Netje

April 2020. In een pandemie komen vragen los over onze kwetsbaarheid, over de zin van lijden en dood en over onze plichten. In februari 2019 gaf ik in Antwerpen een toespraak in de avondmaalsdienst die nauw aansluit bij die vragen. Het leek me geschikt die op de site te zetten.

Het onderwerp dat ik voor mijn toespraak kreeg is wat voor ons de betekenis kan zijn van “de val van Adam en Eva”, zoals de Bijbel dit vertelt.

Weet u waar het Sint Andrieskwartier in Antwerpen ligt? Het is de wijk tussen het centrum aan ‘t Stadhuis en het Zuid. Het begint aan de Scheldekaaien en omvat straten zoals de Nationalestraat en de Kammenstraat, en ook de Vrijdagmarkt. In het centrum van de wijk staat de Sint-Andrieskerk. In een groen perkje vlak tegen die kerk staat het standbeeld van een vrouw. Het is een armoedige vrouw, een arbeidster uit de jaren negentienhonderd, in ruwe kleding en op klompen. Het standbeeld toont haar als  een oude poetsvrouw, zittend op een stoel, uitgeput, met een emmer tussen haar voeten en haar verweerde handen stram van het werken. Het is een pakkend beeld van stille miserie.

Want dat was lange tijd de naam van het Sint-Andrieskwartier: de parochie van miserie. Eind negentiende eeuw – nog maar een goede eeuw geleden — was het een arme volkswijk waar duizenden mensen op elkaar leefden, in kleine kamers van ongezonde huurkazernes. De meeste mannen werkten als dagloners op de nabij gelegen zuiderdokken waar ze binnenvaartschepen losten met steenkool, stenen en zand. De vrouwen werkten in spinnerijen, weverijen, smelterijen, steenbakkerijen, twaalf tot dertien uur per dag tussen ratelende machines of in verpestende rook. Ook kinderen vanaf tien of elf jaar moesten al aan het werk. Ze waren afhankelijk van dat beetje loon om te overleven, maar werk was er niet altijd, dus armoede en honger troffen veel gezinnen.

Het standbeeld aan de Sint-Andrieskerk brengt hulde aan een van die vrouwen van de parochie van miserie. Haar naam is Netje, afkorting van Jeannette. Wat is het verhaal van Netje?

Ze wordt in het Sint-Andrieskwartier geboren als vierde kind in een arbeidersgezin. Haar moeder wou geen kind meer, maar het is er. Als vader, een dokwerker, ‘s avonds thuiskomt is zij pas bevallen van haar vierde kind, maar hij is boos dat zijn vrouw geen eten heeft klaargemaakt. Dus gaat hij naar de kroeg om zich te bedrinken. Zo begint het leven van Netje.

Na de bevalling kan de moeder niet thuisblijven. Ze heeft werk in een spinnerij en het gezin heeft dat karige loon nodig. Haar drie andere nog kleine kinderen moeten de baby maar in het oog houden. Zo groeit Netje op. Thuis is het vaak een hel met veel ruzie en geweld.

Dan krijgt haar vader de tering, een zware longziekte. Hij takelt af, kan niet meer gaan werken en sterft. Nu staat de moeder er alleen voor met vier kinderen. De oudste kinderen moeten gaan werken. Als Netje elf jaar wordt, moet ook zij gaan werken, in een tabaksfabriek.

Als ze achttien is, ontmoet ze Louis, een fabrieksarbeider die nog bij zijn moeder woont, ook in het Sint-Andrieskwartier. Netje en Louis trouwen. Maar omdat zij geen geld hebben voor een eigen woonplaats, gaat Netje mee inwonen bij de moeder van Louis, haar schoonmoeder. Zal Netje nu eindelijk wat meer geluk kennen? Nee, want Louis is geen trouwe echtgenoot. Hij is nog maar pas getrouwd of hij heeft al een maîtresse. ’t Is ook een dronkaard en thuis slaat hij zijn vrouw.

De moeder van Louis ziet met lede ogen hoe zijzelf en haar schoondochter Netje moeten lijden onder het geweld. Louis verkwanselt zijn loon aan zijn maîtresse en aan drank. Netje en haar schoonmoeder moeten vechten om rond te komen, maar ze steunen elkaar in de ellende en groeien naar elkaar toe, zodanig dat Netje haar schoonmoeder ook “moeder” noemt. Op een avond is Louis zo razend dat hij Netje bijna wurgt. Dan verdwijnt hij weer naar de kroeg. Als Netje weer bijkomt na de wurggreep kijkt ze haar schoonmoeder aan en stelt ze een doordringende vraag.  Diegenen onder u die het verhaal van Netje kennen, weten wat die vraag is: “Moeder, waarom leven wij?”

Het verhaal van Netje is een beroemde roman van de Vlaamse schrijver Lode Zielens, met als titel “Moeder, waarom leven wij?” Het is een verhaal over de sociale wantoestanden van een goede eeuw geleden. De roman is verfilmd. VTM maakte er een TV-serie van.

In haar verdere leven kent Netje een periode van relatief geluk, maar ellende zal haar blijven achtervolgen, zoals zovelen in de sociale wantoestanden van die tijd.

Wij komen van God

Op het einde van haar leven, als ze kapot is van het werken, heeft Netje een gesprek met een vriendin van haar, Virginia, ook iemand getekend door de ellende van het leven. De twee vrouwen spreken over God en over het lijden in de wereld. Virginia is bitter. Voor haar heeft het leven geen zin gehad. Daarop antwoordt Netje:

“Virginia, ook ik heb eens gevraagd: Moeder, waarom leven wij? En er kwam geen antwoord. Het lijden heeft mij het antwoord geleerd. Ik ben blij dat ik geleefd heb, maar dit is het ware leven niet … Ik ben nooit naar de kerk geweest, ik geloof niet in de priesters, maar ik, die geleden heb, ik geloof in God. Ik betrouw op hem. Hij zal mij aanvaarden in de ure van mijn dood … Ik heb nooit iemand kwaad gedaan, ik heb geleefd, zoals God mij geschapen heeft. God kent ons, wij komen van God en keren terug tot hem.”

Netje, die nooit naar een kerk is geweest, heeft nochtans geloof en ziet het groter perspectief: “God kent ons, wij komen van God en keren terug tot hem”. Toch stelt Netje zich nog een vraag – en die vraag is nog fundamenteler dan de vraag “Moeder, waarom leven wij?” Netje vraagt namelijk aan Virginia: “Maar waarom, Virginia, waarom laat hij ons zo lijden, waarom houdt hij ons zo arm, die al zo arm zijn?” De twee vrouwen hebben er geen antwoord op.

Het antwoord is het onderwerp van mijn toespraak: “de betekenis van de val van Adam en Eva voor ons als mensen.” Netje vroeg: Waarom laat God ons zo lijden?” Het antwoord daarop is: Nee, niet God doet ons het lijden aan, maar wel de vrije keuze die ons hier als sterfelijke wezens op aarde heeft gebracht, de onderwerping aan een natuur die ook honger en ziektes met zich meebrengt, en vervolgens de ellende die mensen elkaar aandoen. Netje voelde wel aan dat de mensen van God komen en naar hem terugkeren, maar zij wist niet dat zijzelf, net zoals elk van ons, ervoor gekozen heeft deze aardse proeftijd door te maken. Zij kon niet weten dat zij als geesteskind van Hemelse Ouders in het voorbestaan dat plan heeft toegejuicht. Alleen door de pijn van de sterfelijkheid te ervaren, is het mogelijk eeuwige vreugde te beseffen.

Om dat plan in gang te zetten, schiep God eerst een volmaakte wereld, met het aards paradijs als kenmerk. Daarin moesten Adam en Eva, als eerste mensen, zelf de beslissing nemen om sterfelijk te worden, met alle gevolgen vandien. Dat is de betekenis van de val. De wereld, in de woorden van de Schriften, werd er een van doornen en distels. Voor Netje en haar omgeving een wereld van armoede en sociale wantoestanden.

Jezus, de zoon van God, nam vrijwillig deel aan dat lijden. We verwijzen vaak naar het lijden en de dood van Jezus als toepassing van de verzoening, maar zijn lijden is ook zijn deelname aan het lijden van de mens. In de hof van Gethsemane, terwijl zijn discipelen sliepen, bad Jezus tot zijn vader: “Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker aan Mij voorbijgaan!” Maar God kwam niet tussen, want Jezus zelf had gekozen om zijn lijden te ondergaan.

Daarmee is echter niet alles uitgelegd. Waarom moeten bepaalde mensen meer lijden dan anderen? Waarom moeten onschuldigen lijden, zoals zovele kinderen in de wereld? Waarom moeten andere mensen helemaal niet lijden, als ze geboren worden in een vrij land, gezond zijn, geen armoede kennen, lang en gelukkig leven – zo zijn er miljoenen, terwijl er aan de andere kant miljoenen lijden onder oorlogen, honger, ziektes en ellende, ja zelfs onschuldige kinderen. Dat lijkt niet eerlijk, als de proeftijd er eigenlijk voor iedereen moet zijn.

Ook op die vraag geeft Jezus een antwoord, namelijk in de Bergrede: het is de plicht van elkeen om te zorgen voor wie lijdt. Als we daarin falen, dan staan we schuldig voor God. Maar zalig zijn diegenen die de hongeren voeden, de naakten kleden, de zieken verzorgen, de vreemdelingen herbergen, de gevangenen bezoeken – u kent ze: de werken van barmhartigheid. Bovendien is de meeste ellende in de wereld veroorzaakt door mensen, of het nu op grote schaal door oorlog of economische uitbuiting is, of op kleine schaal door afgunst, roddel en ruzies. De Bergrede klaagt de overtreders aan en vraagt hen zich te bekeren en bij te dragen tot een betere wereld.

En zo kom ik terug bij Netje. Op de laatste bladzijden van het verhaal komt ook Netje uit zichzelf tot het besef van de Bergrede. Zij hoopt op wat volgende generaties zullen doen om het onrecht uit de wereld te helpen en zo te komen tot geluk – ik citeer de woorden van Netje:

“… het allerlaatste geluk, het geluk dat erin bestaat eenvoudig te leven zonder onrecht, in een goedheid, die algemeen is. Uw plicht te doen aan de zijde van anderen, die uw broeders en zusters zijn en dat in een wereld waar de mensen eenvoudig goede mensen zijn.”

Met die woorden eindigt ook het boek van Lode Zielens.

Dus, als u eens in Antwerpen in het Sint-Andrieskwartier langs de kerk daar stapt, stop dan even bij het standbeeld van Netje. Ondanks al haar lijden, maar precies dank zij de val van Adam en Eva, is de uiteindelijke boodschap, tenminste als we de Bergrede volgen en ons deel doen:

“Adam viel opdat de mensen zouden zijn, en de mensen zijn opdat zij vreugde zullen hebben”. (2 Nephi 2:25)