Twee mijnwerkers

6 november 2022

Hun verhaal had een mooi verhaal voor de Liahona geweest, ware het niet dat het slot het verziekte. Het slot dan maar niet vertellen? Het zou als valsspelen aanvoelen. Trouwens, de nasleep draagt de moraal.

Het gebeurde meer dan een halve eeuw geleden, eind jaren 1960, in die kleine mormoonse gemeente in Gent, minuscule oase in de universiteitsstad waar ik als jonge twintiger studeerde. De priesterschapsvergadering kon op vijf of zes man rekenen, inclusief de twee zendelingen. Twee lokale leden in dit groepje waren mijnwerkers. Het was de tijd toen duizenden Vlaamse kompels dagelijks afdaalden in de Waalse steenkoolmijnen van de Borinage. Ik zal ze hier Etienne en Gerard noemen, om zelfs na zoveel jaren hun postume privacy te respecteren. De oudste leden onder ons hebben hen allicht nog gekend.

Etienne was al langer een heilige der laatste dagen dan Gerard. Hij was een van de prille mormoonse bekeerlingen in deze Vlaamse stad, midden jaren 1950. Je kunt je afvragen wat deze lange, magere arbeider, van socialistische afkomst, geworteld in een sfeer van drinken en vloeken, ertoe bracht de boodschap van twee jonge Amerikanen te aanvaarden, tabak en alcohol op te geven en een heilige der laatste dagen te worden. Zes maanden na zijn doop werd hij tot diaken geordend, zoals destijds gebruikelijk, daarna semester na semester bevorderd tot leraar, priester en ouderling. Een jonge Amerikaanse zendeling presideerde telkens over de gemeente, in afwachting dat een lokale broeder het zou kunnen overnemen. Elke zondag kwam dat groepje samen in een nederig rijhuisje, in een straat genaamd Galgenberg.

Constantin Meunier, “Terril in de Borinage”

Toen kwam Gerard erbij. Hij kwam uit dezelfde streek als Etienne, werkte in dezelfde mijn, in dezelfde nachtdienst. Elke werkdag, laat in de namiddag, vertrokken ze in een van de bussen die Vlaamse mijnwerkers naar de zwarte streek in Wallonië voerden, de streek van slakkenbergen tegen een grijze horizon, van stomende wasketels en gritspuwende schoorstenen. Veertien uur later zette een roetige bus de afgetobde mannen af, kolenstof nog in hun oogleden, ondanks de douches direct na het werk.

Gerard vertelde me:

“Er waren elfhonderd mijnwerkers in onze mijn. Ze dronken en vloekten allemaal. Behalve één: Etienne. Hij was anders. Hij was trots om anders te zijn. Ik was nieuwsgierig waarom hij zo gelukkig leek, dus spraken we tijdens onze pauzes in de mijn over zijn geloof. We kozen een rustige hoek in een pijler. Daar, op een diepte van duizend meter, hoorde ik voor het eerst over het celestiale koninkrijk.”

Etienne doopte Gerard een paar maanden later in het stadszwembad. Daarna volgde ook voor Gerard, om de zes maanden, een ordening, van diaken tot ouderling.

Eind jaren 1960 kwam ik er dus bij om elke zondag met dat handjevol heiligen te vergaderen. Gerard gaf de priesterschapsles aan Etienne, de zendelingen en mij. Toen nam Etienne het over voor de zondagsschool, waar onze groep zich uitbreidde met een enkel gezin en twee of drie oudere zusters. Dat was de hele gemeente. ’s Avonds volgde de avondmaalsdienst.

Etienne was een merkwaardig spreker. Voor een toespraak kon hij onbeperkt doorpraten, zonder voorbereiding, op een betoverende manier. De zinnen rolden traag en zangerig van zijn lippen. Na elke zin pauzeerde hij, roerloos, alsof hij wachtte op de Geest om hem het vervolg in te fluisteren. Hij keek dan de een of andere zo doordringend aan dat je een huivering voelde. Trouw zijn, gehoorzaam blijven, de wereld overwinnen, naar de Geest luisteren, alles vermijden wat de Geest zou verjagen — de steeds vermanende boodschappen van Etienne werden deel van een routine die de Galgenberg tot onze zondagse thuis maakte.

Gerard miste het zelfvertrouwen van Etienne naar wie hij opkeek als zijn mentor. Zijn toespraakjes waren voorbereid en kort, gebaseerd op pagina’s uit een lesboek, De Ster of Een wonderbaar werk en een wonder. Gerard en Etienne vulden elkaar aan, elk op hun eigen manier.

Gedurende de week volgde ik mijn colleges op de Blandijnberg — ik herinner me de cursus van Rudolf Boehm over de fenomenologie van Husserl en de cursus van Roger Dragonetti over middeleeuwse verteltechnieken. Maar elke zondag verheugde ik me meer in de handdruk, de glimlach en de woorden van twee mijnwerkers, in een kleine woonkamer, onze kapel genoemd, op de Galgenberg.

Hier zou het mooie verhaal moeten eindigen. Maar trekken we voldoende lessen uit een nostalgisch terugblikken op pionierstijden?

En dus, op een zondag, tegen het einde van mijn studieverblijf in Gent, gebeurde het. Ik kan me de precieze aanleiding niet herinneren, want het gebeurde zo abrupt dat ik er sprakeloos, versteend bij stond, net als de zendelingen en de oudere zusters. Het was, om het met een mijnmetafoor te zeggen, alsof een hele mijngalerij instortte en alles verbrijzelde. Of alsof een methaanexplosie de mijn in vuur verzengde. Elk aan een kant van de avondmaalstafel schreeuwden Gerard en Etienne woedend tegen elkaar.

Pas later, na getuige te zijn geweest van soortgelijke spanningen en conflicten tussen leden, ben ik beter gaan begrijpen hoe het zover was gekomen. Het vraagt tijd om inzicht te krijgen in de meanders van onze psyche als kerkleden. Het vraagt tijd om te erkennen dat je er zelf deel van bent.

Gerard, de laatst gedoopte, was geroepen als gemeentepresident. Etienne, de oudere pionier, was verantwoordelijk voor de zondagsschool gebleven. En zo waren relaties gekenterd, verwachtingen ontwricht, slapende ambities gewekt of teniet gedaan. Er speelde wellicht nog meer mee. In ons primitief kerkrijkje op de Galgenberg barstte die spanning in zijn ruwste vorm. Er kwam geen einde aan. Ondanks talloze verzoeningen bleken de rancunes diepgeworteld. Uiteindelijk haakten beide mannen af.

Het verdient dat we er even bij stilstaan want de ondergrond van dit gebeuren is lang niet uniek, ook al uit het zich zelden in een openbare twist.

Aan de ene kant bieden weinig kerken hun leden zoveel gelegenheid om te leren dienen, samen te werken, talenten te ontwikkelen en te groeien. Roepingen en taken zijn een onderdeel van dat proces. Het principe van vooruitgang, zelfs eeuwige vooruitgang, hoort tot de essentie van het herstelde evangelie.

Aan de andere kant is dit alles ook, voor sommigen, een kweekgrond voor verwachtingen, ambities, gezag en afgunst, vermengd met oprechte dienstbaarheid. De kerkorganisatie vormt een vertakte structuur met hiërarchische functies op elk niveau. De titel president geeft een aura — toegekend tot in lokale quorums. De opeenvolgende priesterschapsambten weerspiegelen hoe dan ook een vorm van promotie. Een benaming als hogepriester laat het ego van weinig man onberoerd (niet voor niets besloot de kerkleiding in 2018 de zichtbaarheid van hogepriesters sterk te beperken). Tijdens hun zending raken jonge zendelingen snel gefocust op een op te klimmen ladder, van junior naar senior, van districtleiderschap naar zone, en misschien tot assistent van de president. En dit alles in het stramien van een mannenwereld, waar, naar men zegt, ambities tot hun natuur horen. Maar ook bij zusters kunnen streven en afgunst onderhuids woelen. In een zeldzaam geval breidt de onmin dan uit tussen families en tussen clans. Het kan een wijk verwoesten.

De sfeer van erkenning zit diep in onze kerkcultuur. Het wordt aangemoedigd door zoiets eenvoudigs als op het podium zitten of een kerkelijk naamplaatje dragen. Het wordt aangewakkerd door onze kanseltaal, wanneer bevriende leiders elkaar openbaar danken en prijzen. Toespraken, lessen en getuigenissen dienen soms ook om zichzelf te schetsen als een extra toegewijd kerklid, bevoorrecht met  geestelijke ervaringen. De luisteraar voelt dan zijn eigen vermeend tekortschieten knagen. Het wordt gevoed door kerkverhalen die succes belichten, zelden falen en schuld. Zeker, prestaties verdienen waardering, maar letten we op mogelijk schadelijke bijwerkingen?

Toespraken die overwegend de luisteraars vermanen zijn soms een uiting van begeren naar gezag over anderen. Zo’n toespraken (of lessen) praten vaak onnodig schuldgevoelens aan.

Nieuw geroepen leiders negeren makkelijk wat hun voorgangers gedaan hebben. Die worden dan al eens vergeten opdat erkenning van het verleden hun eigen heden niet zou overschaduwen. Maar eens wordt dit heden ook verleden. En wie ontheven wordt, heeft al eens moeite om de opvolger een andere koers te zien varen.

Ontheffingen gebeuren meestal bruusk en houden zelden rekening met het effect op de betrokkenen. Bij sommigen, vooral als ze hun taak met grote inzet en liefde vervulden, kan een plotse ontheffing wonden slaan die moeilijk helen. Terwijl een trage en lang op voorhand besproken omschakeling vaak evengoed had gekund.

En dan is er de stille, onopvallende, die nooit erkend wordt, zo onopvallend dat hij of zij niet voor een taak geschikt wordt geacht. Jarenlang trouw aanwezig,  dienend in de schaduw, dan bij het ouder worden erin verdwijnend, met soms uiteindelijk als enige vermelding het overlijdensbericht, ‘s zondags bij de mededelingen.

Al dat problematische speelt zich nagenoeg steeds onder het oppervlak af, vaak subtiel, maar daarom niet minder dubieus en o zo menselijk.

Degenen onder ons die van dit alles geen last hebben zijn even onschuldig als geestelijk volwassen. We moeten hopen dat zij de overgrote meerderheid uitmaken of het zullen worden.

Gerard en Etienne … Twee mijnwerkers die ik mij met diepe genegenheid herinner. Pioniers van het eerste uur. Ik heb veel van hen geleerd, zowel van hun toewijding als van hun zwakheden. Met verwijzing naar Leer en Verbonden 121: 37-39, was het niet zo dat deze goede mannen hun roeping gebruikten om hun zonden te bedekken of om onrechtvaardige heerschappij uit te oefenen. Ze waren zich echter niet bewust van de risico’s en valkuilen van een kerkleven waarin roepingen, titels, prestaties en erkenning diep verweven zitten.

Home