Zuster Pooters

Petite, energiek, ongehuwd. Ze was ongeveer zeventig toen ik, een jonge bekeerling in de jaren 1960, haar in onze lokale mormoonse gemeente ontmoette. Ze woonde in de kleinste flat van de kleinste rijwoning in een stille straat van een vergeten Antwerps stadsdeel. Het dienen van anderen was haar hele leven geweest. Als een wees van de Eerste Wereldoorlog was ze opgegroeid in een katholiek klooster waar de nonnen de meisjes tot welgemanierde dienstmeisjes voor welgestelde huishoudens opleidden. Dat is wat ze werd op zeventienjarige leeftijd. Ze sprak met trots over haar vijftig jaar dienst onder de rijken, in de boven-beneden-verdieping interactie van burgerlijke herenhuizen. Juffrouw Pooters had in hun woonkelders geleefd om te koken, te wassen, te naaien, te strijken voor een karig loon. Het hoogtepunt van haar dagelijkse bezigheden was het moment waarop ze, in gesteven zwart en smetteloze witte schort, het diner op de étage opdiende. Haar trots was dat ze “de etiquette van de betere stand” kende, geleerd van de nonnen en van de vier of vijf “eminente” families die ze doorheen de jaren had gediend.

Toen ze met pensioen ging, verhuisde ze van haar laatste woonkelder naar die kleine flat. Haar kasten zaten volgestapeld met versleten zilverwerk en verweerde wijnglazen, die haar “families” haar door de jaren heen hadden gegeven als een “blijk van waardering” wanneer ze het bestek voor henzelf vernieuwden. Haar referentiebrieven van vroegere werkgevers — uitstekende meid, geen vriendjes, betrouwbaar, schoon, geen opmerkingen — werden bewaard en getoond als hogere diploma’s.

Op een dag, kort na haar pensionering, was er een klop aan haar deur. Twee mormoonse zendelingen. Ze omhelsde het evangelie net zoveel als de elders, die zij aanbad als ware boodschappers van de Heer. Juffrouw Pooters werd zuster Pooters, een pittig lid van de Antwerpse gemeente. Pittig? Ik moet toelichten dat ze een koppige heilige was. Zuster Pooters had een temperament. Als ervaren dienstmeid met een stamboom, dicteerde de petite dame aan leden en onderzoekers de juiste etiquette wat kleding, gedrag en spreekstijl betrof. Ze koos haar vrienden en haar vijanden. Terwijl de districtspresident haar gezworen vijand was, vond ik genade in haar ogen. Dat leverde me het voorrecht om uitgenodigd te worden op haar diners voor zendelingen. Ik was toen maar een paar jaar ouder dan die jongens en nog ongehuwd.

Ah, die diners! Een aantal keer per jaar riep zuster Pooters de plaatselijke boodschappers van de Heer naar haar kleine woning voor een zes-gangen banket. Ik weet niet hoe ze erin slaagde al die gerechten voor vijf à zeven gasten tijdig klaar te maken op haar beperkt fornuis, maar ze deed het. Zilverwerk en  wijnglazen van een verleden tijd voldeden nu aan een goddelijk voorzien doel. De kleine feestelijke tafel stond eivol want voor elke gast waren er een stel borden, drie sets messen, vorken en lepels in geleidelijke maten, drie soorten kristallen wijnglazen, een zilveren servetring, een gekalligrafeerde menukaart en een glazen schaaltje met citroenwater voor het reinigen van de vingers. Ook nog kaarsen en mini-bloemstukken. Alles stond opeengepakt en geordend tot op de millimeter en straalde de grandeur en harmonie uit van een banket voor royalty.

Bij elk diner herbeleefde zuster Pooters de beste uren van haar dienst onder de elite. Vanuit een hoek van de tafel, overschaduwd en geklemd tussen twee elders, overzag ze haar gastronomische ceremonie. In niet mis te verstane termen vertelde ze de zendelingen hoe de geborduurde servetten te ontvouwen, welk bestek eerst te nemen en hoe het vast te houden, hoe het vlees te snijden, hoe het wijnglas (gevuld met sap) te heffen. De zendelingen, bewust van de solemniteit van het gebeuren, voldeden aan alle eisen en werden er tienvoudig voor beloond: ze aten de meest kostelijke gerechten en zo overvloedig dat zelfs zij het niet allemaal op kregen. Een diner duurde minstens drie uur.

Toen ik gemeentepresident werd, kwam ik uit haar tiende te weten hoe klein haar pensioen was. Ze leefde zo sober mogelijk, spaarde elke cent voor haar volgend zendelingendiner. De frequentie van het gebeuren hing af van het geld dat ze kon opbrengen. Haar beloning was de tevredenheid van de boodschappers. Ze wist dat ze hun de kracht gaf om honderden uren vruchteloos langs de deuren te gaan. En haar geluk bereikte extase wanneer ze later een kerstkaart ontving van een van hen — “helemaal uit Amerika!” Het moet gezegd dat de terugkeerverhouding van de kaarten niet beter was dan dat van de tien melaatsen.

Ieder najaar maakte ze haar eigen appelsap en bottelde het volgens oude tradities, met inbegrip van kruiden en specerijen. Een tiental flessen stonden altijd netjes opgeslagen in een donkere hoek. Op een kerstavond, met zes zendelingen en mezelf gepropt rond de tafel, plaatste zij een paar van haar stof bedekte flessen tussen de borden en ontkurkte ze vakkundig, stralend van voldoening.
– Ik heb deze voor jullie opgeslagen. Uit een zeer goede appeljaar.

Glazen gevuld, dronken we op haar gezondheid.

– Goh, wat een sterke smaak, het maakt je warm, fluisterde een junior elder aan zijn metgezel. Ik vraag me af of…
Shut up, elder. Drinken en zwijgen. Beledig haar niet. We weten niet wat het is, dus het is OK.

Ja, appelsap kan fermenteren tot cider. Zuster Pooters bleef klinken op elk van ons en keek nauwlettend toe of het ons smaakte. Dat kon je alleen bewijzen door te drinken en te glunderen, glas na glas.

Gelukkig — ja, heel gelukkig — raakten we allemaal veilig thuis. Het was me een spektakel. Zes aangeschoten zendelingen op hun fietsen, zingend onder een met sterren bezaaide kerstnachthemel.

Op een dag, terwijl ze terugkeerde van de markt, zeulend met de benodigdheden voor haar volgend diner, werd zuster Pooters aangereden door een tram. Gedurende twee weken lag ze in coma in het ziekenhuis. IJlend raakte ze niet uitgepraat over wat geld dat ze in haar flat had achtergelaten. Geld voor een diner, bleef ze herhalen terwijl ze mijn hand omklemde. Ze stierf met die zorg om haar hoofd.

Dergelijke zusters, mormoonse heldinnen in de schaduw, vinden we overal ter wereld. Ze hebben niets opmerkelijks beleefd en dus niets wat een verhaal in de Liahona zou opleveren. Maar sinds de dag van hun bekering hebben ze hun tijd, talenten en middelen besteed voor de opbouw van het Koninkrijk van God en voor de vestiging van Zion —door het voeden van de boodschappers, zoals de arme weduwe bij Zerephath, bereid om met haar laatste meel en olie Elia te voeden. We begroeten deze dienstmaagden met diep respect.

En wat zuster Pooters betreft, ik mijmer al eens dat ze nu, in stralend wit, de cursus Celestiale Etiquette aan de dienende engelen onderwijst.