Les 9 – 2 Nephi 11–25

“Mijn ziel verlustigt zich in de woorden van Jesaja”

1 – Over leeftijd, karakter en geliefde broeders
2 – En nogmaals Jesaja, door de ogen van Nephi
3 – Enkele bakens om Jesaja’s woorden te helpen begrijpen
4 – Het patroon van een visionaire roeping: Jesaja, Lehi en Johannes
5 – Serafs
6 – Gestructureerd lezen

Lees de bestudeerde hoofdstukken hier.
Deze pagina als pdf

 

1 – Over leeftijd, karakter en geliefde broeders

In de vorige hoofdstukken (2 Nephi 6 tot 10) heeft Jakob, de jongere broer van Nephi, een toespraak op de kleine platen mogen noteren – de platen die aan “geestelijke zaken” gewijd zijn. Nephi had Jakob gevraagd ook uit Jesaja te citeren, wat de jongere broer willig heeft gedaan. In hoofdstuk 11 neemt Nephi de griffel weer over voor de rest van het boek 2 Nephi.

Hoe oud zou Nephi nu zijn? Voor hij het woord aan Jakob liet, had hij gemeld “dat er veertig jaar waren verstreken” sinds het vertrek uit Jeruzalem (2 Nephi 5:34). Op het moment van dat vertrek in 600 v.C. kan Nephi mogelijk tussen vijftien en negentien jaar oud geweest zijn. Van zichzelf zei hij dat hij toen “zeer jong” was (1 Nephi 2:16). Bij het inschatten van de leeftijd moeten we rekening houden met zijn werkzaamheden en capaciteiten op dat moment, maar ook met het feit dat Sariah, zijn moeder, al zeker twee oudere kinderen (Laman en Lemuël) had en nog twee kinderen zou baren in de wildernis. Nephi had kennelijk ook zussen waarover hij in zijn mannenwereld verder niets zegt (2 Nephi 5:6). Op het moment dat Jakob op de platen mocht schrijven, waren er dus al veertig jaar verstreken, wat Nephi dan een man van tegen de zestig maakte.

Nu staan we weer wat verder. We weten niet precies wanneer Nephi, na Jakob’s inbreng, weer zelf begint te schrijven. Maar wanneer hij nog later de kleine platen definitief aan Jakob toevertrouwt, zijn er vijfenvijftig jaar verstreken sinds het vertrek uit Jeruzalem (Jakob 1:1). Dan is Nephi  rond de zeventig. Bij de start van hoofdstuk 11 mogen we er dus van uitgaan dat Nephi zeker tegen de zeventig aanloopt, als al niet ouder, ook omdat hij daar met de zin begint: “En nu, Jakob sprak destijds nog veel meer dingen tot mijn volk”. Het woordje “destijds” wijst op het verder verlopen van de tijd. We weten ook niet hoe lang Nephi erover gedaan heeft om de hoofdstukken 11 tot het einde van 2 Nephi te schrijven – was het kort op elkaar omdat hij de dood voelde naderen of waren de verschillende onderdelen gespreid over jaren? Wat er ook van zij, hier schrijft een ouder wordende man.

“Oude man” van Giovanni Bellini (1430-1516)

Wat verraden Nephi’s laatste teksten over zijn karakterontwikkeling? We krijgen merkwaardige signalen. Al de kenmerken uit zijn jongere jaren – rechtlijnig, resoluut, berispend, bedreigend – blijven door de verzen heen zinderen. Maar daartussen duiken meer en meer zinnen op met een hoopvolle en verzachtende toon. Die rijping gaat samen met het ouder worden, maar ook met een groeiend inzicht in de betekenis van Christus. Zeker, Nephi had al vroeg, via een visioen, een zicht gekregen op de grote fasen in het leven van de Heiland, maar die had hij eerder als taferelen ondergaan, zonder leerstellig inzicht (1 Nephi 11 en 12). Dat inzicht is echter onlangs sterk toegenomen door de visioenen over de betekenis van Christus’ offer. Een sleutelfiguur in die ontwikkeling is allicht zijn jongere broer Jakob. Het is immers Jakob die als eerste het plan van redding en de verzoening beschrijft, precies in voorafgaande teksten (2 Nephi 9). Het is aan Jakob dat een engel de naam van Christus bekendmaakt (2 Nephi 10:3). Nephi bouwt verder op die kennis. Vertrouwdheid met Christus en het evangelie komen dan ook steeds sterker tot uiting in zijn laatste teksten. (zie hier voor een bespreking van de naam Christus bij de Nephieten).

Wat Nephi meemaakt is eigenlijk een overgang van een oudtestamentisch wereldbeeld naar een nieuwtestamentisch. Zijn voorkeur voor Jesaja ligt op dat grensgebied: Jesaja is de profeet van oorlog en vernietiging, maar ook van herstel en toekomstige vrede. Jesaja kondigt de komst van de Messias aan en Nephi mag die toekomst in nog duidelijker beelden aanschouwen. Dat wordt nu zijn aangescherpt doel: “Zie, mijn ziel verlustigt zich erin de waarheid van de komst van Christus aan mijn volk te bewijzen” (2 Nephi 11:4). Tot dit punt heeft Nephi nog nooit over genade en barmhartigheid geschreven. Nu jubelt hij: “Ja, mijn ziel verlustigt zich in zijn genade, en in zijn gerechtigheid, en macht, en barmhartigheid” (2 Nephi 11:5). Enkele hoofdstukken hiervoor was het Jakob die als eerste over de “genade en barmhartigheid” van Christus had gesproken (2 Nephi 9:8, 53). Nephi neemt de uitdrukking nu over, maar vermeldt er tussen toch ook het hardere van Christus’ “gerechtigheid en macht”. Zo blijven zijn teksten koud en warm blazen. Zo wisselt hij geregeld af, zoals ook Jesaja, tussen verwijten en loven, tussen weeklagen en verblijden, tussen donker en licht.

Michelangelo_Jesaja_S“Jesaja” van Michelangelo. Het kind nodigt Jesaja uit
weg te kijken van de donkere zijde naar het licht.

Vanuit hun oudtestamentisch beleven, verrijkt door nieuwtestamentische inzichten, komen de Nephieten aldus in een tweeledige religieuze cultuur terecht, zoals Nephi zelf het wat later verwoordt:

En hoewel wij in Christus geloven, bewaren wij de wet van Mozes en zien standvastig naar Christus uit, totdat de wet zal zijn vervuld. Want daartoe is de wet gegeven; daarom is de wet voor ons dood geworden en zijn wij levend gemaakt in Christus wegens ons geloof; toch bewaren wij de wet wegens de geboden. (2 Nephi 25:24–25).

Maar in dit hoofdstuk is Nephi er nog niet aan toe om zijn harde bast te laten varen. Hij is er nog niet aan toe om zijn volk innig met een “mijn geliefde broeders” toe te spreken. In dit hoofdstuk 25 is Christus zelfs een middel om nog maar eens een vuist te maken:

En nu, zie, mijn volk, gij zijt een halsstarrig volk; daarom heb ik duidelijk tot u gesproken, zodat gij het niet verkeerd kunt begrijpen. En de woorden die ik heb gesproken, zullen als een getuigenis tegen u staan; want zij zijn voldoende om wie dan ook de juiste weg te leren; want de juiste weg is om in Christus te geloven en Hem niet te verloochenen; want door Hem te verloochenen, verloochent gij ook de profeten en de wet. (2 Nephi 25:28).


Op het intense “mijn geliefde broeders” zullen we moeten wachten tot les 10 en vooral les 11 – het einde van 2 Nephi. Maar dan vloeit de uitdrukking overvloedig in Nephi’s innig afscheid.

 

2 – En nogmaals Jesaja, door de ogen van Nephi

Les 9 omvat hoofdstukken 11 tot 25 van 2 Nephi, waarvan hoofdstukken 12 tot 24 Jesaja citeren, dus dertien van de vijftien hoofdstukken. Ik mag wel opmerken dat, om ons “te verlustigen in Jesaja”, waartoe de titel van de les uitnodigt, het in het curriculum aanbieden van dertien zware hoofdstukken van Jesaja in één les niet erg geloofwaardig is. Maar we kunnen ons wel verlustigen in Nephi’s gebruik van Jesaja.

Waarom citeert Nephi Jesaja zo graag? Zoals reeds in les 8 aangegeven, zoekt Nephi legitimiteit bij die gezaghebbende profeet. Door te verwijzen naar Jesaja kan hij de bestaansreden zelf van zijn nomadische groep als afgebroken tak van Israël rechtvaardigen. Zo draait zijn kleine groep ook mee in het raderwerk van Gods plannen met Israël. Zo hebben de nakomelingen – zowel Nephieten als Lamanieten – ook recht op de Messias en op herstel. Daarom stelt Nephi meer dan eens dat hij de woorden van Jesaja toepast “op onszelf’ (1 Nephi 19:23; 2 Nephi 11:2, 8).

Daarenboven voelt Nephi dat hij, naast zichzelf, nog twee getuigen nodig heeft om Gods woord tot zijn volk te bevestigen. Die vindt hij in Jesaja en in zijn jongere broer Jakob, want ook zij delen in de visioenen en profetieën:

 … ik zal hun woorden [van Jesaja en van Jakob] onder mijn kinderen doen uitgaan om hun te bewijzen dat mijn woorden waar zijn. Welnu, door de woorden van drie, heeft God gezegd, zal Ik mijn woord doen vaststaan. (2 Nephi 11:3).

Het citeren van Jesaja, en dan in het bijzonder passages die verwijzen naar een komende Messias, is trouwens wat ook in het Nieuwe Testament als bewijskrachtig getuigenis dient voor Christus. Niet minder dan 85 keer verwijzen schrijvers in het Nieuwe Testament met die bedoeling naar Jesaja.[1] Joden kenden die teksten maar al te goed en bekeerlingen uit die tijd konden de verwijzingen makkelijk opzoeken in de boekrollen van het Oude Testament en ze terugvinden in het geheel van Jesaja’s teksten. Dat was echter niet evident voor de vroege Nephieten: als enige bron waren Jesaja’s teksten op de koperen platen in het Hebreeuws geschreven, wat mogelijk verklaart waarom Nephi zoveel moeite nam om ze in het eigen geschrift en vrij volledig over te nemen op de kleine platen.

Jesaja_Chagall“Jesaja” van de joodse schilder Marc Chagall (1887–1985), deel van een reeks lithografieën bij de Bijbel.

Mogelijk speelde ook het versterken van zijn persoonlijke autoriteit mee. Omdat zo weinigen in zijn groep Jesaja verstonden, kon Nephi, door zijn beheersing van de teksten, hetzelfde gezag als Jesaja uitstralen. Het citeren van vroegere profeten verleent nu eenmaal gezag, zeker als die moeilijk klinken en verklaringen behoeven. Nephi had ongetwijfeld een vrij grondige Schriftuurlijke opleiding genoten, iets waar hij al in het eerste vers van 1 Nephi naar verwijst – “enigermate in al de geleerdheid van mijn vader onderwezen”. Analist Brant Gardner wijst erop dat Nephi, als verstandig en gehoorzaam kind in een welstellend gezin, allicht een klassieke schrijfvorming kreeg.[2] Maar de omstandigheden van de tocht naar het beloofde land en de uitdagingen van de kolonisatie maakten het niet mogelijk om de tweede en derde generatie jonge Nephieten dergelijke Hebreeuwse opleiding te geven. De groep was nu eenmaal losgeweekt uit de oeroude tradities van Jeruzalem en ontwikkelde nu al enkele decennialang een eigen cultuur (die allicht niet diegene was die mormoonse kunstenaars zoals Arnold Friberg gefantaseerd hebben). Vandaar dat Nephi meldt, mogelijk met een vleugje zelfvoldaanheid, zoals elke mens graag verwijst naar een rijke achtergrond:

Ja, en mijn ziel verlustigt zich in de woorden van Jesaja, want ik ben uit Jeruzalem gekomen en mijn ogen hebben de dingen der Joden gezien, en ik weet dat de Joden de dingen der profeten begrijpen, en er is geen ander volk dat de dingen die tot de Joden zijn gesproken, begrijpt zoals zij, tenzij het wordt geleerd op de wijze van de dingen der Joden. Maar zie, ik, Nephi, heb mijn kinderen niet op de wijze der Joden geleerd; maar zie, ikzelf heb in Jeruzalem gewoond, waardoor ik de gewesten eromheen ken. (2 Nephi 25:5–6).

In het volgende vers benadrukt Nephi dan de aard van zijn eigen inbreng:

Maar zie, ik ga verder met mijn eigen profetie, volgens mijn duidelijkheid; en daarin, weet ik, kan niemand zich vergissen; niettemin, in de dagen dat de profetieën van Jesaja worden vervuld, in de tijd dat ze geschieden, zullen de mensen het zeker weten.

De lange aanhalingen van Jesaja kun je dus ook zo begrijpen: Nephi wist hoe moeilijk ze soms zijn en kon daardoor de helderheid van zijn eigen profetische inbreng nog beter contrasteren. Die eigen inbreng volgt dan in hoofdstukken 26 tot en met 30. Nephi zal daar echter wel beelden vanuit Jesaja gebruiken, maar dat is stof voor les 10.

 

3 – Enkele bakens om Jesaja’s woorden te helpen begrijpen

Een grondige analyse aanreiken van Jesaja’s woorden, inclusief uiteenlopende interpretaties, zou hier te ver leiden. Voor wie weinig of niet vertrouwd is met de achtergronden, en er interesse voor heeft, toch enkele bakens.

Vooreerst is inzicht in de twee grote thema’s en de vier fasen, met hun veelzijdige en meerlagige invalshoeken, zeker nodig . Zie hiervoor onderdeel 2 in Les 8. Verder zijn enkele historische richtpunten nuttig om de verwijzingen naar landen en volkeren in Jesaja te begrijpen.

Traditionele tijdslijn van de Bijbelse geschiedenis sinds Abraham:

Chronologie

Een beginpunt is het uiteenvallen, omstreeks 950 v.C., van het oorspronkelijke Israëlitische koninkrijk in twee delen:

  • Tien van de twaalf stammen in het noorden, die de naam “Israël” behouden, maar in de Schriften ook al eens de naam “Efraïm” krijgen wegens Efraïms bijzondere plaats als zoon van Jozef en kleinzoon van aartsvader Jakob.
  • De stam van Juda in het zuiden, gebruikelijk erkend als “de joden”, met de naam Juda als label. Jeruzalem bevindt zich in Juda.

Nakomelingen van Levi, één van de twaalf stammen, zijn wegens hun priesterschapstaken verdeeld over beide landen.

Jesaja’s optreden situeert zich tussen 750 en 700 v.C. in het koninkrijk Juda, ten tijde van de bedreiging die het Assyrische rijk vormde, zowel voor Israël als voor Juda. Assyrië, deels het huidige Irak, vormde een machtig rijk. Het Bijbels woord ervoor is Assur. Hun hoofdstad was Nineve. Nog een ander land dat in de spanningen deelt, een buur van Israël, is Syrië. Hun hoofdstad is Damascus. Onze vrienden bij de Jehovah’s Getuigen bieden er een prima kaart voor aan (klik op de kaart in hun tekst).

Jesaja dateert het begin van zijn optreden onder koning Uzzia (die van omstreeks 783 tot 742 v.C. regeert). Wat Jesaja meemaakte en kon voorspellen voedt zijn teksten. Zo was hij er getuige van hoe een volgende koning van Juda, Achaz, een bondgenootschap met Israël en Syrië weigerde om samen met hen de Assyriërs het hoofd te bieden. Daarop vielen Israël en Syrië Juda aan en versloegen Achaz. Die riep op zijn beurt de hulp van Assyrië in, met catastrofale gevolgen voor Israël en Syrië. Het zou echter niet lang duren of ook Juda kwam in het oog van de Assyrische storm, wat onder Hizkia, koning van Juda gebeurde. Hizkia regeerde van omstreeks 715 tot 687 v.C. Jesaja was nauw betrokken bij de gebeurtenissen en stuurde de koning aan tot weerstand tegen Assyrië, wat tot een overwinning van Juda over Assyrië zou leiden.

Assyria_NimrodAssyrië zelf ging uiteindelijk ten onder door de opkomst van een nieuwe grootmacht, gegroeid in het zuiden: het Babylonische rijk. Jesaja voorspelde die opkomst en de verdrukking die Babylon of Babel over Juda zou brengen. Zo komen we tot de tijd wanneer het Boek van Mormon begint: Lehi wordt gewaarschuwd te vluchten. Dertien jaar later neemt de Babylonische koning Nebukadnezar II Jeruzalem in en voert hij een deel van de bevolking gevankelijk naar Babylon. In de profetie van Jesaja symboliseert Babylon niet alleen de verwoester van Jeruzalem, maar al het kwade van de wereld. De uiteindelijke overwinning op het kwade zal dus de vernietiging van Babylon inhouden.

Een aantal van Jesaja’s teksten, opgetekend op de koperen platen die Nephi in Jeruzalem had verworven, krijgen, onder impuls van Nephi, verschillende plaatsen in 1 en 2 Nephi toegewezen. Voor deze les bestuderen we het onderdeel in hoofdstukken 12 tot 24 in 2 Nephi, die overeenstemmen met Jesaja 2 tot 14.

Wat zijn de hoofdthema’s van de hoofdstukken, zonder in te gaan op interpretaties buiten de historische context waarin Jesaja optreedt?[3] Bedenk tegelijk dat in elk hoofdstuk ook beelden vanuit andere invalshoeken kunnen voorkomen.

  • Hoofdstukken 12 tot 15 spreken Israël en Juda aan op hun ongerechtigheden, inclusief een kleurrijke veroordeling van vrouwelijke aanstellerigheid (13–14) en een veroordeling van de dronkaards en feestvierders die de zorg voor de wijngaard hebben verwaarloosd (15).
  • In hoofdstuk 16 beschrijft Jesaja zijn visionaire roeping. Zie hiervoor onderdeel 4 verder in de les.
  • Hoofdstukken 17 tot 19 brengen ons het dichtst bij de historische werkelijkheid: hoe Israël (Efraïm) een bondgenootschap met Syrië aangaat tegen Assyrië en daarin Juda wil betrekken, maar daarom ook verdrukt wordt; hoe Jesaja de koning waarschuwt daar niet in mee te gaan, want Assyrië zal op termijn vallen. De profetie wordt vervuld wanneer Assyrië het Syrisch-Israëlitisch bondgenootschap vernietigt.
  • Hoofdstuk 20 bespreekt de toestand van Assyrië (Assur) en de verwachte vernietiging.
  • Hoofdstukken 21 en 22 brengen hoop. Jesaja wijzigt de thematiek van verwoesting in een thematiek van verlossing en van vergadering van Israël, waarbij Efraïm en Juda verenigd worden.
  • Hoofdstukken 23 en 24 voorspellen de opkomst van Babylon, het rijk dat Juda omstreeks 587 v.C. aanviel en Jeruzalem vernietigde. Maar Babylon zelf, symbool voor de wereld, zou uiteindelijk zelf ten onder gaan wanneer het door Perzië omstreeks 540 v.C. overweldigd wordt. Israël komt weer en de wereld krijgt vrede.

Tussen al die historisch-gebonden gegevens schuilen een aantal verzen die, in de veelzijdige en meerlagige benadering van Jesaja, naar latere gebeurtenissen of naar leerstellige concepten verwijzen. Zie hiervoor de talrijke verwijzingen in de voetnoten in uw Schriften. Bij de belangrijkste horen (met verwijzing naar 2 Nephi):

  • 17:14 – “Daarom zal de Heer zelf u een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden en een zoon baren en zijn naam Immanuël noemen.”
  • 19:2 – “Het volk dat in duisternis wandelde, heeft een groot licht gezien”.
  • 19:6 – “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder; en men noemt zijn naam Wonderbaar, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst”.

  • 21:1–2 – “En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï, en een scheut zal uit zijn wortels groeien. En op Hem zal de Geest des Heren rusten.”
  • 24:12 – “Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, o Lucifer, zoon des dageraads! Hoe zijt gij ter aarde geveld, die de natiën hebt verzwakt!”

 

4 – Het patroon van een visionaire roeping: Jesaja, Lehi en Johannes

2 Nephi 16 (Jesaja 6)

Eeuwen van elkaar verwijderd beschreven drie profeten hoe zij in een visioen hun opdracht ontvingen: Jesaja, Lehi en Johannes. De onderdelen in die gebeurtenis tonen een gelijklopend patroon. [4] Voor onze les vinden we de ervaring van Jesaja in 2 Nephi 16 (of Jesaja 6). De vergelijking kijkt naar de ervaring van Lehi (1 Nephi 1:6–15) en naar die van Johannes de Openbaarder (Openbaring 1, 4, 10). De onderdelen zijn:

  1. De profeet situeert waar en wanneer de ervaring plaatsvond.
  2. De Heer openbaart zich in een majestatische ontmoeting.
  3. De profeet reageert ontzet.
  4. De profeet beschrijft Gods troon met zijn symbolen.
  5. De profeet ontvangt een boek of een ander teken van Gods woord.
  6. De profeet drukt zijn dank uit en prijst God.
  7. God geeft de profeet zijn opdracht.

In het schema hieronder verwijzen de cijfers tussen haakjes naar de verzen in de kernhoofdstukken: 2 Nephi 16, 1 Nephi 1 en Openbaring 1. Andere verwijzingen zijn voluit gemeld.

Jesaja Lehi Johannes
 1     Plaatsing in tijd en ruimte Het jaar dat Uzzia stierf; visioen in de tempel  (1) Het jaar dat Sedekia koning van Juda was,  in Jeruzalem (4) Op het eiland Patmos, op de dag des heren (9–10)
 2     Ontmoe­ting met het goddelijke “Ik zag de Heer zitten op een hoge en verheven troon” (1) “er verscheen een vuurkolom … zodat hij zelfs de hemelen geopend zag en dacht God te zien, zittende op zijn troon” (6, 8) “Ik hoorde achter mij een luide stem die zei: Ik ben de Alfa en de Omega … en zag Iemand Die op  de Zoon des mensen leek … (10–13) En zie, er stond een troon in de hemel, en op de troon zat Iemand” (4:4)
 3     Ontzetting in de reactie “Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man onrein van lippen … want mijn ogen hebben de Koning, de Heer der heerscharen, gezien” (5) “en wegens de dingen die hij zag en hoorde, beefde en sidderde hij ten zeerste” (6) “En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten, en Hij legde Zijn rechterhand op mij en zei tegen mij: Wees niet bevreesd” (17)
 4     Beschrij­ving van Gods troon “zijn zomen vulden de tempel”; Serafs stonden erboven (2) “omringd door talloze menigten engelen, en hun houding was alsof zij zongen en hun God loofden” (8) “regenboog rondom de troon… bliksemstralen, vurige fakkels… een glazen zee als kristal… vier dieren… (4:3–8)
 5     Ontvangen van een boek of ander teken van Gods woord. “… een gloeiende kool in zijn hand, die hij met een tang van het altaar had genomen;  en hij legde deze op mijn mond” (6–7) “en de eerste kwam voor mijn vader staan en gaf hem een boek en verzocht hem te lezen. En het geschiedde dat hij al lezende vervuld werd met de Geest des Heren” (11–12) “Ga, neem het boekje dat geopend ligt … En ik nam het boekje … en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het opgegeten had, werd mijn buik bitter” (10:8–10)
 6     Uitdrukking van dank tot God “Heilig, heilig, heilig is de Heer der heerscharen; de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol” (3) “Groot en wonderbaar zijn uw werken, o Here God, Almachtige! Uw troon is hoog in de hemelen … “ (14) Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige,  Die was, Die is, en Die komt! (4:8)
 7     Ontvangen van de opdracht “Ook hoorde ik de stem des Heren, zeggende: Wie zal Ik zenden, en wie zal voor Ons gaan? En ik zeide: Hier ben ik; zend mij. (8–9) (resultaat) “dat hij zich onder het volk begaf en begon te profeteren en tot hen te prediken aangaande de dingen die hij zowel had gezien als gehoord” (18) “En Hij zei tegen mij: U moet opnieuw profeteren over vele volken, naties, talen en koningen” (10:11)

Het proces van de ervaring doet ons beseffen dat zo’n visioen de ziel van de ontvanger ook emotioneel diepgaand kneedt. Niet alleen moet het geheugen de buitenaardse beelden kunnen verwerken, maar de ontvanger moet later ook nog de juiste woorden vinden om het gepercipieerde zo goed mogelijk weer te geven.

 

5 – Serafs

In Jesaja 6:2–3, hernomen in 2 Nephi 16:2–3, is er sprake van serafs boven de troon van God:

Serafs stonden erboven; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. En de een riep de ander toe en zeide: Heilig, heilig, heilig is de Heer der heerscharen; de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol.

Seraphim_-_Petites_Heures_de_Jean_de_BerrySerafs, in het Nederlands ook serafijnen of zoals in het Hebreeuws serafim genaamd, worden voorgesteld als celestiale wezens die God eer betonen en hem dienstbaar zijn. Sommigen kunnen het letterlijk opnemen als een bepaald soort levende wezens, maar de gebruikelijke benadering beschouwt ze als symbolen van het goddelijke. De vermelding van de zes vleugels leidde de joodse en christelijke artistieke voorstellingen naar een soort “engelen”, waarbij verschillende hiërarchieën werden onderscheiden. In het joods mysticisme van Merkabah verkregen de serafs de vijfde rang op tien. In de middeleeuwse christelijke theologie verkregen ze de hoogste rang. De voorstellingen liepen erg uiteen volgens de fantasie van de kunstenaars.

Egypte_gevleugelde slangAls we echter teruggaan naar de tijd van Jesaja, dan komt het Hebreeuwse woord seraf [ףרש = śārāp] slechts vijf maal voor in het Oude Testament, en dan nog in een beperkte tijdspanne in de oudste teksten. Vier keer betekent het woord slang (Numeri 21:6–8, Deuteronomium 8:15; Jesaja 14:29; 30:6). De vijfde keer, in Jesaja 6:2 dat we hier bestuderen, is het woord seraf in de vertalingen gewoon “seraf” gebleven, vermoedelijk omdat men er moeite mee had “slangen” als symbolen rond de troon van God te plaatsen. Voor analisten verwijst de seraf van Jesaja 6:2 echter effectief naar een gevleugelde slang, specifiek een cobra, die zich opricht, en daarmee de macht van God symboliseert. De zich oprichtende cobra was namelijk een bekend symbool van koninklijke macht, de zogenaamde uraeus, typerend bij de Egyptische farao’s die het teken op de kroon boven hun voorhoofd droegen. Jesaja ziet Gods troon hier inderdaad in een koninklijke context. Meestal werd die opgerichte slang gevleugeld voorgesteld, waarbij de vleugels eveneens kenmerken van het goddelijke belichamen. De zijkanten van de troon van Toetanchamon geven er een mooi voorbeeld van. In Jesaja’s tijd was de Israëlitische cultuur nog sterk vertrouwd met die symboliek uit Egypte, zodat de uitleg aannemelijk lijkt: de seraf is allicht een symbolisch beeld verwant met de Egyptische uraeus.  Die visie is ook onderbouwd door archeologische vondsten in Palestina. [5]

Andere analisten wijzen op een mogelijke verwantschap met het Hebreeuwse werkwoord saraph (branden), waaruit wordt afgeleid dat het om vurige of licht-uitstralende wezens gaat die op die manier de glorie van God voorstellen.

Johannes, in zijn openbaring, merkte rond Gods troon vier soortgelijke wezens op, die hij “dieren” noemt (wat daardoor de interpretatie van de Egyptische gevleugelde slang versterkt):

En vóór de troon was een glazen zee, als kristal. En in het midden van de troon en om de troon heen waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren. En het eerste dier leek op een leeuw, het tweede dier leek op een kalf, het derde dier had het gezicht als van een mens, en het vierde dier leek op een vliegende arend. En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels rondom, en vanbinnen waren die vol ogen. Ze hadden geen rust en zeiden dag en nacht: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, Die is, en Die komt! (Openbaring 4:6–8).

De uitroep, met het drievoudig herhaalde “heilig”, wordt de trisagion genoemd. De vermelding ervan door Johannes, gelijklopend met de uitroep bij Jesaja, wijst wel op een gelijksoortige functie van deze celestiale symboliek.

Arles_St_Trophime_Portaal_SIn de christelijke exegese worden die vier dieren echter niet als serafs aanzien, maar als symbolen van de vier evangelisten: Mattheus (mens), Marcus (leeuw), Lucas (stier) en Johannes (arend). Je vindt ze vaak zo voorgesteld in middeleeuwse kunst.

 Portaal van de kerk Saint Trophime in Arles

Een gezaghebbende uitleg over de symbolische functie van de dieren in het visioen van Johannes gaf Joseph Smith in Leer en Verbonden 77, maar zonder dat dit daarom een gelijkstelling met de serafs van Jesaja betekent. Voor Joseph Smith zijn de vier dieren “figuurlijke uitdrukkingen … ter beschrijving van de hemel, het paradijs Gods, het geluk van de mens, en van de dieren en van het kruipend gedierte en van de vogels van de lucht”. Joseph Smith wijst in dat verband ook op de gelijkenis tussen geestelijke en stoffelijke vormen. De ogen en vleugels van de dieren “zijn een voorstelling van licht en kennis, dat wil zeggen: zij zijn vol kennis; en hun vleugels zijn een voorstelling van de macht om zich te bewegen, te handelen enz.”. De beweeglijkheid van de dieren, en dus vermoedelijk ook van de serafs, is aldus een symbool van keuzevrijheid.

Voor cherubs of cherubijnen, zie hier.

 

6 – Gestructureerd lezen

Voor uitleg over vormen van parallellisme, zie de uitleg in Les 6 voor chiasme, contrast en herhalingsparafrase en de uitleg in Les 7 voor opsomming.

2 Nephi 11                Bindhoofdstuk van Nephi

  • Nephi heeft Jakob aan het woord gelaten
    Nu kondigt hij aan dat hij opnieuw Jesaja zal aanhalen
  • Het hoofdstuk vormt een sterk gestructureerde tekst. Naast het algemeen chiasme, getuigen ook de onderdelen van parallellismen.  Noteer dat vers 1 apart staat als afsluiter van het vorige deel.

L9_1_2Ne11

Gedetailleerd schema met de volledige tekst: hoofdletters duiden op het hoofdchiasme, kleine letters op interne parallellismen. Zie hiervoor de aparte pagina als pdf.

 

2 Ne 12-24                Aangehaalde hoofdstukken uit Jesaja

Zie hierboven, punt  3 – Enkele bakens om Jesaja’s woorden te helpen begrijpen.

2 Ne 25                       Nephi’s uitleggingen en voorspellingen

2 Ne 25:1-8               Inleidende verzen

  • Nephi kondigt aan dat hij Jesaja zal bespreken
  • Jesaja is moeilijk te verstaan daar hij spreekt “volgens de wijze van profeteren onder de Joden”
  • Nephi wil vooral duidelijkheid scheppen

2 Ne 25:9-19             Uitleg en voorspelling over de geschiedenis van de Joden

vers 9   – Krachtlijn van die geschiedenis: van geslacht op geslacht verdelgd wegens hun ongerechtigheden.

vers 10 – Na het vertrek van Lehi:

  • 587 v.C.: Jeruzalem verdelgd, wegvoering van de bevolking naar Babylon, hoofdstad van Assyrië
  • 587-537 v.C.: vijftig jaar Babylonische gevangenschap

vers 11 – 537 v.C.: terugkeer van de Joden naar hun land

verzen 12-13 – Van 537 v.C. tot en met de eerste komst van Christus:

  • 537 v.C. tot 60 v.C.: oorlogen (met Alexander de Grote, Egyptenaren, Grieken, opstand van de Makkabeeën, Romeinen)
  • begin van onze tijdrekening: Christus openbaart zich aan de Joden, die hem verwerpen en kruisigen; vervolgens staat hij uit de doden op.

verzen 14-18 – Van 70 n.C. tot de tweede komst van Christus

  • 70 n.C.: Jeruzalem opnieuw verwoest (door de Romeinen)
  • de Joden onder alle natiën verstrooid (zij verwachten nog steeds de Messias)
  • zij zullen Christus erkennen
  • een wonderbaar werk en een wonder
  • tweede komst van Christus

2 Ne 25:19                 Verduidelijking van het tijdstip van de eerste komst van Christus: 600 jaar nadat Lehi Jeruzalem verliet.

2 Ne 25:20                 Getuigenis door vergelijking met de geschiedenis: de episode van de slangen in de woestijn, ten tijde van de uittocht uit Egypte (1500 v.C., zie Numeri 21:4-9). De slang is hier een symbool van Christus (zie ook Johannes 3:14-15).

2 Ne 25:21-22          Profetie over het Boek van Mormon en het doel ervan.

2 Ne 25:23                 Een gebalde weergave van het plan van redding:

  • wij moeten in Christus geloven
  • door zijn offer zorgt Christus voor de verzoening
  • na alles wat wij kunnen doen (= onderhouden van de geboden), worden wij slechts door genade zalig (= God past de verzoening op ons toe).

2 Ne 25:24-30          De (lagere) wet van Mozes en de (hogere) wet van het evangelie

  • de wet van Mozes (zie vooral de boeken Leviticus en Deuteronomium) werd als een voorbereiding op het hogere gegeven: gehoorzaam leren zijn door vele kleine regels, een “dode”, “levenloze” wet
  • Christus vervult de wet van Mozes (= de voorbereiding is dan voorbij) en geeft de hogere wet van het evangelie, een “levende” wet van principes.

 

Voetnoten

[1]    Steve Moyise and Maarten J.J. Menken (eds.), Isaiah in the New Testament: The New Testament and the Scriptures of Israel (London: T.& T. Clark, 2005).

[2]    Brant A. Gardner, “Nephi as Scribe,” Mormon Studies Review 23, no. 1 (2011): 45–55.

[3] David Rolph Seely, “Nephi’s Use of Isaiah 2–14 in 2 Nephi 12–30,“ in Isaiah in the Book of Mormon, Donald W. Parry and John W. Welch, eds. (Provo, Utah: Foundation for Ancient Research and Mormon Studies, 1998), 151–169; Zie ook Sidney B. Sperry, “The Isaiah Quotation: 2 Nephi 12-24,” Journal of Book of Mormon Studies 4, no. 1 (1995): 192–208.

[4]    Stephen D. Ricks, “Heavenly Visions and Prophetic Calls in Isaiah 6 (2 Nephi 16), the Book of Mormon, and the Revelation of John,” in Isaiah in the Book of Mormon, Donald W. Parry and John W. Welch, eds. (Provo, Utah: Foundation for Ancient Research and Mormon Studies, 1998), 171–191. Ricks voegt er nog een 8ste (het protest of de objectie van de profeet) en een 9de onderdeel (de gerustelling door de heer) aan toe, maar die zijn minder in het oog springend en komen niet in elk geval voor.

[5]  Adam Jonathan Carlill, “’Angels and Archangels and All the Company of Heaven’: The Old Testament Background to Cherubim and Seraphim,” International Journal for the Study of the Christian Church 14, no. 1 (2014): 41–53; John Day, “Echoes of Baal’s Seven Thunders and Lightnings in Psalm XXIX and Habakkuk III 9 and the Identity of the Seraphim in Isaiah VI,” Vetus Testamentum 29, no. 2 (1979): 143–151; Annette H. M. Evans, “The Development of Jewish Ideas of Angels: Egyptian and Hellenistic Connections,” PhD diss. (Stellenbosch: University of Stellenbosch, 2007): 36; Karen Randolph Joines, “Winged Serpents in Isaiah’s Inaugural Vision,” Journal of Biblical Literature, 86, no. 4 (1967), 410–415; Othmar Keel, Jahwe-Visionen und Siegelkunst: Eine neue Deutung der Majestätsschilderungen in Jes 6, Ez 1 und 10 und Sach 4. Stuttgarter Bibelstudien 84/85 (Stuttgart: Verlag Katholisches Bibelwerk, 1977); Philippe Provençal, “Regarding the Noun ףרש in the Hebrew Bible,” Journal for the Study of the Old Testament 29, no. 3 (2005): 371–379; Jimmy J. M. Roberts, “Isaiah in Old Testament Theology,” Interpretation 36, no. 2 (1982): 130–143.

Om terug te keren

1 – Over leeftijd, karakter en geliefde broeders
2 – En nogmaals Jesaja, door de ogen van Nephi
3 – Enkele bakens om Jesaja’s woorden te helpen begrijpen
4 – Het patroon van een visionaire roeping: Jesaja, Lehi en Johannes
5 – Serafs
6 – Gestructureerd lezen