Of ik met haar naar de notaris wilde gaan?
Ze glimlachte zonnig en geheimzinnig. Het bleek al snel dat ze mij als toekomstig uitvoerder van haar testament wilde laten registreren. Al was ik gemeentepresident, daar zag ik tegenop. Maria, een vijfenzeventigjarige weduwe, lid van onze kleine mormoonse gemeente, had mij uitgekozen voor die taak. Ik kon moeilijk weigeren, ondanks de raad van een vriend:
– Executeur? Daar komt niets dan ambras van.
Haar bedoeling was simpel: na haar dood was haar bezit voor de kerk. De notaris had de documenten al opgemaakt. Van achter een majestueus bureau in zijn barokke kantoor las hij ons het document voor waar woorden als “niettegenstaande” en “voor zoverre” en “binnen de grenzen van de wet” gecompliceerde zinnen schiepen die pasten bij de venerabele ruimte. Maria en ik keken naar hem alsof we alles begrepen en tekenden vervolgens. Twee klerken, waar de verveling van afdroop, kribbelden hun namen erbij als getuigen.
Ik waardeerde het gebaar van Maria, maar ik geef toe dat ik er niet veel aandacht aan besteedde omdat ik dacht dat ze niet rijk was. Ze woonde in een bescheiden flat die ze huurde. Haar man was vele jaren geleden overleden. Ze leidde een sober, stil leven. Nauwgezet aanwezig op de diensten, koesterde ze haar vaste plaats in onze kapel, de woonkamer van een eenvoudig rijhuis. Rechterkant, tweede rij, middenstoel, waarop ze altijd eerst een geborduurd kussen legde, want de houten stoelen waren pijnlijk om lang op te zitten. Vriendelijk, zacht van stem, versmolt ze tussen de andere oudere zusters die het merendeel van onze primitieve gemeente uitmaakten.
Toch was er een treurige kant aan haar leven: een diepe kloof met haar zoon en de vrouw waar hij mee samenleefde. Maria kon bitter uithalen als haar zoon ter sprake kwam. In haar ogen was die man een schurk geworden die alleen op haar geld uit was. Zijn partner kreeg het nog erger te verduren: die vrouw was volgens Maria niet alleen hebzuchtig maar ook verdorven want zij had haar zoon verleid. De man had kinderen uit een eerder huwelijk. Maria stuurde hun jaar na jaar verjaardag- en kerstkaarten. Nooit kreeg ze een antwoord, nooit bezoek.
De kerk was, volgens Maria, de oorzaak van de kloof. Wat was er gebeurd, zoveel jaar geleden, toen zij als vijftigjarige besloot lid te worden van de kerk? Destijds was die stap het toetreden tot een sekte, met hevige reacties uit de omgeving. Uit wat Maria mij vertelde kende haar zoon enkel het gif van ex-mormonen en sektejagers. Maria was nu een eenzame grootmoeder die alleen kon fantaseren over haar kleinkinderen, hoe ze die zou bezoeken met cadeautjes en onmetelijke liefde, hoe die op haar toeliepen met uitgestrekte armen en blije gezichtjes. Het mocht niet zijn.
Jaren later, toen Maria al een stuk in de tachtig was, dwong een aanhoudende rugpijn haar uiteindelijk tot een doktersbezoek. Hij stuurde haar door naar het ziekenhuis. Een vicieuze kanker had zich al overal verspreid. De snelle achteruitgang was onomkeerbaar. Ik zat naast haar ziekenhuisbed toen ze besefte dat het einde in zicht kwam:
– Ik zal vragen of ik volgende week nog eens naar huis kan gaan. Ik zal je een doos geven. Een groene doos. Die is voor de kerk.
Ze herhaalde het verschillende keren, nadrukkelijk, bezorgd.
Ze zou nooit meer naar huis terugkeren. Haar zoon werd in kennis gesteld van haar toestand. Hij kwam niet. Na haar overlijden stuurde het ziekenhuis Maria’s portemonnee en sleutels naar de notaris, zoals de regels vereisten. De deur van haar flat werd door de politie verzegeld.
Een paar weken later belde het notariskantoor voor een afspraak. Daar ontmoette ik Maria’s zoon, een stoere sportman tegen de zestig, die weigerde mijn hand te schudden. Het ging er anders aan toe dan ik had verwacht. Op zakelijke toon meldde de notaris me dat Maria’s zoon besloten had om het testament te betwisten. Naast zijn wettelijk deel — het deel van het niettegenstaande en binnen de grenzen van de wet — wilde hij ook al de rest.
De termen van de betwisting wervelden om mij heen — juridische bescherming van de rechtmatige erfgenaam, onrechtmatige invloed van een derde, misbruik van goedgelovigheid, irrationele toewijzing van bezit aan een sekte. Maria, zo kreeg ik te horen, had zelf haar zoon en haar kleinkinderen uit haar leven gestoten op bevel van de sekteleiders.
Ik zat daar, uit het lood geslagen, worstelend met de leegte van onervarenheid en ergernis. De notaris stelde een schikking voor, waarbij de mormonensekte de aanspraak op de erfenis liet vallen. Als de sekte het testament toch wilde verdedigen, werd de zaak naar de rechtbank verwezen. Ik voelde dat de vermoedelijke omvang van Maria’s bezittingen de belangrijkste factor was. Wist de zoon meer over dat vermogen? Baar geld? Goud? Aandelen? Obligaties? Ik dacht aan de groene doos die Maria had vermeld.
Ik vroeg om een paar dagen om mijn oversten te raadplegen. Een telefoontje naar de gebiedsjurist gaf meteen uitsluitsel: de kerk zou het testament niet verdedigen. Standaardprocedure. Ik kreeg de opdracht om een afwijzing van de erfenis te ondertekenen. De jurist vroeg niet eens over hoeveel vermogen het zou kunnen gaan. Ik voelde me rustig over de beslissing, in het besef dat Maria geen rechtszaak voor onze kleine en broze organisatie in België zou willen.
Omdat ik wel de uitvoerder van het testament bleef vroeg de notaris me om bij de opening van Maria’s flat aanwezig te zijn. De inventaris moest worden opgemaakt in mijn aanwezigheid en haar zoon. De notaris zelf bracht ook nog een klerk mee voor de notities en een deurwaarder voor de wettelijkheid.
Het gaf een vreemd gevoel toen de deurwaarder de zegel bij de deur verbrak. We betraden de intimiteit van de plaats zoals Maria die het laatst had verlaten, overtuigd om nog weer te keren. De tekens van haar dagelijks leven zaten er in de tijd gevangen. Een sjaal op een stoel. Een bord en een kopje in de gootsteen. In een hoek, op een kleine tafel, briefpapier, enveloppen, een pen en een verjaardagskaart, klaar om ondertekend te worden. Haar versleten Schriften, met een bladwijzer om aan te duiden waar verder te gaan. Maar ook de onverbiddelijke tekenen van haar migratie naar een betere wereld. De staande klok was opgehouden met tikken toen het gewicht de bodem had bereikt. Een paar verwelkende planten in potten met uitgedroogde grond.
– We beginnen met de woonkamer.
De notaris was gewend aan dergelijke zaken. Alles werd bekeken, geopend, gecontroleerd, geen millimeter werd verwaarloosd. De klerk nam notities. Bankafschriften onthulden dat Maria slechts een kleine rekening had, met alleen haar pensioen als inkomen. De keuken volgde, de badkamer, dan de slaapkamer. Ik kon het niet verhelpen om de begerigheid van Maria’s zoon op te merken: dit was een schattenjacht.
Ten slotte, op de bodem van de laatste kast, toen de laatste lade werd uitgetrokken, zagen we de doos. Een groene doos, van het formaat van een grote schoenendoos.
De notaris plaatste hem op het bed. Vijf mannen eromheen: Maria’s zoon, de deurwaarder, de notaris, zijn klerk, mezelf. Er was een pauze. We voelden dat dit het moment was. De notaris nam het deksel eraf. Op het eerste gezicht, geen geld, geen goud, geen sieraden. Veel papieren, die de notaris één voor één vastnam. Obligaties? Aandelen?
Ik herkende elk stuk. Folders en programmablaadjes van lokale kerkgebeurtenissen, van haardvuuravonden, districtsconferenties, ZHV-bazaars en roadshows, sommige teruggaand tot de jaren vijftig. Naamkaartjes van zendelingen van weleer, van die oude kaartjes met de Salt Lake Tempel op en de geloofsartikelen op de achterkant. Haar doopcertificaat. Dan voormalige tempelaanbevelingen, jaar na jaar, en tientallen gekleurde papierstrookjes met namen waarvoor zij het werk had gedaan. Hier waren Maria’s aandenkens aan heilige momenten. Hier waren, van een zichzelf wegcijferende heilige der laatste dagen, de sporen van haar gehechtheid aan het Koninkrijk. Ik was de enige tussen die mannen die de betekenis van elk stuk begreep.
Alle ogen waren nu op het laatste stuk in de doos gericht, een dikke, ietwat beduimelde briefomslag met verkreukte hoeken, die tegen de wand van de doos was gedrukt. Hij zat duidelijk eivol, wel twee centimeter breed.
Aan de vorm konden we onderscheiden dat er een stapeltje papieren van het formaat van bankbiljetten inzat, mogelijk van duizend frank, wie weet van vijfduizend. Samen kon dat meer dan een miljoen zijn. De notaris nam de omslag uit de doos. Opwinding bereikte een climax in doodse stilte. De lippen van de zoon vervormden tot een triomfantelijke grijns. De notaris opende de omslag en nam het pak eruit.
Ik herkende ze meteen. Meer dan dertig jaar maandelijkse tiendekwitanties.
Die avond, terug thuis, mijmerde ik. Op het einde, wat zal er in mijn groene doos zitten?
Wat in de jouwe?