Alles veranderde toen Tyko naar de kerk kwam.
Midden jaren 1960. We waren een handjevol leden die zondags in een rijtjeshuis vergaderden, een huis als overblijfsel van arbeidersarmoede. Mijn studie had me voor een paar jaar naar deze universiteitsstad gebracht. Ik was er de enige van mijn leeftijd, nog maar net een twintiger. De weinige anderen waren vijftigers en ouder, een paar alleenstaande vrouwen, gepensioneerden. We waren allen bekeerlingen, een groepje onervaren heiligen der laatste dagen, die het beste maakten van regenachtige zondagen. Een dozijn stoelen voor de geïmproviseerde kansel volstond.
Hij kwam binnen kort voor de avondmaalsdienst zou aanvangen. Tamelijk klein en mager, breed glimlachend, schudde hij ieder van ons de hand: “Ik ben broeder Tyko, een lid uit Finland!”
Hij was matroos, al jaren in dienst van een Nederlandse rederij. Het schip waarop hij werkte lag nu aangemeerd in Oostende. Zijn twinkelende ogen en kleurrijk gebroken Nederlands haalden onze kleine groep uit de beslotenheid die we als ons lot aanvaard hadden.
Aan het einde van de vergadering, waarin hij gevraagd werd om zijn getuigenis te geven, verzamelden we ons om hem heen, dankten hem voor zijn bezoek en wensten hem het beste op zijn volgende reis over de oceaan.
De volgende zondag was hij terug. Hij zou nog twee weken blijven, zei hij, omdat zijn schip hersteld moest worden. Hij vertelde ons over plaatsen waar hij was geweest, tempels die hij had gezien, kerkbijeenkomsten die hij had bijgewoond in exotische havens: Papeete, Valparaiso, Honolulu, Puerto Rico. Ja, er zijn kerkleden in al die plaatsen! In onze kleine gemeente opende de zeeman uit Finland ramen met een weids uitzicht. Hij maakte ons trots tot een universele kerk te horen.
De herstellingen aan zijn schip duurden langer dan verwacht. De twee weken werden alweer verlengd. Een lid regelde onderdak, zodat Tyko niet heen en weer hoefde te reizen naar zijn aangemeerd schip. Nee, natuurlijk hoefde hij geen huur te betalen. En zou hij alsjeblieft komen eten bij het ene of het andere lid?
Hij beloonde ons met verhalen. Tyko was in Salt Lake City geweest, het Rome en Mekka van ons geloof, de utopie aan de andere kant van de wereld en waar nog niemand van ons was geweest. Hij sprak over de brede straten die door Brigham Young waren aangelegd, het tabernakel waar je achter in de zaal een speld kunt horen vallen op de kansel, het zeemeeuwenmonument, het handkarrenbeeld, de majestueuze tempel. Zijn handen tekenden maten en vormen in de lucht en veranderden ons schemerig vergaderzaaltje in Temple Square, waar bezoekers uit alle landen tussen de bloembedden wandelen en in de zon luisteren naar de boodschap van de herstelling.
Weken werden maanden. Tyko vertelde ons dat hij ontslagen was omdat zijn scheepvaartbedrijf op weg was naar een faling. “Ik probeer bij andere rederijen binnen te komen. De vooruitzichten zijn goed.”
Toen duidelijk werd dat hij weinig geld had, wachtend op een beloofde betaling, vulden enkele leden het aan met kleine leningen.
Tyko droeg altijd zijn stevige zeemanstas bij zich: “Ik moet altijd klaar staan om te gaan. Een rederij kan me meteen op een schip willen.” En, fluisterend: “Ook laat ik m’n tas nooit alleen. Mijn tempelkleren zitten erin.”
We bekeken de tas met gepast respect. Slechts enkelen van ons waren al in de Zwitserse tempel geweest.
Met Tyko erbij werd de zondagsschool een feest. Hij bracht kleur in de lessen. Hij luisterde aandachtig naar de leraar, die niet veel meer deed dan voorlezen uit het boek, knikte bemoedigend en zei:
“Ik weet zeker dat jullie ook gehoord hebben hoe de Stad van Henoch naar de aarde zal terugkeren. Er zullen drie grote heilige steden zijn. Het Oude Jeruzalem in Israël, het Nieuwe Jeruzalem dat in Missouri gebouwd zal worden en dan deze Stad van Henoch. We weten niet waar het zal neerkomen, maar het zou net zo goed heel dicht bij onze plaats hier kunnen zijn …”
Op een vastenzondag, toen hij zijn getuigenis gaf, brak zijn stem en, niet in staat om nog een woord te uiten, huilde hij stilletjes. Zijn trillende lip drukte een onverklaarbaar verlangen uit. Zijn emotie leek een dieper verhaal te verbergen, een angst uit of een begeren naar een ander leven.
Ondertussen was Tyko beland in een routine van etentjes bij een paar oudere zusters, weduwen die hem voedden, zijn was deden, betere kleren voor hem vonden. Hij maakte zichzelf nuttig, schilderde een kamer, ruimde een kelder op, herstelde een afbrokkelende tuinmuur. Zijn kleine leningen begonnen op te lopen.
Achterdocht begon te knagen bij de gemeentepresident. Hij meldde het aan iemand van het district die contact nam met de zendingspresident die verder navraag deed. Informatie kwam terug op een zaterdagavond: Glimmend blond haar? Atletisch, maar nogal klein en mager? Beweert een zeeman te zijn? Profiteert van de gastvrijheid van leden? Was vroeger lid. Geëxcommuniceerd. Is al gesignaleerd in een wijk in Engeland en ook in Duitsland. Gebruikt verschillende namen. Er loopt een arrestatiebevel tegen hem voor verduistering.
Verdriet overspoelde ons. En onbehagen: al die keren dat hij was ingegaan op de uitnodiging om het avondmaal te zegenen.
Maar Tyko bij de politie aangeven? Niemand van ons kon het.
Toen hij die zondagochtend ons gebouw binnenkwam, wachtten enkelen van ons hem op. Hij begreep het meteen aan onze gezichten. De gemeentepresident wilde hem overhalen om zich aan te geven, maar hij hief zijn handen op in een gebaar van zowel weigering als verontschuldiging, stapte achteruit naar de straat, met in zijn ogen een mengeling van zelfzekerheid en ontreddering. Op de drempel draaide hij zich om en stapte weg.
Een paar van ons gingen de stoep op om hem weg te zien wandelen, zijn zeemanstas wiebelend om zijn schouder.
Zuster D’Hooghe riep zijn naam en zwaaide.
– Tyko! Het ga je goed, broeder!
In ons hart wensten we hem hetzelfde. Hij verdween om de hoek.