Zaterdagmiddag op een regendag in Antwerpen. Op de Meir, de brede winkelwandelstraat, kuieren honderden regenjassen en paraplu’s. Ze lijken nauwelijks verleid door de flitsende uitstalramen van de grote winkels. Elk verzinkt in de menigte om er een wazig gevoel van gedeelde mensheid te ervaren.
Een plotse stortvloed verplicht de massa om onder luifels en portieken een toevlucht te zoeken. Een lange strook bijeengepakten vormt zich, met de rug tegen muren en uitstalramen, tegen elkaar, tot vijf rijen diep bij winkelingangen. Stil, lusteloos, staren ze naar de watergordijnen die op de verlaten stenen uit elkaar spatten. Niemand beweegt. Onwillig om door de massa te ploegen, rekent iedereen op de korte duur van zo’n bui.
Op de voorste rij staan twee mormonen — een man en zijn zestienjarige dochter.
Het meisje raakt haar vader aan en wijst naar links. Geen twijfel mogelijk: een twintig meter verderop maken een paar Jehovah’s Getuigen gebruik van de stilstaande massa. Een man en een tienermeisje. Boekentasjes. Nette en saaie verschijning. Ze staan deels in de gietende regen en confronteren de voorste rij wachtenden. Het water loopt van hun haar en rug. De man richt zich tot de schuilende schaduwen, één na één. De afwijzingen volgen één na één. Onmerkbaar, maar daarin juist zo hardvochtig, zeggen hoofden nee. Hij dringt nog eens aan, met een glimlach, en gaat verder naar de volgende afwijzing.
Ze komen dichterbij.
Meer mensen kijken naar links. Sommigen fluisteren naar partner of vriend. Jehovah’s Getuigen! De menigte zet zich schrap. Stilzwijgend spreken ze medeplichtigheid af: niemand zal een gesprek voeren. Eenheid geeft kracht. Gezichten verharden, ogen worden onverschillig, lippen verstijven. Want de mensen weten het: het Belgisch parlementair onderzoek heeft die marginalen op de officiële lijst van sekten geplaatst. Media, tijdschriften, organisaties om het gezin te beschermen hebben gewaarschuwd: Jehovah’s zijn gevaarlijk, brainwashen, indoctrineren, dwingen hun volgelingen zich van de samenleving te isoleren, om daarna de ongehoorzamen uit te spugen.
Ze zijn nu vlakbij.
De man is ongeveer vijfenveertig. Zijn ogen, op een bedje van dapperheid, zijn gewend aan de herhaalde afwijzingen. Het meisje, mager, met scherpe trekken, veertien of vijftien, is zijn dochter, ongetwijfeld. Telkens wanneer haar vader een nieuwe ziel toespreekt, richt ze moedig haar hoofdje naar het afwijzend gezicht. Uit haar houding sprankelt een verlangen naar interesse en reactie. Maar de potentiële bekeerling is deel van de versteende liga, zelfzeker in een gemeenschappelijke doofstomheid.
Het koppel bereikt onze heiligen der laatste dagen.
– Goeiedag, meneer, mag ik u een vraag stellen?
– Dat mag u zeker, graag!
De omstaanders trillen. Monden vallen open. Verraad! Zelfs de twee Getuigen lijken uit het lood geslagen.
– Wel… meneer… als u vandaag naar de wereldomstandigheden kijkt, naar oorlogen, hongersnood, ziekte, immoraliteit, wat vindt u het ergst?
Hij veegt zijn voorhoofd af en duwt zijn doorweekte haren naar achter. Water druppelt van zijn oorlellen. Hij krijgt zijn antwoord, hartelijk gesproken:
– Ja, er zijn vandaag heel wat uitdagingen in de wereld. Ik veronderstel dat u Jehovah’s Getuigen bent? Bravo voor uw moed in dit weer. Maar laat me meteen zeggen: mijn dochter en ik zijn mormonen.
Omstaanders verstijven in nog grotere afkeer.
– Oh? … Wel, het is aangenaam om mensen te ontmoeten die nog steeds geloven.
Misschien is hij geprogrammeerd om die zin te zeggen, misschien is het oprecht. De mormoon vult aan:
– Wij staan ook op de lijst van de sekten. Nummer tweeënvijftig.
Nu glimlacht de prediker, herkennend, met een vleugje melancholie:
– Ik herinner me niet welk nummer we zijn, maar ik weet wat u bedoelt. We betalen zeker de prijs…
Ze kijken elkaar in de ogen, in een wederzijdse empathie. Moeilijk om te zeggen wat hun wimpers in dit weer vochtig maakt.
De twee meisjes, tegenover elkaar staand, spiegelen de ontmoeting van hun vaders. Ze glimlachen naar elkaar in een mix van verlegenheid en herkenning. Hoewel werelden uit elkaar, weten ze dat ze eenzelfde lot delen.
– Ik zou blij met een Wachttoren zijn, zegt de heilige der laatste dagen.
De man reikt in zijn tas. Het blaadje, gemaakt van goedkoop papier, zuigt de regendruppels op.
– Alsjeblieft, je zal het interessant vinden.
– Dank je, ik waardeer het.
Ze jij-jouwen, zonder het te beseffen. Hun rechterhanden reiken naar elkaar. Een lange handdruk.
Plots, in een opwelling, delen de twee meisjes een stevige knuffel.
– Hou vol, zusje.
– Jij ook, jij ook.
De stortbui verzwakt, voldoende voor de moedigsten om de straat op te zoeken, weg van de storende scene. De overige omstaanders volgen, verspreiden zich, geërgerd, onthutst. Sekten! Voorzeker, wanneer mormonen en Jehovah’s Getuigen beginnen te binden, is het einde nabij!