Belastingcontrole

De brief van de Belastingdienst was een voorgedrukte standaardbrief. Enkel de adressering aan de “Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen”, een datum en een nummer waren met de hand toegevoegd. De brief verzocht “een officiële vertegenwoordiger van de organisatie” te verschijnen op “het in hoofding aangegeven adres op kantoor nummer 7”. Binnen de dertig dagen, “anders zal de Dienst de nodige maatregelen nemen”.

De ruimte voor de reden was niet ingevuld.

Ik werd gevraagd om te gaan. In die tijd was ik secretaris van de vzw, de Vereniging Zonder Winstoogmerk,  die de kerk in België juridisch vertegenwoordigde. Wat kon de reden voor de brief zijn? Natuurlijk, dacht ik, opnieuw fouten op het zendingskantoor. Die onervaren zendelingen toch! Achterstallige belasting op auto’s? Onbetaalde heffingen op vastgoed? Problemen met invoerrechten op kerkmateriaal uit het buitenland? Maar het kon erger. Overwoog de Belastingdienst een heffing op giften, omdat de kerk niet officieel erkend was? Wilde men controleren wat er met tienden en andere gaven gebeurde? Woorden als dwangbevel en overheidsvordering spookten al door m’n hoofd.

Het oude, grijze belastinggebouw ademde neerslachtigheid. De corridor met de controlekantoren was lang en smal, omzoomd met stoelen aan beide kanten. Vijf stoelen naast elke kantoordeur.

Kantoor nummer 7. Er zaten al drie mannen en een vrouw. Ik ging op de lege stoel zitten, onwennig in het onbekende. Mensen gingen voorbij, hun ongerustheid verbergend onder een onbewogen uiterlijk. Wanneer een kantoordeur opende om iemand buiten te laten, keek de zittende menigte onbeschaamd naar zijn gezicht om een ​​glimp van het resultaat op te vangen. Tegenover me, voor kantoor nummer 5, zaten twee mannen, ogenschijnlijk een zakenman en zijn accountant, misschien zijn advocaat, met een dik dossier en verschillende ringmappen. Ik merkte een kloppende ader aan de slaap van de zakenman.

Vanuit kantoor 7 konden we stemmen horen, heftig, onderbroken door het geratel van een verouderde rekenmachine.
– Een smeerlap, fluisterde de vrouw naast me. Hij zal de laatste cent uit je krijgen.

Mijn beurt kwam. Een geur van nicotine en muffig papier doordrong het kantoor. De controleur zat achter een afgeleefd, metalen bureau, met stapels mappen aan beide kanten. Voor hem, een groezelige thermos en een oude koffiemok. Plus de zware mechanische rekenmachine zoals ik had gedacht. Koud en melkachtig licht, afkomstig van opaal glas in het raam achter hem verstijfde de hele ruimte.

Hij was een lange, magere man, rond de vijftig. Zijn laaghangende mondhoeken beloofden niet veel goeds. Het hele gezicht leek op te lossen in de richting van die hoeken.

– Zet u. Uw oproepingsbrief?

Ik gaf hem de brief die de kerk had ontvangen. Uit een kast trok hij een hangmap, uiterst dun en licht in vergelijking met de dossiers op zijn bureau. Hij opende die met een sombere zucht.
– We hebben nog nooit een geval als dit gehad.

Hij zweeg, starend naar het eerste blad in de map. Ik herkende de tactiek om de tegenstander uit zijn evenwicht te brengen. Jarenlange ervaring had hem meester van het spel gemaakt. Door dagelijks om te gaan met bedriegers, oplichters en leugenaars, had hij een schaamteloos vertrouwen ontwikkeld, bewust van de macht van zijn nederige rang tegenover de onverdiende weelde van belastingontduikers. Maar ook voelde ik medelijden toen ik de zwaarte van zijn taak besefte. Zijn werk was te betwisten en te bestraffen. Zijn roeping was er om gehaat te zijn.

Uit de map nam hij een blad papier en gaf het mij. De nota, met de hand geschreven in keurige hoofdletters, las:

“Geachte heren. Sinds enkele jaren heb ik belastingen ontdoken. Maar mijn leven is veranderd. Ik ben een lid van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen geworden. Ik wil mijn wangedrag goedmaken. Ingesloten is 37.800 frank in contanten, rente voor laattijdigheid inbegrepen.”

Niet getekend.

De controleur nam een ​​emotieloze slok koffie uit zijn mok.
– Het kostte ons veel tijd om een ​​adres voor uw organisatie te vinden. De officiële vestiging van de vzw is niet bijgewerkt. Dat moet binnen de dertig dagen genormaliseerd worden.

Hij staarde mij een tijdje aan, alsof ik nu als eerste moest spreken. Dan, zakelijk:
– Ik neem aan dat u weet wie deze persoon kan zijn?
– Ik heb er geen idee van. Trouwens …
– Deze persoon had om een ​​regularisatie moeten vragen. Daar is een formulier voor. Als de Dienst ontdekt dat deze persoon fiscale achterstand heeft, zal hij deze onregelmatige betaling niet kunnen claimen.

Een onheilige gedachte schoot door mijn hoofd: deze goede broeder had de 37.800 frank beter als vastengaven aan de kerk gegeven.

– Hoe dan ook, gelet op de wettelijke bepalingen, moet iemand tekenen voor de ontvangst van deze som door de Dienst. Er werd besloten om dat aan uw organisatie te vragen. U kunt hier tekenen voor het ontvangstbewijs.

Toen ik ondertekend had en opstond, riskeerde ik:
– Zou het niet geweldig zijn als iedereen dit deed, als ze allemaal hun belastingen eerlijk wilden betalen?

Hij staarde me opnieuw aan, even onbewogen. Plotseling trokken zijn mondhoeken op, de plooien in zijn gezicht volgden opwaarts en een vonkje leek uit zijn ogen te springen. Een vluchtig moment van vreugde. Misschien het visioen van een lachende menigte op weg naar zijn kantoor, met bloemen, bijdragen en bekentenissen. Een smaak van barmhartigheid. Een stukje paradijs.

Zijn mondhoeken namen hun positie terug in.
– Goede dag, zei hij droogjes.