog profeten op, bekleed met het hogere, Melchizedeks priesterschap. Die veroordeelden meer dan eens de priesters voor wangedrag.[9] Uiteindelijk zal de geschiedenis ons bij Christus brengen: hogepriester, priesters en levieten verwerven er hun aandeel in het Nieuwe Testament.

 

De directe lijn

De directe lijn stelt dat de Heer rechtstreeks bedienaars kan roepen en met macht en gezag bekleden. “Esajas ontving het [priesterschap] onder de hand van God” (Leer en Verbonden 84:12). Volgens Joseph Smith gold hetzelfde voor Lehi (zie verder). In gevallen waar een erfelijke of hiërarchische lijn lijkt te ontbreken is dat de uitweg voor verklaring. Een ander voorbeeld kan de broeder van Jared in het boek Ether zijn. Maar ook de “vele profeten” die bij tijden bekering tot het volk prediken kunnen hiertoe rechtstreeks “macht en gezag” verkregen hebben.

In een sterk georganiseerde en regulerende kerk staat men huiverig tegenover het concept van de directe lijn. Men verkiest uit te gaan van het principe dat, bij gebrek aan een expliciete vermelding van de erfelijke of hiërarchische schakel, dit nog niet betekent dat die schakel in de werkelijkheid ontbreekt. De directe lijn opent immers de deur voor gelijk wie om een goddelijke opdracht te claimen. De godsdienstgeschiedenis wemelt van dergelijke personen. Ook in het oude Israël had men al last met “valse profeten” en stond de doodstraf op dergelijk optreden (Deuteronomium 18:20). Aanspraken op eigen openbaringen verklaren deels de “grote afval” na de dood van de apostelen in de eerste eeuw. Ook in de geschiedenis van de mormoonse kerk zijn dergelijke gevallen niet onbekend.[10]

Welke van deze “lijnen” kunnen we nu in het Boek van Mormon onderscheiden, alsmede organisatorische structuren?

 

4 – Priesterschap bij de Nephieten tot Alma

In het Boek van Mormon is herhaaldelijk sprake van vormen van goddelijk gezag, maar er is geen beschrijving van een eenduidig systeem dat altijd geldt. Over de duizend jaar die het Boek van Mormon bestrijkt geeft de tekst bij tussenpozen wel aanduidingen en zien we verschillende toepassingen. Dat maakt de verkenning boeiend, maar het verklaart ook uiteenlopende meningen. De aanwezigheid en overdracht van priesterschap in het Boek van Mormon is inderdaad onderwerp van tal van studies.[11]

Vanaf Lehi: enkel het Melchizedeks priesterschap
Lehi’s en Nephi’s negatieve indruk van “priesters” in het oude Israël
Jakob en Jozef: “priesters en leraars” als opdrachten in het Melchizedeks priesterschap
Koning-hogepriester-profeet
Vele profeten, priesters en leraars
Priesterschap onder het volk van Zeniff

 

Vanaf Lehi: enkel het Melchizedeks priesterschap

Het beginpunt ligt bij Lehi. Joseph Smith verklaarde dat Lehi, als geroepen profeet, het hogere priesterschap bezat “verkregen onder de hand van God”.[12] Het wijst op een verkrijgen via de directe lijn (zie hierboven). Joseph Fielding Smith verduidelijkt dat de Nephieten volledig onder het Melchizedeks priesterschap functioneerden, “van de dagen van Lehi tot de verschijning van de Heiland onder hen”. Er waren immers geen nakomelingen van Levi in Lehi’s groep. Bijgevolg beschikten zij niet over het Aäronisch of Levitisch priesterschap dat toen blijkbaar enkel erfelijk kon worden doorgegeven.[13] Lehi’s visioenen, zijn profetieën, de offeranden die hij brengt en de zegeningen die hij over zijn nakomelingen uitspreekt bevestigen zijn priesterschap.

 

Dirk Bouts_Ontmoeting van Melchizedek en Abraham_MMelchizedek, koning van Salem, brengt brood en wijn en zegent Abraham. Schilderij van Dirk Bouts (1410-1475)

“Waarom het eerste het Melchizedeks priesterschap wordt genoemd, is omdat Melchizedek zulk een groot hogepriester was. Voor zijn tijd werd het ‘het heilig priesterschap naar de orde van de Zoon van God’ genoemd. Maar uit respect of eerbied voor de naam van het Opperwezen, om een al te veelvuldige herhaling van zijn naam te vermijden, heeft de kerk in de dagen vanouds dat priesterschap vernoemd naar Melchizedek, ofwel het Melchizedeks priesterschap” (Leer en Verbonden 107:2-4).

 

Lehi’s zoon Nephi treedt van bij de aanvang in de voetsporen van zijn vader. Dat blijkt uit talrijke gebeurtenissen en uit de visioenen en profetieën die ook hem ten deel vallen. Nephi beheert ook de koperen platen en is verantwoordelijk voor de kronieken. Zijn hiërarchische aanstelling of ordening als opvolger van Lehi, als priesterschapsleider of presiderende hogepriester, blijkt echter nergens vermeld op de kleine platen. Wat ook opvalt is dat Lehi noch Nephi over “priesterschap” spreken, noch hun opvolgers, noch later de koningen Mosiah I, Benjamin en Mosiah II. Dat wijst erop dat zij in een Oudtestamentische sfeer van natuurlijke overdracht van het priesterschap leefden, volgens omstandigheden en behoeften. Nephi’s broer Jakob vermeldt de omschrijving die ze gebruikten: “door God geroepen en geordend naar de wijze van zijn heilige orde” (2 Nephi 6:2).

Pas vijfhonderd jaar later zal Alma de jongere het woord “priesterschap” gebruiken en over het onderwerp uitweiden, maar dan zijn de kerkleden van toen al in een meer formele structuur getreden (zie verder).

Lehi en de zijnen oefenen hun priesterlijke functies uit in het kader van de wet van Mozes, zoals ze dat in Jeruzalem ervaren hebben en kennen vanuit de Mozaïsche richtlijnen op de koperen platen. Offerandes zijn dan ook deel van hun leven: “En het geschiedde dat zij zich buitengewoon verheugden en de Heer offerande en brandoffers offerden” (1 Nephi 5:9). “En toen ik en mijn broeders en het gehele huis van Ismaël naar de tent van mijn vader waren afgedaald, dankten zij de Heer, hun God; en zij offerden Hem offerande en brandoffers” (1 Nephi 7:22). Nephi zal een tempel bouwen waar hij de Mozaïsche richtlijnen toepast, en die rituelen gaan van generatie tot generatie verder: “En zij namen ook van de eerstelingen van hun kudden mee om offeranden en brandoffers te offeren volgens de wet van Mozes” (Mosiah 2:3).

 

Lehi’s en Nephi’s negatieve indruk van “priesters” in het oude Israël

Hoe begrepen Lehi en Nephi de term “priesters”? Zij hadden Jeruzalem omstreeks 600 v.C. verlaten en droegen dus vanuit hun ervaring een zeker beeld van “priesters” in het Aäronisch priesterschap mee.

Vanaf de instelling van de wet van Mozes, omstreeks 1450 v.C., was de religieuze dienstverlening van priesters en levieten in verschillende richtingen geëvolueerd, volgens de omstandigheden, de behoeften en de machthebbers. Deze erg complexe geschiedenis onderzoeken historici sinds lang.[14] De relatie tussen priesters en levieten in het oude Israël was niet zonder spanningen. Priesters beschouwden zich als bevoorrecht vanuit hun afstamming. Veel levieten vonden hun status eigenlijk evenwaardig met die van de priesters, terwijl ze zich als dienstknechten of conciërges behandeld voelden. Het waren mensen: afgunst, vleierij, laster, machtsmisbruik en het Schriftuurlijke “allerlei ongerechtigheden” slopen ook hun wereld in. Hoe verder de geschiedenis vordert, hoe meer Bijbelse teksten priesters aanklagen (bijvoorbeeld Klaagliederen 4:13; Hosea 4 en 5; Maleachi 2). Zo komen we in de periode van Lehi, 600 v.C., wanneer “vele profeten” in Jeruzalem wantoestanden aanklagen. We kunnen vermoeden dat de klachten ook over priesters gingen.

Niet verwonderlijk dus dat Lehi en Nephi het niet hoog op hebben met “priesters”. De enkele keren dat het over priesters elders gaat, is het negatief – “priesterlisten”, twistende priesters, priesters die de macht Gods verloochenen, priesters verantwoordelijk voor Jezus’ kruisiging (2 Nephi 10:5; 26:29; 28:4). In dezelfde zin worden kerken veroordeeld “om in trek te zijn in de ogen der wereld” (1 Nephi 22:23), met, overlappend voor al het kwaad, de “grote en gruwelijke kerk” (1 Nephi 13 en 14).

Dat negatief beeld van hogepriester (als presiderend Aäronisch priester), van priesters en levieten vinden we later terug in het Nieuwe Testament.

Wynants_Parabel_Goede Samaritaan_LIn de parabel van de barmhartige Samaritaan, gaan eerst een priester en een leviet voorbij. Vind ze in dit schilderij van Jan Wijnants (1632–1684). Klik om te vergroten.

 

Jakob en Jozef: “priesters en leraars” als opdrachten in het Melchizedeks priesterschap

“En het geschiedde, dat ik, Nephi, Jakob en Jozef wijdde tot priesters en leraars over het land van mijn volk” (2 Nephi 5:26).

Ik citeer dit vers echter uit een vroegere editie. De huidige Nederlandse versie geeft hier “… dat ik, Nephi, Jakob en Jozef wijdde tot priester en leraar over het land van mijn volk (2 Nephi 5:26). In het Engels is het meervoud en daarenboven in een andere zinsstructuur – “I, Nephi, did consecrate Jacob and Joseph, that they should be priests and teachers”. Zo vertaalden alle vorige Nederlandse edities het, “priesters en leraars”. Dat maakt een significant verschil.

Joseph Fielding Smith vestigt de aandacht op het belang van dit meervoud, precies om aan te duiden “dat dit geen referentie is naar een specifiek priesterschapsambt, maar een algemene opdracht om te onderwijzen, richting te geven en het volk aan te manen. Anders waren de termen priester en leraar gegeven, in het enkelvoud”.[15]

Die onbegrijpelijke wijziging naar het enkelvoud in de huidige Nederlandse vertaling verandert inderdaad de betekenis. In het enkelvoud leest het alsof Jakob tot priester wordt gewijd en Jozef tot leraar, of elk van beiden tot elk ambt, en dat het dus om twee priesterschapsambten gaat. Dat is verleidelijk omdat het thans zo in de kerk in het Aäronisch priesterschap is. Mogelijk ging de vertaler er zelfs zo van uit en “verbeterde” hij de Schrift. Noteer in dat verband ook de structuur in het Engels “I, Nephi, did consecrate Jacob and Joseph, that they should be priests and teachers over the land of my people” – wat de huidige Nederlandse vertaling dan ook nog eens compacteert tot “wijdde tot priester en leraar …”. De eerste Nederlandse vertaling van het Boek van Mormon in 1890 gaf het zo weer: “En het geschiedde, dat ik, Nephi, Jacob en Jozef zegende, en hen toewijdde dat zij priesteren en leeraren zouden zijn over het land van mijn volk”. Het verbaast telkens opnieuw hoe John Volker, de eerste vertaler, de betekenissen nauwkeurig vat en weergeeft (zie hier over deze eerste vertaling).

Joseph Fielding Smith legt verder uit dat Jakob en Jozef het hogere priesterschap, als deel van de “heilige orde” al als zodanig hadden ontvangen en dat deze wijding “om priesters en leraars te zijn” er hoogstens een bevestiging van was, gekoppeld aan een opdracht om actief onder het volk te arbeiden. Dat stemt overeen met de woorden van Jakob zelf, die over twee fasen spreekt: “Zie, mijn geliefde broeders, gij weet dat ik, Jakob, door God geroepen en geordend naar de wijze van zijn heilige orde, en gewijd door mijn broeder Nephi, …” (2 Nephi 6:2). Voor wie de Schriften goed wil begrijpen, zijn dit veelzeggende nuances.

De huidige Nederlandse vertaling herhaalt de fout ook nog eens in Jakob 1:18, wat op een bewuste keuze duidt: “Want ik, Jakob, en mijn broeder Jozef waren door de hand van Nephi tot priester en leraar voor dit volk gewijd”. Het Engels gebruikt priests and teachers . Het meervoud vermijdt elke ambiguïteit en is dus zo bedoeld.

Terug naar de tekst: “En het geschiedde dat ik, Nephi, Jakob en Jozef (toe)wijdde tot priesters en leraars over het land van mijn volk”. De term (toe)wijdde (Engels: consecrated) wijst erop dat zelfs een functionele opdracht binnen het priesterschap met heilige zorg gebeurde. De dubbele functie om zowel priesterlijk als onderwijskundig onder het volk op te treden past perfect in dit antieke kader. Priesters in deze oude culturen waren ook leraren voor het onderwijzen van wetten en geboden, rituelen en tradities, geschiedenis en intellectuele vaardigheden zoals lezen en schrijven. Het vermelden van een gelijkaardige functionele dualiteit zien we ook in de manier waarop Nephi zichzelf als “hun heerser en hun leraar” beschrijft (2 Nephi 5:19).

 

Koning-hogepriester-profeet

Een nieuwe ontwikkeling zien we in de stap van Nephi naar koningschap.

“En het geschiedde dat zij wilden dat ik hun koning zou zijn. Maar ik, Nephi, wilde niet dat zij een koning hadden; niettemin deed ik voor hen wat in mijn vermogen was” (2 Nephi 5:18).

Nephi’s terughoudendheid siert hem, maar hij aanvaardt. “Wat in mijn vermogen was” duidt op een eerder voorzichtige invulling, zonder bruuske wijzigingen in het stelsel. Maar Nephi was al de feitelijke leider van de Nephitische gemeenschap. “Allen die bij mij waren, besloten zich het volk van Nephi te noemen” (2 Nephi 5:9). Nephi leidde religie, landbouw, veeteelt, mijnbouw, architectuur, tempelbouw en bewapening (verzen 10–16). De stap naar koningschap betekende enkel een titel bij.

Toch moet het voor het volk een grote symbolische waarde hebben gehad. Het verlangen om een koning te hebben zit diep in het cultureel bewustzijn van antieke volkeren. Hoewel de opgroeiende generatie Nephieten nooit Jeruzalem had gekend, spraken de verhalen van koningen in voorbije eeuwen  tot de verbeelding. In veel van die verhalen belichaamt de koning kracht, leiding en bescherming. In een wereld van dreigingen en oorlogen is het de koning die een militaire macht kan verzamelen, beheersen en bezielen. Het is veelzeggend dat Jakob, wanneer hij zich tot het volk richt, spreekt over “mijn broeder Nephi, op wie gij vertrouwt als koning of beschermer, en op wie gij u verlaat voor uw veiligheid”. Van een koning kun je militair optreden verwachten, niet van een profeet of priester. Ook later verraadt de herinnering van het volk hun prioriteit: “Daar het volk Nephi ten zeerste had liefgehad, omdat hij een groot beschermer voor hen was geweest, het zwaard van Laban te hunner verdediging had gehanteerd en al zijn dagen voor hun welzijn had gearbeid…” (Jakob 1:10).

Nephi verenigt in zijn koninklijke functie ook het Melchizedeks priesterlijk gezag als deel van de “heilige orde”. Zijn geestelijke inbreng sinds 1 Nephi en het wijden van zijn broers Jakob en Jozef duiden op een presiderende religieuze positie, dus functioneel als hogepriester (zonder dat die titel noodzakelijk hoefde). Daarenboven is hij een profeet door zijn visioenen en profetieën. Een koning-hogepriester-profeet.

Nephi zorgt zelf voor een opvolger: “Nephi nu begon oud te worden, en hij besefte dat hij weldra moest sterven; daarom zalfde hij iemand om koning en heerser over zijn volk te zijn, volgens de regering der koningen” (Jakob 1:9). De term zalven (Engels: anoint) geeft aan het koningschap een religieuze dimensie. Zowel zalven (van Germaanse oorsprong) als anoint (van Romaanse oorsprong) betekenen met olie begieten of insmeren. Waarschijnlijk eerst gebruikt als helingsmiddel of reukverdrijver, verkreeg het zalven van het hoofd met de tijd een ceremoniële waarde van eerbetoon en vervolgens van koninklijke aanstelling. De religieuze betekenis van zalving was bijzonder groot bij de Israëlieten. Ze gold voor priesters, profeten en koningen. Nephi’s beslissing om zijn opvolger als koning te zalven stelt mogelijk een traditie in die de koninklijke en religieuze macht in één persoon verenigt.

Zalving van David, Paris Psalmboek, 10de eeuw_Bibliothèque Nationale, Paris“Zalving van David”, in het Parijse Psalmboek, 10de eeuw, Bibliothèque Nationale, Parijs

Vreemd is dat Jakob de eerste opvolger van Nephi niet identificeert, enkel als “iemand”. Was het een zoon van Nephi, maar ontbreekt de vermelding om geen precedent voor erfelijk automatisme te scheppen? Was het Jakob zelf die zich bescheiden op de achtergrond wil houden? Of mogen we tussen de lijnen een teken van Jakob’s afkeuring lezen dat hij zelfs zijn naam niet aan de geschiedenis wil toevertrouwen? De ontwikkelingen onder de tweede koning bevielen hem alleszins niet: “En nu geschiedde het dat het volk van Nephi tijdens de regering van de tweede koning verstokt van hart begon te worden…” (Jakob 1:15).

Het koningschap zou meer dan vierhonderd jaar ononderbroken duren onder de Nephieten tot koning Mosiah II. “En wie er ook in zijn plaats regeerde, werd door het volk genoemd Nephi de Tweede, Nephi de Derde enzovoort, volgens de regering der koningen; en zo werden zij door het volk genoemd, ongeacht welke naam zij droegen” (Jakob 1:11).

Over de koningen na Nephi tot Mosiah I weten we niets (door het verlies van het Boek van Lehi), maar wanneer we bij Mosiah I komen blijkt de koning zowel het koninklijk als het hoogste geestelijk gezag uit te oefenen en die te kunnen overdragen aan een opvolger. Het is dus mogelijk steeds zo gegaan sinds Nephi. De koningen Mosiah I, zijn zoon Benjamin en diens zoon Mosiah II treden ook op als volwaardige profeten. In de ontmoeting met Limhi verduidelijkt Ammon, sprekend over Mosiah II, “dat een ziener een openbaarder is en ook een profeet” (Mosiah 8:15-16). Een aantal analisten zijn er dan ook van overtuigd dat de Nephitische koningen zowel het koningschap als de presiderende hogepriesterfunctie hiërarchisch overdroegen door een formele wijding.[16]

Dat het volk in zekere mate een stem had in de keuze van de koning blijkt uit enkele aanduidingen. Over Mosiah I lezen we: “En het geschiedde dat het volk van Zarahemla en dat van Mosiah zich verenigden; en Mosiah werd tot hun koning uitgeroepen” (Omni 19). Zijn zoon Benjamin verklaart: “Ik ben net als gij, onderhevig aan allerlei gebreken van lichaam en geest; niettemin ben ik door dit volk gekozen en door mijn vader gewijd” (Mosiah 2:11). Limhi verklaart over zijn grootvader Zeniff: “die tot koning werd uitgeroepen door de stem van het volk” (Mosiah 7:9). Bij Noah “geschiedde het dat Zeniff het koninkrijk overdroeg aan Noach” (Mosiah 11:1). “Overdragen” sluit de stem van het volk niet uit. Opnieuw expliciet is de stem van het volk bij Noach’s zoon Limhi “wie het koninkrijk was verleend door het volk” (Mosiah 19:26). Behalve in het geval van Zeniff, gaat het telkens wel om een zoon van de koning. Mogelijk bestond een vorm van publieke aanvaarding en  ondersteuning van een nieuwe koning, maar was die als vanzelfsprekend een zoon van de vorige.

 

Vele profeten, priesters en leraars

Over priesterschapsfuncties in de lange periode van 520 v.C. tot 200 v.C. weten we weinig, maar enkele aanduidingen wijzen op een actief religieus leven. “En er waren buitengewoon veel profeten onder ons” (Enos 1:22, omstreeks 420 v.C.). “Daarom arbeidden de profeten en de priesters en de leraren ijverig en spoorden het volk met alle lankmoedigheid tot ijver aan; zij leerden hun de wet van Mozes en het doel waarvoor zij was gegeven (Jarom 1:11, omstreeks 380 v.C.). Koning Benjamin slaagt erin vrede in het land te vestigen “met behulp van de heilige profeten die zich onder zijn volk bevonden” (Woorden van Mormon 1:16, omstreeks 150 v.C.). Vers 17 verduidelijkt dit met “en er waren vele heilige mannen in het land, en zij verkondigden het woord Gods met kracht en met gezag”.

Gelovige mannen, bekleed met het hogere priesterschap vanuit een van de mogelijke lijnen, treden op onder inspiratie. Het voorkomen van “vele profeten” is evenzeer Bijbels. Ook in Jeruzalem “verschenen er vele profeten die tot het volk profeteerden dat het zich moest bekeren” (1 Nephi 1:4). Ook op andere plaatsen in de Bijbel is sprake van grote groepen profeten (1 Samuel 10:5; 19:20; 1 Koningen 18:4; 22:6). Hetzelfde fenomeen doet zich dus in de Nephitische samenleving voor. Van een kerkelijke hiërarchie en structuur is evenwel geen spoor.

De “priesters en leraars” zitten in het spoor van de taken die ook Jakob en Jozef ten deel vielen. Als we Joseph Fielding Smith hierin verder volgen, zijn deze priesters en leraars geen “priesterschapsambten” zoals we die nu definiëren, maar wijzen de termen op het uitvoeren van functies binnen het hogere priesterschap. De koning-hogepriester blijkt bevoegd om priesters aan te stellen (Mosiah 6:3), maar die aanstellingen blijken eerder functionele taken te beogen — priesterlijke bediening volgens de wet van Mozes, onderwijs, en allicht ook geschiedschrijving, administratie en gerecht. Ook onder de Israëlitische koningen vervulden de priesters dergelijke taken in de administratie en het rechtssysteem.[17]

 

Priesterchap onder het volk van Zeniff

(Referenties verwijzen naar Mosiah, tenzij anders aangeduid)

Onder leiding van Zeniff keerde een groep terug naar het land Nephi. Die groep telde ongetwijfeld mannen die over het hogere priesterschap beschikten, mogelijk de meesten of zelfs allen als deel van de erfelijke “heilige orde” die bleef gelden. Zij kwamen uit Zarahemla, het nieuwe religieuze centrum. Hun motivatie was om terug te keren naar het land van de tempel. Zij onderhielden de wet van Mozes en voerden de rituelen dus uit met hun hoger priesterschap. Zeniff werd vervolgens tot koning “uitgeroepen door de stem van het volk” (7:9). Hij trad op in de traditie van de koning-hogepriester: hij “wijdde” priesters, net zoals Nephi dat met Jakob en Jozef deed (11:5). Ook hier kunnen we ervan uitgaan dat deze mannen, vanuit een oorspronkelijk erfelijk bezit van het hogere priesterschap, voor priesterlijke en andere taken werden aangewezen. Hoezeer hun functies aan de koninklijke dienst verbonden waren blijkt echter uit de volgende fase. Koning Noach, Zeniff’s zoon, “zette alle priesters af die door zijn vader waren gewijd en wijdde nieuwe in hun plaats” (11:5). We weten van vorige les dat deze priesters ook rechterlijke macht uitoefenden, met name in het proces tegen Abinadi. Onder hen was Alma de oudere, toen nog een jonge man.

In Noach’s systeem is ook sprake van “hogepriesters”: “En de zetels die voor de hogepriesters waren bestemd, die boven alle andere zetels waren, versierde hij met zuiver goud” (11:11). In de mate dat enkel het hogere priesterschap in deze periode onder de Nephieten bestond, is het vermelden van hogepriesters niet aberrant. Maar het was niet gebruikelijk. Vermoedelijk had Noach, conform zijn politiek van vleierij, een soort hiërarchie ingesteld om de ijdelheid van vertrouwelingen te strelen.

In die omstandigheden, en in het kader van de tijd, rijst de vraag naar het behoud van “de macht en het gezag” van het priesterschap. De situatie is vergelijkbaar met die in het oude Israël waar ook de hogepriester en de priesters blijven functioneren in kwalijke omstandigheden. Het gaat uiteindelijk om individuen en elk heeft de vrije wil zijn plaats ten overstaan van God te bepalen. Alma zal later op die periode terugblikken: “Ik was zelf in een valstrik gevangen en deed vele dingen die gruwelijk waren in de ogen des Heren, hetgeen mij een pijnlijke bekering bezorgde” (23:9). Het ziet er niet naar uit dat hij daardoor, in die duistere periode, de geërfde potentie van zijn hoger priesterschap verloor.

Onder de regering van Noach treedt Abinadi dan plots op met het gezag van een profeet, zonder dat het Boek van Mormon iets van zijn afkomst of zijn aanstelling vermeldt. Zijn ouders, of hijzelf, behoorden allicht tot de groep die uit Zarahemla was teruggekeerd. Ook hij kan dus in de erfelijke lijn van het hogere priesterschap zijn opgetreden of het verkregen hebben “onder de hand van God”. Of een combinatie van beiden. Profeten met zijn opmerkelijk profiel moeten wel dicht bij God gestaan hebben.

Koning Limhi, Noach’s zoon, zal de periode van het volk van Zeniff in het land Nephi afsluiten. Er is geen melding dat Limhi, als nieuwe koning, priesters wijdde ter vervanging van de priesters van Noach die Abinadi vermoord hadden en later gevlucht waren. Limhi kreeg ook nog te maken met de verwoestende gevolgen van het gedrag van die gevluchte priesters, nadat zij dochters van de Lamanieten ontvoerd hadden. Mogelijk was de reputatie van “priesters” nu zo besmeurd dat nieuwe aanstellen uitgesloten was. Ook groeide er een andere religieuze sfeer. Tijdens het laatste deel van de regeerperiode van koning Noach had Alma “heimelijk” onder het volk gepredikt (18:1). Vervolgens sijpelde het nieuws over Alma’s “kerk van God”, die nabij de wateren van Mormon vergaderde, het land binnen. Zo trok Alma trouwens nieuwe bekeerlingen aan. Ook de prediking van Abinadi bleef uiteraard nazinderen want die was in hun midden uitgesproken. Limhi en zijn volk hadden bijgevolg een zekere kennis van doop en kerk, maar voor het overige bevonden ze zich in een vacuüm. Oorlogen met de Lamanieten hadden hen totaal geïsoleerd. Toch waren “koning Limhi en velen van zijn volk verlangend om zich te laten dopen; maar er was niemand in het land die gezag van God bezat” (21:33). Hier zien we voor het eerst een besef van noodzakelijk gezag om een verordening uit te voeren. Ook het volgende vers wijst op een nieuw perspectief: “Daarom voegden zij zich op dat moment niet bijeen tot een kerk, maar wachtten op de Geest des Heren”. Het zal dan niet verwonderen dat Limhi en zijn volk zich als eersten bij de “Kerk van God” aansluiten wanneer zij eenmaal in Zarahemla hun toevlucht gezocht hebben en daar Alma ontmoeten (25:16–18).

 

5 – Priesterschap in Alma’s “kerk van God”

(Referenties verwijzen naar Mosiah, tenzij anders aangeduid)

Tijdens het proces tegen Abinadi, pleit Alma, een van Noach’s priesters, in het voordeel van de profeet. Hij valt uit de gratie van de koning en moet vluchten.

Een maatschappelijke kentering in de maak
Hoe verkreeg Alma zijn priesterschap en het gezag om te dopen?
Van een patriarchale naar een institutionele orde

 

Een maatschappelijke kentering in de maak

We zijn omstreeks 145 v.C., in een gebied waar een aantal Nephitische bevolkingsgroepen zich verspreid hebben. In een wilde uithoek van dat gebied, aan een bron nabij een kreupelbos, predikt Alma wat hij van Abinadi geleerd heeft. Rond hem verzamelt een kleine groep die zich “de kerk van God” noemt. Die geringe, clandestiene beweging is bestemd om het sociaal, religieus en politiek leven van de hele Nephitische natie grondig te veranderen, net zoals het jonge christendom de Israëlitische maatschappij een nieuw leven inblies. Het zal nog verder gaan: de zoon van die jongeman, Alma de jongere, zal uiteindelijk de koning-profeet vervangen en de opperrechter en hogepriester van alle Nephieten worden. Die kentering in de Nephitische maatschappij begint dus aan die bron nabij het kreupelbos. En dat geldt ook voor het priesterschap en de structuur ervoor.

Terwijl Alma tot zijn kleine groep predikt is het nog niet zover. Enkele honderden kilometers verder, gescheiden door een brede strook wildernis, regeert koning Benjamin in Zarahemla. Sinds zijn vader Mosiah I en zijn volk naar Zarahemla vluchtten en zich daar bij de Mulekieten aansloten, is Zarahemla het politieke en religieuze centrum. Daar verblijft de koning-profeet, behoeder van de koperen platen, de zienerstenen en het zwaard van Laban. Hij vertegenwoordigt de nu al eeuwenoude tradities in een omgeving die het hogere priesterschap familiaal en patriarchaal beleeft. Wanneer Benjamin besluit de troon door te geven aan zijn zoon Mosiah II roept hij alle gezinnen op om zich rond de tempel te verzamelen, gezin per gezin, elk in hun tent in een plechtige bijeenkomst die naar een Loofhuttenfeest verwijst (zie hier). Die bijeenkomst gaat wel gepaard met een geestelijke vernieuwing, een aanvaarden van Christus en een geloof in de verzoening, maar van andere verordeningen of een andere priesterschapsstructuur is geen sprake. De beleving van het priesterschap blijft familiaal en patriarchaal.

Met Alma begint echter een nieuwe periode in godsdienstbeleving en in organisatie. Aan de wateren van Mormon gaat een strak, op zichzelf gericht systeem van wetten en ritueel over in een bevrijdende levenswijze in het teken van Christus’ verzoening. Dat was de kern van Abinadi’s toekomstgerichte boodschap, nu door Alma gebracht: “…over hetgeen te komen stond, en ook over de opstanding der doden en de verlossing der mensen, die zou worden teweeggebracht door de macht en het lijden en de dood van Christus, en door zijn opstanding en hemelvaart” (18:2). Bij de wateren van Mormon predikte Alma daarom enkel “bekering en verlossing en geloof in de Heer” (18:7). Van het Oude Testament stappen deze Nephieten al in het Nieuwe Testament, maar wel anderhalve eeuw voor Christus’ prediking en stichting van de kerk in Palestina. Tegelijkertijd blijft de wet van Mozes van kracht.

 

Hoe verkreeg Alma zijn priesterschap en het gezag om te dopen?

Je kunt hier makkelijk op antwoorden, zoals op het einde van dit onderdeeltje. Maar het is ook boeiend om te zien hoe sommige analisten de vraag benaderen.

Een formalistische mormoonse visie wil dat iemand het priesterschap altijd van iemand anders door handoplegging kreeg. Vandaar verschillende voorstellen om iemand te vinden die Alma zijn priesterschap zou verleend hebben. Daniel Ludlow suggereert Abinadi.[18] Dat verlegt alleen maar de vraag omdat ook van Abinadi niet geweten is wie hem dan wel het priesterschap door handoplegging zou verleend hebben. Daarenboven moet er dan een gepast contact tussen Abinadi en Alma mogelijk zijn geweest. Alma wordt bekeerd terwijl Abinadi, in gevangenschap, voor de priesters predikt. Hij gaat bij koning Noach pleiten en moet dan vluchten. Dan sterft Abinadi de marteldood. Het vraagt al wat filmfantasie om Alma ook nog Abinadi te laten bezoeken in de gevangenis en daar het priesterschap te ontvangen. Of je moet Alma al vroeger bij de vertrouwelingen van Abinadi plaatsen, maar dat zou wel vermeld zijn geweest. Dit soort kronkelingen krijg je als je formalistisch en regulerend denkt, alsof de regels van de huidige kerk toen ook moesten gelden.

Ook Daniel Peterson zoekt naar een fysieke overdracht van priesterschap in een hiërarchische lijn. Hij gaat ervan uit dat Noach, die reglementair als koning gewijd was, ook priesterschapsgezag bezat. Met die bevoegdheid kon hij anderen aanstellen, waaronder de priesters onder zijn regering. Daar hoorde Alma toe. Peterson schrijft:

“Het feit dat Noach niet rechtvaardig was en dat Alma zelf de wetten van God schijnt te hebben gebroken tijdens zijn vroege bediening heeft niets met Alma’s priesterschapsgezag te maken. Behalve wanneer een hogere priesterschapsinstantie de toestemming herroept om priesterlijke taken uit te oefenen, mag een wettelijk geordend priesterschapsdrager geldige priesterschapsverordeningen uitvoeren – hoe slecht hij persoonlijk ook moge zijn”.[19]

Dat lijkt een geforceerde stelling om toch maar iemand te vinden die door handoplegging Alma het priesterschap zou verleend hebben. Vooreerst gaat Peterson ervan uit dat de gemelde “aanstelling van priesters” door Noah het effectief verlenen van priesterschap inhield. Joseph Fielding Smith’s uitleg (zie hiervoor) spreekt dat tegen. Vervolgens, zelfs als men het principe van behoud van priesterschap in immoraliteit aanvaardt, tot iemand hoger in rang dat gezag herroept, dan kon niemand Noach stoppen want als koning was hij in zijn land de hoogste in rang. Ten slotte kun je dat principe van behoud niet zo categorisch stellen. Het zou tot aberrante toestanden leiden.[20]

Alma zelf ziet zijn bevoegdheid niet formalistisch, maar geestelijk: “… niettemin, na veel beproeving heeft de Heer mijn geroep gehoord en mijn gebeden verhoord en mij een werktuig in zijn hand gemaakt om zovelen van u tot de kennis van zijn waarheid te brengen” (23:10). Net zoals anderen kan Alma zijn gezag rechtstreeks van God ontvangen hebben. Daarenboven was Alma een nakomeling van Nephi, dus ook al deel van de erfelijke lijn (17:2). Volgens Joseph Fielding Smith bezat Alma het priesterschap van voor de moeilijkheden met koning Noach.[21]

De manier waarop Alma zichzelf en Helam doopte bespreek ik bij Weetjes bij bepaalde verzen.

 

Van een patriarchale naar een institutionele orde

Aan de wateren van Mormon organiseert Alma een gemeenschap van gelovigen, zoals een herder schapen vergadert. Hij noemt de gemeenschap dan ook “de kudde Gods”: “En nu, daar gij verlangend zijt tot de kudde Gods toe te treden en zijn volk te worden genoemd en gewillig zijt elkaars lasten te dragen…” (18:8).

Goede herder in de Catacombe van Priscilla, 250-200 nC“Goede herder” in de Catacombe van Priscilla, Rome, 250-200 n.C.

Hoewel er ongetwijfeld gezinnen toetreden en als gezin verder leven, overtreft de gemeenschap de individuen en de individuele gezinnen. De gemeenschap wordt in aantal leden uitgedrukt, met als eerste telling “tweehonderdvier zielen” (18:16). Dan verschijnt de term “kerk”: “En vanaf die tijd werden zij de kerk van God, ofwel de kerk van Christus, genoemd. En het geschiedde dat wie ook door de macht en het gezag van God werd gedoopt, aan zijn kerk werd toegevoegd” (18:17). De “kerk” geeft nu een sociale identiteit aan de leden, daar waar dit vroeger enkel de familie en de afstamming was.

Het Nederlandse kerk en het Engelse church hebben hoogstwaarschijnlijk hetzelfde Griekse woord als basis, namelijk kūriakón (huis van de Heer), afgeleid van kūrios (heer). Dit Griekse woord vond omstreeks 300 n.C. ingang in christelijke middens als alternatief voor het meer verspreide Griekse woord ekklesiastikos (vergadering, bijeenkomst), dat zelf de omzetting van het Hebreeuwse qoheleth was (hij die een vergadering toespreekt). Elk van die woorden verwijst dus naar een groep mensen die met een doel samenkomt. Het oorspronkelijke woord dat Mormon op de platen grifte vertaalde Joseph Smith dus als church.

In deze Nieuwtestamentische sfeer moet ook sociale ongelijkheid verdwijnen: “En voorts gebood Alma dat het volk der kerk van zijn bezit moest geven, eenieder naar hetgeen hij had; indien hij overvloediger had, moest hij overvloediger geven; en van hem die slechts weinig had, moest slechts weinig worden verlangd; en aan hem die niet had, moest worden gegeven” (18:27).

De volgende stap van Alma is de groep een structuur te geven: “En het geschiedde dat Alma, hebbende het gezag van God, priesters ordende; ja, één priester voor iedere vijftig van hun aantal ordende hij om tot hen te prediken en hun de dingen te leren die betrekking hebben op het koninkrijk Gods” (18:18). Ook hier, Joseph Fielding Smith volgend, gaat het om priesters die het Melchizedeks priesterschap dragen. Sommigen bezaten dit priesterschap mogelijk erfelijk en kregen door hun ordening een specifieke taak als priester (en leraar), andere kregen het priesterschap verleend. Toch merk je een formalisering in hiërarchie en in toezicht op het gezag: “En nu was Alma, als grondlegger van hun kerk, hun hogepriester. En het geschiedde dat niemand gezag ontving om te prediken of te leren, behalve door hem, van God. Daarom wijdde hij al hun priesters en al hun leraren; en niemand werd gewijd, tenzij hij een rechtvaardig man was” (23:16–17). Daarenboven mochten de priesters “niet van het volk afhankelijk zijn voor hun levensonderhoud” (18:26).

Bedreigd door Noach’s legers, moet Alma’s gemeenschap van gelovigen vluchten. Zij bereiken een onderkomen in het land Helam. Uiteindelijk vinden ook zij, zoals het volk van Limhi, de weg naar Zarahemla.

Van dan af versnelt de institutionalisering: “En het geschiedde dat koning Mosiah Alma toestond overal in het land Zarahemla kerken te vestigen, en hem machtigde priesters en leraren voor iedere kerk te ordenen” (25:19). Het feit dat Mosiah Alma “machtigde” (Engels: gave him power) om priesters en leraars te ordenen stelt de vraag naar de relatie tussen het priesterlijk gezag van de koning-hogepriester-profeet en Alma als “hogepriester” van een kerk, die, strict genomen, vanuit het “buitenland” komt. Op dit punt blijkt de koning nog een hoger gezag te vertegenwoordigen en wordt die verhouding gerespecteerd. Tegelijkertijd krijgen we een aanwijzing van centrale controle vanuit de kerk: “En zo, hoewel er vele kerken waren, vormden zij alle één kerk, ja, de kerk van God” (25:22). Daar zorgt natuurlijk Alma’s functie als hogepriester voor.

Met de tijd blijken de functies van priesters en leraren te ontdubbelen, wat overeenstemt met hiërarchisering: “En het geschiedde dat zij [overtreders] voor de priesters werden gebracht en door de leraren aan de priesters werden overgeleverd” (26:7). In de mate dat de “leraren” ook priesterschap dragen, gaat het nog steeds om het Melchizedeks priesterschap.

Het geval van de overtreders stelt een nieuw, fundamenteel probleem, namelijk het recht van de kerk om overtreders te berechten en te straffen, versus de macht van de koning, die sinds eeuwen zowel over juridische als religieuze bevoegdheid beschikt. Dat reserveren we voor volgende les.

Noteer dat het abstracte woord “priesterschap” pas zo’n vijftig jaar later zal verschijnen, onder Alma de jongere (Alma 4:20).

 

6 ­– Priesterschap sinds Christus: de volledige kerkorganisatie

De grondige verandering die Christus’ komst in Palestina tot stand bracht herhaalt zich op het westelijk halfrond. De wet van Mozes wordt in hem vervuld. “En gij zult Mij geen bloedvergieten meer offeren; ja, uw offeranden en uw brandoffers moeten worden afgeschaft, want Ik zal geen van uw offeranden en brandoffers aannemen” (3 Nephi 9:19). “Verwondert u niet dat Ik u heb gezegd dat oude dingen voorbij zijn gegaan en dat alle dingen nieuw zijn geworden. Zie, Ik zeg u dat de wet die Mozes werd gegeven, is vervuld” (3 Nephi 15:3–4). Net zoals in Palestina kiest Christus twaalf discipelen, stelt het avondmaal in en organiseert de “kerk van Christus”.

Dirk Bouts, Het laatste avondmaal_M“Het laatste avondmaal” van Dirk Bouts (1410-1475)

Joseph Fielding Smith verduidelijkt dat Jezus de Nephieten het priesterschap verleende zoals wij dat heden ten dage uitoefenen, inclusief het Aäronisch priesterschap en dus met de ambten van priester en leraar. Het is daarnaar dat Moroni later verwijst bij zijn uitleg over het avondmaal.[22]

We komen hier in latere lessen op terug.

 

7 – Weetjes bij bepaalde verzen

Mosiah 18:1 – Heimelijk?

“En nu geschiedde het dat Alma, die voor de dienstknechten van koning Noach was gevlucht, zich bekeerde van zijn zonden en ongerechtigheden en zich heimelijk onder de mensen begaf en hun de woorden van Abinadi begon te leren.”

Ook in vers 3: “En hij leerde hun heimelijk, opdat de koning het niet te weten zou komen.”

Heimelijk is een wat ongelukkige woordkeuze omdat het een stiekem, oneerlijk gedrag impliceert. Het Engels gebruikt hier twee keer privately. Dat contrasteert in de eerste plaats met publicly. Volker (1890) vertaalde als “en stil onder het volk ging … en hij leerde hen in het geheim”. Dat lijkt de meest neutrale vertaling, zonder beoordeling. Welke mensen zou Alma het eerst contacteren? Hoogstwaarschijnlijk mensen die hij kent en vertrouwt. Ook priesters van Zeniff, die Noach had afgezet, lijken veilige kandidaten voor stil zendingswerk.

 

Mosiah 18:11 – Ze klapten in hun handen

“En nu, toen de mensen die woorden hoorden, klapten zij uit vreugde in hun handen en riepen: Dat is het verlangen van ons hart.”

Soms is kritiek geleverd dat deze gewoonte in deze periode onmogelijk authentiek kan zijn. Toch wel. Ze is in de Bijbel geattesteerd: “Daarna bracht hij de zoon van de koning naar buiten, zette hem de diadeem op en gaf hem de getuigenis. Zij maakten hem koning en zalfden hem. Zij klapten in de handen en zeiden: Leve de koning! (2 Koningen 11:12). En Psalmen 47:2 bevestigt: “Alle volken, klap in de handen; juich voor God met luide vreugdezang.”

 

Mosiah 18:14–15 – Kan iemand zichzelf dopen?

“En toen Alma die woorden had gesproken, werden Alma en Helam beiden in het water begraven; en zij rezen op en kwamen vol vreugde uit het water tevoorschijn, zijnde vervuld met de Geest. En voorts nam Alma een ander en ging voor de tweede maal het water in en doopte hem overeenkomstig de eerste, behalve dat hij zichzelf niet wederom in het water begroef.”

Joseph Fielding Smith is van mening dat Alma, toen hij Helam doopte, al vroeger gedoopt was. Hij begroef zichzelf in het water “enkel als teken van nederigheid en volledige bekering”.[23] Dit standpunt is gebaseerd op de overtuiging dat het evangelie, inclusief alle verordeningen, onder de dragers van het hogere priesterschap bekend was, sinds de dagen van Adam. Hoe en waar Alma reeds gedoopt werd is volgens Joseph Fielding Smith niet geweten omdat lang niet alle geschiedkundige informatie is opgenomen. Volgens hem waren ook Nephi, Jakob, Jozef en anderen gedoopt. Dit kan uiteraard ook in het kader van een zuiveringsritueel onder de wet van Mozes.

Formalisme gaat inderdaad uit van dit principe: iemand die nog niet zelf gedoopt is, kan niet iemand anders dopen. Dus moest Alma, wanneer hij Helam doopt, al zelf vroeger gedoopt zijn. Het priesterschap om te kunnen dopen ontvangt men immers ook na de doop, niet ervoor. Dat is zeker zo in een normale situatie, maar bij de opstart van een nieuwe toestand hoeft die volgorde niet te gelden. Het voorbeeld van Joseph Smith en Oliver Cowdery bevestigt dit. Johannes de Doper verleende eerst het Aäronisch priesterschap aan Joseph Smith en Oliver Cowdery. Joseph doopte dan Oliver en Oliver Joseph. De juiste orde volgt daarna: Joseph ordende vervolgens Oliver tot het Aäronisch priesterschap en Oliver deed daarna hetzelfde “want zo was het ons geboden” (Geschiedenis van Joseph Smith 68–71).

De doop van Helam en van Alma is vergelijkbaar als opstart van een nieuwe periode. Het enige verschil met Joseph en Oliver is dat Alma en Helam samen onderdompelen. Men kan ook argumenteren dat in de erfelijke priesterschapslijn geen voorafgaandelijke doop nodig was om het priesterschap te kunnen ontvangen.

 

Mosiah 18:18 – Één priester voor iedere vijftig

“En het geschiedde dat Alma, hebbende het gezag van God, priesters ordende; ja, één priester voor iedere vijftig van hun aantal ordende hij om tot hen te prediken en hun de dingen te leren die betrekking hebben op het koninkrijk Gods.”

Waarom vijftig? Dit aantal is ook een norm bij de verdeling van het volk na de uittocht uit Egypte: “Je moet leiders over duizend, leiders over honderd, leiders over vijftig en leiders over tien over hen aanstellen” (Exodus 18:21).

 

Mosiah 18:30 – Een zeldzame poëtische passage

“Ja, de plaats Mormon, de wateren van Mormon, het woud van Mormon, hoe liefelijk zijn zij in de ogen van hen die daar tot de kennis van hun Verlosser zijn gekomen; ja, en hoe gezegend zijn zij, want zij zullen voor eeuwig zijn lof zingen.”

Het Boek van Mormon bevat weinig poëtische passages, maar deze is er zeker een. Het verraadt ook mogelijk auteurschap, want de schrijver verwoordt dit ongetwijfeld uit eigen ervaring en herinnering. Met andere woorden: Alma zelf of een van zijn naaste medewerkers die als kroniekschrijver optrad.

 

Mosiah 19:13 – Hun mooie dochters…

“En het geschiedde dat zij die bij hun vrouwen en kinderen waren gebleven, hun mooie dochters naar voren lieten treden en hen de Lamanieten lieten smeken hen niet te doden.”

De functie van vrouwen als smeeksters voor genade hoort bij het cultuurpatroon. We zagen dit reeds bij de aanvang van het Boek van Mormon. Het zijn vrouwen die er in slagen het hart van Laman en Lemuël te verzachten (1 Nephi 7:19). Hugh Nibley erkent dit als een praktijk uit het Midden-Oosten om conflicten op te lossen.[24] Het incident relativeert ook de wreedheid van de Lamanieten, tenminste in deze periode. De strategie om smeeksters in te zetten hoort alvast tot de periode, want de priesters onder Amulon zenden eveneens hun vrouwen vooruit om voor mededogen te pleiten (Mosiah 23:33).

 

Mosiah 19:24 – Welke plechtigheid?

“En het geschiedde, nadat zij de plechtigheid hadden beëindigd, dat zij naar het land Nephi terugkeerden, verheugd omdat hun vrouwen en hun kinderen niet waren gedood.”

Het enige wat aan dit vers voorafgaat zijn gesprekken met nieuws, tussen een deel van de bevolking en Gideon en zijn mannen. Wat voor plechtigheid zou er dan wel hebben plaatsgevonden? Analist John Tvedtnes suggereert een zuiveringsritueel omdat ze net ervoor koning Noach hadden terechtgesteld.[25] Dat is niet uitgesloten maar dan blijft de tekst nog incoherent omdat er van zo’n ritueel geen sprake is in de voorgaande verzen.

Het eerder evidente antwoord komt van Royal Skousen dank zij het “Critical Text Project” dat de oorspronkelijke manuscripten van het Boek van Mormon bestudeert. Volgens zijn onderzoek is het Engelse ceremony foutief in de tekst geslopen op basis van een spellingsfout van sermon dat Oliver Cowdery op copy zero als cermon noteerde. Bij het overschrijven op de printer’s copy werd dit dan ceremony. Sermon heeft de negentiende-eeuwse betekenis van “onderhoud, gesprek”.[26] Dan zou de tekst moeten lezen: “En het geschiedde, nadat zij dit onderhoud hadden beëindigd …”, wat inderdaad logisch is.

 

Mosiah 20:10-11 – zij vochten als leeuwen … als draken vochten zij.

Critici wijzen soms op het schijnbaar incoherente van beide beelden. Er zijn geen leeuwen op het Amerikaanse vasteland. Draken zijn mythisch. Dat kunnen we makkelijk beantwoorden.

De Nephieten hadden een Hebreeuwse achtergrond en hadden een deel van het Oude Testament op de koperen platen. Dat betekent dat Bijbelse verhalen en beelden deel van hun cultureel patrimonium waren, net zoals dat voor ons is. Ook wij lezen dan over dieren en planten die in ons milieu niet voorkomen, maar nemen de beeldspraak over – van wolf in schaapskleren tot zondebok. Leeuwen komen tientallen keer in de Bijbel voor en staan voor kracht – “sterker dan leeuwen” (2 Samuel 1:23).

Quetzalcoatl_Gevederde slang_MDe Nephieten waren, zoals alle oude culturen, zeker vertrouwd met het beeld van een of meerdere mythische dieren die kracht symboliseren, zoals de gevederde slang die zowel in de Oud-Egyptische als in oude Meso-Amerikaanse culturen voorkomt. De gevederde slang (Quetzalcoatl in de illustratie) als draakachtige figuur is “een favoriet symbool voor moedige krijgers”.[27] We weten niet welk woord Mormon voor draken gebruikte, maar de vertaling in het Engelse dragons (en Nederlands draken) valt zo terug op een oeroud woord dat via het Oudgrieks teruggaat tot Proto-Indoeuropees. “Vanwege de zogenaamde ‘scherpe blik’ van dit wezen wordt het Griekse woord meestal in verband gebracht met het werkwoord dérkesthai ‘kijken’ (édrakon ‘kijkte’), verwant met Sanskrit darśa- ‘zien’; Avestisch darštis ‘gezicht’” (Philippa, Etymologisch woordenboek).

 

8 – Gestructureerd lezen

Mosiah 18           Alma en de kerk van Christus aan de Wateren van Mormon

1-7          Situering: Alma zet het werk van Abinadi verder. Zij die de woorden geloven, komen heimelijk samen op de plaats Mormon, aan de “wateren van Mormon”.

8-10       Alma verduidelijkt de voorwaarden om gedoopt te kunnen worden. Vervolgens verduidelijkt hij wat de doop zelf inhoudt.

11  De reactie van de toehoorders: vreugde.

12-16     De doopplechtigheid. Noteer:

  • Alma had gezag van God gekregen (zie ook vers 18)
  • het belang van de waardigheid (het werk moet met “een heilig hart” gebeuren)
  • de krachtige doopformule uit die tijd
  • Alma doopt ook zichzelf

17  Een nieuwe naam: de kerk van God of de kerk van Christus.

18  Organisatie van de kerk: een priester voor elke groep van vijftig.

19-28     Richtlijnen van Alma voor de werking van de kerk:

  • niets anders onderwijzen: dus geen afwijkende leerstellingen
  • eendracht, eensgezindheid, liefde
  • de sabbatdag onderhouden
  • priesters moeten in hun eigen levensonderhoud voorzien
  • mededeelzaamheid met de middelen, eenieder naar zijn mogelijkheden

29-31     De gelukkige toestand van de jonge kerk.

32-35     De reactie van koning Noach en de vlucht van de kerk “de wildernis in”.  Aantal nu: ongeveer 450 personen.

Het vervolg van de belevenissen van Alma en de kerk: hoofdstukken 23-24.

 

Mosiah 19           Strijd met de Lamanieten – Koning Noach door zijn eigen mensen gedood – Limhi aangesteld als koning

Dit hoofdstuk is volledig aan geschiedenis gewijd.

1-6          Verdeeldheid onder het volk van koning Noach: Gideon komt in opstand

7-10       De Lamanieten vallen binnen en koning Noach vlucht met zijn volk

11-24     Noach beveelt de vrouwen en kinderen achter te laten: splitsing in twee groepen tijdens de vlucht (verzen 11-12):

  • Eén groep blijft achter bij hun vrouwen en kinderen (waaronder, zoals even later blijkt, Limhi, zoon van de koning, en Gideon).
  • Deze groep slaagt erin de aanvallende Lamanieten te vermurwen en keert in vrede terug in het land Nephi (verzen 13-17).
  • Iets later stuurt Gideon een aantal verkenners terug de wildernis in om de tweede groep terug te vinden (vers 18).
  • Eén groep mannen (waaronder koning Noah en zijn priesters) waren verder gevlucht:

–     een groot deel van die mannen kreeg echter ruzie met de koning en doodden hem (vers 19-20; vervulling van Abinadi’s profetie);
–     de priesters van koning Noach vluchtten echter verder weg (vers 21);
–     de overblijvende mannen worden door de verkenners van Gideon gevonden en keren terug naar het land Nephi (verzen 22-24).

25-29     Limhi wordt koning, maar zwaar schatplichtig aan de Lamanieten.

 

Mosiah 20           De ontvoering van 24 dochters van de Lamanieten – De gevolgen voor het volk van Limhi

1-5          De gevluchte priesters van Noach ontvoeren 24 Lamanitische vrouwen.

6-11       De Lamanieten beschuldigen het volk van Limhi van de ontvoering en vallen hen aan. Het volk van Limhi verdedigt zich met de moed der wanhoop.

12-23     De koning der Lamanieten valt in handen van het volk van Limhi. De situatie wordt duidelijk dank zij het inzicht van Gideon, nu een vertrouwensman van koning Limhi. De koning der Lamanieten helpt de situatie recht te zetten.

 

Mosiah 21           Ellende van het volk van Limhi – De komst van Ammon vanuit Zarahemla

1-12       De ellende van het volk van Limhi onder het juk der Lamanieten. Drie pogingen tot opstand mislukken = vervulling van Abinadi’s profetie.

13-15     De ellende leidt tot vernedering en grondige bekering. Er breken iets betere tijden aan.

16-22     Gegevens over de organisatie van het volk van Limhi.

23-24     Aankomst van Ammon vanuit Zarahemla. Aansluiting met het gekende: zie Mosiah 7:6-13.

25-28     De 24 gouden platen opnieuw vernoemd: zie Mos 8:6-12.

29-31     Ammon verneemt in een notendop de geschiedenis van het volk.

32-35     Het volk van Limhi is rijp om toe te treden tot de kerk van God.

36  Het doel: zich bevrijden uit de handen van de Lamanieten.

 

Mosiah 22           De vlucht van het volk van koning Limhi naar Zarahemla

1-8          Het plan van Gideon.

9-14       De geslaagde uittocht.

15-16     Het achtervolgende leger van de Lamanieten verdwaalt in de wildernis.

Einde van de kroniek van Zeniff.

 

Mosiah 23 en 24 –            Het verslag van Alma en de kerk van God in de wildernis

= bestrijkt de periode van 145 v.C. tot 121 v.C., duidelijk de “samenvatting” van een rijker verhaal

Mosiah 23           De geschiedenis van de groep onder Alma

1-3          De vlucht van Alma en zijn 450 volgelingen (sluit aan bij Mosiah18:34-35).

4-5          Aankomst in een landsgedeelte waar ze zich vestigen en zich ontwikkelen.

6-15       Leringen van Alma naar aanleiding van de vraag of hij koning wil worden.

  • niet raadzaam een koning te hebben, tenzij het altijd een rechtvaardige koning zou zijn;
  • de Heer heeft mij verhoord en als een middel in Zijn handen gebruikt;
  • weest standvastig in de vrijheid;
  • vertrouwt niemand als uw leraar, tenzij hij een man van God is;
  • ieder moet zijn naaste liefhebben gelijk zichzelf.

16-18     Werking van de kerk:

  • Alma is hogepriester;
  • anderen worden door Alma geordend als priesters en leraars;
  • zij waken over het volk en voeden hen met de dingen der gerechtigheid.

19-20     Voorspoed in hun land Helam en hun stad Helam (van 145 tot 123 v.C. = 22 jaar lang).

21-29     Een leger van de Lamanieten verschijnt (122 v.C.). Alma en de zijnen geven zich over.

30-35     Uitleg waar dat leger vandaan komt:

  • het is het leger dan Limhi achtervolgde, maar in de wildernis verdwaalde (Mosiah 22:16)
  • op hun zoektocht terug naar het land Nephi vinden zij het land Amulon, waar de priesters van Noach met de ontvoerde Lamanitische vrouwen al zo’n 20 jaar wonen = een klein volk, onder leiding van een zekere Amulon; blijkbaar zijn die mannen en vrouwen goed geïntegreerd geraakt, want de Lamanitische vrouwen pleiten voor hun mannen bij de Lamanieten;
  • Amulon en de zijnen sluiten zich aan bij het leger van de Lamanieten;
  • zo ontdekken zij het land Helam waar Alma en de zijnen verblijven.

36-39     Ontwikkelingen:

  • De Lamanieten doen een belofte
  • Alma toont de weg naar het land Nephi
  • maar de Lamanieten zetten wachten rond het land Helam
  • de Lamanieten gaan terug naar het land Nephi, maar een deel van hen keert terug
  • de koning der Lamanieten maakt Amulon tot vazal-koning over Helam.

 

Mosiah 24           Invloed van Amulon op de Lamanieten – Onderdrukking van het volk van Alma – Hun vlucht naar Zarahemla

1-7          Koning Laman (blijkbaar dragen de Lamanitische koningen vaak die naam) gebruikt Amulon en zijn mensen om (school)leraars te zijn onder zijn volk: de taal van Nephi wordt onderwezen. Echter geen godsdienstonderricht.

Typeringen van de Lamanieten:

  • onderling een vriendelijk volk (vers 5) … een volk dat zich verheugde in allerlei goddeloosheid en roverij, behalve onder hun eigen broederen (vers 7).
  • leren een kroniek bijhouden en naar elkander schrijven;
  • zij beginnen in rijkdom toe te nemen en met elkander handel te drijven.

8-12       Amulon begint Alma en de zijnen te verdrukken.

13-15     Beproevingen worden gedragen met de hulp van de Heer.

16-25     Alma en de zijnen ontsnappen en bereiken eveneens Zarahemla (120 v.C.).

 

Voetnoten

[1]    Leer en Verbonden 107:8, 18, 20. Definitie in Handboek 2 – De Kerk besturen, p. 8.

[2]    Voor dit conceptueel onderscheid tussen macht en gezag verwijst de sociologie vooral naar Max Weber, The Theory of Social and Economic Organization (New York: Oxford University Press, 1947). Voor de religieuze toepassing, zie Nicholas Lash, Voices of Authority (Eugene, OR: Wipf and Stock, 1976), in het bijzonder Chapter 2, “Authority and Power”, 13–24. Lash verwijst voor het onderscheid ook naar de jezuïet Avery Robert Dulles, The Survival of Dogma (Doubleday, 1971), 80.

[3]    Handboek 2 – De Kerk besturen (2010), p. 8. Het handboek is voor iedereen toegankelijk, inclusief online.

[4]    David A. Bednar, “De machten des hemels”, April Conferentie, 2012.

[5]    In Doctrine and Covenants komt appoint* 236 keer voor, tegen 7 keer voor set* apart. In Handbook 2Administering the Church, is de verhouding net omgekeerd: 96 keer set* apart, tegen 9 keer appoint (de enkele citaties uit Doctrine and Covenants niet meegerekend). De termen zijn verwisselbaar als ze als op roepingen betrekking hebben. In D&C is de standaard uitdrukking “appointed and ordained” die dan soms “set apart and ordained” wordt. Zie bv. D&C 107:17, 22. Uitzonderlijk komen beide woorden samen voor, voor een onderscheid in twee stappen: “such as he shall appoint or has appointed and set apart for that purpose” (D&C 42:31). In dat geval vertaalt het Nederlands met “die hij zal aanwijzen of heeft aangewezen en aangesteld voor dat doel”. Maar appoint wordt verder niet systematisch als aanwijzen vertaald, want aanstellen is dan nog altijd beter als er geen Nederlands alternatief voor set apart is.

[6]    De Ster, 15 november 1897, p. 347. Andere voorbeelden zijn legio: “Aangesteld en ter zijde gezet zijnde om br. Pieper als President op te volgen, zoo kan ik zeggen…” (15 november 1901, p. 846); “… verschillende quorums van het priesterschap en de autoriteiten, welke gekozen zijn en terzijde gezet om te leiden en te besturen …” (15 november 1917, p. 337). Ook in andere contexten, zoals “Kort na de aankomst van dit volk in de dalen van het groote Zoutmeer, werd de eerste Donderdag van elke maand ter zijde gesteld als een dag van vasten en bidden” (15 maart 1897, p. 89); “De Heer zorgt voor de Zijnen en zorgt er tevens voor dat de Zijnen komen op de plaats die Hij voor de verzameling van Zijne kinderen, in het laatste der dagen, heeft terzijde gezet” (15 juni 1917, p. 187); “Deze diensten zijn speciaal terzijde gezet voor de toeristen en bezoekers” (1 juli 1917, p. 198).

[7]    Om toch een onderscheid te maken tussen to set apart en to appoint, gebruikt de vertaling in bepaalde contexten aanwijzen voor appoint , bijvoorbeeld in Leer en Verbonden 107:99 “het ambt waartoe hij is aangewezen” (Engels: the office in which he is appointed). De vertalingen in het Handboek De Kerk besturen zijn dan ook soms incoherent, zo wordt ook benoemen voor to appoint gebruikt. Zo’n onzekere toestanden krijg je als je oude en vertrouwde termen, destijds niet zonder reden secuur gekozen, verwijdert.

[8]    “Heilig is wat geheiligd wordt en heiligen is: iets of iemand afzonderen, apart-stellen, ter beschikking houden, wijden, beslag leggen op, gebruiken”, in K. H. Miskotte, Bijbels ABC (Baarn, 1992): 121. “Het woord heilig heeft te maken met afzonderen, apart stellen, reserveren voor een hoger doel”, in Gerben Heitink, Golfslag van de tijd (VBK Media, 2012). “Heiliging betekent ‘apart stellen met een bijzondere bestemming”, in G. H. Cohen Stuart, Joodse feesten en vasten (VBK Media, 2012).

[9]    Bruce R. McConkie, Mormon Doctrine (Salt Lake City: Bookcraft, 1966): 254.

[10]  Danny L. Jorgensen, “Dissent and Schism in the Early Church: Explaining Mormon Fissiparousness,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 28, no. 3 (1995): 15–39; Roger D. Launius, and Linda Thatcher (eds.). Differing Visions: Dissenters in Mormon History (Urbana: University of Illinois Press, 1998).

[11]  RoseAnn Benson, “The Book of Mormon: A Primer for Priesthood Leadership,” Religious Educator: Perspectives on the Restored Gospel 4, no. 2 (2003): 57–67; Daniel C. Peterson, “Priesthood in Mosiah,” in The Book of Mormon: Mosiah, Salvation Only Through Christ, eds. Monte S. Nyman and Charles D. Tate, Jr. (Provo: Religious Studies Center, Brigham Young University, 1991), 187–210; Daniel C. Peterson, “Authority in the Book of Mosiah,” The FARMS Review 18, no. 1 (2014): 149–185; John L. Sorenson, An Ancient American Setting for The Book Of Mormon (Salt Lake City: Deseret Book and FARMS, 1985).

[12]  Teachings of the Prophet Joseph Smith, pp. 180–81, geciteerd in “I have a question,” Ensign (March 1994) in het onderdeel “By what authority did Lehi, a non-Levite priest, offer sacrifices?”, beantwoord door Paul Y. Hoskisson. Zie ook David Rolph Seely and Jo Ann H. Seely, “Lehi and Jeremiah: Prophets, Priests, and Patriarchs,” Journal of the Book of Mormon and Other Restoration Scripture 8, no .2 (1999): 24–35.

[13]  Joseph Fielding Smith, “The Priesthood of the Nephites”, in Answers to Gospel Questions, Volume 1 (Salt Lake City: Deseret Book, 1957), 122–126. Binnen de groep waren geen afstammelingen van Levi en dus ook niet van Aäron. Lehi stamde van Manasse, Ishmael van Efraïm.

[14]  Zie onder meer Raymond Abba, “Priests and Levites in Deuteronomy,” Vetus Testamentum 27, no. 3 (1977): 257–267; Aelred Cody, A History of Old Testament Priesthood (Rome: Pontifical Biblical Institute, 1969); Gary N. Knoppers, “Hierodules, Priests, or Janitors? The Levites in Chronicles and the History of the Israelite Priesthood,” Journal of Biblical Literature 118, no. 1 (1999): 49–72; William R. Millar, Priesthood in Ancient Israel (Chalice Press, 2001); E. F. Morison, “The Relation of Priest and Prophet in the History of Israel before the Exile,” The Journal of Theological Studies 11, no. 42 (1910): 211–245; Deborah W. Rooke, Zadok’s Heirs: The Role and Development of the High Priesthood in Ancient Israel (Clarendon Press, 2000); Julian Morgenstern, “A Chapter in the History of the High-Priesthood,” The American Journal of Semitic Languages and Literatures 55, no. 1 (1938): 1–24; James C. VanderKam, From Joshua to Caiaphas: High Priests after the Exile (Fortress Press, 2004).

[15] Smith, “The Priesthood of the Nephites”, 124.

[16]  Todd R. Kerr, “Ancient Aspects of Nephite kingship in the Book of Mormon,” Journal of the Book of Mormon and Other Restoration Scripture 1, no. 1 (1992): 85–118; Daniel C. Peterson, “Authority in the Book of Mosiah,” The FARMS Review 18, no. 1 (2014): 149–185 (152); Rodney Turner, “Three Nephite Churches of Christ,” in The Book of Mormon: The Keystone Scripture, ed. Paul R. Cheesman (Provo, UT: BYU Religious Studies Center, 1988), 100–126 (101).

[17]  Gosta Werner Ahlström, Royal Administration and National Religion in Ancient Palestine (Leiden: Brill, 1982); Daniel J. Elazar, “Government in Biblical Israel,” Tradition: A Journal of Orthodox Jewish Thought 13 (1973): 105–123.

[18]  Daniel H. Ludlow, A Companion to Your Study of the Book of Mormon (Salt Lake City: Deseret Book, 1976), 188.

[19]  Daniel C. Peterson, “Priesthood in Mosiah,” 164–165.

[20] “Dat die [machten] ons kunnen worden verleend, dat is waar, maar wanneer wij trachten onze zonden te bedekken, of onze hoogmoed, onze ijdele eerzucht te bevredigen … dan trekken de hemelen zich terug … vaarwel dan het priesterschap of het gezag van die man” (Leer en Verbonden 121:37). Zie ook de citatie van Elder Bednar hierboven.

[21]  Joseph Fielding Smith, “The Baptism of Alma”, in Answers to Gospel Questions, Volume 3 (Salt Lake City: Deseret Book, 1960), 203.

[22] Smith, “The Priesthood of the Nephites”, 126.

[23] Joseph Fielding Smith, “The Baptism of Alma”, in Answers to Gospel Questions, Volume 3 (Salt Lake City: Deseret Book, 1960), 203.

[24]  Hugh Nibley, Teachings of the Book of Mormon Transcripts of Lectures Presented to an Honors Book of Mormon Class at Brigham Young University, Semester 1: 1988–1990 (Provo, Utah: Foundation for Ancient Research and Mormon Studies, 1993), 169.

[25] John A. Tvedtnes, The Most Correct Book: Insights from a Book of Mormon Scholar (Salt Lake City: Cornerstone, 1999), 176–177.

[26]  Royal Skousen, Analysis of Textual Variants of the Book of MormonThe Critical Text of The Book of Mormon, Vol. 4, Part 2 (Provo, Utah: Foundation for Ancient Research and Mormon Studies, 2005), 1394.

[27]  Brant A. Gardner, Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon – Volume 3b -Mosiah 11-29 (Salt Lake City: Greg Kofford, 2011). Kindle Locations 3074-3089.

Om terug te keren:

1 – Priesterschap: de waarde van woorden
2 – “Set apart”: het verlies van een betekenisvol Nederlands woord
3 – Priesterschap: de mogelijke lijnen van overdracht
4 – Priesterschap bij de Nephieten tot Alma
5 – Priesterschap in Alma’s “kerk van God”
6 – Priesterschap sinds Christus: de volledige kerkorganisatie
7 – Weetjes bij bepaalde verzen
8 – Gestructureerd lezen