Omgaan met broeder H.

Ik kan me niet herinneren wanneer broeder H. voor het eerst naar onze gemeente kwam. Ergens eind jaren zeventig of begin jaren tachtig? Een man van middelbare leeftijd, alleenstaand, niet al te groot, grijs haar, met lippen tussen een engelachtige en een ironische glimlach. Hadden zendelingen hem aangesproken of had  hij zelf ons opgezocht? Ik denk het laatste.

Aanvankelijk was hij de perfecte onderzoeker. Hij luisterde aandachtig naar de toespraken in de avondmaalsdienst, zelfs de saaiste. Tijdens de zondagsschoolklas voor onderzoekers maakte hij vlijtig aantekeningen. Hij mengde zich zonder schroom onder de leden en schudde enthousiast hun hand. Hij woonde alles bij, van districtsconferenties tot ZHV-actviteiten. Zo  werd hij al snel broeder genoemd.

– Wanneer wordt u nu gedoopt?’ vroegen de zendelingen.
– Maar ik ben gedoopt. Als kind in de katholieke kerk. Ik hoef niet opnieuw gedoopt te worden.
– Weet u nog wat we u hebben verteld over het gezag van het priesterschap?

Argumenten hadden geen zin. Broeder H. toonde zijn glimlach en stelde vragen over een ander onderwerp.

Na een jaar of zo werd het lastiger toen hij besloot de vrije kansel van de getuigenisvergadering te gebruiken. Hij dankte de leden voor hun vriendschap en beleed zijn vriendschap voor hen. Hij drukte onmetelijke dankbaarheid uit voor God, voor Jezus Christus en voor de Maagd Maria. Vooral de Maagd Maria. Ze was zijn anker, toevlucht en rots. Achter hem zat het onervaren gemeentepresidium onwennig te staren. Was dit toegestaan ​​of niet? Broeder H. zei niet echt iets verkeerd. En een paar oudere zusters knikten van harte bij zijn woorden over de Maagd Maria.

In de zondagsschoolklas voor onderzoekers, waar hij voor de zoveelste keer de lescyclus doormaakte, begon het stroef te lopen. De goede broeder die de les gaf had nauwelijks het lesonderwerp aangekondigd of een uitdagende hand ging omhoog:
– Waarom bidden mormonen niet tot de Maagd Maria?
– Wel, broeder, dat is een interessante vraag, maar het onderwerp vandaag gaat over het plan van redding.
– Oh, goed. Geloven de mormonen dat we redding kunnen verkrijgen door voorspraak van Maria?

Om de normale onderzoekers af te schermen, besloten we broeder H. naar de klas evangelieleer over te hevelen. “U weet al zoveel dat u naar een hoger niveau mag”, streelde zijn ego. We vertrouwden erop dat het handjevol ervaren leden daar zijn gedoe wel zou doorstaan. Elke les had broeder H. wel wat vragen of opmerkingen die rimpels en wrevel door de groep joegen. De lesgevende zuster deed haar best om hem in toom te houden, maar hij vond manieren om steeds provocerender te worden.

De gemeentepresident nam hem mee naar zijn kantoor.
– Broeder H., we waarderen het dat u naar onze kerk komt, maar er zijn enkele dingen die ik graag zou willen verduidelijken …
– Wilt u van me af?
– Nee nee, natuurlijk niet. Maar ziet u, bijvoorbeeld, een getuigenisvergadering is voor leden om hun getuigenis te geven.
– Maar ik voel me een lid. Mijn katholieke doop is geldig.
– Ja, maar …

In de volgende getuigenisvergadering stapte broeder H. meteen naar de kansel en gaf een ontroerend verslag van zijn versie van het gesprek. Hij verontschuldigde zich voor alles wat hij verkeerd had gedaan, sprak zijn hoop uit dat hij zijn onderzoek naar het mormonisme zou kunnen voortzetten, bevestigde zijn liefde voor ons en de onze voor hem, en riep de Maagd Maria aan als zijn getuige, toevlucht en rots.

Hij deed nog meer om het goed te maken. In de hal begon hij het meest charmante gedrag te vertonen tegenover de oudere zusters. Op Belgische wijze, drie kussen op de wangen, links, rechts, links, bij aankomst en bij vertrek. Hij bouwde een alliantie op.

Na het horen van een conferentietoespraak over het belang van het verwelkomen en bevrienden van nieuwe onderzoekers, bracht hij het in praktijk met opvallende toewijding. Hij beantwoordde de vragen van de onderzoekers met het gezag van een gecombineerde historicus-schriftgeleerde. Als ze geen vraag hadden, stelde  hij er zelf wel een:
– Wist u dat de mormoonse kerk de polygamie in 1890 heeft afgeschaft? Maar er zijn er nog steeds die dat doen. Wilt u er meer over weten?

Telkens hij het kerkgebouw betrad maneuvreerden we nu stiekem een paar begeleiders die hem bezighielden, samen met handige doorstroomtechnieken om onderzoekers de andere kant op te sturen. Maar hij wist ons vaak te verschalken.

Er volgde een nieuw gesprek met de gemeentepresident, ietwat strenger. De volgende zondag vulde hij het kussen van elke zuster aan met een fluistering:
– Ik ben zo blij dat je me hier nog steeds welkom doet voelen. De leiders willen dat ik word uitgezet.

Een delegatie van zusters trok naar de gemeentepresident om de arme broeder H. te steunen. Uitleg, weerleggingen, meer uitleg.

Met de tijd slaagden het gemeentepresidium en de lesgevers erin om een ​​gecontroleerd patroon van storend gedrag  in te stellen. We werden de zondagsshow van broeder H. gewoon. Ergens aanvaardden we het als teken van onze verwelkomende en verdraagzame kerksfeer. En toen we vernamen dat hij zijn zaterdagen bij de Zevende-dags Adventisten doorbracht, waren we sluiks opgetogen dat die ook hun deel kregen.

Maar toen stapte broeder H. over naar een volgend niveau van bijzondere strategieën. Hij bracht een audiorecorder mee om van elke toespraak en les een opname te maken.
– Ik hoor niet zo goed. En ik wil het achteraf nog eens kunnen beluisteren en zo nadenken over alle dingen die ik kan leren.

Tegenstrategie van het gemeentepresidium: negeren, hij zal het wel opgeven.
Tegenstrategie van broeder H. een paar weken later: een grotere audiorecorder, met een draad naar een microfoon die hij voor de spreker of de lesgever kwam plaatsen.
Tegenstrategie van het gemeentepresidium: negeren, hij zal het wel opgeven.
Tegenstrategie van broeder H. enkele weken later: een videorecorder aangesloten op een indrukwekkende camera op een statief.

Dit keer knapte de zondagsschoolleerkracht. Ze stormde het lokaal uit.
– Ik geef geen les meer met die man in mijn klas!

Geschreeuw in de gang. Geschreeuw op het kantoor van de gemeentepresident. En tussendoor de onschuldige stem van broeder H.:
– Maar ik hou van jullie. Ik heb deze video alleen nodig om thuis van deze interessante lessen te kunnen genieten.

Het gemeentepresidium was wanhopig. In de loop der jaren werd vaak een deel van leiderschapsbijeenkomsten aan broeder H. gewijd.
– Hij is een eenzame man. Niet getrouwd, geen kinderen. Hij komt gewoon graag om aandacht te krijgen.
– We hebben ook de plicht om onze kudde te beschermen. We kunnen niet toestaan ​​dat die man bijna elke zondagvergadering verstoort.
– We verliezen er leden en onderzoekers door.
– Hij maakt nu eenmaal deel uit van onze beproevingen.
– Wat is de limiet van onze verdraagzaamheid?
– Hij speelt een spel. Hij wil dat we hem verbieden te komen zodat hij overal kan vertellen hoe onchristelijk en intolerant mormonen zijn.
– Nee, hij wil blijven komen. Maar hij zal ons geduld op de proef blijven stellen. Karakterieel.
– Er is ook een praktische kwestie. We kunnen gewoon niet elke zondag een paar mannen aan de deur zetten om hem te verhinderen binnen te komen.
– Wat kunnen we doen?

Er kon niet veel worden gedaan. Broeder H. bleef komen. Zo’n vijftien jaar lang. Meer dan eens verpestte hij weer een les en verliet hij het gebouw terwijl hij de zusters hartelijk op de wangen kuste.

Op een zondag kwam hij niet opdagen. Op vakantie? Nee, dat zou hij ons hebben verteld. Waarschijnlijk de griep. Hij zal hier volgende week wel zijn. Maar geen broeder H. de volgende week. Wat zou er gebeurd zijn? Niemand voelde zich geroepen om hem te gaan opzoeken. Misschien had hij eindelijk interesse in ons verloren!

Pas weken later hoorden we het van iemand op de priesterschapsvergadering. Hartaanval gehad. Fataal. Dood en begraven.

We pauzeerden even. Niemand liet opluchting blijken. Niemand sprak evenmin een lofwoord uit. Maar toch, ergens, in de meanders van onze herinneringen, voelden we dat we een broeder, een stuk van ons gemeenteleven, verloren hadden.

Rust in vrede, broeder H.