“Nimmer heeft een mens in Mij geloofd, zoals gij”
1 – De bakens die het boek Ether aankondigen
2 – Het tijdskader van de Jareditische geschiedenis
3 – Moroni en het boek Ether
4 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen
5 – Gestructureerd lezen
Lees de bestudeerde hoofdstukken hier
Het interne “boek Ether” omvat 15 hoofdstukken, waarvan de eerste zes voor deze les voorzien zijn en de overige voor de volgende les. Het boek Ether is echter zo eigen dat het voor een aantal punten als één geheel bespreking verdient, wat ik in deze les al voor enkele aspecten doe.
We zeggen meestal dat het boek Ether de geschiedenis van de Jaredieten vertelt, een volk dat lang voor de Nephieten het westelijk halfrond bevolkte. Dat is juist, maar het boek is evenzeer het intense, persoonlijke verhaal van Moroni die er de beknopte bewerking van maakte. Zijn persoonlijke inlassingen geven het boek Ether een bijkomende dimensie.
Het boek Ether is een klein boek in het geheel van het Boek van Mormon. Maar net als een ijsberg is zijn verborgen omvang enorm groot. De wereld van de Jaredieten is heel anders dan die van de Nephieten. Hun geschiedenis is enkele millennia eerder begonnen. Veel van hun eigennamen horen tot een aparte taalgroep. Sommige van hun oudste verhalen ademen een archaïsche vertelstijl uit mondelinge overlevering. De machtsstrijd onder hun heersers is nog primair met het antieke wapen van de gevangenschap van familieleden. Zij strijden niet om principes of tradities zoals Nephieten en Lamanieten, maar zuiver om individuele heerschappij. Tegelijk wordt in het geheim het profetisch patrimonium van de raadselachtige “broeder van Jared” bijgehouden, met de unieke openbaring van Jezus’ verschijning, die de ondertitel van de les opleverde — “Nimmer heeft een mens in Mij geloofd, zoals gij.”
Een bespreking van het boek Ether vraagt dus om verschillende invalshoeken. Het onderstaande vormt er een aanzet toe. Volgende les ga ik in op andere aspecten — zoals de “wereld der Jaredieten” in contrast met die der Nephieten, de complexiteit van de meerlagige bronnen en de eigenheid van Jareditische namen.
1 – De bakens die het boek Ether aankondigen
Tijdens de lectuur van het Boek van Mormon krijgen we al met mondjesmaat signalen over het volk der Jaredieten dat in vroegere tijden het land bewoonde. Elke baken levert een stukje informatie. Als je bedenkt hoe Joseph Smith de tekst van het Boek van Mormon lineair dicteerde, zonder zicht op het geheel, dan blijken die bakens coherent, ondanks de complexiteit van het hele boek. Zowel voor de inhoud als de vorm van de platen leveren de bakens informatie die het boek Ether zal bevestigen.
Een eerste baken situeert zich omstreeks 200 v.C., wanneer de Nephieten zich met het volk van Zarahemla onder koning Mosiah I verenigen (Omni 12–19). Het volk van Zarahemla had voorheen contact met een overlevende van de Jaredieten, waarvan ook in steen gebeitelde informatie getuigde:
“En het geschiedde in de dagen van Mosiah dat hem een grote steen werd gebracht met graveersels erop; en hij vertaalde de graveersels door de gave en macht Gods. En zij maakten melding van een zekere Coriantumr en van de gesneuvelden van zijn volk. En Coriantumr werd aangetroffen door het volk van Zarahemla; en hij woonde negen manen lang onder hen. En er werden ook enkele woorden gesproken over zijn voorvaderen. En zijn eerste ouders waren vertrokken vanaf de toren in de tijd dat de Heer de taal van het volk had verward; en de gestrengheid des Heren was op hen gevallen volgens zijn oordelen, die rechtvaardig zijn; en hun gebeente lag verspreid in het noordelijke land.” (Omni 20–21)
Een “grote steen” met graveerselen was vermoedelijk een stele, het gebruikelijk antieke aandenken aan een gebeurtenis. Aangezien de wortels van de Jaredieten terugvoeren naar de tijd van de Sumerische en Akkadische rijken in het vierde en derde millennium v.C., is een vergelijking met een stele uit die periode gepast:
Fragment van de stele van koning Eannutum van Lagash over Umma, Sumerisch ca. 2450 v.C.
Een tweede baken merken we zo’n tachtig jaar later op, in 121 v.C., wanneer Ammon het geïsoleerde volk van Limhi ontdekt. Koning Limhi is bijzonder verheugd over de komst van Ammon en vertelt over een expeditie die hij had uitgezonden om het land Zarahemla te zoeken, maar zijn mannen hadden het niet kunnen vinden. Ze waren “vele dagen lang in de wildernis verdwaald”, maar keerden terug
“… na een land te hebben ontdekt dat bedekt was met de beenderen van mensen, en van dieren, en tevens bedekt met de ruïnes van allerlei gebouwen, na een land te hebben ontdekt dat bevolkt was geweest door een volk dat even talrijk was als de heerscharen Israëls. En als getuigenis dat de dingen die zij hadden verteld waar zijn, hebben zij vierentwintig platen meegebracht, die vol graveersels staan, en ze zijn van zuiver goud.” (Mosiah 8:8–9).
Koning Limhi zoekt naar iemand die in staat zou zijn de platen te vertalen, waarop Ammon hem over koning Mosiah (II) vertelt, die als ziener over zienerstenen of “vertalers” beschikt. Wat later in het boek Mosiah, na de inlassing van de Kroniek van Zeniff vanaf Mosiah 9, keert het verhaal terug naar de ontmoeting van Ammon met koning Limhi, waarbij de expeditie nog eens ter sprake komt:
“Evenwel hadden zij een land gevonden dat bevolkt was geweest; ja, een land dat met dorre beenderen was bedekt; ja, een land dat bevolkt was geweest en dat was verwoest; en in de veronderstelling dat dat het land Zarahemla was, waren zij teruggekeerd naar het land Nephi, waarvan zij de grensstreek hadden bereikt niet vele dagen voor de komst van Ammon. En zij brachten een kroniek met zich mee, namelijk een kroniek van het volk waarvan zij de beenderen hadden aangetroffen; en deze was gegraveerd op platen van metaal.” (Mosiah 21:26–27).
Geleid door Ammon vlucht het volk van Limhi vervolgens naar Zarahemla waar koning Mosiah II hen met vreugde ontvangt “en hij ontving ook hun kronieken, en eveneens de kronieken die door het volk van Limhi waren gevonden” (Mosiah 22:14). Blijkbaar vertaalde hij de gevonden kroniek niet meteen, wat we uit de volgende etappe kunnen opmaken.
De derde baken situeert zich dertig jaar later, in 92 v.C. Ongeveer een jaar voor zijn dood draagt koning Mosiah II de kronieken en heilige voorwerpen over aan Alma de jongere. Hij deed dit
“na de kronieken te hebben vertaald en laten opschrijven die op de platen van goud stonden, die het volk van Limhi had gevonden en die hem door de hand van Limhi waren overhandigd; en dat deed hij wegens het grote ongeduld van zijn volk; want zij waren bovenmatig verlangend kennis te verkrijgen van het volk dat was vernietigd” (Mosiah 28:11-12).
Mormon, die dit alles ingekort vertelt, vermeldt dat Mosiah die vertaling maakte “door middel van die twee stenen die in de twee randen van een boog waren vastgezet”, dus de zienerstenen in een soort bril — “voorwerpen vanaf het begin bereid en van geslacht op geslacht doorgegeven met het doel talen te vertalen” (verzen 13–14). Over zienerstenen, zie dit onderdeel in les 17.
De door Mosiah vertaalde kroniek wordt beschreven als “een verslag van het volk dat was vernietigd, vanaf de tijd van hun vernietiging terug tot de bouw van de grote toren, in de tijd dat de Heer de taal van het volk verwarde en het alom over het oppervlak der gehele aarde werd verstrooid, ja, en zelfs vanaf die tijd terug tot de schepping van Adam” (vers 17). We vernemen dat het verslag het volk van Mosiah zowel veel “droefenis” als veel “kennis” gaf — “waarin zij zich verblijdden” (vers 18).
Bij een vierde baken, achttien jaar later, in 74 v.C., draagt Alma de jongere de kronieken en heilige voorwerpen aan zijn zoon Helaman over. Hij spreekt daarbij specifiek over de vierentwintig platen en onthult iets meer over duistere kanten bij de Jaredieten:
En nu zal ik met u spreken over die vierentwintig platen, dat gij ze moet bewaren, opdat de verborgenheden en de werken van duisternis en hun geheime werken, ofwel de geheime werken van dat volk dat vernietigd is, dit volk worden onthuld; ja, dat al hun moorden en roverij, en hun plundering, en al hun goddeloosheid en gruwelen dit volk worden onthuld; ja, en dat gij deze vertalers* moet bewaren. (Alma 37:21)
[*“vertalers” of “overzetters” is de juiste vertaling van “interpreters” — zie hier]
Een vijfde baken komt een halve eeuw later in een commentaar van Mormon bij gebeurtenissen in 24 v.C. Naar aanleiding van de geheime verbonden bij de rovers van Gadianton schetst hij een historiek van Satans werk, te beginnen bij Kaïn en zo “van geslacht tot geslacht”, met ook deze fase:
“En het is ook datzelfde wezen dat het volk in het hart gaf een zo hoge toren te bouwen, dat zij de hemel zouden kunnen bereiken. En het was datzelfde wezen dat de mensen die vanaf die toren in dit land kwamen, misleidde; dat de werken van duisternis en van gruwelen over het gehele oppervlak van het land verspreidde, totdat hij het volk neerhaalde tot algehele vernietiging en tot een eeuwige hel.” (Helaman 6:28)
Elk van die vijf bakens, versnipperd over bijna twee eeuwen, is coherent met wat later in het boek Ether zal volgen. Uit die preliminaire gegevens krijgen we een negatieve indruk van de Jaredieten, wat echter een ongewettigde veralgemening zal blijken te zijn, want het volk kende over zijn lange geschiedenis ook morele en welvarende tijden. Voor wie echter terugblikt kleurt hun tragisch einde het geheel, zeker met het slotbeeld van hun beschaving — “een land dat met dorre beenderen was bedekt”.
Opvallend: in al die voorafgaandelijke informatie komt noch de naam Jared of Jaredieten, noch de naam Ether voor. Ook dat is coherent:
- Voor de Nephieten in de eerste en tweede eeuw v.C. ging het om “het volk dat was vernietigd”. Ook de kroniek op de vierentwintig platen spreekt nergens van Jaredieten, wat normaal is: vanuit hun eigen perspectief vormden die mensen groepen onder hun lopende leiders, wiens namen zij droegen — huis van Emer, volk van Akish, volk van Shiz, volk van Coriantumr, enz. —, terwijl Jaredieten een hyperoniem voor al die groepen is vanuit een later, globaal perspectief. Pas Mormon zou het woord Jaredieten voor het eerst in de vierde eeuw n.C. gebruiken wanneer hij op het geheel van hun geschiedenis terugblikt (Moroni 9:23).
- Voor de naam Ether zal het pas Moroni zijn die Ether erkent als laatste kroniekschrijver der Jaredieten. In de lijn van de Nephitische traditie geeft Moroni dan de naam “boek van Ether” aan de beknopte bewerking die hijzelf, Moroni, van Ethers kroniek maakte. Het is pas dan dat Ethers naam prominent wordt, maar uiteindelijk enkel voor ons als latere lezers . Met Ether— ook een laatste overlevende profeet — moet Moroni een nauwe band gevoeld hebben, ook al scheidde een millennium hun wederzijds bestaan.
2 – Het tijdskader van de Jareditische geschiedenis
Alvorens in het detail van de tekst te gaan, is het nuttig de vermoedelijke periode van de Jareditische geschiedenis te schetsen. Zo kunnen we de omvang ervan beter situeren ten overstaan van de Nephitische geschiedenis. De bakens die we hiervoor bespraken geven ons twee aanduidingen: een begin ten tijde van de toren van Babel en een einde toen Coriantumr “werd aangetroffen door het volk van Zarahemla”.
Vertrokken ten tijde van de grote toren — omstreeks 3000 v.C.?
Babel en de talen: literalistisch of contextueel
Sorensons chronologie: van 3100 tot 570 v.C.
Vertrokken ten tijde van de grote toren — omstreeks 3000 v.C.?
Over de voorouders van Coriantumr weten we al dat zij “waren vertrokken vanaf de toren in de tijd dat de Heer de taal van het volk had verward” (Omni 21). Het verhaal van de toren van Babel en van de spraakverwarring vinden we in Genesis 11. De mensen wilden een toren bouwen “waarvan de top in de hemel reikt” om zo voor zich “een naam te maken”. Voor die hoogmoed werden zij gestraft. De Heer verwarde hun talen zodat zij elkaar niet meer begrepen en het plan moesten opgeven. Naar gelang van hun talen verspreidden de mensen zich vervolgens over de hele aarde.
Noteer dat het boek Ether nergens de naam “Babel” vermeldt, wat een negentiende-eeuwse schrijver allicht argeloos had gedaan. Maar historisch is er geen enkele aanduiding dat de toren of de betrokken stad de naam Babel droeg op het moment van het vertrek van Jared. De uitdrukking “toren van Babel” staat niet in de Bijbel. Er staat enkel dat men later, na de spraakverwarring, aan de stad de naam Babel gaf (Genesis 11:9). Die naam betekent inderdaad “verwarring”, van het Hebreeuwse werkwoord בלבל [bilbèl], verwarren. Het is dus coherent dat Jared en zijn groep die naam niet kenden en dat die naam ook niet in het boek Ether voorkomt.
“De toren van Babel” door de Vlaamse schilder Lucas van Valkenborch (1535-1597)
Studies hebben de bouwperiode van een veronderstelde toren van Babel trachten te bepalen. Oudere chronologieën van de Bijbel geven meestal 2200 v.C. aan, maar die datum is gebaseerd op eerder simplistische berekeningen vanuit de tekst. Archeologische opgravingen en een betere kennis van de Sumerische en Akkadische beschavingen leverden nieuwe inzichten. Paul Seely baseert zich op de geografische en bouwtechnische gegevens vermeld in Genesis 10, gekoppeld aan tal van andere studies, om tot een tijdzone tussen 3500 en 2400 v.C. te komen.[1] John Walton vernauwt die zone en situeert de achtergrond van de toren in het laatste deel van het vierde millennium, in de eindperiode van het Sumerische Uruk, omstreeks 3200 v.C.[2] De mormoonse antropoloog John Sorenson opteert voor een zone tussen 3100 en 2800 v.C. (zie hierna).
Babel en de talen: literalistisch of contextueel
Even een zijspoor over de interpretatie. Het verhaal van de toren biedt een Bijbelse verklaring voor het bestaan van bevolkingen met uiteenlopende talen. Of iemand het verhaal van de toren van Babel literalistisch dan wel contextueel opvat, heeft voor ons Jareditisch onderwerp geen belang (zie hier voor het onderscheid tussen de benaderingen). Beide opvattingen vinden immers steun bij archeologen voor wie het Bijbels verhaal sowieso een historisch fenomeen illustreert: de antieke volkeren in Mesopotamië waren torenbouwers.
Het ging niet alleen om wachttorens aan de stadswallen, maar vooral om de ziggurats, piramidale constructies in opeenvolgende platformen, waarvan de voorlopers teruggaan tot het vierde millennium v.C. en waarvan de overblijfselen nog te bewonderen zijn. Voor de heersers van toen waren de ziggurats iconen van macht. Een ambitieuze bouw uit hoogmoed past dus perfect in het Bijbels kader.
Dat God de talen verwarde en zo voor de verspreiding van volken zorgde kan men eveneens literalistisch of contextueel opvatten.
- Zelfs voor een diep-gelovige is de literalistische visie moeilijk verdedigbaar omdat de Bijbel hier contradictorisch is. Al vóór het verhaal van Babel vermeldt Genesis dat de zonen en kleinzonen van Noah zich verspreidden “in hun landen, elk overeenkomstig zijn taal”, allen “die zich na de vloed over de aarde hebben verspreid” (Genesis 10:5, 32). Maar ten tijde van het latere Babelverhaal, is de vaststelling: “heel de aarde had één taal en eendere woorden”.
- Contextueel is makkelijker: als de vele taalgroepen al bestonden, kan de spraakverwarring in Babel een lokaal fenomeen geweest zijn, bijvoorbeeld te wijten aan het gebruik van slaven en opzieners van diverse origines, wat aanhoudende misverstanden gaf. Die verwarring kan een gelovige dan aanzien als Gods middel om de verdere bouw van de toren te verhinderen en de bevolking te verspreiden. Voor de Bijbel gaat het daarbij om een algemene voorstelling van Gods handelen met de mens, niet om een wetenschappelijk verslag.
Het beeld van Gods verspreiding van de volken — opnieuw heeft het geen belang of men dit literalistisch dan wel contextueel verstaat — getuigt eveneens van een historisch fenomeen in die periode: de migratie van nomadische volken die de mens over alle continenten verspreidde. Het is in dat kader dat we de migratie van de groep rond Jared kunnen plaatsen.
Sorensons chronologie: van 3100 tot 570 v.C.
In zijn vroegste studies situeerde BYU professor John Sorenson de aanvang van de Jareditische geschiedenis, dus de periode van de toren van Babel, omstreeks 3100 v.C., wat past bij de visie van Seely, Walton en anderen, zoals hiervoor besproken.[3] Het einde situeert hij rond 570 v.C., dus in de periode wanneer Lehi’s groep en Muleks groep nog maar kort daarvoor het westelijk halfrond bereikt hebben. Zo is het mogelijk dat Coriantumr, overlevende van de Jaredieten, nog “negen manen lang” onder de eerste generatie Mulekieten, het latere “volk van Zarahemla”, gewoond heeft (Omni 21).
In deze optie bestrijkt de hele periode van de Jareditische geschiedenis dus ongeveer 2500 jaar. Die van de Nephieten volgt erop gedurende een kleine duizend jaar. Slechts een korte tijdzone overlapt, bij het begin van de zesde eeuw v.C.
Het kan natuurlijk ook dat Coriantumr pas later door het volk van Zarahemla ontdekt werd, bijvoorbeeld in 400 of 300 v.C., wat de periode van overlap zou vergroten door verlenging van de Jareditische periode. Het zouden meer kansen van contact tussen Jaredieten en Mulekieten hebben gegeven.
Indien men het verhaal van de toren van Babel in 2200 v.C. situeert, zoals traditionele chronologieën doen, valt er bijna een heel millennium weg van de Jareditische geschiedenis, die dan tot ongeveer 1600 jaar beperkt wordt, van 2200 tot 570 v.C. Sommige analisten gaan zelfs nog verder in het inkorten van de periode.[4]
Wat met de interne Jareditische geschiedenis over de 2500 jaar die professor Sorenson voorstelt? Op basis van al de gegevens in het boek Ether, inclusief de aangegeven leeftijden, intervals, machtswisselingen en familiale verwikkelingen, werkte Sorenson daartoe een gedetailleerd voorstel uit. Hij geeft toe dat het tentatief is en dat afwijkende marges tot een paar eeuwen kunnen tellen. In zijn recenter boek Mormon Codex stelt hij de aanvang bij op 2800 v.C. Zijn werk is mathematisch goed gedocumenteerd en toont een coherent geheel. Het onderstaande schema geeft een sterk ingekort beeld van Sorensons eerste indeling, met enkel namen van heersers uit de directe lijnen. Het gaat niet altijd om een opvolging van vader op zoon, want sommigen zijn “afstammelingen” van een vorige naam (zie verderop de opmerking over de generaties). De namen in het rood zijn heersers die overwegend slecht handelden, voor zover vermeld.
Met die ruwe achtergrond van het tijdskader beseffen we beter in welke complexe wereld Moroni stapte wanneer hij de kroniek van Ether ter hand nam.
3 – Moroni en het boek Ether
Moroni, terug aan het werk in eenzaamheid
Het voornemen van Mormon alsnog nakomen
Een warrige, maar vanuit Moroni’s situatie samenhangende aanpak
Moroni, terug aan het werk in eenzaamheid
Moroni begint nuchter, bijna laconiek aan dit intern boek:
“En nu ga ik, Moroni, ertoe over een verslag te geven van die oude inwoners die door de hand des Heren werden vernietigd op het oppervlak van dit noordelijke land. En ik ontleen mijn verslag aan de vierentwintig platen die gevonden waren door het volk van Limhi, dat het boek Ether wordt genoemd.” (Ether 1:1–2)
In de pagina er vlak voor, op het einde van “het boek Mormon”, had Moroni nochtans plechtig afscheid genomen. Alles wees erop dat hij toen zijn werk snel wilde afsluiten — “zie, ik heb slechts enkele dingen te schrijven… en ik ben dezelfde die deze kroniek in de hoede des Heren verbergt… Zie, ik spreek tot u alsof ik uit de doden spreek; want ik weet dat gij mijn woorden zult hebben” (Mormon 8:1, 14; 9:30). Zijn laatste woorden eindigden met een slotwens en een krachtig “Amen”.
Had Moroni dan misschien dit verslag van de “oude inwoners” al vroeger gemaakt, in rustiger jaren, en voegde hij het nu gewoon toe aan de bundel platen? Nee, want in een van zijn tussengelaste commentaren in het boek Ether laat hij los dat “allen in ongeloof verkommerd” zijn; “en er is niemand meer behalve de Lamanieten, en zij hebben het evangelie van Christus verworpen; daarom is mij geboden ze wederom in de aarde te verbergen” (Ether 4:3). Moroni maakte de beknopte bewerking van het boek Ether dus na de vernietiging van de Nephieten en na zijn laatste woorden in het boek van zijn vader (Mormon 8-9).
Dat éne zinnetje “daarom is mij geboden ze wederom in de aarde te verbergen” verraadt mogelijk nog meer: Moroni had de platen, na zijn laatste woorden in Mormon 9, al effectief verborgen. Daarna was hij vertrokken, onzeker hoe lang hij nog zou leven, zoals hij ons al had toevertrouwd — “en ik heb geen vrienden en kan nergens heen; en hoe lang de Heer zal toestaan dat ik leef, weet ik niet” (Mormon 8:5). Maar hij komt niet om. Mogelijk wint hij aan zelfvertrouwen en krijgt hij een beter zicht op zijn veiligheid en overlevingskansen.
Na weken, maanden of zelfs enkele jaren, brengen de herinneringen hem terug naar de plaats waar de kronieken verborgen liggen. We kunnen ons voorstellen dat het een grot of een ondergrondse ruimte was, gevuld met bundels kronieken, zoals dit lang door kerkleiders in de negentiende eeuw voorgesteld werd.[5] Al bladerend door de kronieken ontdekt Moroni een lacune: het beloofde verslag over de Jaredieten ontbreekt nog. Misschien had zijn vader hem ooit gezegd dat, indien de omstandigheden het toelieten, die toevoeging nog moest gebeuren. En zo komt hij tot dit punt: “En nu ga ik, Moroni, ertoe over een verslag te geven van die oude inwoners …” Bladzijde na bladzijde werkt hij dan verder, mogelijk steeds bevreesd om ontdekt te worden, en verplicht om van tijd tot tijd de plaats te verlaten om voedsel te zoeken. Ook dat kunnen we opmaken uit het ritme van de tekst (zie verder).
Het voornemen van Mormon alsnog nakomen
Toen Mormon, Moroni’s vader, van de eigen Nephitische geschiedenis de beknopte bewerking maakte, was hij wel van plan om ook een plaats aan de Jareditische geschiedenis toe te kennen. Bij de bespreking van Mosiah’s vertaling van die vierentwintig platen voegde Mormon eraan toe: “En dat verslag zal hierna worden geschreven; want zie, het is raadzaam dat alle mensen bekend worden met de dingen die in dat verslag staan” (Mosiah 28:19).
Maar Mormon zelf zou er niet in slagen de kroniek van Ether te bewerken en toe te voegen, vermoedelijk uit tijdsgebrek. Het zal al uitdagend genoeg geweest zijn om de volledige kronieken bij te houden en als opperbevelhebber zoveel oorlogen te voeren. Dat tijdsgebrek blijkt uit Mormons extreem ingekorte verslag over de eerste eeuwen van onze tijdrekening in 4 Nephi. Ook in zijn eigen “boek Mormon” besteedt hij maar een twaalftal bladzijden aan 75 jaar geschiedenis, overeenstemmend met zijn eigen levensloop.
Volgens de tekst waarover we beschikken zei Mormon in zijn opdracht aan Moroni niets over de kroniek van de Jaredieten, maar vroeg hij zijn zoon enkel de kroniek der Nephieten te “beëindigen” en die begreep dit als een bondig slotwoord (Mormon 8:1). Moroni zelf, die daarna de inkorting van het Jareditische verslag op zich neemt, zegt niet dat hij dit in opdracht van zijn vader deed.
Toch was Moroni op de hoogte van de kroniek der Jaredieten en van de noodzaak er een beknopte bewerking van te maken aangezien hij er werk van maakte.
Een warrige, maar vanuit Moroni’s situatie samenhangende aanpak
Tekstkritisch gezien is het boek Ether een warrig, onevenwichtig boek. Brokken Jareditische geschiedenis zijn soms heel gedetailleerd, zoals de ervaringen van de broeder van Jared, soms bevreemdend lang zoals de vormgeving van de schepen, en soms onvoorstelbaar compact wanneer hele reeksen generaties in enkele verzen worden samengepropt. Daartussen verschijnen dan persoonlijke commentaren van Moroni, die soms ook nog eens het boek “afsluiten” alsof er geen vervolg meer komt.
Maar dat alles past bij de situatie waarin Moroni schreef. De keuze van de teksten en de verschillende onderbrekingen in het boek weerspiegelen zijn omstandigheden en zijn gevoelens zodat het boek Ether ook Moroni’s persoonlijk drama vertelt. De analyse van zijn commentaren toont ook hoe hij rijpt en hoe intenser hij telkens in zijn eigen schrijven wordt.
Ik overloop hier de delen en onderdelen zoals we die tekstkritisch kunnen onderscheiden.
EERSTE DEEL – Jareds exodus en de openbaringen aan zijn broeder (hoofdstukken 1 tot 5)
1:1–32 — Inleiding en stamboom. De aanvang in Ether 1 is vrij zakelijk, met een heldere inleiding en een afstammingslijst die de autoriteit van de laatste schrijver, Ether, moet bevestigen. Over een lange rij voorvaderen gaat Ethers stamboom terug naar Jared.
1:33 tot 2:8 — Exodus. Met Jared als leider en zijn broeder als profeet begint hun exodus-verhaal. De tekst is gedetailleerd, met directe citaties van Jared en van de Heer, met de broeder van Jared als tussenpersoon. De Heer geeft instructies. De tocht vangt aan. De Heer gaat hen in een wolk voor. Maar dan versnelt de tekst plots in samenvattende mode: “En het geschiedde dat zij in de wildernis reisden en boten bouwden waarin zij vele wateren overstaken, en zij werden voortdurend door de hand des Heren geleid” (2:6). Het doel volgt meteen: “Hij wilde dat zij naar het land van belofte kwamen, dat verkieslijk was boven alle andere landen”. Het bezit van dat land is afhankelijk van gehoorzaamheid “anders zouden zij worden weggevaagd”. Moroni wil hier dus meteen de essentie van het hele verhaal aangeven.
2:9–12 — Moroni’s eerste tussenkomst, aan ons gericht. Moroni onderbreekt voor de eerste keer met bedenkingen: “En nu, we kunnen zien…”. Hij gaat daarbij voort op het vorige vers dat vernietiging voorspelt. Wat de Jaredieten nog zullen meemaken vanuit het perspectief van hun verhaal, heeft Moroni onlangs meegemaakt bij zijn eigen volk, de Nephieten. Hij reflecteert dus over de wetmatigheid van vloek en van zegen. Maar hij treurt niet over dat verleden. Hij blijft verder schrijven in de modus van zijn laatste woorden in Mormon 9, met een hoopvolle blik naar de toekomst, onze toekomst: “En dit komt tot u, o gij andere volken, opdat gij de besluiten Gods zult kennen — opdat gij u zult bekeren… Zie, dit is een verkieslijk land, en welke natie ook het zal bezitten, zal vrij zijn van knechtschap en van gevangenschap”.
2:13 tot 3:16 — Openbaringen aan de broeder van Jared. “En nu ga ik verder met mijn kroniek…” Moroni doet een stap terug in het verhaal, naar het moment waarop Jared en zijn groep aan de oever staan van de “grote zee die de landen scheidt”. Hier volgt nu de lange, gedetailleerde passage met de beschrijving van de boten, de dialoog tussen de Heer en de broeder van Jared, de vraag om licht, de verschijning van Jezus als geestelijk persoon.
3:17–20 — Moroni’s tweede tussenkomst, samenvattend. Moroni beseft blijkbaar dat hij dit detailniveau, vermoedelijk direct overgenomen van Ethers platen, niet kan volhouden: “En nu, zoals ik, Moroni, zei, heb ik geen volledig verslag kunnen maken van die dingen die geschreven zijn; daarom is het mij voldoende te zeggen dat…” Moroni vat samen en bevestigt wat de broeder van Jared heeft meegemaakt.
3:21 tot 4:1 — Afronding van de openbaring aan de broeder van Jared. De Heer geeft instructies over wat en hoe de broeder van Jared moet schrijven om de informatie te beveiligen en te verzegelen.
4:1–19 — Moroni’s derde tussenkomst, een afsluiting met openbaring. Heel hoofdstuk 4 is een afsluiting, met andere woorden Moroni schrijft alsof dit het einde van zijn werk is. Hij vat samen vanuit zijn eigen Nephitisch perspectief: wat de broeder van Jared had genoteerd, kwam bij koning Mosiah terecht, maar werd pas bekendgemaakt na Jezus’ bezoek aan de Nephieten. Een paar eeuwen na dat bezoek kwam het verval in ongeloof. Resultaat: “Er is niemand meer, behalve de Lamanieten.” Moroni spreekt over de platen: “Daarom is mij geboden ze wederom in de aarde te verbergen.” Hij ziet hun toekomst, verwoord als openbaring: “Want de Heer zeide tot mij: Ze zullen pas tot de andere volken uitgaan ten dage dat zij zich van hun ongerechtigheid bekeren.” De openbaring aan Moroni groeit tot een intense oproep tot het huis Israëls en tot de andere volken, met een eschatologische boodschap als slot: “En gezegend is hij die ten laatsten dage getrouw aan mijn naam wordt bevonden, want hij zal verhoogd worden om te wonen in het koninkrijk dat vanaf de grondlegging der wereld voor hem is bereid. En zie, Ik ben het die het heeft gezegd. Amen.”
5:1–6 — Moroni’s postscriptum ter attentie van de toekomstige vertaler. Deze verzen bevestigen de aard van het vorige hoofdstuk 4, namelijk een afsluiting van het boek. Moroni denkt eraan nog een boodschap toe te voegen voor de man die in komende eeuwen het werk aan het licht zal brengen (zoals hij ook al gedaan had in Mormon 8:16). Profetisch spreekt hij over de getuigen die de platen zullen mogen zien en sluit hij opnieuw af met een slotzin die naar de eindtijd verwijst: “En nu, oordeel zelf of ik ten aanzien van deze dingen geen gezag heb; want gij zult weten dat ik gezag heb wanneer gij mij ziet en wij ten laatsten dage voor God staan. Amen.”
Hoofdstukken 4 en 5 verwoorden aldus een eindpunt. Speculatief kunnen we eruit opmaken dat Moroni, na al het verrichte werk, hoogstwaarschijnlijk zijn schuilplaats moest verlaten om voedsel te zoeken. Hij weet niet of hij nog zal terugkomen. Zoals voorheen verbergt hij de platen. Qua tekst laat hij het boek Ether als een afgerond geheel achter, namelijk een samenvatting van de exodus van Jareds groep en de belangrijke openbaringen aan de broeder van Jared. Dan verlaat Moroni zijn schuilplaats, we weten niet voor hoe lang. Maar opnieuw wordt zijn leven gespaard en keert hij terug om het werk verder te zetten. Op dat moment worden hoofdstukken 4 en 5 transitoire afsluitingen: er volgt toch nog een nieuw stuk.
TWEEDE DEEL – Een eindeloze stoet van generaties (hoofdstukken 6 tot 12)
6:1–30 — De reis en de eerste koning. Moroni neemt de griffel terug op, vermoedelijk na een afwezigheid. “En nu ga ik, Moroni, verder met de kroniek over Jared en zijn broeder…”. De beschrijving van de reis over zee is prozaïsch, overeenstemmend met epische teksten uit oude beschavingen. Na aankomst volgt de vestiging in het land en de familiale uitbreiding, in Bijbelse termen. Ondanks bedenkingen en weigeringen komt er toch een koning, Orihah.
7:1 tot 8:19 — De generaties tot Akish. Vanaf hier begint een opsomming van dynastieën en hun onderliggende familiale strijd. Na een reeks opeenvolgende heersers, staat de kroniek langer stil bij de opkomst van geheime combinaties – “zoals de ouden, welke combinatie boven alles goddeloos en gruwelijk is in de ogen Gods” (voor de keuze van de term combinatie in plaats van vereniging, zie hier).
8:20–26 — Moroni’s vierde tussenkomst, over geheime combinaties. Het onderwerp van de geheime combinaties beroert Moroni dermate dat hij er een gedreven passage aan wijdt – “zij hebben de vernietiging veroorzaakt van dit volk waarvan ik nu spreek, en eveneens de vernietiging van het volk van Nephi”. Daarenboven kijkt Moroni naar de toekomst en waarschuwt de andere volken dat “gij niet toelaat dat die moordzuchtige combinaties — die zijn opgebouwd om macht en gewin te verkrijgen — u in hun greep krijgen”. De passage heeft mogelijk de waarde van een transitoire afsluiting, hoewel zij niet eindigt met het klassieke “Amen”. Het vervolg begint echter wel met het nu al gekende “En nu ga ik, Moroni, verder met mijn kroniek”, wat op een langere onderbreking in het werk kan wijzen.
9:1 tot 12:5 — De generaties tot Coriantumr. De opsomming van de generaties gaat verder, met tal van dramatische toestanden en gebeurtenissen. Goede en slechte heersers, zegeningen en vervloekingen volgen elkaar op. Op het einde bereiken we een scharnierpunt wanneer de twee hoofdpersonages van het einddrama hun intrede doen: Ether de profeet en Coriantumr de laatste koning. Moroni leidt Ether in, met nadruk op zijn prediking “dat alle dingen door geloof worden vervuld”.
12:6–41 — Moroni’s vijfde tussenkomst, een intense afsluiting. Deze lange passage, nagenoeg heel hoofdstuk 12, leidt opnieuw tot een onmiskenbare afsluiting waarin Moroni expliciet afscheid neemt. Eerst gaat hij verder op het thema van geloof: “En nu wil ik, Moroni, iets zeggen over die dingen; ik wil de wereld tonen dat geloof datgene is waarop men hoopt maar dat men niet ziet…”. Hij bereikt hier een nieuwe intensiteit met een opsomming van voorbeelden van geloof. Dan denkt hij aan de toekomst. De bezorgdheid over onvolmaaktheden in de kroniek, wat hij al in Mormon 8 en 9 geuit had, komt terug boven. Maar de Heer antwoordt Moroni en stelt hem gerust. Er volgt een doorvoeld gebed van Moroni, met opnieuw antwoord van de Heer. Het overwegende thema is naastenliefde. Dan het afscheid: “En nu zeg ik, Moroni, de andere volken vaarwel, ja, en ook mijn broeders, die ik liefheb, totdat wij elkaar ontmoeten voor de rechterstoel van Christus…” Tot slot een laatste aanmaning om Jezus te zoeken “opdat de genade van God de Vader, en ook van de Heer Jezus Christus, en van de Heilige Geest, die van Hen getuigt, in u zal zijn en voor eeuwig in u zal verblijven. Amen.” Net zoals bij de derde tussenkomst, geeft dit alles de indruk dat Moroni opnieuw de platen verbergt en voor een tijd de plek verlaat, onzeker of hij ooit zal terugkomen.
DERDE DEEL – De beëindiging van de kroniek (hoofdstukken 13 tot 15)
13:1–12 — Profetieën van Ether. Opnieuw klinkt de aanvang als na een lange onderbreking: “En nu ga ik, Moroni, mijn kroniek van de vernietiging van het volk waarover ik heb geschreven, beëindigen.” Moroni beschrijft de profetieën van Ether over de eindtijd en het Nieuwe Jeruzalem. Tot vers 6 citeert hij hem met name in de indirecte rede: “Ether sprak van… hij sprak dat… ” Het is evenwel mogelijk dat de verzen 7 tot 12 een persoonlijke verduidelijking van Moroni zijn omdat hij niet verder gaat met indirect citeren.
13:13 tot 15:33 — Geschiedenis van Coriantumr, werk van Ether. Dit uitgebreide gedeelte verhaalt hoe de eenzame Ether, na als profeet te zijn uitgeworpen, de dramatische ontwikkelingen onder de strijdende partijen volgt. De oorlogen onder Coriantumr leiden uiteindelijk tot de voorspelde vernietiging.
15:34 — Het slotwoord van Ether. In een blijk van waardering laat Moroni het laatste woord aan Ether, de enige passage waarin hij hem rechtstreeks citeert: “De laatste woorden nu die door Ether zijn geschreven, zijn deze: Of de Heer wil dat ik veranderd word of dat ik de wil des Heren in het vlees onderga, het doet er niet toe, indien ik maar het heil verkrijg in het koninkrijk Gods. Amen.”
4 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen
Ether – Titel – “De kroniek van de Jaredieten”
Ether 1:6–32 – “… was een afstammeling van… was een zoon van…”
Ether 1:34 – De anonieme broeder van Jared
Ether 2:3 – “En zij voerden ook deseret met zich mee, hetgeen vertaald honingbij is.”
Ether 2:16–21 – “En zij bouwden boten volgens de aanwijzingen des Heren…”
Ether 3:6–16 – De verschijning van Jezus aan de broeder van Jared
Ether 3:23 – “Ik zal u deze twee stenen geven, en gij moet die ook verzegelen…”
Ether – Titel – “De kroniek van de Jaredieten”
Het onderschrift “De kroniek van de Jaredieten, ontleend aan de vierentwintig platen die gevonden zijn door het volk van Limhi in de dagen van koning Mosiah” is niet origineel van de platen. Het werd pas in de Engelse editie van 1920 toegevoegd. De term “Jaredieten” komt nergens voor in het boek Ether, maar Mormon noemt hen zo in een brief aan zijn zoon Moroni: “En indien zij omkomen, zal het zijn zoals met de Jaredieten, wegens de weerspannigheid van hun hart, dat dorst naar bloed en wraak” (Moroni 9:23).
Ether 1:6–32 – “… was een afstammeling van… was een zoon van…”
Een oppervlakkige lectuur kan over het onderscheid tussen afstammeling en zoon heenkijken. Als men alleen maar de namen noteert, lijkt de stamboomlijst van Jared tot Ether een totaal van 29 generaties te tellen. Maar bij een zin als “Aäron was een afstammeling van Heth”, kunnen er heel wat generaties tussenliggen. Zo zijn er meer. Als we uitgaan van 2500 jaar geschiedenis, zoals Sorenson voorstelt, en een gemiddelde van 40 jaar per generatie, dan komen we aan 62 generaties van vader op zoon; met een gemiddelde van 30 jaar komen we aan 83 generaties.
Ether 1:34 – De anonieme broeder van Jared
Veertig keer komt de frase “broeder van Jared” in het boek Ether voor, maar nergens vernemen we zijn eigenlijke naam. Daniel Ludlow vermeldt als mogelijke verklaringen voor die lacune:[6]
- In het oorspronkelijk verslag dat hij van zijn ervaringen naliet koos de broeder van Jared er zelf voor zich zo te noemen uit nederigheid ten overstaan van zijn broer, de eigenlijke leider van de groep.
- Ether zag zijn kroniek als het verhaal van de nakomelingen van Jared, overeenkomstig de stamboom gegeven in het begin. De broeder van Jared was daar ondergeschikt aan.
- Moroni verkoos hem zo te noemen omdat zijn eigenlijke naam teveel karakters bij het schrijven zou gevraagd hebben.
Zo iemand als negentiende-eeuwse schrijver het Boek van Mormon zou geschreven hebben, en dus al de namen uitgevonden hebben, dan had hij “de broeder van Jared” zeker ook een eigennaam gegeven in plaats van veertig keer broeder van Jared te schrijven.
Een ingeburgerd verhaal is dat Joseph Smith de naam van de broeder van Jared bekend maakte bij de inzegening van de zoon van Elder Reynolds Cahoon: Mahonri Moriancumr. Volgens dit verhaal ontving Joseph die naam door openbaring. Het voorval werd niet genoteerd in de officiële kerkgeschiedenis, maar is bevestigd door het getuigenis van aanwezigen.[7] Het woord Moriancumer komt alvast voor als plaatsnaam in het boek Ether – mogelijk is die plaats dan zo genoemd naar de broeder van Jared:
“En toen zij bij de zee kwamen, sloegen zij hun tenten op; en zij noemden de naam van de plaats Moriancumer; en zij woonden in tenten, en vier jaar lang woonden zij in tenten aan de oever van de zee” (Ether 2:13).
Het kleine spellingsverschil tussen Moriancumr en Moriancumer is verklaarbaar. Al van de eerste editie van 1830 geldt Moriancumer voor de plaatsnaam. Mogelijk werden, bij de zegen aan de zoon van Reynolds Cahoon, de laatste letters in Moriancumr zo genoteerd door associatie met de bekende Jareditische naam Coriantumr.
Ether 2:3 – “En zij voerden ook deseret met zich mee, hetgeen vertaald honingbij is.”
“En zij voerden ook deseret met zich mee, hetgeen vertaald honingbij is; en aldus voerden zij bijenzwermen met zich mee, en van allerlei dat op het oppervlak van het land was, zaden van iedere soort.”
Het woord deseret is fameus geworden. In 1849 gaven de mormonen die naam aan hun nieuw gebied in het Amerikaanse Westen. De bijenkorf werd dan ook het symbool van het nijvere Deseret en dat symbool zou later voor de Amerikaanse staat Utah blijven. De term Deseret geldt nog steeds als mormoonse noemer. Het mormoonse dagblad van Utah, begonnen in 1850, heet nog steeds Deseret News. De kerkelijk beheerde uitgeverij is Deseret Book. Deseret Industries is een keten van mormoonse kringloopwinkels. Deseret staat als merknaam op de voedingsproducten van de mormoonse welzijnszorg en Deseret Mutual is de mutualiteit voor werknemers van de kerk.
Maar wat met de oorsprong van dit woord? Deseret is een van de zeldzame vermeldingen van een origineel woord voor een soortnaam in het Boek van Mormon. Een ander is liahona voor kompas. Aangezien deseret in de kroniek van Ether voorkomt moeten we ervan uitgaan dat het een origineel Jareditisch woord is, en niet de omzetting van een Jareditisch in een Hebreeuws-Nephitisch woord. Moroni gebruikte mogelijk Mosiah’s vroegere vertaling van de vierentwintig platen, waar deze dan ook al deseret als particulier woord met de uitleg honingbij behouden had. Om dit originele woord zo apart te vermelden moet er allicht een sacrale reden geweest zijn: het woord stond symbool voor een hoger begrip, net zoals de liahona.
Hugh Nibley zocht de verklaring ervoor in oud-Egyptisch taalgebruik waar het woord dšrt [uitgesproken als deshret] naar de rode kroon van de koning van Neder-Egypte verwijst. Volgens Egyptologen werd er soms naar dat koningschap verwezen met het Egyptisch woord bt [uitgesproken als bit], dat honingbij betekent, in de titel “Hij die hoort tot de bij van Neder-Egypte”. Zo zou er een associatie tussen deshret en de honingbij zijn.[8] Op basis van Nibley’s uitleg horen we soms in mormoonse apologetica dat deseret Egyptisch is voor honingbij, maar dat is te kort door de bocht. Nibley’s suggereert alleen een associatie tussen deshret en bit.
Het is een interessante piste, maar vraagt daar bovenop ook nog eens een connectie tussen Jaredieten en Egyptisch taalgebruik. Nibley ziet dan ook de basis van de Egyptische pre-dynastie in migranten uit Mesopotamië, met name de eerste Egyptische koninginnen die in een functie van “bijenkoningin” heersten. Dat zou dan de oude sacrale betekenis van honingbij verklaren.[9] Al bij al, veel veronderstellingen voor de tussenstappen.
Van zijn kant suggereert taalkundige Kevin Barney een andere piste in oud-Semitische talen, dus in de streek van oorsprong van de Jaredieten.[10] Hij moet daarvoor wel bij de latere Hebreeuwse vorm voor het woord honingbij beginnen, met name דבורה [deborah]. Zonder de klinkers, zoals het Hebreeuws schrijft, gaat het dan om DBRH. Hoe vandaar terug naar DSRT (deseret) retro-evolueren?
- De stap van DBRH naar DBRT, waar dus de laatste letter H in T wijzigt en deborah verandert in deborat, is makkelijk te zetten want dat is een genusaanduiding die ook in andere Semitische talen wijzigt: honingbij in het Aramees is debarta; in Oud-Syrisch deboritha. Deze wijziging van H in T is ook frequent in Hebreeuwse plaatsnamen.
- Dan blijft nog de stap van DBRT naar DSRT, waarbij B in S wijzigt, om ons van *deberet bij deseret te brengen. Fonologisch is zo’n evolutie over de eeuwen best mogelijk, zoals ook in andere talen. Daarvoor hoopt Barney op verder onderzoek naar vergelijkbare voorbeelden in evolutionaire fonologie, zoals zou kunnen blijken uit de studie van Akkadische en Sumerische tabletteksten.
Het overtuigende van Barney’s benadering is dat we geografisch in Mesopotamië vertrekken en semantisch steeds bij honingbij blijven. Nu nog de laatste fonologische schakel kunnen bevestigen, namelijk hoe B naar S kon evolueren.
Ether 2:16–21 – “En zij bouwden boten volgens de aanwijzingen des Heren…”
De context is de leefwereld van de Jaredieten, bij het begin van hun geschiedenis, zo’n 3000 jaar v.C., zoals vermeld in het boek van Ether.
“…. en zij bouwden boten zoals zij ze hadden gebouwd, volgens de aanwijzingen des Heren. En ze waren klein, en ze waren licht op het water, ja, zo licht als een vogel op het water. En ze waren zo gebouwd dat ze buitengewoon dicht waren, ja, zodat ze water konden bevatten zoals een schotel; en de bodem ervan was zo dicht als een schotel … En de Heer zeide tot de broeder van Jared: Zie, gij moet een gat in de bovenkant maken, en ook in de onderkant; en wanneer gij lucht nodig hebt, haalt gij de stop uit het gat en gij ontvangt lucht…”
Vervolgens komt er nog het gedeelte van het licht bij, met de door de Heer aangeraakte stenen.
Vooral het deel over de vorm en de werking van de boten is bevreemdend. Het past niet bij de Nephitische, geloofwaardige schrijftrant van meer dan tweeduizend jaar later. Wat voor rare duikboten zijn dit? Daarenboven blijkt uit het verhaal dat Jared en zijn groep er ook nog vele dieren in meenamen — “En het geschiedde, toen zij allerlei voedsel hadden bereid om op het water in leven te kunnen blijven, en ook voedsel voor hun kleinvee en runderen, en voor ieder soort beest of dier of vogel dat zij zouden meenemen…” (6:4). En daar hoorden ook nog bijenzwermen bij (2:3).
Gelovigen die het verhaal literalistisch willen begrijpen hebben van de boten schetsen gemaakt en de werking ervan trachten te verklaren.[11] Richard Gudmundsen werkte zelfs de technische installatie van het verluchtingssysteem uit, samen met een architectentekening van de indeling binnen elk vaartuig en een berekening van voedsel- en drankvoorraad, inclusief voor de koeien, de schapen en het pluimvee aan boord, om gedurende zoveel dagen voor zoveel personen te kunnen overleven.[12] Het kan literalisten overtuigen dat het echt mogelijk was en dat is prima. Niet iedereen zal dit echter geloofwaardig vinden.
Een contextuele verklaring daarentegen kan het verhaal als een typische ontstaanslegende zien, overgedragen van generatie op generatie, zoals antieke volkeren dergelijke legenden, saga’s en mythen over hun oorsprong en hun verste voorouders vertellen. Zeker, zo’n verhalen gaan vaak terug naar historische feiten. Maar mondelinge overdracht over de eeuwen vervormde de herinnering, met op de achtergrond een nog immatuur wereldbeeld dat met het onlogische geen problemen heeft. De beelden die met de vertelling samengaan krijgen daarom ook een literaire dimensie, met metaforen die passen bij de mythische sfeer, maar die ongebruikelijk in de Nephitische retoriek zijn:
“Want zie, gij zult zijn als een walvis midden in de zee; want golven als bergen zo hoog zullen zich over u heen storten. Niettemin zal Ik u uit de diepten der zee wederom omhoog brengen; want de winden zijn uit mijn mond uitgegaan, en ook de regens en de watervloeden heb Ik uitgezonden.” (Ether 2:24).
Die narratieve traditie verweeft ook elementen uit andere verhalen, in dit geval het verhaal van de ark van Noah. We merken dit in de opdracht van de Heer op een vroeger punt: “Welaan nu, breng uw kudden van iedere soort bijeen, zowel mannetjes als wijfjes, en ook het zaad der aarde van iedere soort…” (1:41). De reis zelf over het water, driehonderdvierenveertig dagen lang, komt dicht overeen met Noah’s tijd op het water. De vergelijking met de ark is trouwens expliciet: de Jareditische boten “waren ook zo dicht als de ark van Noach” (6:7).
Contextueel lezen betekent niet dat de reis niet heeft plaatsgevonden. Integendeel: het besef van de narratieve inkleding rond een kern van waarheid maakt het verhaal voor velen aannemelijker.
Zo’n gemythologiseerd verhaal drukt meestal essentiële bekommernissen van het leven uit. Dat zien we ook in het verhaal van de Jareditische boten: lucht, licht, veiligheid en voeding zijn de centrale componenten van het verhaal. Dank zij die componenten, en met de Heer als drijvende kracht, reizen de Jaredieten in een beveiligd cocon te midden van de zwaarste stormen en zeemonsters (6:5–11). Zo wil ook de mens door het leven reizen. Voor elk van die componenten heeft de mens wel zijn bijdrage moeten leveren voor de bouw van het schip en het bijeenbrengen van de voorraden: voor Gods zegen moet je ook je deel doen.
Het verhaal draagt mogelijk ook een diepere symboliek: de reis van de eerste Jaredieten is een rituele passage waar zij door golven bedolven worden om, net zoals bij de doop, erna een nieuw leven te beginnen. Tijdens die passage worden zij verlicht door stenen die Jezus heeft aangeraakt, dus het licht van Christus, net zoals elke mens tijdens zijn sterfelijk bestaan door dat licht verlicht kan worden.
Wanneer men het verhaal zo benadert, past het in de sfeer van archaïsche volken waar dezelfde basisverhalen van migraties, gevaren en goddelijke bescherming vele raaklijnen vertonen.[13] Wanneer Ether later het verhaal van de boten en de reis in zijn beknopte kroniek noteert, is dit iets heel anders dan zijn ooggetuigenverslag van de periode van Coriantumr. Ook voor hem is het verhaal van de boten en de reis dan een overlevering van meer dan tweeduizend jaar oud.
Opvallend is echter het verschil met de bijzondere openbaring die de broeder van Jared ontvangt: hij krijgt de opdracht om zijn ervaring meteen op te schrijven, in een beveiligde vorm en te verzegelen. Gelet op de doctrinale betekenis van de openbaring dringt zich voor die ervaring dan een literalistische lezing op, hoewel een contextuele nooit uitgesloten mag zijn voor elke gelovige die daar behoefte aan heeft.
Ether 3:6–16 – De verschijning van Jezus aan de broeder van Jared
De bespreking van de betekenis van deze verschijning laat ik aan het kerkelijk lesmateriaal over. Als achtergrondinformatie wil ik wel wijzen op de plaats van deze openbaring in de ontwikkeling van de leer van het voorbestaan.
In 1830, bij het verschijnen van het Boek van Mormon, was het al een grote doctrinale stap om Jezus Christus, met zijn naam, als werkzaam voor te stellen nog voor zijn komst op aarde. Een even grote stap was het om Hem ook nog als geest in lichamelijke gedaante voor te stellen.
Jezus verklaart aan de broeder van Jared: “Ziet gij dat gij naar mijn beeld zijt geschapen? Ja, alle mensen zijn in het begin naar mijn beeld geschapen” (3:15). In 1830 legden de kerkleden toen nog niet een connectie met hun eigen voorbestaan. Men begreep “in het begin” als het begin van elk mensenleven op aarde, wanneer men geboren wordt in de menselijke gedaante die ook God heeft. Dat sloot aan bij het scheppingsverhaal van de mens geschapen “naar het beeld Gods” (Genesis 1:26-27; Mosiah 7:27; Alma 18:34). Pas daarna kreeg Joseph Smith steeds meer inzicht in de betekenis van Jezus’ voorbeeld voor de mens: ook elke mens bestond als geestelijk wezen in lichamelijke gedaante in het voorbestaan. Zie hier het onderdeel over de ontwikkeling van de leer van het voorbestaan.
Ether 3:23 – “Ik zal u deze twee stenen geven, en gij moet die ook verzegelen…”
Over zienerstenen, zie dit onderdeel in les 17.
Excerpt:
Op verschillende plaatsen in de Schriften is er sprake van dit voorwerp als vertaalinstrument, dat ook als het Bijbelse Urim en Tummim wordt aangeduid. Urim is Hebreeuws voor lichten (meervoud van licht), en verwijst dus naar iets verlichtend. Tummim betekent volmaaktheden of perfecties en roept het beeld van voleindigen of vervolmaken op.
Chronologisch was de broeder van Jared, ten tijde van de toren van Babel, de eerste die dergelijk duo zienerstenen ontving – “op de berg, toen hij van aangezicht tot aangezicht met de Heer sprak” (Leer en Verbonden 17:1). De broeder van Jared kreeg toen de opdracht om de bijzondere kennis, die hem geopenbaard was, op te schrijven en te verzegelen, waarna de Heer verklaarde: “En zie, Ik zal u deze twee stenen geven, en gij moet die ook verzegelen, met de dingen die gij zult opschrijven … daarom zal Ik er in de door Mij bestemde tijd voor zorgen dat deze stenen voor de ogen der mensen die dingen die gij zult opschrijven groot zullen maken” (Ether 3:23–24).
5 – Gestructureerd lezen
Zie hiervoor ook:
- de chronologie
- het overzicht van alle onderdelen van het boek Ether.
Ether 1
- 1–5 – Inleiding: doel en werkwijze voor het verslag van “die oude inwoners”.
- 6–32 – Afstammingslijst van Ether terug naar zijn voorvader Jared.
- 33–43 – Jared laat zijn broeder met de Heer spreken: hun taal wordt niet verward en zij krijgen de belofte van een ander land.
Ether 2
- 1–5 – Begin van de tocht naar het dal Nimrod.
- 6–8 – Samenvatting van de hele tocht: in de wildernis reizen, boten bouwen, naar het land van belofte, voorwaarde om er gezegend te worden.
- 9–12 – Moroni’s eerste tussenkomst, voor ons in de toekomst als de “andere volken”. Boodschap van bekering en herhaling van de voorwaarde om in het land gezegend te zijn.
- 13 – Vervolg van de tocht. Vier jaar “bij de zee” in Moriancumer.
- 14–15 – Openbaring aan de broeder van Jared: oproep tot bekering en herhaling van beloften.
- 16–25 – Instructies over de bouw van de boten, vraag over het licht in de boten.
Ether 3
- 1–5 – De broeder van Jared maakt 13 kleine stenen klaar en bidt de Heer ze lichtgevend te maken.
- 6–16 – Verschijning van Jezus aan de broeder van Jared.
- 17–20 — Moroni’s tweede tussenkomst. Moroni vat het gebeurde samen en bevestigt wat de broeder van Jared heeft meegemaakt.
- 21–28 – Afronding van de openbaring aan de broeder van Jared. De Heer geeft instructies over wat en hoe de broeder van Jared moet schrijven om de informatie te beveiligen en te verzegelen.
Ether 4 – Moroni’s derde tussenkomst
- 1–5 — Situatie van de platen en kort overzicht van hun geschiedenis: (via Limhi) naar Mosiah, dan openbaar onder Jezus; dan opnieuw te verbergen in de aarde.
- 6–19 – Openbaring van de Heer aan Moroni over de toekomst: algemene beloften en een oproep “Komt tot Mij”, gericht tot zowel het huis Israëls als de andere volken.
Ether 5 – Moroni’s postscriptum ter attentie van de toekomstige vertaler
- 1–6 – Instructie over wat verzegeld is, belofte van getuigen die de platen zullen mogen zien.
Ether 6
- 1–11 – De reis over zee.
- 12–13 – Aankomst en vestiging in het land.
- 14–20 – Overzicht van de eerste generaties.
- 21–30 – Keuze en aanstelling van een eerste koning, Orihah.
Ether 7 tot 15 horen tot de volgende les, les 46.
Voetnoten
[1] Paul Seely, “The Date of the Tower of Babel and Some Theological Implications,” Westminster Theological Journal 63, no. 1 (2001): 15–38.
[2] John H. Walton, “The Mesopotamian Background of the Tower of Babel Account and Its Implications,” Bulletin for Biblical Research 5 (1995): 155–175. Anderen veronderstellen ook data in deze tijdzone. David Palmer opteert voor 2700 v.C. Zie David A. Palmer, In Search of Cumorah: New Evidences for the Book of Mormon from Ancient Mexico (Bountiful: Horizon Publishers, 1981), 224–225.
[3] John L. Sorenson, The Years of the Jaredites (Provo: Foundation for Ancient Research and Mormon Studies, 1980). De studie zelf dateert al van 1969.
[4] Een tijdsituering die rond 2200 v.C. start vinden we vaak bij vroegere analisten van het Boek van Mormon, bv. Zie bv. Joseph Fielding McConkie, Robert L. Millet, and Brent L. TOP, Doctrinal Commentary on the Book of Mormon, vol. IV (Salt Lake City: Bookcraft, 1992), 259. Een recente analist als Brant Gardner maakt de periode veel korter omdat hij de stamboomperiode van Jared tot Ether tot slechts 870 jaar beperkt, door de generaties strak en minimalistisch te tellen. Hij laat de Jaredieten rond 1100 beginnen en dan een langer stuk de tijd van de Mulekieten overlappen. Daartoe koppelt hij het verhaal van de toren en de talen deels los van Babel, om het te verbinden met een gelijkaardig Meso-Amerikaans verhaal. Gardners doel is vooral een chronologische overeenstemming tussen de Jaredieten en de Meso-Amerikaanse beschaving van de Olmeken te bereiken, om zo een binding tussen beiden te kunnen leggen. Zie Brant A. Gardner, Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon: Volume 6a – Fourth Nephi through Ether 3 (Kindle Locations 3919-4126). Greg Kofford Books. Kindle Edition.
[5] Kerkleiders zoals Brigham Young, Orson Pratt, Heber C. Kimball en Wilford Woodruff vertelden van die ondergrondse ruimte in de heuvel Cumorah, soms als effectief bezocht door Joseph Smith, Oliver Cowdery en anderen, soms meer als visioen ervaren. Zie Cameron J. Packer, “Cumorah’s Cave,” Journal of Book of Mormon Studies 13, no. 1–2 (2004): 50–57, 170–171.
[6] Daniel H. Ludlow, A Companion to Your Study of the Book of Mormon (Salt Lake City: Deseret Book, 1976), 310.
[7] George Reynolds, “The Jaredites,” Juvenile Instructor (1 May 1892), 282.
[8] Hugh Nibley, “Concerning Deseret”, in The World of the Jaredites, chapter 3, “Jared on the steppes”. Een helder beeld van Nibley’s uitleg geeft Stephen Parker in de Encyclopedia of Mormonism, onder de entry “Deseret” (1:370-371).
[9] Nibley, They Were Jaredites, chapter 2, “Egypt Revisited”. Nibley verwijst hiervoor naar Kurt H. Sethe, Urgeschichte und älteste Religion der Ägypter (Leipzig: Deutsche Morgenländische Gesellschaft, 1930), 69.
[10] Kevin L. Barney, “On the Etymology of Deseret,” BCC Papers 1, no. 2 (November 2006). www.bycommonconsent.com/2006/11/bcc-papers-1-2-barney/
[11] Bijvoorbeeld, Paul Hedengren, The Land of Lehi: Further Evidence for the Book of Mormon (Provo, Utah: Bradford & Wilson, 1995), 79; A.L. Zobell, Sr., “Jaredite Barges,” Improvement Era (April 1941), 211, 252.
[12] Richard Austin Gudmundsen, ““A Possible Egineering Design for the Jaredite Barges,” in Scientific Inquiry: Applied to the Doctrine of Jesus Christ (Springville: Cedar Fort), 96–102.
[13] Hugh Nibley verwijst specifiek naar gelijkaardige verhalen in de mythische literatuur: Hugh Nibley, “Strange Ships and Shining Stones,” in A Book of Mormon Treasury: Selections from the Pages of the Improvement Era (Salt Lake City: Bookcraft, 1959). Zie verder in het algemeen Tamra Andrews, Dictionary of Nature Myths: Legends of the Earth, Sea, and Sky (London: Oxford University Press, 2000); Ada Feyerick, Cyrus H. Gordon, and Nahum M. Sarna, Genesis: World of Myths and Patriarchs (New York: New York University Press, 1996); Samuel Noah Kramer, Sumerian mythology (University of Pennsylvania Press, 1972).