Les 28 – Alma 32–35

“Het woord tot zaligheid in Christus”

1 – Heldere hoofdstukken die voor zichzelf spreken
2 – Het woord als zaad en een experiment met licht
3 – Alma’s steeds weer herkenbare stijl
4 – Zenos en Zenock: unieke stemmen
5 – Amulek: beheerst en inzichtelijk, met een groot hart
6 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen
7 – Gestructureerd lezen

Lees de bestudeerde hoofdstukken hier.

1 – Heldere hoofdstukken die voor zichzelf spreken

De vier hoofdstukken voor deze les (Alma 32-35) zijn deel van het stuk over de Zoramieten. Het onderwerp begon in het vorige hoofdstuk, Alma 31, dat de inleiding tot het onderdeel vormt. De structuur van het geheel is als volgt:

  • Historische inleiding (Alma 31): vertrek van de zendelingenploeg naar het land van de Zoramieten, Antionum genaamd; zij stellen vast hoezeer de Zoramieten religieus zijn afgeweken en bereiden zich geestelijk voor om het zendingswerk aan te vatten.
  • Predikingen tot de armen in Antionum:

– Alma over ootmoedigheid en geloof (Alma 32)
– Alma over gebed, met verwijzing naar de profeten Zenos, Zenock en Mozes (Alma 33)
– Amulek over de verzoening (Alma 34)

  • Historische afsluiting (Alma 35): uitwerping van de gelovigen, die een onderkomen bij het volk van Ammon in Jershon vinden; Zoramieten sluiten zich aan bij Lamanieten, wat tot oorlog leidt; de zendelingenploeg keert terug naar Zarahemla.

De drie hoofdstukken met leringen, 32, 33 en 34, bevatten sommige van de meest geciteerde verzen uit het Boek van Mormon. Samen verwoorden ze essentiële aspecten van het evangelie. Het zijn ook sterk doorvoelde teksten waarin de sprekers, Alma en Amulek, zich indringend tot hun toehoorders richten. In die zin dragen deze hoofdstukken ook sterk bij tot het aanvoelen van de authentieke stemmen die vanuit het Boek van Mormon weerklinken.

De boodschappen in deze doctrinale hoofdstukken zijn helder verwoord. Het is beter ze niet te beladen met veel bijkomende commentaar want ze spreken voor zichzelf. Vandaar een beperkte bespreking in volgende onderdelen. Ik ga daarbij amper in op het doctrinale, maar focus vooral op de macht van de woorden en het eigene van de stemmen die in deze hoofdstukken tot ons spreken: Alma en Amulek, maar ook aanhalingen uit de profeten Zenos en Zenock.

 

2 – Het woord als zaad en een experiment met licht

Het woord als oeroud woord
Een experiment met een partikel

Het woord als oeroud woord

“En het geschiedde dat zij uitgingen en het woord Gods tot het volk begonnen te prediken, en zij gingen hun synagogen binnen, en hun huizen; ja, en zij predikten het woord zelfs in hun straten.” (Alma 32:1)

In Alma 32 komt het woord veertienmaal terug.

Makoto Fujimura_In the Beginning_S“In het Begin was het Woord” door Makoto Fujimura (1960-)

Woord, in het Engels word, komt van een oeroud stamwoord, teruggaand naar het Indo-Europees, de taalkundige voorouder van meer van vierhonderd verwante talen. Fundamentele woorden in al die talen komen van woorden die al in die oertaal bestonden. In de vertakkingen vanuit die oertaal zijn over duizenden jaren de uitspraak en de schrijfwijze veranderd, maar de basis is vaak nog herkenbaar. Bijvoorbeeld een woord als moeder, dat je in een paar honderd talen terugvindt als mother, mère, Mutter, madre, mor, mai, mëmë, maire, mytyr… Hetzelfde met basiswoorden vader, broeder, zuster, zaad, graan, melk, en ook de namen van cijfers en enkele lichaamsdelen.

En dus ook het woord woord dat je elders vindt als word, Wort, Wuert, wurd, wodeu, verbum, vorto, vort, ord, orðið… Soms is de vorm zo gewijzigd dat alleen taalhistorisch onderzoek de ontwikkeling kan terugvinden of vermoeden, voor zover geschreven sporen nog bestaan. Maar het oeroud bestaan van woord wijst erop dat het als even fundamenteel als moeder en vader tot ons is gekomen.

In de Schriftuurlijke betekenis vertegenwoordigt het woord inderdaad een oeroud, essentieel concept dat alle aspecten van waarheid omvat. In die zin verwijst “het Woord” ook naar Christus zelf, als schepper en oorsprong van leven en licht:

“In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God. Alle dingen zijn door het Woord gemaakt, en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is. In het Woord was het leven en het leven was het licht van de mensen.” (Johannes 1:1–4)

Vandaar ook de diepere betekenis van “het zaadje”, wanneer Alma het woord ermee vergelijkt: “Nu zullen wij het woord vergelijken met een zaadje.” Zo wordt het woord bij iemand ingebracht: “Welnu, indien gij plaats inruimt, zodat er een zaadje in uw hart kan worden gezaaid…” (Alma 32:28). Het ingezaaide woord bevat leven en licht, dus, wanneer het groeit, is het effect inderdaad: “het begint mijn verstand te verlichten”.

 

Een experiment met een partikel

[ Een enkel getal tussen haakjes verwijst naar het versnummer in Alma 32. ]

Alma maakt de hele beweging tastbaar, zintuiglijk. De vergelijking met het zaadje houdt hij niet in de sfeer van het symbool, maar hij concretiseert het lichamelijk: het zal zwellen in uw boezem (28), “het zwelt en ontspruit en begint te groeien” (30). Die fysische termen zetten zich verder in het gemoed: “het begint mijn ziel te verruimen; ja, het begint mijn verstand te verlichten (28). Dat leidt tot een conclusie: “O, is dat dan geen werkelijkheid? Ik zeg u, ja; want het is licht; en alles wat licht is, is goed” (35).

In die zin is het gebeuren een experiment met een partikel geloof. In de Engelse versie luidt dit: “…if ye will awake and arouse your faculties, to an experiment upon my words, and exercise a particle of faith” (27). De Nederlandse vertaling doet dit grotendeels teniet: “indien gij uw vermogens wilt opwekken en wakker schudden, ja, om mijn woorden te beproeven, en een sprankje geloof wilt oefenen”. De termen experiment en particle komen alleen hier voor in het Boek van Mormon, wat merkwaardig is. Alma kondigt blijkbaar een werkelijk fysisch experiment aan met een partikel waarin goddelijk licht kan groeien, zoals Leer en Verbonden naar het stoffelijke van licht en waarheid verwijst (Leer en Verbonden 93:36, 42; 131:7–8). “Laat dat verlangen dan in u werken” is een andere aanduiding in het vervolg van vers 27 dat op een werkelijk proces wijst.

Het woord partikel heeft vanaf de Oudheid (Latijn particula) een fysische betekenis als het kleinste mogelijke element, teruggaand op de atoomtheorie van de Griekse geleerde Demokritus. Het doet natuurlijk ook een beetje denken aan het “God particle”of “Godsdeeltje” als het ultieme element in de deeltjesfysica (hoewel de natuurkundigen die mediatieke term niet gebruiken). Hoe het woord op de platen luidde, weten we niet, maar Joseph Smith vertaalde het als partikel, als een hapax legomena, een woord dat nergens anders in het Boek van Mormon voorkomt. In combinatie met experiment moet het minstens intrigeren.

Ten slotte loopt het concrete beeld ook verder: van het zaad komen de wortels en de groei van de boom en de vruchten, afhankelijk van verzorging (36–42). Die beelden sluiten naadloos aan op de gelijkenis van de olijfbomen in Jakob 5, waar verzorging van de wijngaard essentieel is voor het goede resultaat.[1] Het beeld van de vrucht “die uiterst kostbaar is, die zoet is boven alles wat zoet is, en die wit is boven alles wat wit is, ja, en rein boven alles wat rein is” (42) is dan weer een evidente echo van Lehi’s visioen van de boom des levens in 1 Ne. 8:10–12.

 

3 – Alma’s steeds weer herkenbare stijl

In vorige lessen heb ik al vaak op Alma’s typische stijl gewezen, onder meer via schema’s van teksten met hebraïsche stijlfiguren. Zie dit onderdeel in les 22 voor een meer gedetailleerde bespreking.

Ook hier herkennen we meteen Alma’s taal. Typerend voor hem is de retorische vraagstelling — de vraag waarop de spreker geen antwoord verwacht, maar die de toehoorder direct aanzoekt en die hem verplicht de spreker gelijk te geven. Soms ook met de ja-nee alternantie die we reeds voorheen opgemerkt hebben. Bijvoorbeeld hier: “O, is dat dan geen werkelijkheid? Ik zeg u, ja; want het is licht … wanneer gij dat licht hebt geproefd, is uw kennis dan volmaakt? Zie, ik zeg u, neen” (32:35). Zo stelt hij veertien retorische vragen in zijn bijdrage in Alma 32 en 33.

Alma’s stijl omvat ook constante kleine redeneringen. Als je de voegwoorden dus, omdat, want, daarom, indien, dan onderlijnt of markeert, merk je hoe de tekst er mee doorspekt is. Soms zetten zijn redeneerstijl en de vurige interactie met het publiek hem op een zijspoor, en dan moet hij zich herpakken door naar een vorig punt terug te keren: “En nu, zoals ik heb gezegd over geloof: geloof is niet volmaakte kennis…” (32:21). “Welnu, zoals ik heb gezegd over geloof — dat het geen volmaakte kennis is…” (32:26).

Zoals te verwachten, beantwoorden passages in Alma’s woorden aan hebraïsche structuren. Bij kleinere parallelstructuren en chiasmen mogen we er zelfs van uitgaan dat hij die natuurlijk, tijdens het spreken zelf, kan vormen. Het mentaal gebruik van een stijl groeit uit tot automatisme. Anderzijds kunnen de structuren, zeker bij redeneringen, tot gekunstelde vormen leiden, zoals in onderstaand voorbeeld (conform het Engels origineel omdat de Nederlandse vertaling afwijkt en de hebraïsmen doet verliezen):

L28_1

Het ritme in Alma’s stijl wordt op de duur nogal voorspelbaar, en kan wat vermoeiend worden door de gezochte echo’s zelf. In eigen kerkmidden hebben we soms al eens een “ervaren” spreker die in dit soort repetitief spreken vervalt (“zelf-echo”).

Nog enkele voorbeelden van dergelijke hebraïsche structuren in Alma 32:

L28_2

L28_3

Ook al wordt Alma’s stijl wat stereotiep, het illustreert wel de authenticiteit van zijn stem en dus van het Boek van Mormon. Elke auteur  heeft zo zijn woordafdruk. Die van Alma kun je niet missen.

 

4 – Zenos en Zenock: unieke stemmen

In hoofdstuk 33 haalt Alma de profeten Zenos en Zenock aan. Het is niet de eerste maal dat zij aan bod komen. Nephi heeft er naar verwezen (1 Nephi 19:10-16). Jakob citeerde uitgebreid Zenos’ gelijkenis van de olijfbomen (Jakob 5). Helaman zal naar beide profeten verwijzen (Helaman 8:19; 15:11). Zij worden ook als bijzondere getuigen uit het verleden vermeld, vlak voor de verschijning van de Heiland aan de Nephieten (3 Nephi 10:16).

Zowel Zenos als Zenock horen tot een generatie hervormingsprofeten in het oude Israël, waarvan de profetieën en geschriften verloren zijn gegaan voor de Bijbel, maar genoteerd stonden op de koperen platen die Nephi in zijn bezit had verkregen. Volgens Noel B. Reynolds, die een grondige analyse van de Zenos-citaties in het Boek van Mormon maakte, moet Zenos een bijzondere plaats in het religieus bewustzijn van de Nephitische profeten verworven hebben, met een mogelijk even grote zo niet grotere invloed dan Jesaja.[2]

Belangrijk hier is dat we directe citaties van woorden van Zenos en Zenock hebben. Bij andere verwijzingen gaat het om een kort en indirect aanhalen, behalve dan de gelijkenis van de olijfbomen die Jakob uitgebreid citeert.

De aanhaling van Zenos hier is een dankgebed, 238 woorden lang (33:4–11). Opvallend is opnieuw hoe elke persoonlijke inbreng van een auteur in het Boek van Mormon een eigen stem bezit, met een eigen woordenkeuze en opbouw van frasen. Zenos’ standaardfrase in het gebed – “Gij zijt barmhartig” komt nergens anders in de Schriften voor, net zo min als “U in al mijn benauwingen aanroepen.” Tegelijkertijd beantwoordt Zenos’ gebed aan hebraïsche stijlregels met parallelstructuren en chiasmen, maar anders dan bij Alma, zonder nodeloze herhalingen, maar toch met enkele indringende frasen die telkens weerkeren. Het klinkt daarom zuiverder, van het niveau van de Psalmen, met een vast ritme over de strofen en een ideaal evenwicht tussen terugkerende frasen en nieuwe inhouden. Zoals bij de psalmen van David, zou je deze tekst poëtisch kunnen voordragen met begeleiding van harpspel of gitaar.

L28_4-1

L28_4-2

Van Zenock is er maar een korte directe citatie: “Gij zijt vertoornd op dit volk, o Heer, omdat zij uw barmhartigheden, die Gij hun wegens uw Zoon hebt betoond, niet willen begrijpen” (33:16). Hoe beperkt ook, de zin ademt een typische Oudtestamentische sfeer. Bovendien zijn de enkele uitdrukkingen uniek in de Schrift, wat weer wijst op een eigen “woordafdruk” en de authenticiteit van het Boek van Mormon ondersteunt. De Heer aanspreken met “Gij zijt vertoornd” en “barmhartigheden wegens uw Zoon betonen” komen inderdaad nergens anders voor.

 

5 – Amulek: beheerst en inzichtelijk, met een groot hart

Amulek hebben we voor het eerst ontmoet als inwoner van Ammonihah. Hij was de geïnspireerde man die Alma in zijn huis ontving en dan met hem begon te prediken. Hij was getuige van de marteldood van de bekeerlingen die in het vuur geworpen werden. In de gevangenis doorstond hij de spot van zijn tegenstanders, maar werd bevrijd. Hij liet alles achter om als metgezel van Alma de Heer te dienen. Het is een man met een bijzondere achtergrond: afstammeling uit een eerbiedwaardig geslacht, bezat hij “grote rijkdom” in Ammonihah (Alma 10:2–4). Hij is ook een begenadigd en krachtig spreker zoals blijkt uit zijn eerste interventies in hoofdstukken 10 en 11 van Alma. Reeds daar hoorden we hem de grote lijnen van het plan van zaligheid verklaren, met een sterke inzichtelijke benadering in het mechanisme van de verlossing en de overwinning op de stoffelijke en de geestelijke dood (Alma 11:37–45).

Vander Weyden_detail kruisafneming“Hand van Jezus”, detail uit “De Kruisafneming“, van Rogier van der Weyden (1399-1464).
Klik op de illustratie voor het volledige schilderij.

Ook hier, in zijn toespraak in Alma 34, spreekt hij beheerst en inzichtelijk, in een duidelijke gestructureerde benadering:

  • Inleiding: herinnering aan wat de toehoorders vroeger gehoord hebben en aan wat Alma zonet verklaard heeft (2–8).
  • Begrijp het mechanisme van de verzoening als vervulling van de wet van Mozes: het grote en laatste offer om de eisen der gerechtigheid te bevredigen; de toepassing van de barmhartigheid voor wie gelooft en zich bekeert (9–16).
  • Begin “uw geloof tot bekering te oefenen”, door veel en intens te bidden “opdat Hij jegens u barmhartig zal zijn” (17–27).
  • Zet om in de praktijk: zorg voor behoeftigen en naakten, voor zieken en lijdenden; zonder naastenliefde zijt gij niets waard (28–29).
  • Slot: stel niet uit, aanvaard Christus, blijf bidden, heb geduld (30–41).

De passages over gebed en over naastenliefde, en ook het krachtig slot, tonen hoe Amulek het evenwicht tussen inzicht en gevoel perfect weet te vinden.

Ook Amulek’s taalgebruik is uniek door opmerkelijke sleutelzinnen over verzoening:

“… dit is het doel van dat laatste offer: het teweegbrengen van de innerlijke barmhartigheid, die de gerechtigheid overmeestert en de mensen de middelen verschaft waardoor zij geloof tot bekering kunnen hebben”. (34:15)

“En aldus kan de barmhartigheid de eisen der gerechtigheid bevredigen en hen met de armen der geborgenheid omsluiten, terwijl hij die geen geloof tot bekering oefent aan de gehele wet van de eisen der gerechtigheid is blootgesteld.” (34:16)

 

Vergeet niet hem te citeren

Wanneer we verzen uit de Schrift in een les of toespraak citeren, verwijzen we meestal naar de titel van het boek — “We lezen in Alma 34 …” . Dan horen we sommige van de meest beroemde verzen uit het Boek van Mormon, … en we vergeten erbij te zeggen dat dit de woorden van Amulek zijn:

“Want zie, dit leven is de tijd voor de mens om zich erop voor te bereiden God te ontmoeten; ja, zie, de dag van dit leven is de dag voor de mens om zijn arbeid te verrichten.” (34:32)

“… denkt niet dat dit alles is; want indien gij, na al die dingen te hebben gedaan, de behoeftigen en de naakten wegzendt, en niet naar de zieken en lijdenden omziet, en niet geeft van uw bezit, indien gij hebt, aan hen die noodlijdend zijn — ik zeg u, indien gij geen van die dingen doet, zie, dan is uw gebed tevergeefs en baat het u niets.” (34:28)

“… smeek ik u dus de dag van uw bekering niet tot het einde uit te stellen; want na de dag van dit leven — die ons is gegeven om ons op de eeuwigheid voor te bereiden — zie, indien wij onze tijd in dit leven niet nuttig besteden, dan komt de nacht van duisternis, waarin geen arbeid kan worden verricht.” (34:33)

 

6 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen

Alma 32:2 – “De arme klasse van het volk” – Zoramieten of van een andere volksgroep?
Alma 32:2 – “uit de synagogen geworpen wegens de grofheid van hun kleding”
Alma 32:3 – “zij werden door hun broeders als schuim beschouwd”
Alma 33:1 – “zij wilden weten of zij in één God moesten geloven”
Alma 33:19 – “er werd in de wildernis een zinnebeeld opgeheven”
Alma 34:10 – “geen offer van een mens, noch van een dier, noch van enigerlei gevogelte”
Alma 34:13 – “zij zal geheel vervuld zijn, iedere jota en tittel”
Alma 34:29 – “het schuim dat de smelters wegwerpen”

 

Alma 32:2 – “De arme klasse van het volk” – Zoramieten of van een andere volksgroep?

“En het geschiedde, na veel arbeid onder hen, dat zij succes begonnen te krijgen onder de arme klasse van het volk; want zie, zij werden uit de synagogen geworpen wegens de grofheid van hun kleding … zij werden als vuilheid beschouwd; nu waren zij arm; ja, zij werden door hun broeders als schuim beschouwd; nu waren zij arm wat de dingen der wereld betreft; en zij waren ook arm van hart.”

Analisten vragen zich af of de leden van de “arme klasse” authentieke Zoramieten waren, dan wel Nephieten. De vraag is pertinent als we ervan uitgaan dat Zoramieten zich inderdaad vanuit een stambewustzijn in Antionum hebben verzameld. Dan is de eerste mogelijkheid dat er binnen de “stam” een klassenonderscheid is ontstaan die rijke van arme Zoramieten scheidt. De andere mogelijkheid is dat de Zoramieten een hechte en solidaire gemeenschap van rijken vormen, die leden van een of meerdere andere afstammingen als arbeiders gebruiken. David Paxman denkt dit laatste als uiting van Zoramitische wraak: de Nephieten zouden de Zoramieten steeds als minderwaardig beschouwd hebben — afstammelingen van een dienstknecht — en nu is het hun kans om Nephieten als dienstknechten te gebruiken.[3] De vraag blijft dan wel hoe de Zoramieten erin geslaagd zijn om die Nephieten mee naar hun land te trekken. Daarenboven zegt het vers: “zij werden door hun broeders als schuim beschouwd”, wat er eerder op wijst dat de armen tot dezelfde etnische groep horen. Ook het feit dat zij blijkbaar vrijwillig hebben meegebouwd aan de synagogen doet vermoeden dat zij deel van de etnie zijn — “want zij hebben ons uit onze synagogen geworpen, die wij onder grote inspanning met onze eigen handen hebben gebouwd” (32:5).

 

Alma 32:2 – “uit de synagogen geworpen wegens de grofheid van hun kleding”

Wij vinden het uiteraard schandelijk dat die rijke Zoramieten mensen omwille van hun kleding niet in hun synagogen toelieten. Je kunt het ook, met een vleugje ironie, van de kant van die zelfgeheiligden formuleren: “gelieve u behoorlijk te kleden om waardig de heilige ruimte van de synagoge te betreden.” Werd ook al in die tijd de “juiste” kledingnorm vooropgesteld om er echt bij te mogen horen?

Brant Gardner is van mening dat de kleding de belangrijkste reden van uitsluiting was, gelet op het ritueel van het gebed: zichtbaarheid en zelfvoldaanheid bovenop de Rameümptom was immers een belangrijk deel van het ritueel. Hij twijfelt eraan of andere vormen van sociale discriminatie mogelijk waren in een agrarische maatschappij waar de rijken afhankelijk waren van de landbouwers. Die hadden toch een functionele macht in handen?[4] Het is een interessante denkpiste, maar zo werkte het wel eeuwenlang in andere antieke culturen en tot in onze middeleeuwen, dankzij een repressief machtsapparaat: de elite beschikte over controlerende ambtenaren en over soldaten. Ook is er geen aanwijzing in de tekst dat de armen landbouwers waren: het kunnen evengoed arbeiders en ambachtslui geweest zijn die na de bouw van de synagogen werkloos werden en geen of te weinig grond voor landbouw in bezit kregen.

 

Alma 32:3 – “zij werden door hun broeders als schuim beschouwd”

De voetnoot bij dit vers (althans in vorige edities) verwijst naar Alma 34:29 waar het gaat om “het schuim dat de smelters wegwerpen”, namelijk de onzuiverheden die bij het smelten van metaal voorkomen en die als waardeloos worden weggegooid. Zie dus ook verderop de commentaar bij Alma 34:29.

De vorige vertalingen van het Boek van Mormon gaven voor Alma 32:3: “zij werden door hun broeders als afval beschouwd”. Dat is duidelijker omdat in ons taalgebruik schuim niet meer de betekenis van afval, vuil  oproept. In het originele Engels gaat het om dross, dat inderdaad naar afval bij het smelten van metaal verwijst. Schuim is echter maar een van de vormen van onzuiverheden die bij smelten vrijkomt (en de term wordt hiervoor niet meer gebruikt volgens de Europese taalnormen in de metallurgie). Voor Alma 34:29 gebruikte de vroegere Nederlandse vertaling “slakken die de smelters wegwerpen” — een nog steeds aanvaarde term voor een vorm  van onzuiverheid bij metaalsmelten. Maar zonder de context van metaalsmelten zou hier, in Alma 32:2, “zij werden door hun broeders als slakken beschouwd” allicht verkeerd begrepen worden.

Om foutief begrip te vermijden, is het dus beter om hier schuim noch slakken te gebruiken en gewoon van afval of van vuil te spreken.

Weetje: om toch iets van het typische dross te behouden, kan men ook vertalen met het oorspronkelijke Nederlandse equivalent van dross, namelijk droesem. Zowel dross als droesem stammen af van het Proto-Germaanse  *drohs-, beiden met de betekenis, afval, vuil, bezinksel. “Zij werden door hun broeders als droesem beschouwd” vertolkt én de betekenis én de vorm en staat het nauwst bij het Engels.

 

Alma 33:1 – “zij wilden weten of zij in één God moesten geloven”

De frase “één God” doet vermoeden dat de vraagstellers kampten met onzekerheid of zij nu in één of meerdere goden moesten geloven. Dat zou inderdaad het gevolg kunnen zijn van de al eeuwenoude controverse onder de Nephieten: wie Christus als Gods Zoon predikt voegt een godheid toe en dat is onmogelijk in het strikte monotheïsme onder de wet van Mozes. Alma gaat niet als zodanig op de vraag in, maar stelt wel iets verder: “… begint te geloven in de Zoon van God, dat Hij zal komen om zijn volk te verlossen” (33:22).

 

Alma 33:19 ­– “er werd in de wildernis een zinnebeeld opgeheven”

“Zie, er is over Hem gesproken door Mozes; ja, en zie, er werd in de wildernis een zinnebeeld opgeheven, opdat eenieder die ernaar keek, zou leven. En velen keken en leefden.”

Het Oudtestamentisch verhaal is bekend (Leviticus 21:6–9). Tijdens hun tocht door de woestijn kregen de Israëlieten geregeld met uitdagingen te maken die voor hen een leerschool waren. Zo werden ze, als gevolg van opstandigheid, geplaagd door gifslangen — “die beten het volk, en er stierf veel volk uit Israël”. Het volk bekent zijn zonden. “En de Heere zei tegen Mozes: Maak u een gifslang en zet hem op een staak. Het zal gebeuren dat ieder die gebeten is, in leven zal blijven, als hij daarnaar kijkt. Toen maakte Mozes een koperen slang en zette hem op de staak. En het gebeurde als de slang iemand beet dat hij naar de koperen slang keek en in leven bleef.”

Antoon van Dyck_Mozes verheft de slang_L“Mozes verheft de koperen slang” door Antoon van Dyck (1599–1641)

Het beeld symboliseert Christus, zoals Johannes het in het Nieuwe Testament stelt: “En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden” (Johannes 3:14). Het beeld is ook de Nephieten goed vertrouwd:

“En zowaar de Here God leeft, die Israël uit het land Egypte leidde en Mozes macht gaf om de natiën te genezen toen zij door de giftige slangen waren gebeten — indien zij wilden opblikken naar de slang die hij voor hun ogen verhief…” (2 Nephi 25:20).

“Ja, heeft hij [Mozes] niet getuigd dat de Zoon Gods zou komen? En gelijk hij de koperen slang in de woestijn heeft verhoogd, zo ook zal Hij die komen zal, worden verhoogd. En zovelen als er opkeken naar die slang zouden leven, en zo ook zouden zovelen als er met geloof en met een verslagen geest opkeken naar de Zoon Gods bleven, ja, volgens dat leven dat eeuwig is. (Helaman 8:14–15)

 

Alma 34:10 – “geen offer van een mens, noch van een dier, noch van enigerlei gevogelte”

Het onderscheid tussen dier en gevogelte stemt overeen met de offerregels in de wet van Mozes, waarbij deze twee categorieën onderscheiden worden (Leviticus 1).

 

Alma 34:13 – “zij zal geheel vervuld zijn, iedere jota en tittel”

“… dan zal de wet van Mozes vervuld zijn; ja, zij zal geheel vervuld zijn, iedere jota en tittel, en niets zal onvervuld zijn voorbijgegaan.”

kotzoYodDe tittel (tagin in het Hebreeuws) en de jota zijn de kleinste tekens in het Hebreeuwse schrift. Bij het lezen of het overschrijven van de wet mag het kleinste teken niet vergeten worden. Met tittel verstond men vroeger de kleine puntjes of haaltjes om sommige Hebreeuwse medeklinkers van elkaar te onderscheiden. De jota is de kleinste Hebreeuwse letter.

 

Alma 34:29 – “het schuim dat de smelters wegwerpen”

“Daarom, indien gij er niet aan denkt uw naaste lief te hebben, zijt gij als het schuim dat de smelters wegwerpen — omdat het niets waard is — en door de mensen onder de voet wordt getreden.”

Zie ook de commentaar bij 32:3. Bij het smelten van metaal komt er afval vrij dat “niets waard is”. “Schuim” is  een van de vormen van afval die vrijkomt. De Engelse tekst spreekt van “dross”. Van Dale E-N geeft hiervoor als vertaling verschillende mogelijkheden, namelijk metaalschuim, (metaal)slak(ken), loodas, sintels. De vorige vertaling van het Boek van Mormon vertaalde dross als slakken. Er was geen reden om dit te wijzigen, temeer omdat (metaal)schuim nu in de metallurgie ook een eigen betekenis heeft, namelijk een commercieel product van metaal met holle ruimten, gebruikt in constructies. Experten zullen onderscheid maken tussen deze vormen van afval bij het smelten: as, residuen, slakken, dross, skimmings, walsschilfers, stof, poeder, slib en filterkoek (volgens de Europese taalnormen in eur-lex.europa.eu). Schuim komt daar niet in voor. Maar het Boek van Mormon is geen handleiding voor metallurgie. Het gaat immers alleen maar om het principe van zuiverheid versus afval.

 

7 – Gestructureerd lezen

Alma 32 – Alma predikt tot de armen

1-7                  De armen worden uit de synagogen geweerd wegens de grofheid van hun  kleding en hun armoede. Er komt een grote schare arme mensen luisteren naar Alma.

De toespraak van Alma – Voor de stijl: zie hierboven.

Eerste deel van de toespraak met als thema nederigheid

8-16               Alma stelt vast dat de toehoorders klaar zijn voor het evangelie omdat zij uit de synagogen werden uitgeworpen.

Tweede deel van de toespraak met als thema geloof

17-21             Het verschil tussen weten (= een volmaakte kennis van zaken hebben) en geloof (= gij hoopt op dingen, die niet worden gezien, maar waar zijn).

22-23             God is barmhartig jegens allen die in Zijn naam geloven. Hij deelt Zijn woord door engelen aan mensen mede.

24-25             Tussenverwijzing naar het reeds behandelde thema van de nederigheid, ook bedoeld als verzachting van het ingenomen standpunt: Alma wilde niet zeggen dat al zijn toehoorders alleen maar door drang (= gedwongen door de omstandigheden) nederig zijn geworden.

26-27             Hoe kan geloof ontstaan? Vers 27 toont hoe gevoelig Alma dit onderwerp aanpakt en hoe hij ons vertrouwen wil geven in onszelf, zelfs als we nog geen geloof hebben.

De vergelijking: van zaadje tot een boom met rijke vruchten

28                   Eerst moet gij plaats inruimen in uw hart voor het zaadje. Het zaad begint te zwellen; hij begint uw ziel te verruimen,  uw verstand te verlichten en u gelukkig te stemmen.

29                   Dit is nog geen volmaakte kennis.

30                   Maar gij zijt wel genoodzaakt te erkennen dat het zaad goed is.

33-35             Zo moet gij weten dat het zaad goed is (= hierin is uw kennis volmaakt).

36                   Maar voor het overige moet gij uw geloof niet ter zijde leggen.

37                   Nu begint de boom te groeien: gij moet hem met veel zorg verzorgen.

38-40             Doch indien gij de boom verwaarloost, zal hij geen wortel schieten.

41-43            Doch indien gij het woord wilt verzorgen, zal hij wortel schieten en gij zult de vrucht ervan plukken.

 

Alma 33 – Alma verduidelijkt de wijze van bidden en de inhoud van het geloof

33:1                De armoedige Zoramieten vragen uitleg: in wie moeten zij geloven en hoe moeten zij geloof beginnen te oefenen?

2-3                  Alma pikt in op het probleem dat de armoedige Zoramieten hem in het begin gemeld hadden (Alma 32:5): “Wij hebben geen synagoge om onze God te aanbidden”.

4-11               Alma haalt ter ondersteuning de woorden van de profeet Zenos aan, in de vorm van een gebed. Zie de bespreking hierboven.

12-14             Alma haakt op dat onderwerp in om antwoord te geven op de vraag van zijn toehoorders: zij mogen niet twijfelen aan de Schriften.

15-20             Bijkomende getuigen voor de Zoon van God worden aangehaald: de profeet Zenock en de profeet Mozes, met verwijzing naar het zinnebeeld van de Zoon van God als slang die werd opgericht.

21-22             De inhoud van uw geloof: begin in de Zoon van God te geloven. Alma haalt hierbij vier essentiële elementen in de opdracht van de Zoon van God aan:

  • Hij zal komen om Zijn volk te verlossen
  • Hij zal lijden en sterven om voor hun zonden verzoening te doen
  • Hij zal wederom uit de doden opstaan
  • Alle mensen zullen voor Hem staan op de oordeelsdag

23                   Samenvatting: alle elementen worden in één vers samengebracht: woord – hart – zaaien – zwellen – aankweken – geloof – boom – opspringen – eeuwige leven – vreugde – Zijn Zoon. “En dat alles kunt gij doen, indien gij het wilt. Amen.”

 

Alma 34 – Amulek neemt over: zijn toespraak over het plan van zaligheid

Zie ook de inleiding en het overzicht hierboven.

1                      Overgangsvers.

2                      Amulek kondigt het thema aan en herinnert aan de kennis die de Zoramieten hadden voor zij afweken: de Zoon van God is Christus (in zijn toespraak hiervoor had Alma enkel verwezen naar de “Zoon van God”).

3-7                  Als inleiding vat Amulek de krachtlijnen van de toespraak van Alma samen.

8-16               Belangrijke passage over het plan van zaligheid.

Merk op: in het Boek van Mormon staan een aantal belangrijke hoofdstukken over het plan van zaligheid (2 Nephi 2, Alma 11, Alma 12…). Elk hoofdstuk voegt een stuk toe aan ons begrip. Hier leren we over drie wetten: de wet van gerechtigheid, de wet van offerande en de wet van barmhartigheid.

17-27             De barmhartigheid wordt enkel op ons toepasselijk als we ons bekeren: vandaar de oproep van Amulek om de naam van God aan te roepen waar we ons ook bevinden en voor verschillende doelen.

28-29             Maar uw gebed is vruchteloos en zal u niets baten, als gij niet zelf naastenliefde betoont ten overstaan van uw naaste.

30-41             Een doorvoelde oproep tot bekering.

 

Alma 35 – Het effect van het verrichte zendingswerk onder de Zoramieten

1-2                  De groep zendelingen verlaat Antionum om samen te komen in het nabij gelegen land Jershon (waar het volk van Ammon woont).

3-7                  De Zoramieten zorgen ervoor dat zij te weten komen wie de woorden van de zendelingen gelooft. Die mensen worden uit het land gezet en trekken naar Jershon

8-12               De Zoramieten worden vertoornd op het volk van Ammon omwille van de uitgeweken bekeerde Zoramieten. De Zoramieten beginnen zich te mengen onder de Lamanieten en bereiden met hen een oorlog voor tegen het volk van Ammon en de Nephieten in het algemeen.

13                   Bewegingen:

  • het volk van Ammon trekt weg uit Jershon naar Melek
  • legers van de Nephieten vatten post in Jershon

14                   Alma en de andere zendelingen keren terug naar Zarahemla.

15                   Droefheid van Alma over de ongerechtigheid van zijn volk, in het bijzonder omdat de mensen geërgerd zijn wegens de strengheid van het woord.

16                   Daarom liet hij zijn zonen tezamen komen om elk van hen aanwijzingen te geven.

 

Voetnoten

 [1]    Analisten maken die vergelijking vaak. Zie David Rolph Seely, “The Allegory of the Olive Tree and the Use of Related Figurative Language in the Ancient Near East and the Old Testament,” The Allegory of the Olive Tree: The Olive, the Bible, and Jacob 5, ed. Stephen D. Ricks and John W. Welch (Salt Lake City: Deseret Book, 1994).

[2]    Noel B. Reynolds, “Nephite Interpretations of Zenos,” in The Allegory of the Olive Tree: The Olive, the Bible, and Jacob 5, Stephen D. Ricks and John W. Welch, editors (Provo: FARMS and Deseret Book, 1994), 21–49.

[3]    David B. Paxman, “Zoram and I: Getting Our Stories Straight,” Brigham Young University 2010–2011 Speeches (Provo: Brigham Young University, 2011), 4.

[4]    Brant A. Gardner, Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon: Volume 4b – Alma – 28-63 (Kindle Locations 1613-1614). (Salt Lake City: Greg Kofford Books).

 

Om terug te keren

1 – Heldere hoofdstukken die voor zichzelf spreken
2 – Het woord als zaad en een experiment met licht
3 – Alma’s steeds weer herkenbare stijl
4 – Zenos en Zenock: unieke stemmen
5 – Amulek: beheerst en inzichtelijk, met een groot hart
6 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen
7 – Gestructureerd lezen