Augustus 2005
Cyril weet niet hoe zich te kleden, behalve zijn das.
Je kunt hem niet missen in de gang. Al zo’n dertig jaar is hij de vaste deurwacht in deze kleine Vlaamse gemeente, nu een wijk.
Praat met hem.
– Cyril, hoe lang is nu weer geleden dat je moeder overleed?
Hij zal aarzelen. De uitdaging is tweeledig, emotioneel en wiskundig. Zijn mond opent in een korte rictus van verborgen verdriet en berekening. Misschien had je het niet moeten vragen. Maar op het einde is hij dankbaar dat je de herinnering hebt opgewekt.
– Hoe lang geleden?… Vijf jaar… Het was twee dagen na mijn verjaardag… Ik weet het, ik had een droom dat ze twee dagen na mijn verjaardag zou doodgaan… Het jaar weet ik niet meer, maar het was twee dagen… En klap, het gebeurde… Ze was weg … Twee dagen, de Heer had het mij gezegd.
Hij spreekt in langzame, korte zinnen. Zelden probeert hij een samengestelde zin. Pauzes na elke frase. In een poging om zijn milde afasie te overwinnen had zijn moeder hem getraind om lettergrepen zoals kauwgom te verwoorden. Zijn spraak heeft een synthetische klank.
– Hoe oud ben je nu, Cyril?
– Eenenzestig.
– Je bent al lang in de kerk, nietwaar?
– Sinds 1975.
Hij zal niet aarzelen bij dat getal. Het keerpunt in hun leven. Cyril en zijn moeder, een van die koppels van alleenstaande moeders met een probleemkind, immens ontvankelijk voor het evangelie. Soms is het een weduwe of een uit de echt gescheiden vrouw, vaak een geval met een donker geheim. Ze opent de deur, nodigt de zendelingen binnen, omarmt de herstelling. Om haar verleden te ontbinden praat ze meer dan de boodschappers. Die luisteren instemmend, maar begrijpen amper iets van haar verhaal en haar misère, verteld in een dialect en uit een sfeer die hen onbekend is. Ze worstelt met afgunst als haar blik van haar kind naar de kwieke en stralende elders gaat. Maar zij weet het meteen: als zij er niet meer is, zal deze kerk een toevluchtsoord voor haar levenslange peuter zijn.
Inderdaad, vijfentwintig jaar later liet haar dood hem, een weeskind van vierenvijftig, in chaos. Maar het veiligheidsnet werkte. Het kind had een grote kerkfamilie.
– Doe je nog steeds hetzelfde werk, Cyril?
– Nee nee. Prepensioen sinds vorig jaar… Ze hebben niet meer zoveel man nodig in het museum… Ze hebben al die dingen aan de muur… Bezoekers kunnen nu niets stelen.
– En je kunt je bezighouden?
Zijn ogen zullen oplichten.
– Ja, de tempel … We gaan nu naar Nederland.
– Ga je graag naar de tempel in Zoetermeer, Cyril?
Hij zal pauzeren. Voor hem is een vraag een vraag.
– Ja en nee… Het is goedkoper… De reis is goedkoper… Maar het was mooier om ver weg te gaan… Onze eerste tempel was in Zollikofen… Helemaal naar Zwitserland… En toen gingen we naar Londen, dat is in Engeland… Ik ben ook naar Duitsland geweest, de tempel van Frankfurt… Ik ben in al die landen geweest… Nu gaan we naar Holland… Dat is een maar een uur rijden… Het is niet echt een ander land.
Hij lijkt te denken dat hij iets negatiefs heeft gezegd.
– Maar het is ook een mooie tempel… We moeten op het rechte en smalle pad blijven… De tempel is gegeven om ons te helpen…
Cyril houdt ervan om te prediken. Hij wordt nooit gevraagd om in een avondmaalsvergadering een toespraak te geven, maar hij maakt dat goed in elke vasten- en getuigenisvergadering. Hij is de tweede of derde om naar voor te komen en verlaat daarvoor zijn post als deurwacht. Zijn geliefkoosd onderwerp, nee, zijn enig onderwerp is volhouden tot het einde. We moeten op het rechte en smalle pad blijven… We zullen uitdagingen hebben… We moeten het verdragen… Plotseling overmant emotie hem en samengestelde zinnen zonder verbindingen spoelen over de kansel, opborrelend uit diepe bronnen, in een mengeling van brokken uit kinderdromen en uit de Schriften. Het publiek verdeelt. Een deel kijkt beroerd naar de grond en telt de minuten voor het eindigt. De anderen kijken aanmoedigend en goedkeurend naar zijn tranend gezicht – zij die wellicht een betere kans hebben om tot het einde vol te houden.
– Nu je alleen bent, kun je het aan, Cyril?
Hij zal zeggen dat de rechter een wettelijke voogd heeft aangesteld. Iemand moest toch overnemen voor moeder, nietwaar? Maar de huur, het water en de stroom voor zijn kleine flat nemen meer dan de helft van zijn pensioen. En dan is er eten om te betalen, en de lange busrit naar de kerk, en soms kleren.
Nee, kijk niet naar zijn kleren. We weten het. Sinds zijn moeder overleed, is Cyril vrij om uit zijn smalle kledingkast te kiezen. Rare kleuren, een purperen broek, een geruit hemd, versleten tennisschoenen.
– Het is geweldig dat je altijd die das draagt, Cyril.
Hij zal glimlachen.
– Ja ja, die houdt me op het smalle pad… Oh, tijd voor de zondagsschool… Ik moet gaan.
Hij hinkt weg. Zoals altijd draagt hij, wat onhandig geknoopt onder de uitrafelende kraag, maar nadrukkelijk uitgestald op de voorkant van een vergrijzend overhemd, zijn smetteloos witte tempeldas.