Types mormonen: een les in diversiteit (3)

3 – Types naar mate en aard van kennis en inzicht

Wilfried Decoo
30 juni 2017
Bijgewerkt 11 september 2017

Dit is een volgend deel van “Types mormonen: een les in diversiteit”.
Voor deel 1 (Inleiding) en deel 2 (Types naar mate en graad van overtuiging), zie hier.
Andere delen volgen later.

3.1 De plaats van kennis in het mormonisme
3.2 Essentialisten
3.3 Literalisten (en niet- of semi-literalisten)
3.4 Regelgerichten
3.5 Vertellers
3.6 Pleiters
3.7 Expansionisten
3.8 Wetenschappers en hun lezers
3.9 Terugblik

 

Wat weet een mormoon over het mormonisme? Dezelfde vraag stelt zich in elke religie: wat weet een katholiek over het katholicisme of een moslim over de islam? Het is evident dat je dan groepen kan onderscheiden — wie veel of weinig weet, wie kennis vergaart of niet, wie zijn kennis op bepaalde onderdelen richt, wie zijn stokpaardjes heeft en ook wie zijn eigen religie deels verkeerd begrijpt. Zo kun je types naar mate en aard van kennis onderscheiden. Maar eerst iets over kennis als dusdanig.

 

3.1 De plaats van kennis in het mormonisme

Kennis hoort tot de kern van het mormonisme
Kennis als openheid voor alle waarheid
Maar openheid betekent verkennen, beproeven en bijsturen
Kennisaanbod en -accenten wijzigen ook volgens de periode
Wie weet wat? De stap naar types

Kennis hoort tot de kern van het mormonisme

Joseph Smith onderwees: “Als iemand in dit leven, door zijn ijver en gehoorzaamheid, meer kennis en intelligentie verkrijgt dan een ander, zal hij daar in die mate voordeel bij hebben in de toekomende wereld.”[1]

Kennis is dus belangrijk. De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is ontstaan uit het zoeken naar kennis. De jonge Joseph Smith stelde zich vragen, ging ertoe in gebed en verkreeg antwoorden in het eerste visioen. Kennis verwerven bleef centraal in zijn leven. De engel Moroni onderwees Joseph Smith intens als voorbereiding op zijn taak. Het Boek van Mormon was geschreven om toekomstige bevolkingen kennis over het verleden te brengen. Buiten de vele geopenbaarde teksten in Leer en Verbonden en Parel van Grote waarde, liet Joseph Smith ook nog uitgebreide leringen na. In 1833 startte hij volwassenenonderwijs in de “School van de profeten”, niet alleen voor het samen grondig verdiepen van religieuze kennis, maar ook van literaire, wetenschappelijke, politieke en sociale onderwerpen. Op elke locatie waar de jonge kerk zich vestigde kreeg de oprichting van scholen, inclusief hoger onderwijs, prioritaire aandacht.[2] Leden moesten “bekend raken met alle goede boeken, en met talen, tongen en volken”.[3]

Doorheen de geschiedenis is die nadruk gebleven. Van bij de aanvang publiceerde de kerk eigen tijdschriften, brochures en boeken om de kennis van het herstelde evangelie, in zijn breedste betekenis, te verspreiden.[4] Weinig godsdiensten besteden in hun bijeenkomsten zoveel tijd aan onderricht. Toespraken en lessen nemen veel meer ruimte in dan ritueel. Zelfs de tempeldienst is essentieel een onderwijsceremonie. Lesboeken voor elke leeftijdsgroep zorgen voor een continu aanbod in jeugdwerk, jongemannen en jongevrouwen-organisaties, zondagsschool, ZHV, priesterschap, seminarie en instituut. Leerkrachten vormen de grootste groep vrijwillige ambtenaren in de kerk. Verder hebben zowel individuele kerkleiders als gewone leden in de loop der jaren enkele duizenden boeken rond het mormonisme gepubliceerd en die productie gaat nog steeds verder, als we alleen maar kijken naar wat de kerkelijke uitgeverij Deseret Book aanbiedt.

 

Kennis als openheid voor alle waarheid

Wat die kennis precies inhoudt valt echter niet zomaar te omlijnen, precies door de dynamische aard ervan. Joseph Smith noteerde, naar aanleiding van een gesprek in 1843:

Ik verklaarde dat het grootste verschil in opvatting tussen de Heiligen der Laatste Dagen en andere gezindten dit was: bij de anderen was alles door een welbepaalde geloofsbelijdenis omschreven, wat hun leden het voorrecht ontzegde om iets te geloven dat er niet in stond, terwijl de Heiligen der Laatste Dagen geen geloofsbelijdenis hebben, maar klaar zijn om alle ware principes die bestaan te geloven, zoals die van tijd tot tijd bekend worden.[5]

In 1842 had Joseph Smith wel, op verzoek van een journalist, een aantal geloofsartikelen opgetekend, maar niet als een gesloten geloofsbelijdenis. Integendeel, het negende artikel bevestigde openheid: “Wij geloven alles wat God heeft geopenbaard, alles wat Hij nu openbaart, en wij geloven dat Hij nog vele grote en belangrijke dingen aangaande het koninkrijk Gods zal openbaren.” Dit is een dynamische geloofsleer: de openbaring is niet afgesloten. Zoals in het verleden God geleidelijk aan kennis meedeelt en inzichten laat groeien, zo gebeurt dit nu en zal het blijven duren.

Op 9 juli 1843 stelde Joseph Smith in een toespraak: “Een van de grote fundamentele principes van het mormonisme is om waarheid te ontvangen, waar die ook vandaan komt.”[6] Twee weken later predikte hij: “Bezitten de Presbyterianen enige waarheid? Ja. Hebben de Baptisten, Methodisten, enzovoort enige waarheid? Ja. Ze hebben allen waarheid vermengd met dwaling. Wij moeten alle goede en ware beginselen in de wereld verzamelen en als schatten koesteren, of we worden geen ware mormonen”.[7]

 

Maar openheid betekent verkennen, beproeven en bijsturen

Joseph Smith kon op openbaring beroep doen om leringen als waarheid te bestempelen. Maar ook dat was vaak een verkennend proces. Nagenoeg steeds herlas en verbeterde hij de eerst genoteerde tekst van een openbaring. Een nieuwe openbaring kon een vroegere openbaring wijzigen of verdiepen.[8] Inspiratie was voor de jonge profeet dan ook een actief zoeken, waarbij hij, zoals hij zelf zei, de beperkingen van zijn eigen “onbetrouwbare, gebroken, verspreide en onvolmaakte mensentaal” besefte.[9]

Het verklaart waarom Joseph Smith tolerant tegenover afwijkende meningen stond, zelfs in eigen kring. Toen in 1843 een bejaard kerklid, Pelatiah Brown, een eigen interpretatie van de Openbaring van Johannes had verkondigd en kerkleden hem ervoor terechtwezen, verklaarde Joseph:

“Ik vond het niet goed dat de oude man zo behandeld werd. Dit lijkt teveel op de Methodisten, en niet op de heiligen der laatste dagen. De Methodisten hebben geloofsbelijdenissen die een mens moet geloven of hij wordt uit de kerk gezet. Ik wil de vrijheid om te denken en te geloven zoals ik wil. Het voelt zo goed om niet gekluisterd te zijn.”[10]

Tegelijk beklaagde Joseph zich erover dat mensen al te gauw zijn persoonlijke mening, verwoord in toespraken of gesprekken, als het woord van God aanzagen en daarenboven zijn woorden dan nog vervormd weergaven.[11] Zo kunnen sommige persoonlijke denkbeelden van kerkleiders een lang leven als algemeen aanvaarde leer beschoren zijn. Het pijnlijkste voorbeeld is de beperking op het verlenen van priesterschap aan zwarten, door Brigham Young omstreeks 1850 ingesteld. Het zou tot 1978 duren voor deze “leer” werd opgeheven. Toen verklaarde apostel Bruce R. McConkie, die jarenlang de priesterschapsbeperking verdedigd had: “Vergeet al wat ik gezegd heb, of wat president Brigham Young of George Q. Cannon of wie dan ook in het verleden gezegd heeft. Wij spraken met een beperkt begrip en zonder het licht en de kennis waarover we nu beschikken.”[12].

Die bereidheid tot radicale wijziging siert een kerk, maar vergt ook van gelovigen een even grote bereidheid om het relatieve of het tijdelijke van bepaalde leerstellingen of beleidsbeslissingen te aanvaarden. In 2007 verwoordde de kerkleiding die variabiliteit als volgt: “Omdat verschillende tijden verschillende uitdagingen omvatten, ontvangen hedendaagse profeten openbaring volgens de dagelijkse omstandigheden. Daarenboven sluit de kerk toekomstige toevoegingen of wijzigingen in haar leer niet uit”.[13] Dergelijke uitspraak is uitzonderlijk voor een kerk. Nagenoeg elke religie gaat immers prat op de onveranderlijkheid van haar leer als bewijs van goddelijke oorsprong. Maar het mormonisme ziet zelfs het goddelijke als dynamisch.

Op die basis zijn tussen 1830 en nu een aantal mormoonse leerstellingen gewijzigd of vrij verschillend geformuleerd.[14] Net zoals wetenschap groeit door studie en onderzoek, waarbij kennis vooruitgaat en oude opvattingen plaats ruimen voor nieuwe, zo ook kan religieuze kennis door vorderend inzicht verbeteren of veranderen.

 

Kennisaanbod en -accenten wijzigen ook volgens de periode

Onder kerkleden zijn mate en aard van religieuze kennis zeer uiteenlopend. Dat heeft niet alleen te maken met individuele interesses en leermogelijkheden, maar ook met het wisselend aanbod en variërende accenten in de kerkgeschiedenis. De volgende alinea’s geven enkele krachtlijnen per periode aan.

Onder Joseph Smith kregen de leden, naast basisleerstellingen, ook andere, vaak speculatieve inhouden aangeboden. Het onderscheid konden zij niet meteen zien. Voor de ontwikkeling van doctrine en praktijk ging Joseph Smith immers door een groeiproces, gedreven door een mengeling van zelfstudie, inspiratie, openbaring, inbreng van nabije volgelingen en praktische behoeften. Hij verkende de Schriften creatief, herschreef delen van de Bijbel, verdiepte zich in Hebreeuws, harmoniseerde contradicties, legde nieuwe verbanden en wijzigde of verbreedde betekenissen. Zo kwam hij tot merkwaardige leerstellingen, zoals het voorbestaan, de doop voor de doden en de eeuwige vooruitgang, maar ook tot bevreemdende praktijken zoals de tempelbegiftiging en het meervoudig huwelijk. Dit betekent niet dat hij een verwarde of onzekere leer voorstond, wel dat hij constant zocht, zowel naar meer diepte als naar meer klaarheid, en daardoor bereid was denkbeelden te vergelijken, ertussen te kiezen en die dan weer bij te sturen, om vervolgens weer op inspiratie naar verdere verruiming te gaan. In 1844, kort voor zijn dood, toont de “King Follett discourse” hoe ver Joseph Smith die vrijheid dreef: hij projecteerde een dynamische kosmologie van godengeneraties waarin elke mens, zoals God zelf had voorgedaan, “eeuwige vooruitgang” kon verdienen.[15] De toespraak verscheen in kerkelijke publicaties tot in de jaren 1970, maar het gedurfd idee dat God ooit zelf een sterfelijk mens was  kreeg nooit het aura van Schriftuur of erkenning als openbaring.[16] Zoals hiervoor al genoteerd, Joseph Smith wilde zich niet gekluisterd voelen in geloofsbelijdenissen, maar tegelijk betreurde hij dat wat hij vrijelijk verkende meteen ook al als openbaring werd aanzien. Hij stierf voor hij zijn jongste inzichten kon uitzuiveren en vastleggen.[17]

Na Joseph Smiths dood in 1844 zetten Brigham Young en toonaangevende apostelen zoals de gebroeders Parley en Orson Pratt dit gedurfd creatief denken nog een tijd verder, met ook al eens vinnige controverses.[18] Literair en filosofisch ingesteld, schreef Parley P. Pratt in 1855 Key to the Science of Theology, dat een eeuw lang een grote invloed op het mormoons gedachtengoed zou uitoefenen.[19] Het zorgvuldig gestructureerde boekje van een honderdtal pagina’s, met een afwisseling van rationele en lyrische passages, trachtte de expansionistische visies van Joseph Smith in een coherent metafysisch geheel te omlijnen.

Kerkleden speculeerden mee, maar zochten het dan soms in fantasierijke concretisering, zoals de leefcondities in het voorbestaan, de locatie van de verloren stammen Israëls of de wijze waarop Maria zwanger was geraakt. Omdat dit soort speculeren uit de hand begon te lopen, kwam er vanaf 1865 meer controle over wat als officiële leer mocht gelden. Leerstellige accenten werden wel volgens behoeften gelegd. Zo domineerde, in de jaren 1870 en 80, de kennis over “The Principle”, een patriarchale verdediging van het meervoudig huwelijk.[20]

Na de opheffing van de polygamie in 1890 trad een nieuwe periode in. De kerk zocht haar geloofwaardigheid als christelijke instelling te versterken. In opdracht van het Eerste Presidium zorgden de apostelen James Talmage en John A. Widtsoe, gevestigde wetenschappers, alsmede zeventiger B. H. Roberts, voor systematisering en rustige ernst in de leer. Hun doordachte, haast academische boeken omlijnden het mormonisme als een heldere en logische godsdienst.[21] Talrijke vragen bleven echter uitnodigen tot verdere verdieping, wat nieuwe speculaties en meningsverschillen veroorzaakte, ook onder algemene autoriteiten.[22] In die sfeer werden de “Lectures on faith”, die in 1835 als officiële leer waren opgenomen in Leer en Verbonden, er in 1921 uit verwijderd.[23]

Medio twintigste eeuw versterkten andere intellectuele kerkleiders zoals Lowell L. Bennion het beeld van een krachtig en evenwichtig mormonisme. De vele publicaties van de apostelen Joseph Fielding Smith (later kerkpresident) en Bruce R. McConkie brachten een verdere detaillering van mormoonse kennis.[24] Hun uitspraken waren vaak categorisch en soms onvoorzichtig. De eerste editie van Mormon Doctrine van McConkie, in 1958, zorgde voor controverse over heel wat punten, waarbij het Eerste Presidium hem verplichtte de volgende editie bij te sturen. Het was ook de periode waar anticommunisme en Israëlisch Zionisme de inzichten van een aantal kerkleiders kleurden, wat men dan later onwijs en extreem vond.

Onafhankelijk van die meer subjectieve benaderingen, openden ondertussen universitaire experten zoals Hugh Nibley een volledig nieuw venster op academische kennis als steun voor het geloof. Die kennis vond zijn weg in de kerkelijke tijdschriften en lesboeken. Die boeiende inhouden verrijkten en versterkten het geloof van de leden door de vele nieuwe dingen die zij konden leren. Vanaf de jaren 1960 begonnen ook onafhankelijke mormoonse tijdschriften, zoals Dialogue, Sunstone en Journal of Mormon History analyses en verdieping aan te bieden. Sommige kerkleiders bekeken die echter met achterdocht omdat auteurs ook kritisch durfden zijn.

Vanaf 1970 zorgde de internationalisering van de kerk voor een kentering in het kennisaanbod. De correlatie zuiverde het onbelemmerd en kleurrijker Utah-mormonisme uit tot een kern van apolitieke en internationaal aanvaardbare evangeliebeginselen. De kerkleiding had ondertussen ook ervaren dat uitspraken die pasten bij een tijdsgeest en bij gangbare overtuigingen niet onbeperkt houdbaar waren.[25] Minder specifiek en meer universeel is veiliger. Die benadering vinden we vanaf de jaren 1970 dan ook weerspiegeld in toespraken op algemene conferenties, in lesboeken en in een uniform kerkelijk maandblad. Wat vroegere kerkleiders gepredikt hadden werd vanaf dan voor citatie gefilterd zodat er in de huidige publicaties nog maar een fractie van overhevelt. De lesboekenreeks Leringen van kerkpresidenten typeert deze selectieve benadering: slechts wat past in een afgeslankt leerstellig kader is weerhouden, met een sterke nadruk op Christus, op goed gedrag en op gehoorzaamheid. Zo komen in de algemene conferenties een aantal algemene thema’s steeds terug, maar de accenten wisselen wel met de jaren: zendingswerk, studie van het Boek van Mormon, Christus, kledingnormen, pornografie, gezin, sabbat… Leden met lange ervaring kunnen zich die golven goed herinneren. De beweging zorgt voor een zekere variatie met telkens een nieuwe emfase voor het opwekken van de leden.

De voorbije paar decennia stijgt echter ook een malaise: het steeds weer herhalen van basisbegrippen voor elke leeftijd, jaar in jaar uit, draagt bij tot verveling en vervlakking. Vóór 1970 konden lessen worden gevuld met veel bijkomende informatie, die de kerk door experten liet aanreiken. Na 1970 bleef het aantal lesuren wel gelijk, maar de inhouden werden sterk gereduceerd en dus vaak herhaald. De repetitieve en vaak fletse vragen voor bespreking, voorzien in het lesmateriaal, leiden tot verkleutering van de interactie. De constante nadruk op vervolmaking voedt bij sommigen de neiging tot fundamentalisering, namelijk obsessie over geboden, wat anderen afstoot. Bovendien werken onbeantwoorde vragen over problematische aspecten geloofscrises in de hand. Dat doet vooral jonge mensen afhaken. Uit onderzoek blijkt ook dat veel mormonen, door gebrek aan grondiger besprekingen in de lessen, er nogal wat afwijkende overtuigingen op na houden, gevoed door horen-zeggen of gebaseerd op oudere denkbeelden.[26] Bij velen leeft een honger naar rijkere en boeiender inhouden.

Meer recentelijk zorgt de kerk daarom voor een nieuwe kennisverbreding via bijkomend materiaal op de kerkelijke website en via herwerkte leermaterialen voor Seminarie en Instituut. Op termijn zouden alle lesboeken in die verrijkende zin herzien worden, maar het is nog onduidelijk wanneer en in welke mate dat zal gebeuren. Experten vinden nu al hun gading in de Joseph Smith Papers en in de indrukwekkende, academische boeken van de kerkelijke Church Historian’s Press (begonnen in 2008). Die en andere bronnen leveren dan weer materiaal voor boeken en artikels, voor een groter publiek, jammer genoeg tot nu alleen in het Engels beschikbaar, onder meer via Deseret Book. In 2017 voegde de kerk aan haar website een nieuw kanaal van uitgebreide informatie aan — “to enhance gospel learning and help provide answers to doctrinal, historical, and social questions”. Voor het eerst verwijst de kerk ook naar onafhankelijke sites die dieper uitgewerkte inhouden aanreiken. De kerk kondigde ook een nieuwe uitgave van de kerkgeschiedenis aan, in vier delen, te verschijnen in 2018. Of deze ook in andere talen beschikbaar zal zijn is onzeker.

 

Wie weet wat? De stap naar types

Zowel het verleden als het heden reiken dus een grote waaier van kennis aan. Die kennis bereikt lang niet iedereen. Mate en aard van kennis en inzicht verschillen dan ook tussen leden. Dat is normaal gelet op individuele interesses en behoeften. Ook talenkennis en bereikbaarheid van informatie spelen een grote rol. Wie Engels leest met een vlotte toegang tot bronnen en een grote persoonlijke interesse kan een veel ruimere kennis verwerven dan anderen. Onderwijsniveau en kritische zin wegen uiteraard ook mee. De grens tussen wat officieel, semiofficieel en niet-officieel geldt is immers niet altijd eenduidig wegens de al gemelde historische ontwikkelingen in de leer.

Zo komen we tot types. Net zoals bij de indeling volgens graad van overtuiging is ook hier de indeling relatief. Wat een kenmerk voor een groep is, kan ook bij een individu van een andere groep voorkomen. De indeling gaat immers uit van verschillende invalshoeken zodat individuele mormonen zich in meer dan één type kunnen herkennen. De voorgestelde typologie – in essentialisten, literalisten, vertellers, regelgerichten, pleiters, expansionisten en wetenschappers – is ook niet exhaustief. Men kan verder verfijnen en diversifiëren, net zoals bij expertises in elk kennisdomein.

Het mogelijk nut van deze typologie geldt zowel voor introspectie — waar sta ik ergens? — als voor wederzijds begrip — kan ik respect en empathie opbrengen voor andere types dan mezelf? Dit laatste is belangrijk voor een harmonieuze gemeenschap. Tegelijkertijd moet elk type leren inzien hoe kennisvoorkeur en kennispeil helpend of storend kunnen zijn. Ik zal dit bij de bespreking van elk type aankaarten.

 

3.2 Essentialisten

Essentialisten beperken zich tot een basis, positief geformuleerd als de essentiële grond voor hun mormoon-zijn. Kernbegrippen zijn aldus dat Christus de Zoon van God en onze Verlosser is, dat God via profeten spreekt en Joseph Smith als hedendaags profeet riep om de oorspronkelijke kerk te herstellen, samen met het tot stand brengen van het Boek van Mormon. Verder de eerste beginselen en verordeningen (geloof, bekering, doop en gave van de Heilige Geest), de macht van het priesterschap en de grote lijnen van het plan van redding.

Om mensen te kunnen dopen volstaat een elementaire kennis van die aspecten. Volgens Alvin R. Dyer, berucht Europees zendingspresident in de jaren 1960, kun je mensen op drie minuten die basisbegrippen bijbrengen. Aanvaarden ze die, zijn ze klaar voor de doop.[27] Ook nu, stelt het huidige zendingshandboek, kan een zendeling elk van de eerste drie zendingslessen als “kort lesplan” in drie tot vijf minuten geven.[28] Minimum dus negen minuten voor de drie lessen samen. Bij de vierde les is de onderzoeker klaar voor de doop. Het “volledig lesplan” voor elke les vraagt maximum 45 minuten, waarbij dus maximum tweeënhalf uur onderwijs nodig is voor de doop.[29] Dat mensen die aan dat tempo gedoopt worden ook weer snel verdwijnen hoeft geen betoog.

In veel gevallen gaat het initieel onderwijs niet zo snel en vragen onderzoekers zelf meer tijd, maar dat betekent nog niet dat de opgedane kennis veel uitgebreider is. Het zendingshandboek biedt trouwens geen diepgaander kennis voor de voorziene onderwerpen. De jonge zendelingen zijn meestal ook beperkt in hetgeen zij kunnen aanbieden. Op zich hoeft dit geen probleem te zijn als men ervan uitgaat dat de prediking van het evangelie van Jezus Christus eenvoudig moet blijven en een gelovige, nederige en bereidwillige instelling voldoende is om waardig gedoopt te worden.

De kerk verwacht wel dat haar leden het essentiële verder verdiepen door Schriftstudie. De Gids voor de Schriften, toegevoegd aan de Standaardwerken, geeft daartoe een omschreven ruimte met definities en interne Schriftverwijzingen. Wie daarvan ten volle gebruikt maakt, verdiept en verbreedt zijn kennis binnen dat Schriftuurlijk kader.  Voor velen is dit ruim voldoende — het is het essentiële in zijn breedste betekenis. Alle leden krijgen hiertoe ook begeleidende kennis via de toespraken op de algemene conferenties, in artikels in het kerkelijk tijdschrift Liahona en in lesmateriaal. Die inhouden zijn echter, sinds de jaren 1970, vooral repetitief met nadruk op grondbeginselen en geboden. Sommige kerkleiders slagen erin dit telkenmale boeiend en verfrissend te brengen, anderen minder of niet.

Voor verdere verdieping en verbreding, binnen een orthodox kader, kunnen leden naar andere bronnen gaan, bijvoorbeeld via Deseret Book of via het Maxwell Institute op BYU. Dan zetten ze de stap naar een ander type van kennis, dat van pleiters en van expansionisten (zie verder). Niet alle leden lezen echter vlot Engels.

Verschraling

Zonder actieve studie kan het gebeuren dat kerkleden, na jaren lidmaatschap, zelfs hun essentiële kennis tot een minimum laten verschralen. Dat betekent niet dat deze leden geen goede of minder toegewijde leden zouden zijn, maar zij halen de reden voor hun lidmaatschap vooral uit de voldoening van een eenvoudig getuigenis, van de vriendenkring, van de inzet voor activiteiten of van leiderschapsfuncties. Onderzoek wijst uit dat een goed sociaal gevoel in de kerk voor velen belangrijker is dan leerstellingen.[30] Andere essentialisten komen uit plichtsgevoel, traditie of onder familiale of maatschappelijke druk, zonder verlangen naar meer kennis.

Sommigen wijzen bijkomende kennis zelfs bewust af – “Dat hoef ik allemaal niet te weten” – omdat ze geen studiebehoefte voelen of omdat ze uitbreiding als verwarrend of bedreigend ervaren. Het mormonisme bevat immers ook complexe leerstellige en historische episodes die niet iedereen probleemloos kan verwerken. Deze defensieve essentialisten willen het beeld van hun eenvoudig geloof zo beschermd mogelijk houden, maar zijn daardoor kwetsbaar als ze plots storende informatie horen die ze nooit hebben leren plaatsen.

Ook lokale kerkleiders kunnen met inhoudelijke verschraling te maken krijgen. Apostel Boyd K. Packer waarschuwde dat leiders op wijk-, ring- en regionaal niveau makkelijk door hun organisatorische, pastorale en administratieve taken opgeslorpt raken en zo gedurende vele jaren, zelfs decennia, intens dienen, vooral in leidersvergaderingen, interviews en conferenties, zonder echter nog zelf actief bij evangelielessen betrokken te zijn en zonder hun leerstellige kennis door eigenstudie te voeden.[31] Dat blijkt dan uit hun (soms amper of zwak voorbereide) toespraken in de kerk: zelfzekere praat om de tijd te vullen, schouderklopjes, repetitieve aansporingen tot gehoorzaamheid en inzet, en wat stereotiepe geestelijke gedachten. Dergelijke leiders halen hun mormoonse bestaansreden uit de voldoening van dienstbaarheid en soms ook – heel menselijk – uit het aanzien van hun leiderspositie. Zo krijg je het paradoxale van een maximale inzet op een minimale leerstellige basis. Apostel Packer, een apostel opgegroeid in een rijke leerstellige en Schriftuurlijke traditie, zag daar het ongezonde van in.

Vanaf de jaren 1970 heeft de kerk zelf dit soort verschralend essentialisme ongewild in de hand gewerkt. Zeker, vereenvoudiging en stroomlijning hebben tot doel de leer wereldwijd begrijpelijk te houden voor zelfs de meest eenvoudige ziel. Betty Ventura, coördinator voor de culturele evaluatie van kerkmateriaal, merkt echter terecht op: “Om aan culturele verschillen tegemoet te komen, verwoorden we onze lesinhouden in steeds bredere algemeenheden, tot we zien dat we veel van het onderwijseffect opgeofferd hebben.”[32]

Ook wil de kerkleiding de kerk graag profileren als een normale christelijke kerk, met nadruk op gangbare christelijke inhouden, waardoor het particuliere van het mormonisme overschaduwd wordt. Maar zonder prikkeling om typisch mormoonse kennis en inzichten te verruimen, kan deze benadering tot een luie houding ten overstaan van kennis leiden.

Tegenwoordig lijkt een (kleine) kentering aan de gang en probeert de kerk opnieuw een wat sterker uitgebouwd curriculum aan te bieden. Zij hoopt daardoor ook de jeugd weerbaarder te maken (zie daartoe ook deze bespreking van het curriculum 2017).

 

3.3 Literalisten (en niet- of semi-literalisten)

In een zondagsschoolles over de betekenis van de zondvloed stelt broeder A dat het verhaal wellicht naar een lokale natuurramp verwijst waarvan de herinnering een allesomvattende gebeurtenis maakte. Volgens hem is de boodschap de essentie: God redt de rechtvaardigen en straft de goddelozen. Zuster B daarentegen stelt met klem dat water de hele aarde bedekte, zoals de Bijbel het verhaalt. Ze heeft ooit gelezen dat de zondvloed een “doop door onderdompeling” was die de aarde zuiverde, in de tijd dat de continenten nog aan elkaar hingen.[33] Broeder A beseft, wijselijk, dat verdere discussie tot niets zou leiden en gunt zuster B haar opvatting. Literalisten zoals zuster B willen letterlijk kunnen geloven, allicht uit een vage vrees dat rationele, relativerende of allegorische verklaringen dan ook andere, fundamentele geloofspunten, zoals de opstanding van Christus, zouden ondergraven.

Literalisten vind je in elke godsdienst. Het christendom kent ze ook als fundamentalistische gelovigen die de Heilige Schrift als onfeilbaar beschouwen en alle Bijbelse verhalen, met hun wonderen, letterlijk opvatten. Eeuwenlang was dit trouwens de norm en ketter was wie ervan afweek. Anderen, vanuit kritische Bijbelstudie of gewoon vanuit gezond verstand, zien de Bijbel als evolutief en arbitrair samengesteld. Zij beschouwen een aantal Bijbelse verhalen, zoals het verhaal van Job, als allegorisch of poëtisch, ook al blijven zij de algemene waarde van de Schrift hoog inschatten en aanvaarden ze de historische werkelijkheid van kerngebeurtenissen. Op dat vlak zijn ze semi-literalisten. Onderzoek in christelijke middens wijst uit wat ongetwijfeld ook bij mormonen geldt: hoe hoger het gemiddeld onderwijsniveau van een congregatie, hoe minder gelovigen zich als literalist opstellen.[34] Ook wijst onderzoek uit dat meer vrouwen dan mannen naar literalisme neigen.[35]

In het mormonisme gaat de afweging in beide richtingen. Enerzijds is gedeeltelijk literalisme nodig om de pijlers te bevestigen: voor overtuigde mormonen zijn het eerste visioen, het bezoek van hemelse boodschappers en de vertaling van het Boek van Mormon uit oude bronnen effectief gebeurd. Teruggaand in de Bijbelse geschiedenis geldt dit evenzeer voor mormoonse hoekstenen zoals de uitverkiezing van Abraham, de roeping van Mozes, de goddelijkheid van Jezus, zijn verzoening en zijn opstanding.

Anderzijds is het mormonisme geen statische godsdienst gebaseerd op een afgesloten Bijbel. Niet alleen doorbrak Joseph Smith de Bijbelse canon door de toevoeging van nieuwe schriftuur, maar hij beoordeelde de Bijbel ook als aangetast door allerlei ingrepen, verbeterde en herschreef hele delen, zag in de apocriefen vele waarheden, vertrouwde meer op de geest dan op de letter, en kondigde een toekomst met nog veel meer nieuwe inzichten aan.[36] Zijn uitwerking van de tempeldienst wijst op het toekennen van een figuurlijke betekenis aan sommige Bijbelverhalen en van een tijdloze identiteit aan sommige Bijbelse personages.[37] Heden ten dage is ook de denkwijze geëvolueerd: sommige verhalen, zoals de sprekende ezel van Bileam of de in de walvis opgeslokte Jona, bekijken zelfs diepgelovigen nu anders dan honderd jaar geleden.

De kerk hakt de knoop niet door in elk van de gevallen waar historiciteit twijfelachtig is of waar een allegorische of poëtische interpretatie aangewezen is. In 2008 verduidelijkte een kerkelijk persbericht de plaats van de Bijbel in het mormonisme: de kerk onderschrijft geenszins het standpunt van strikte onfeilbaarheid en letterlijke historiciteit van alle Bijbelinhouden, maar evenmin de interpretatie dat de Bijbel enkel literatuur is.[38] De houding van de kerk is hier dus semi-literalist. Volgens een Pew analyse van 2009 scoren mormonen in de Verenigde Staten vrij gematigd op de stelling dat “de Bijbel het Woord van God is dat woord-voor-woord letterlijk aanvaard moet worden”: 35 procent gaan daarmee akkoord; 50 procent niet.[39] Het achtste geloofsartikel, dat geloof in de Bijbel bevestigt, voegt ook een nuance toe die de Bijbel relativeert: “voor zover die juist is vertaald”. Het is op die tweesprong van literalisme en interpretatie dat kerkleden dus van mening kunnen verschillen. Dat merk je soms in zondagse lessen, zoals in het voorbeeld over de zondvloed. In lessen is literalisme nu meestal de uiterlijk verwoorde benadering, die niemand kwetst, ook al interpreteren veel leden een verhaal figuratief – zonder hun visie daarom openlijk te verkondigen.

Het is wel zo dat essentialisme de neiging naar literalisme kan versterken. Als er geen ruimte voor iets meer historische Bijbelkritiek of Schriftkritiek geboden wordt, als context bij de lectuur van Schriftteksten ontbreekt, kunnen kerkleden in een verkrampt kader blijven zitten. Dat verhoogt op termijn het risico op cognitieve dissonantie – de psychologische spanning bij het kennisnemen of moeten aanvaarden van opvattingen die strijdig met een eigen overtuiging zijn – en bijgevolg op geloofscrisis, in het bijzonder bij jonge mensen.[40]

 

3.4 Regelgerichten

Het gaat hier om kerkleden die hun kennis vooral op geboden en volgzaamheid, op plichten en volmaking richten. Hun toespraken, lessen en lescommentaren vestigen prioritaire aandacht op gehoorzaamheid en op bepaalde geboden in het bijzonder, zoals het woord van wijsheid en het eren van de sabbat.

Om dit type zo neutraal mogelijk te benoemen koos ik voor regelgerichten als vertaling van “rule-oriented personalities” zoals psychologie die onderscheidt, ook in de religieuze context.[41] Regelgerichtheid betekent niet dat deze leden beter de geboden onderhouden of dat anderen, die nagenoeg nooit over gehoorzaamheid en geboden spreken, minder nauwgezette leden zouden zijn. Maar regelgerichten zijn expliciet meer met het onderwerp bezig. Het is de focus van hun kennis.

Regelgerichtheid spruit meestal voort uit bezorgdheid voor het eeuwige leven: beantwoord ik voldoende aan de voorwaarden? Het mormonisme verschilt daarin niet van andere religies die sterk normerend zijn in het scheiden van correct en verkeerd gedrag en die strikte gehoorzaamheid aan geboden als voorwaarde voor de hemelse beloning stellen. Net zoals het orthodoxe jodendom ademen strakke christelijke kerken nog steeds die oorspronkelijk Mozaïsche cultuur met zijn codificerende sfeer. Vanaf Genesis baadt de Bijbel in geboden, wetten en regels. De profeten vanouds halen in dramatische retoriek uit naar wie zondigt of afwijkt. Ook het Boek van Mormon is doordrongen van het dualisme dat goed en kwaad tegenover elkaar stelt. De woorden gebod, zonde en bekering komen elk honderden malen voor in het Boek van Mormon, alsmede in de Leer en Verbonden en de Parel van grote waarde.

Ook nu komen geboden, gedragsregels, gehoorzaamheid en getrouwheid vaak aan bod in de toespraken van algemene autoriteiten en in het wekelijks lesmateriaal. De samenstellers van die lessen versterken die tendens: in het curriculum overstemmen gedragingslessen de leerstellige en historische onderwerpen. Klassieke lesvragen zijn nu “Wat kunt u doen om schijnheiligheid te vermijden?”, “Hoe kunnen wij de ‘olie’ in onze ‘lampen’ bijvullen?” of “Hoe kan ik mijn Schriftstudie verbeteren?” waarbij Schriftstudie vervangbaar is door vasten, gebed, getuigenis, dienstbaarheid, huisonderwijs, huisbezoek, taak als vader, taak als moeder, enzovoort.[42] Polariserende vragen scherpen het contrast met de wereld aan: “Wat is het verschil tussen de wijsheid van God en de wijsheid van de wereld?” of “Met welke valse leer komen de jongeren zoal in de wereld in aanraking?”[43] Dergelijke vragen kunnen waardevol zijn als de les tot een gezonde en rijpe discussie leidt. Maar tegelijk voedt deze continue nadruk de focus van regelgerichten.

Soms dreigen er ontsporingen. Ik besprak deze problematiek in het artikel De psychologie van de vermaner.

 

3.5 Vertellers

Bij vertellers is de religieuze kennis gericht op het verhalen van ervaringen. Zoals ook andere religies bevat het mormonisme een uitgebreide narratieve component. De Geschiedenis van Joseph Smith, een biografische tekst van achttien bladzijden, vormt de basis van de herstelling en is in de Parel van grote waarde gecanoniseerd op hetzelfde niveau als oude Schriftuurlijke kronieken. Van bij de aanvang van de kerk in 1830 gold het belang van geschiedschrijving en het bijhouden van verslagen vanuit een besef dat die kleine kern rond Joseph Smith letterlijk geschiedenis schreef met het oog op een uiteindelijk grandioze bestemming – het koninkrijk Gods op aarde te worden. De veelbewogen ontwikkeling van het mormonisme levert daarom een massa verhalen op, in het bijzonder door het epos dat de heiligen der laatste dagen van plaats tot plaats deed verder trekken tot hun uiteindelijke bestemming in het Verre Westen. Die pioniersverhalen geven mormonen een identiteit van opoffering, verbondenheid en doorzetting.[44] De belangrijkste plekken van die geschiedenis – zoals Palmyra, Kirtland, Nauvoo en Winter Quarters – zijn trouwens gerestaureerd als bakens voor herdenkingen en toerisme.

De vertelling vindt haar meest doorvoelde uiting in de religieuze dimensie. Een van de mormoonse geloofsartikelen stelt het geloof in “de gave van talen, profetie, openbaring, visioenen, gezondmaking, uitlegging van talen”. Hoewel huidige kerkleden die charismatische uitingen niet meer beleven zoals in de beginperiode van de kerk, blijven diepgelovigen verwijzen naar dit soort ervaring als deel van de vertelling: een wonderlijke bescherming in gevaar, een genezing na een zegen of een ingeving op een dramatisch moment en toegeschreven aan de Heilige Geest.[45] Ook in genealogisch onderzoek en tempelwerk zien leden vaak illustraties van goddelijke hulp.[46] Zoals in andere religies gaat populaire interesse naar hemelse bijna-dood ervaringen als bewijs van het hiernamaals.[47]

Kerkelijke tijdschriften en lesboeken brengen hedendaagse verhalen over geloof, trouw en opoffering: leden in een arm land die onnoemelijke offers brengen om naar een verre tempel te kunnen reizen; een gehandicapte die met Gods hulp zijn beperkingen overwint; bekeerlingen die ondanks alle mogelijke hinderpalen toch het doel bereiken; soldaten die in de verschrikking van oorlog toch God weten te vinden; zendelingen die geleid worden naar de juiste deur; topsportlui die weigeren op zondag te oefenen of te spelen en dan toch winnen…

In de toespraken van de algemene conferentie, tweemaal per jaar, gebruiken autoriteiten vaak zulke verhalen als kapstok voor de boodschap. Teruggekeerde zendelingen beantwoorden aan de verwachting van hun toehoorders door in hun “thuiskomst-toespraak” een of meer geloofsversterkende bekeringsverhalen te vertellen. Het bijhouden van een dagboek en het opzoeken van familiegeschiedenis – wat de kerk sterk aanmoedigt – zijn per definitie narratief gericht.

Daarnaast leven, in de marge, volkse mirakelverhalen en urban legends, aangedikt en vervormd door de tijd, en bron voor folklorestudies.[48] Zo komen in oudere verhalen “de drie Nephieten” voor – drie personages uit het Boek van Mormon die, net zoals Johannes de Openbaarder in sommige christelijke tradities, nog op aarde leven en tussenkomen in noodsituaties (zie voor een verdere bespreking hier).[49]

Een vrij groot aantal leden beleeft aldus het mormonisme via inspirerende gebeurtenissen. Als “vertellers” brengen zij in lessen en toespraken vaak een of meerdere verhalen, Schriftuurlijke, kerkhistorische of actuele. In de getuigenisvergadering, op de eerste zondag van de maand, komen leden naar de kansel omdat ze iets persoonlijks willen vertellen dat de hand van God in hun leven toont. Zo voelen zij zich deel van een religie waarin actie en beleving centraal staan. In feite is de mormoonse theologie zelf narratief: zowel God als mens zijn in beweging in een eindeloos maar dynamisch perspectief. De tempeldienst, hoogste vorm van mormoonse beleving, is letterlijk deelnemen aan dat eschatologisch verhaal.

Aan de narratieve component zijn soms minpunten verbonden.

  • “Goed-gevoel-verhalen” kunnen bij sommigen het zwaartepunt van de beleving worden, en niet meer de eigenlijke leer met zijn geestelijke verdieping.
  • Voor sommige vertellers kan het persoonlijk verhaal waar God expliciet in tussenkomt een vorm van zelfverheffing zijn: God is met mij bezig.
  • Sommige triviale verhalen, zoals het bidden om een verloren sleutel terug te vinden, mogen kinderlijk geloof bewijzen of een psychologisch hulpje betekenen, maar zijn hinderlijk voor de ontwikkeling van een rijper geloof en voor het afwegen van prioriteiten waarmee de mens God lastigvalt.
  • Andere verhalen zijn dan weer zo extreem en heldhaftig dat ze meer voor de sensatie verteld worden, terwijl de stille, volhoudende leden onvermeld blijven bij gebrek aan dramatiek.
  • Een vermeend goddelijk ingrijpen in één geval, zoals het redden van een kind uit ziekte of gevaar, zal schrijnend zijn voor de ouders van het kind dat stierf.
  • Voorbeelden van niet-verhoorde gebeden blijven onvermeld, evenmin die van winnende sportlui op zondag.
  • Ten slotte zijn voor de vertellers van gebeurtenissen vervorming en overdrijving bekende zwaktes. Een klein voorval van jaren geleden kan uiteindelijk in een legende uitmonden.

Het verhaal blijft een belangrijk vehikel om een boodschap te illustreren.  Het vergt echter ook gevoeligheid om de toehoorder niet te kwetsen of te irriteren. En waarheid verdient zorgvuldigheid.

 

3.6 Pleiters

Voor pleiters dient kennis om kerk en geloof met argumenten te ondersteunen, te verdedigen en te verbeteren. Je kunt ze ook apologeten of geloofsverdedigers noemen. De onderwerpen waar ze zich voor inzetten kunnen historisch, leerstellig of praktisch van aard zijn. Een onderscheid in twee benaderingen is nuttig: defensieve en constructieve pleiters.

Defensieve pleiters

Deze kerkleden verdedigen de kerk tegen kritiek. Zij willen de waarheid van al wat de kerk verkondigt bewijzen of tenminste illustreren. Hogere kerkleiders zijn per definitie defensieve pleiters, steeds bereid om hun overtuiging te verdedigen en kerkleden die met twijfels kampen te helpen. Op eigen initiatief zetten lokale kerkleden zich eveneens hiertoe in via publicaties en op het internet. Daarmee zetten ze een lange traditie van christelijke apologetiek verder, want ook het christendom heeft zich altijd tegen antagonisten moeten verdedigen. Een bekende, onafhankelijke organisatie die mormoonse pleiters groepeert is FairMormon. Hun website biedt een brede waaier van antwoorden op tal van (vijandige) vragen en kritiek. Hun jaarlijkse conferentie zorgt ook voor een inbreng vanuit meer wetenschappelijke hoek.

Een klassiek onderwerp voor defensieve pleiters is de verdediging van het Boek van Mormon als authentiek historisch document. Hier zien we echter ook hoe apologetiek kan evolueren. Tot een stuk in de twintigste eeuw gingen kerkleden ervan uit dat de oude Amerikaanse beschavingen, zoals die van de Inca’s en Azteken, allemaal overblijfselen waren van de grote volken die het Boek van Mormon beschrijft. Die overtuiging stimuleerde intens archeologisch onderzoek om concrete sporen te vinden van elementen in het Boek van Mormon.[50] Met de tijd, bij gebrek aan overtuigende bewijzen, schroefde men de interpretatie terug: net zoals sommige oudtestamentische boeken de ervaringen van een kleine nomadenstam als grootschalige gebeurtenissen met excessieve bevolkingsaantallen voorstellen, kunnen de narratieve delen in het Boek van Mormon het gehyperboliseerd verslag van een kleinere populatie in een beperkt gebied zijn. [51]

De apologetische aandacht verschoof daardoor weg van de grote Oud-Amerikaanse beschavingen en richtte zich meer naar culturele en taalkundige analyses van het Boek van Mormon zelf. Voor de connectie met een kleinere, specifieke locatie in Midden-Amerika geldt vooral het werk van BYU antropoloog John Sorenson.[52] Zijn magnum opus werd Mormon’s Codex. Voor de connectie met de Hebreeuwse basis is Hugh Nibley’s apologetisch werk baanbrekend geweest.[53] Het wordt actief verder gezet in het BYU Maxwell Institute.

Defensieve pleiters willen ook verklaringen geven voor wat storend overkomt. Waarom werd polygamie ingesteld? Waarom was het Woord van Wijsheid vroeger minder strikt? Wat is de binding van de tempel met vrijmetselarij? Wat is de Adam-God theorie die Brigham Young blijkbaar onderwees? Hoe kon de Mountain Meadows Massacre gebeuren? Bewijst DNA-onderzoek dat het Boek van Mormon niet waar is? Zo zijn er tientallen vragen die opkomen door lectuur of via de media en die het beeld van een vlekkeloze kerk en een stabiele leer kunnen ondergraven. De vragen zijn normaal: het mormonisme is een jonge godsdienst die in ruige omstandigheden ontstaan en gegroeid is en waarvan elk historisch detail vrij goed bekend is, ook bevreemdende en minder fraaie kanten. In kerken die vele eeuwen geleden gevestigd zijn, heeft de tijd de ontstaansperikelen al lang uitgezuiverd en bekommeren weinigen zich nog om storende elementen uit het verleden. In het mormonisme is alles te recent. Veel is precies bekend door brieven, verslagen en zorgvuldige archivering. Daarenboven wekt een actieve zendingskerk tegenwind: critici uit andere kerken of uit een antireligieuze hoek, en ook exmo’s, stoken gretig met negatieve informatie. Het gevolg valt niet te ontkennen: de kerk verliest leden wanneer hun ideaal beeld van de herstelde kerk verbrokkelt. Twijfel en ontgoocheling kunnen tot ontreddering en afhaken leiden. Voor die leden vormen defensieve pleiters een eerstelijnshulp.

Maar in hun ijver om de kerk te verdedigen zijn sommige pleiters te snel bereid om makkelijke, vergoelijkende verklaringen of ontkenningen te herhalen: dat niet Joseph Smith maar pas zijn opvolger Brigham Young de polygamie beperkt heeft ingesteld; dat Joseph Smith niets van vrijmetselarij wist toen hij de tempelceremonie uitwerkte; dat er geen probleem van gefnuikt feminisme in de kerk bestaat. Zulke afwimpelingen kunnen zich wreken wanneer de zwakheid of onjuistheid van de argumenten blijkt. Defensieve apologetiek werkt ook vaak selectief: zij behoudt uit wetenschappelijk onderzoek enkel wat goed uitkomt en verzwijgt of minimaliseert het andere. Dat kan zich eveneens wreken. Volledigheid is eerlijker. De kerkleiding is dit de jongste jaren gaan beseffen en reikt nu zelf correcter en vollediger informatie aan, onder meer via de “Gospel Topics Essays” op de kerkelijke website. De verwoording blijft er echter defensief apologetisch. Toch verwijst de kerk nu zelf ook naar onafhankelijke websites die nog meer informatie aanbieden.

Defensieve pleiters zullen alles wat de kerk aangaat zo positief mogelijk voorstellen. Die benadering weegt dan ook sterk door in de public relations van de kerk. Het kleurt het maandblad, het nieuws en de websites van de kerk, inclusief de website waar individuele mormonen zich voorstellen — “ik ben mormoon”. Voor velen is die idealiserende benadering uiteraard opbouwend. Het versterkt hun vertrouwen in de perfectie van de kerk. Nadeel van dat beeld is dat elke storende informatie van buitenaf sommige leden snel verontrust. Nadeel is dat elk intern kritisch stemgeluid als ongehoorzaam of afwijkend beoordeeld wordt. Dat laatste brengt ons bij de constructieve pleiters.

 

Constructieve pleiters

Vind je dat het zendingswerk efficiënter zou kunnen? Wil je dat het standpunt van de kerk over het homohuwelijk verandert? Vind je dat we openlijker over de tempel moet kunnen spreken? Als je de juiste kanalen en woorden gebruikt om dergelijke wensen aan te kaarten hoor je tot de groep van constructieve pleiters. Deze kerkleden en lokale leiders zetten hun kennis en ervaring in om zaken bespreekbaar te maken en voorstellen te formuleren die, naar hun aanvoelen, de kerkelijke werking kunnen verbeteren. Vaak impliceert de verdediging van kerk en geloof immers ook het besef van noodzakelijke correcties en bijsturingen. Het is beter wat aan (vermeende) zwakke of foute toestanden trachten te doen dan die te rechtvaardigen of passief te ondergaan. Veel aanpassingen over de jaren zijn het antwoord op pleiters. Het is deel van een rijpingsproces dat trouwens alle religies doormaken in zoverre ze gevoelig zijn voor de noden van hun leden en voor wijzigingen in de tijdsgeest.

In de mormoonse kerk hebben constructieve pleiters tot heel wat aanpassingen geleid, bijvoorbeeld in de houding tegenover gemengde huwelijken, seksbeleving binnen het huwelijk, zelfbevrediging, voorbehoedsmiddelen, abortus, transplantatie, in-vitro fertilisatie, homoseksualiteit, doodstraf, crematie, vorm van tempelgarments, onderdelen van de tempeldienst, inbreng van vrouwen in het beleid, vergaderschema’s, en veel meer.[54] De beweging van de voorbije jaren, waarbij de kerk is overgestapt naar een grotere openheid over het verleden, is een gevolg van een langdurige stuwing vanuit de basis. Een recente wijziging (juni 2017) betreft de houding tegenover slachtoffers van seksueel geweld aan kerkelijke onderwijsinstellingen, gewijzigd na aanhoudende druk van vocale leden en nationale en internationale media-aandacht.[55] Constructieve pleiters kunnen zich rond een thema groeperen, zoals de groep “Affirmation” of de groep “Mormons Building Bridges”, die beiden meer begrip en rechten voor homoseksuelen in de kerk betrachten. Zij zorgen voor kennis en inzichten die meningen doen veranderen.

Soms is constructief engagement de oplossing voor het falen van de defensieve vorm. Het markantste voorbeeld is de opheffing van de priesterschapsrestrictie voor zwarten. Meer dan een eeuw lang verdedigden kerkleiders en leden de stelling, door Brigham Young verkondigd, dat zwarten het priesterschap niet konden krijgen. Defensieve pleiters gaven er leerstellige verklaringen voor door te verwijzen naar toestanden in het voorbestaan en naar afstamming, wat de mormoonse socioloog Armand Mauss later “misplaatste apologetiek” noemde.[56] In de jaren 1960 en begin 70 maakten mormoonse onderzoekers echter duidelijk dat de restrictie enkel voortsproot uit wijd verbreid negentiende-eeuws racisme en geen enkele leerstellige basis had.[57] Die studies voedden het constructief pleidooi voor verandering. Het stimuleerde het denkproces dat President Spencer W. Kimball ertoe bracht de restrictie uiteindelijk, in 1978, op te heffen. Het ging gepaard met zijn moeizaam zoeken naar inspiratie om een lang verdedigde positie te wijzigen.[58]

Uiteraard zijn er onder de hoogste kerkleiders ook constructieve pleiters. Sommigen zijn progressief ingesteld en trachten hun conservatieve collega’s van wijzigingen en verbeteringen te  overtuigen. Progressief zijn vaak de kerkleiders die het meest naar de basis luisteren. Via een normaal proces van besprekingen en evaluaties, en het samen zoeken naar inspiratie, proberen deze hoogste algemene autoriteiten tot consensus te komen.

Aanpassingen die de kerk doorvoert tonen hoe een realistische kijk op het dagelijks leven, de zorg om het imago van de kerk en de afkeer van publieke controverses de beslissingen van de kerkleiding beïnvloeden. Soms komen aanpassingen snel, soms nemen ze jaren. Een gevoelig dossier blijft de positie van de vrouw in de kerk.[59]

Constructieve pleiters aan de basis bewandelen wel een delicaat pad. Ze dienen zich aan diplomatieke regels te houden willen ze geloofwaardig overkomen en hun status van “goed lid” behouden. Socioloog Armand Mauss beschreef die regels: gelovig, actief, nederig en dienstbaar blijven; bedenkingen onderbouwd, correct en via legitieme weg formuleren; alle verwachtingen voor een leidersfunctie opgeven; en tot het einde volhouden.[60] Individuen of groepen die agressief veranderingen eisen moeten op weinig begrip rekenen. Een voorbeeld ervan is de organisatie “Ordain Women” die het priesterschap voor de vrouw krachtig bepleit. Toch vinden ook dergelijke agressieve stemmen gehoor bij de kerkleiding, zeker als ze in de media komen, en kunnen ze op lange termijn veranderingen stimuleren.

 

3.7 Expansionisten

Van tijd tot tijd vormen kerkleden kleine studiegroepen om zich in de leer en de geschiedenis van de kerk te verdiepen. Ze zijn wat gefrustreerd door de inhoudelijke beperkingen van de lessen in de kerk en hunkeren naar een expansie van kennis en inzicht. Bij ons in Nederland en Vlaanderen kunnen ze daarvoor terugvallen op oudere kerkboeken in het Nederlands, zoals Leringen van de profeet Joseph Smith en vertalingen van de werken van Talmage, LeGrand Richards of Widtsoe. Indien ze Engels lezen, kunnen ze terecht op kerkelijke websites — bijvoorbeeld bij essays en bij history — of in boeken die Deseret Book aanbiedt. Willen ze nog breder en dieper graven, dan bieden het Maxwell Institute op BYU en ook andere uitgeverijen boeken, tijdschriften en websites aan in het steeds ruimere aanbod in Mormon Studies.[61]

Expan­sio­nis­ten laven zich aan de vloed van kennis en inzicht waarmee Joseph Smith het traditioneel denken doorbrak. Joseph Smith zelf is kenmerkend expansionist: volgens de openbaringen die hij ontving en volgens de kennis die hij door eigen studie en ervaring verwierf, rijpten zijn inzichten tot gedurfde perspectieven. In de loop van zijn kort leven liet hij weinig onderwerpen onberoerd. Hij gaf ze nieuwe en bredere dimensies: de verlevendigde functie van openbaring, de wereldgeschiedenis in bedélingen, de universalisering van het Huis Israëls, de omarming van alle waarheid uit andere religies, de dynamiek in de graden van heerlijkheid, de verruimde werkzaamheid van Bijbelse personages doorheen de tijd, de structurering van een priesterlijke kerkorganisatie die Oud- en Nieuw-Testament verbond, de creatieve uitbouw van een tempeldienst, het plaatsvervangend werk voor de doden, het goddelijke potentieel van de mens in het perspectief van een uitdijend heelal met miljoenen bewoonde werelden.

Kerkleden die expansief denken voelen die bijzondere dimensies aan. Naast het besef van de “eerste beginselen en verordeningen” en andere meer traditionele aspecten (zie hierboven bij essentialisten), zijn ze gewoon geïnteresseerd in méér. Het kan gaan om achtergrondinformatie bij de Schriften, zoals etymologie, taalkundige analyses of historische context; om beter inzicht in de wereld waarin Joseph Smith opgroeide; om meer gegevens over kerkgeschiedenis; om Schriftuurlijk argumenten voor ecologie; om actuele ontwikkelingen inzake godsdienstvrijheid. Het kan gaan om wat Joseph Smith of kerkleiders na hem geantwoord hebben op concrete vragen als: Hebben dieren een geest? Wat is de gave van talen? Zullen er verschillende kerken en religies in het duizendjarig rijk zijn? Wat met de symbolen in de Openbaring van Johannes? En zoveel meer.

Theologie is een complexer domein. Het gaat daarbij niet om definitieve antwoorden, die er vaak (nog) niet zijn, dan wel om het verkennen en vergelijken van uiteenlopende standpunten zoals vroegere kerkleiders die verstonden of erover nadachten. Door die standpunten begeleid te leren kennen worden kerkleden ook niet plots geconfronteerd met vroegere uitspraken, zonder de nodige context. Het betreft vragen als: Kan God nog vooruitgang maken? In welke zin? Kan iemand vanuit het telestiale koninkrijk uiteindelijk in het celestiale geraken en ook verhoging bereiken? Is Christus altijd Christus geweest? Wat is de plaats en functie van een hemelse Moeder? Geldt de verzoening van Christus hier op aarde ook voor andere bewoonde werelden? Hoe verhouden voorkennis en voorbestemming zich tot elkaar? Je kunt deze vragen afwimpelen met het argument dat ze niets tot zaligheid bijdragen, maar daarom blijven ze niet minder interessant voor wie ze boeiend vindt. Eerder dan leergierige kerkleden te frustreren is het dan beter enige begeleiding te voorzien.

Sommige expansionisten stappen in perspectieven die, cognitief gearticuleerd, ook een filosofische of ethische bevraging van het mormonisme voeden. Ze lezen de Schriften en andere bronnen om na te denken over vragen als

  • Hoe kunnen we Nephi’s gewetensstrijd over het doden van Laban vatten? In welke mate kunnen wij met gelijkwaardige existentiële keuzes geconfronteerd worden?
  • Het Boek van Mormon koppelt ellende aan schuld: alleen ongerechtigheid leidt tot oorlog, waarvan echter ook ontelbare onschuldigen het slachtoffer zijn. Hoe kunnen we ethisch rechtvaardigen dat God dit kan toelaten?
  • Moest de gedurfd-creatief denkende Joseph Smith het darwinisme gekend hebben, zou hij dat niet (deels) opgenomen hebben vanuit zijn visie van vooruitgang vanuit oer-intelligentie(s) en perfectibiliteit van het leven? In welke mate is de evolutieleer fundamenteel mormoons?
  • Wat betekent de weigering van het volk van Ammon om wapens op te nemen? Was het zuiver pacifisme of vrees voor verdoeming? Hoe moeten we die keuze ethisch duiden als de Ammonieten anderen, en zelfs hun eigen kinderen, voor zich lieten vechten? Hoe vatten we in dat kader wat kerkleiders over oorlog en vrede gezegd hebben?
  • Houdt het toekennen van een afstamming in patriarchale zegens, post-1978, onderhuids racisme in stand?
  • Zijn nationalisme en patriotisme verzoenbaar met het evangelie?
  • Waar liggen de ethische grenzen van gehoorzaamheid?

Expansionisten zoeken verruiming bij bekende mormoonse analisten zoals Hugh Nibley, Royal Skousen, Eugene England, Truman Madsen, Robert Millet, Richard Bushman of Terryl Givens, auteurs die ook Deseret Book aanbiedt. Ook hiervoor is een goede kennis van het Engels nodig. Sommige kerkleden bestuderen ook ijverig andere religies en trachten er het goede in te ontdekken en eigen te maken, zoals Joseph Smith en zijn opvolger Brigham Young aanbevolen.[62]

In de Verenigde Staten, vooral in Utah en Californië, genieten expansionisten van een rijk aanbod van lezingen, symposia en studiedagen, georganiseerd door de kerk (of een van haar afdelingen), door universiteiten of door onafhankelijke organisaties. Veel ervan is nu wereldwijd raadpleegbaar via het internet. Niet-Engelstaligen blijven buiten die beweging vallen, tenzij lokale leden voor een (beperkt) aanbod in andere talen zorgen (mormoneninfo tracht dit een beetje voor Nederlands te doen).

 

3.8 Wetenschappers en hun lezers

Ik eindig bij dit type, hoewel het een beperkte groep van enkele tienduizenden leden vormt, inclusief hen die de publicaties van deze wetenschappers volgen. Hun kennis en inzicht in het mormonisme is, globaal samengenomen, zeer ruim. Het geheel van de wetenschappelijke kennis over het mormonisme zorgt voor een allesomvattende achtergrond, waartegen andere vormen van kennis en inzicht hun eigen, beperkter plaats innemen. Vanuit zijn of haar expertise kan een individuele wetenschapper natuurlijk maar een klein deel van die volledige kennis bestrijken. Ook de lezer zal zich moeten beperken tot de onderdelen die hij in de tijd kan verwerken.

 

Profiel van wetenschappers in “Mormon Studies”

Het gaat om historici, sociologen, antropologen, oudheidkundigen, demografen, psychologen, taalkundigen en anderen. Een aantal van hen zijn in dienst van de kerk, hetzij in haar eigen onderzoekseenheden in Salt Lake City, hetzij aan haar universitaire centra, in het bijzonder op de campussen van de Brigham Young University. De kerkleiding doet beroep op een aantal van deze wetenschappers om relevante aspecten te bestuderen die tot een betere werking van de kerk en tot diepgaander inzichten kunnen bijdragen. Sommige onderzoekingen leiden enkel tot interne rapporten, andere tot boeken en artikelen die ook voor een breder, gevormd publiek bedoeld zijn. Bijvoorbeeld, voor de studie van het Boek van Mormon en andere oude Schriftuur zijn wetenschappers verbonden aan het Maxwell Institute van BYU toonaangevend.[63] Andere wetenschappers, meestal leden van de kerk, zijn verbonden aan andere universiteiten, waarvan sommige over een eigen afdeling voor Mormon Studies beschikken.[64]

Wetenschappers kenmerken zich door objectiviteit. Zij observeren, verzamelen en analyseren zo goed als mogelijk alle relevante feiten. Daarin ligt echter een spanningsveld, zeker indien zij in dienst van de kerk zijn en op onderwerpen van leer en geschiedenis werken. Niet alles wat wetenschappers ontdekken stemt immers overeen met wat vroeger beweerd werd of met het gave en stabiele imago dat de kerk graag ophoudt. Hetzelfde geldt trouwens voor elke religie of organisatie, en evenzeer voor de nationale geschiedenis van een land. Het vraagt openheid en vertrouwen om ook problematische bladzijden te aanvaarden. In de tweede helft van de twintigste eeuw lag de relatie tussen kerkleiding en wetenschappers soms moeilijk omdat enkele kerkleiders principieel “geloofsversterkende” resultaten uit onderzoek wensten. [65]

Sinds de eeuwwisseling vaart de kerkleiding een nieuwe koers van meer openheid en tolerantie. Het gaat samen met een eerlijker bewustmaking van het verleden: “We moeten bedenken dat niet iedere uitspraak door een kerkleider, vroeger of nu, noodzakelijkerwijs leerstellig is”, verklaarde apostel D. Todd Christofferson.[66] “Bij tijden hebben leden en leiders in de kerk gewoonweg vergissingen begaan” erkende Dieter Uchtdorf, raadgever in het Eerste Presidium.[67] De positieve dynamiek tussen kerkleiding en wetenschappers verwoordde apostel M. Russell Ballard als volgt:

“De kerk is gezegend met geschoolde academici en met hen die zich aan een leven van studie hebben toegewijd… Deze bedachtzame mannen en vrouwen kunnen context en achtergrond verschaffen zodat we ons heilig verleden en onze lopende praktijk beter kunnen verstaan. Gezegend door de informatie die zij geven, ben ik beter in staat de hulp van de Heilige Geest te zoeken.”[68]

Vooral op het vlak van geschiedenis heeft de kerk de voorbije jaren veel geïnvesteerd, getuige de uitbouw van de diensten van Church History. Het openstellen van de archieven via het Joseph Smith Papers project geeft ook wetenschappers, die niet aan de kerk verbonden zijn, ruim de gelegenheid om aspecten van de vroege kerkgeschiedenis verder te doorgronden. Vanuit de feiten trachten historici oorzaken en gevolgen in kaart te zetten, wat vaak een complexer beeld oplevert dan wat we gewoon waren te horen. Bijvoorbeeld, wat veroorzaakte de conflicten van de kerk in Missouri in de jaren 1830? Welke omstandigheden droegen bij tot de dood van Joseph Smith in 1844? Welke socio-politieke factoren brachten Brigham Young er toe zwarten geen priesterschap meer te verlenen rond 1850? Hoe kon die richtlijn een leerstellig beleid worden? Wat waren de familiale en sociale gevolgen van de opheffing van het meervoudig huwelijk?

 

Geschiedenis van de mormoonse leer

De betrokken kennis slaat niet alleen op geschiedkundige feiten, maar ook op de geschiedenis van de mormoonse leer. Die ontwikkeling is immers bijzonder rijk. De groei in leerstellige inzichten is geen lineair noch een cumulatief proces. De openbaring komt stap voor stap, opent deuren op een kier en doet andere vragen rijzen. De toevoeging van nieuwe inzichten kan oudere visies doen herroepen. Dat alles gaat gepaard met studie en discussies onder kerkleiders, met tijdelijke pistes, meningsverschillen en herzieningen. Openstaande vragen moedigen leiders aan tot het zoeken naar inspiratie. Die komt niet altijd vanzelf zoals kerkleiders zelf getuigen.

Voorbeelden zijn talrijk. Hoe evolueerde het mormoons godsbeeld van in de jaren 1830 tot 1915? Hoe ontstond het idee van een hemelse Moeder (waarover nergens in de Schriften iets staat) en wat is het huidig kerkelijk standpunt erover? Hoe is de leer over het voorbestaan ontwikkeld? Hoe wijzigden de regels voor het Woord van Wijsheid van het begin tot nu? Welke redenen werden er achtereenvolgens voor het meervoudig huwelijk gegeven? Blijven sommige daarvan nog geldig? Hoe veranderde de houding ten overstaan van de evolutieleer? Welke definities werden er voor de “grote en gruwelijke kerk” over de jaren gegeven (zie pdf hier)? Welke inzichten in de jaren 1950 en 60 hebben tot het opheffen van de priesterschapsbeperking aan zwarten geleid? Geldt de toenmalige uitleg voor die opheffing nu nog of valt er meer schuld te  erkennen? Hoe zinvol is het nog te spreken van bloed van Israël in afstamming? Hoe en waarom evolueerde de formulering voor ethische regels voor voorbehoedsmiddelen, abortus, euthanasie en de doodstraf sinds de jaren 1960?

De antwoorden op die vragen tonen een dynamische, soms chaotische tocht. Sommige kerkleden hebben het daar moeilijk mee, omdat zij uitgaan van een stabiele leer die eenduidig geopenbaard werd en daarom nooit kan wijzigen (zie onder het type essentialisten). Sommige lokale leiders, niet of weinig vertrouwd met deze aspecten, menen allicht dat bovenstaande vragen zelfs niet gesteld hoeven te worden. Toch is deze historische benadering nuttig. Voor oprechte gelovigen illustreren de antwoorden op die vragen precies hoe de Heer stap voor stap kennis en inzicht laat groeien, met mensen die Hij laat zoeken naar waarheid en die daardoor rijpen in inzicht en vaak ook in verdraagzaamheid. Voor anderen tonen de antwoorden dat de kerk hun terechte vragen niet uit de weg gaat.

Het besef van heel deze beweging over de jaren kan een steviger, rijper geloof zijn. Het helpt ook fanatisme en fundamentalisering tegen te gaan door in te zien dat sommige zaken relatief zijn. Het geeft ook hoop aan hen die het met huidige situaties moeilijk hebben, bijvoorbeeld rond het homohuwelijk, in het besef dat beleidsbeslissingen in de toekomst nog kunnen wijzigen.

Wetenschappers kunnen significant bijdragen tot ontwikkelingen in de leer, omdat, zoals Elder Ballard zei, kerkleiders dan beter geïnformeerd zijn om de “de hulp van de Heilige Geest te zoeken”. Ik verwijs opnieuw naar het bekendste voorbeeld van deze dynamiek, de opheffing van de priesterschapsrestrictie aan zwarten (zie supra bij constructieve pleiters).

 

3.9 Terugblik

De kennisbagage van het mormonisme blijkt een complex geheel. Enkele slotbedenkingen.

De essentie en de aanhangsels

Joseph Smith zaaide een weelde van inzichten waaruit allerlei gewassen sproten. Maar in die overvloed wist hij de essentie uiterst eenvoudig te omlijnen:

“De fundamentele beginselen van onze godsdienst zijn het getuigenis van de apostelen en profeten aangaande Jezus Christus — dat Hij stierf, werd begraven, ten derden dage verrees en ten hemel opvoer. Alle andere zaken die op onze godsdienst betrekking hebben zijn er slechts aanhangsels van.[69]

We kunnen dus niet voldoende benadrukken dat de kern van het mormonisme dezelfde is als die van het christendom: de dood en de opstanding van de Heiland. Rond die kern wemelt het in het mormonisme van bijkomende kennisgegevens —de “aanhangsels”. Sommige ervan zijn prominent aanwezig in de christelijke evangeliebeleving, zoals geloof in de Heiland en in zijn verzoeningswerk, bekering, doop en gave van de Heilige Geest. Maar niets begrenst het zoeken naar verdere “aanhangsels”, naar al wat daarover geopenbaard is en nog zal komen, naar de “verborgenheden” die de Schriften beloven. Die expansie is eigen aan het mormonisme.

 

Twee snelheden

Wie niet vlot Engels leest en graag meer zou leren mist zeer veel van het kennisaanbod, ook van wat de kerk zelf aanbiedt via andere kanalen dan diegene waar wel vertaald wordt. Die taalbreuk leidt tot een mormonisme met twee snelheden. Bovendien wordt niet gesuggereerd dat de ene snelheid “beter” is dan de andere. Het probleem zit hem in het feit dat niet-Engelstaligen een groot deel van beschikbare kennis niet aangeboden krijgen wegens het vertaalbeleid van de kerk. Dat probleem lijkt echter de minste zorg voor lokale leiders op ring- en regionaal niveau.

 

De mate van kennis staat los van de mate van overtuiging

Het vorige deel stelde een typologie van kerkleden voor naar mate en aard van overtuiging: aan het ene uiterste wie rotsvast gelooft, aan het andere wie niet (meer) gelooft, met de types ijzeren-roede, liahona, vrijdenkend, cultureel en inactief. De mate van geloofsovertuiging en inzet gaat echter niet altijd gepaard met een vergelijkbare mate van kennis van het mormonisme.

  • Een diepgelovige ijzeren-roede-mormoon kan zich als essentialist beperken tot evangeliebeginselen, tot het minimale toe, maar hij kan ook een gedreven lezer van mormoonse studiebronnen zijn.
  • Al wie met twijfels kampt, of geïntrigeerd is door het onverklaarbare in het mormonisme, kan meer tot vragen en tot studie geprikkeld worden dan iemand die met essenties voldaan is.
  • Zowel ijzeren-roede-, liahona- als vrijdenkende mormonen kunnen expansionisten zijn. Elk van deze geloofstypes kan immers het vervoerende van boeiende kennis binnen het kader van de eigen overtuiging zoeken en ervaren.
  • Zowel onder ijzeren-roede-, liahona- als onder vrijdenkende mormonen vind je defensieve pleiters, die hun kennis voor de verdediging van het mormonisme inzetten. Zij doen dit dan wel vanuit een eigen stijl, de ijzeren-roede gewoonlijk meer fanatiek, de liahonas en de vrijdenkers meer diplomatiek.
  • Onder culturele mormonen, die nog wel actief zijn maar zonder ware geloofsovertuiging, vind je uiteenlopende houdingen ten overstaan van kennis over het mormonisme: sommigen hebben er geen interesse voor, maar anderen blijven uitermate geboeid door de leer en de geschiedenis, soms precies omdat ze met hun scepsis vechten.
  • Een lid kan inactief zijn geworden, ofwel door gebrek aan kennis ofwel door een teveel aan storende kennis waar hij geen raad mee wist en waarbij niemand hem hielp. Zelfs een volledig inactief lid kan het mormonisme soms niet loslaten en blijft er, uit heimwee of uit verbittering, mee bezig. Wie dan tegen de kerk wil strijden selecteert zo veel mogelijk storende kennis die hij, vaak ook nog verdraaid, als gif rondspuit.

Bepaalde vormen van kennis horen wel meer tot bepaalde geloofstypes. Zo zal je literalisten, regelgerichten en vertellers meer bij ijzeren-roedes vinden. Niet- of semi-literalisten vind je eerder bij liahonas en vrijdenkers. Constructieve pleiters zijn kenmerkend voor vrijdenkende mormonen die zich inzetten voor zaken als milieu, sociale rechtvaardigheid, gelijke rechten voor de vrouw of respect voor seksuele geaardheid. Wetenschappers zijn meestal geen ijzeren-roedes.

 

Elkaar respecteren en steunen

In een typische mormoonse wijk vind je alle soorten leden en dus alle soorten kennis. Respectvol leren omgaan met die diversiteit is deel van het gemeenschapsleven. Een bekende uitdaging vormen discussies tijdens de lessen, soms ook toespraken. Literalisten en regelgerichten neigen al eens naar kortzichtigheid of fundamentalisme, wat anderen kan irriteren. Expansionisten kunnen met hun extra kennis wat teveel pronken, de thans geldende orthodoxie wat provoceren en zo essentialisten of eenvoudige gelovigen in de war brengen. Problematisch is ook hoe leerkrachten of lokale leiders soms moeilijke vragen ontwijken, minimaliseren of gewoon verkeerd beantwoorden. Over deze uitdagingen openhartig met elkaar praten, vanuit een beter inzicht in kennisvormen en in geschiedenis van de mormoonse leer, kan helpend zijn. Misschien kan dit hele stuk over mate en aard van kennis hiertoe een aanzet vormen.

Belangrijk is het besef dat de kerk zelf nu een andere benadering dan vroeger voorstaat. In de woorden van apostel M. Russell Ballard, uitgesproken in 2016 ter attentie van leerkrachten in de kerk:

Voorbij zijn de dagen wanneer een student een eerlijke vraag stelde en een leerkracht antwoordde: ‘Trek je dat niet aan!’ Voorbij zijn de dagen wanneer een student een oprechte bekommernis uitte en een leerkracht zijn of haar getuigenis gaf als antwoord om het onderwerp te vermijden. Voorbij zijn de dagen wanneer studenten afgeschermd werden van mensen die de kerk aanvallen. Gelukkig bezorgde de Heer deze tijdige en tijdloze raad aan jullie, leerkrachten: ‘En omdat niet allen geloof hebben, moet u ijverig woorden van wijsheid zoeken en ze elkaar leren; ja, put woorden van wijsheid uit de beste boeken; zoek kennis, ja, door studie en ook door geloof.’”[70]

Kennis verbreden en verdiepen blijft de opdracht, zoals in Joseph Smiths tijd.

 

Komende delen

4 – Types naar familiale achtergrond: in de kerk geboren of bekeerling?
5 – Types naar hun heimat: van Utah of van elders?

 

Voetnoten

[1] Leer en Verbonden 130:19.

[2] Milton Lynn Bennion, Mormonism and Education (Salt Lake City: Deseret News, 1939); Frederick S. Buchanan, “Education among the Mormons: Brigham Young and the Schools of Utah,” History of Education Quarterly 22, no. 4 (1982): 435–459; Joseph F. Darowski, “Schools of the Prophets: An Early American Tradition.” Mormon Historical Studies 9, no. 1 (2008) 1-13; David P.Gardner, “Education: Attitudes Toward Education,” Encyclopedia of Mormonism (New York: Macmillan Publishing Company, 1992), 3: 441; Brian D. Jackson, “Preparing Kingdom-Bearers: Educating the Children of Nauvoo,” Mormon Historical Studies 3, no. 1 (2002) 59–71.

[3] Leer en Verbonden 88: 78–79; 90:15.

[4] Tot de vroegste tijdschriften horen The Evening and the Morning Star (1832–34), Latter Day Saints’ Messenger and Advocate (1834–37), Elders’ Journal (1837–38) en Times and Seasons (1839–46).

[5] Joseph Smith, History of the Church of Jesus Christ of Latter-day Saints. Period I, History of Joseph Smith, the Prophet. By himself, ed. B.H. Roberts (Salt Lake City: Deseret Book, 1949, rpt. 1970), 5:215.

[6] Smith, History, 5:499.

[7] Smith, History, 5:517.

[8] Elder Marlin K. Jensen , kerkleider verantwoordelijk voor het grootschalig uitgaveproject van Joseph Smiths teksten, bespreekt dit proces, wat blijkt uit de studie van originele transcripties en uitgaven van Joseph Smiths openbaringen. Zie Marlin K. Jensen, “The Joseph Smith Papers: The Manuscript Revelation Books,” Ensign (July 2009), 51.

[9] In een brief van Joseph Smith aan William W. Phelps, 27 november 1832, in JS Letterbook 1, p. 4, geciteerd in Personal Writings of Joseph Smith, comp. Dean C. Jessee, rev. ed. (2002), 287.

[10] Smith, History, 5:340.

[11] Hyrum L. Andrus and Helen Mae Andrus (eds.), They Knew the Prophet: Personal Accounts of 100 People Who Knew Joseph Smith (Salt Lake City: Bookcraft, 1974), 140.

[12] Bruce R. McConkie, “All Are Alike unto God,” CES Religious Educators Symposium (18 August 1978). Toen verklaarde McConkie het nog in de optiek van een goddelijk plan: “…in the eternal providences of the Lord, the time had come for extending the gospel to a race and a culture to whom it had previously been denied, at least as far as all of its blessings are concerned. So it was a matter of faith and righteousness and seeking on the one hand, and it was a matter of the divine timetable on the other hand. The time had arrived when the gospel, with all its blessings and obligations, should go to the Negro.” Pas na 2014 erkende de kerk dat de priesterschapsbeperking louter op racisme berustte; naar een goddelijk “tijdsplan” wordt nu niet meer verwezen.

[13] Newsroom, “Approaching Mormon Doctrine,” 4 May 2007, mormonnewsroom.org/article/approaching-mormon-doctrine.

[14] Talrijke studies zijn aan die ontwikkelingen gewijd. Een gestructureerd overzicht geeft Charles Harrell, ‘This is My Doctrine’: The Development of Mormon Theology (Salt Lake City: Greg Kofford Books, 2011). Zie verder ook Thomas G. Alexander, “The Reconstruction of Mormon Doctrine: From Joseph Smith to Progressive Theology,” Sunstone 5, no. 4 (1980): 15–17; Ari D. Bruening and David L. Paulsen, “The Development of the Mormon Understanding of God: Early Mormon Modalism and Other Myths,” The FARMS Review 13, no. 2 (2013): 109–169; T. Edgar Lyon, “Doctrinal Development of the Church during the Nauvoo Sojourn, 1839-1846,” Brigham Young University Studies 15, no. 4 (1975): 435–446; Sterling M. McMurrin, The Theological Foundations of the Mormon Religion (Salt Lake City: University of Utah Press, 1965); Robert L. Millet, “What Is Our Doctrine?” Religious Educator 4, no. 3 (2003): 14–33.

[15] Zie Donald Q. Cannon, “The King Follett Discourse: Joseph Smith’s Greatest Sermon in Historical Perspective,” BYU Studies 18, no. 2 (1978): 179–192; Van Hale, “The Doctrinal Impact of the King Follett Discourse,” BYU Studies 18, no. 2 (1978): 209–225. Prediking in die prille periode nam grote vrijheden. Zie Davis Bitton, “’Strange Ramblings’: The Ideal and Practice of Sermons in Early Mormonism,” BYU Studies 41, no. 1 (2002): 4–28; Barbara J. M. Higdon, “The Role of Preaching in the Early Latter Day Saint Church, 1830-1846,” Ph.D. diss. (University of Missouri, 1961).

[16] Marion G. Romney, raadgever in het Eerste Presidium, citeerde de passage over God als een verheerlijkt mens nog in een toespraak in 1977 (BYU Speeches, 15 March 1977). Maar in 1997 maakte kerkpresident Gordon B. Hinckley duidelijk dat hij deze visie niet onderschreef (David van Biema, “Kingdom Come,” TIME Magazine (4 August 1997): 56).

[17] Zo onder meer zijn visie op liefde en trouw als kerkelijke hervorming in de context van de “Ware Vrijmetselarij”. Zie Don Bradley, “The Grand Fundamental Principles of Mormonism: Joseph Smith’s Unfinished Reformation,” Sunstone 141 (April (2006): 32–41.

[18] Zie onder meer Gary James Bergera, Conflict in the Quorum: Orson Pratt, Brigham Young, Joseph Smith (Salt Lake City: Signature Books, 2002). De invloed van Parley P. Pratt op de ontwikkeling van mormoonse theologie is erg groot. Zie de boekbespreking van Matthew J. Grow, Gregory K. Armstrong, Dennis J. Siler, Edward A. Geary, and Terryl L. Givens, “Parley P. Pratt: The Apostle Paul of Mormonism and Parley P. Pratt and the Making of Mormonism,” BYU Studies Quarterly 51, no. 2 (2012): 161–168.

[19] Parley P. Pratt, Key to the Science of Theology: Designed as an Introduction to the First Principles of Spiritual Philosophy; Religion; Law and Government; as Delivered by the Ancients, and as Restored in This Age, for the Final Development of Universal Peace, Truth and Knowledge (Liverpool: F. D. Richards; London: L.D Saints’ Book Depot, 1855). Herhaaldelijk herdrukt, tot op heden. Het origineel is elektronisch raadpleegbaar: http://www.gutenberg.org/cache/epub/35470/pg35470-images.html

[20] In die periode vocht de mormoonse kerkleiding intens voor het behoud van de polygamie, tegen de federale wetgeving, met leerstellige, sociale en juridische argumenten. Zie de onderdelen hierover in onder meer Julie Dunfey, “’Living the Principle’ of Plural Marriage: Mormon Women, Utopia, and Female Sexuality in the Nineteenth Century,” Feminist Studies 10, no. 3 (1984): 523–536; Edwin Brown Firmage, and Richard Collin Mangrum, Zion in the Courts: A Legal History of the Church of Jesus Christ of Latter-day Saints, 1830-1900 (University of Illinois Press, 2001); Carmon Hardy, “Lords of Creation: Polygamy, the Abrahamic Household, and Mormon Patriarchy,” Journal of Mormon History 20, no. 1 (1994): 119–152; B. Carmon Hardy, Doing the Works of Abraham: Mormon Polygamy: Its Origin, Practice, and Demise (Arthur H. Clark Company, 2007); Joan Smyth Iversen, “A Debate on the American Home: The Antipolygamy Controversy, 1880-1890,” Journal of the History of Sexuality 1, no. 4 (1991): 585–602; Orma Linford, “The Mormons and the Law: The Polygamy Cases” Utah Law Review 9 (1964): 308–370 (part I), Utah Law Review 9 (1965): 543–591 (part II); Lola Van Wagenen, “In Their Own Behalf: The Politicization of Mormon Women and the 1870 Franchise,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 24, no. 4: 31–43; David J. Whittaker, “Early Mormon Polygamy Defenses,” Journal of Mormon History 11 (1984): 43–63.

[21] Tot de klassiekers in deze intellectueel-apologetische traditie, ook in het Nederlands vertaald, horen drie boeken van James A. Talmage, The Articles of Faith (1899), The Great Apostasy (1909) en Jesus the Christ (1915). Van John A. Widtsoe werd vooral A Rational Theology (1915) beroemd, en van B. H. Roberts, The Mormon Doctrine of Deity (1903).

[22] Tot de bekendste controverses horen die over geloof en wetenschap, vooral rond de evolutieleer. Zie Duane E. Jeffery, “Seers, Savants and Evolution: The Uncomfortable Interface,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 8, no. 3–4 (1974): 41–69. Jeffrey E. Keller, “Discussion Continued : The Sequel to the Roberts/Smith/Talmage Affair,” Dialogue : A Journal of Mormon Thought 15 (1982): 79–98; Tim S. Reid, “Mormons and Evolution: A History of B.H. Roberts and His Attempt To Reconcile Science and Religion,” PhD diss. (Brigham Young University, 1997); Richard Sherlock and Jeffrey E. Keller, “We Can See No Advantage to a Continuation of the Discussion: The Roberts/Smith/Talmage Affair,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 13 (1980): 63-78.

[23] Richard S. Van Wagoner, Steven C. Walker, and Allen D. Roberts, “The’Lectures on Faith’: A Case Study in Decanonization,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 20, no. 3 (1987): 71–77.

[24] Joseph Fielding Smith publiceerde 25 boeken over het mormonisme. Bij de bekendste horen Doctrines of Salvation, The Restoration of All Things, The Way to Perfection, The Progress of Man, Answers to Gospel Questions, Essentials in Church History, Church History and Modern Revelation, Man, His Origin and Destiny en The Signs of the Times. Zijn schoonzoon Bruce R. McConkie publiceerde onder meer Mormon Doctrine (1958, met een herziene uitgave in 1966), Doctrinal New Testament Commentary en The Messiah Series (zes delen).

[25] Dat geldt bv. voor uitspraken van de voortvarende Joseph Fielding Smith die onder meer oordeelde dat God geen ruimtereizen zou toelaten (Answers to Gospel Questions, II, 191). Hij verwierp ook categoriek de ouderdom van de aarde in miljoenen jaren (Answers to Gospel Questions, V, 112-117).

[26] Richley H. Crapo, “Grass-roots Deviance from Official Doctrine: A Study of Latter-day Saint (Mormon) Folk-beliefs,” Journal for the Scientific Study of Religion (1987): 465–485.

[27] D. Michael Quinn, “I-Thou vs. I-It Conversions: The Mormon ‘Baseball Baptism’ Era,” Sunstone (December 1993), 30–44 (43, note 40).

[28] Predik mijn evangelie, 41.

[29] Predik Mijn evangelie, 42, 76.

[30] Zie bv. Marshall F. Chalverus and Michael A. Thomas, “Growing an Ideology: How the Mormons Do It”, Master’s thesis (Monterey: Naval Postgraduate School, 2011; Marie Cornwall, “The Influence of Three Agents of Religious Socialization: Family, Church, and Peers,” The Religion and Family Connection: Social science Perspectives 16, no. 2 (1988): 207–231; James H. McAlexander Beth Leavenworth Dufault, Diane M. Martin, and John W. Schouten, “The Marketization of Religion: Field, Capital, and Consumer Identity,” Journal of Consumer Research 41, no. 3 (2014): 858–875; Michael McBride, “Club Mormon: Free-riders, Monitoring, and Exclusion in the LDS Church,” Rationality and Society 19, no. 4 (2007): 395–424.

[31] Boyd K. Packer, “Principles”, Ensign (March 1985). Gebaseerd op een toespraak van 6 april 1984.

[32] Betty Ventura, “Cultural Differences and Gospel Unity:’ in A Heritage of Faith: Talks Selected from the BYU Women’s Conferences, ed. Mary E. Stovall and Carol Cornwall Madsen (Salt Lake City, UT: Deseret Book Company, 1988), 139-146.

[33] Dit is inderdaad een van de leringen uit de creatieve periode van leerstellige ontwikkeling na 1850. Zie uitspraken van Brigham Young en van Orson Pratt in Journal of Discourses, vol. 1, p. 333 en vol. 8, p. 83. Dezelfde verklaring gaf Joseph Fielding Smith nog honderd jaar later in zijn Answers to Gospel Questions, deel 4 (Salt Lake City: Deseret Book, 1963), pp. 20–23.

[34] Samuel Stroope, “Education and Religion: Individual, Congregational, and Cross-Level Interaction Effects on Biblical Literalism,” Social Science Research 40.6 (2011) 1478-1493; Thaddeus Coreno, “Fundamentalism as a Class Culture,” Sociology of Religion 63, no.3 (2002): 335-360. In protestantse middens leidt literalisme tot een daling van het onderwijsniveau. Zie Kraig Beyerlein, “Specifying the Impact of Conservative Protestantism on Educational Attainment,” Journal for the Scientific Study of Religion 43, no. 4 (2004): 505–518.

[35] John P. Hoffmann and John P. Bartkowski, “Gender, Religious Tradition, and Biblical Literalism,” Social Forces 86, no. 3 (2008): 1245–1272.

[36] Zie Terryl Givens and Fiona Givens, The Crucible of Doubt (Salt Lake City: Deseret Book), 54–57.

[37] Zie Jeffrey M. Bradshaw, “The LDS Story of Enoch as the Culminating Episode of a Temple Text,” Interpreter: A Journal of Mormon Scripture 4 (2013): 165–176; Jeffrey M. Bradshaw, Temple Themes in the Book of Moses (West Valley City: Eborn Publishing, 2010); Donald W. Parry and Stephen David Ricks (eds.), The Temple in Time and Eternity (Provo: Foundation for Ancient Research and Mormon Studies at Brigham Young University, 1999); Richard O. Cowan, “Latter-day Saint Temples as Symbols,” Journal of the Book of Mormon and Other Restoration Scripture 21, no. 1 (2013): 2–11; Armand L. Mauss, “Culture, Charisma, and Change: Reflections on Mormon Temple Worship,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 20, no .4 (1987): 77–86; Donald W. Parry (ed.), Temples of the Ancient World: Ritual and Symbolism (Salt Lake City: Deseret Book Company, 1994); Marcus Von Wellnitz, “The Catholic Liturgy and the Mormon Temple,” BYU Studies 21, no. 1 (1981): 3–35; Duane Wilson, “Temple Symbolism in the Conflict of Adam and Eve,” Studia Antiqua 2, no. 2 (2002): 33–51.

[38] Zie mormonnewsroom.org/ onder ‘Reverence for the Bible”.

[39] Pew Research Center, “A Portrait of Mormons in the U.S. (July 24, 2009). Zie ook Tim B. Heaton and Cardell K. Jacobson, “The Social Life of Mormons” in Terryl Givens and Philip Barlow (eds.), The Oxford Handbook to Mormonism (2015).

[40] Anthony A. Hutchinson, “LDS approaches to the Holy Bible,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 15 (1982): 99–124; William D. Russell, “Beyond Literalism,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 19, no. 1 (1983): 43–54. Zie ook de voordracht van Gregory A. Prince, “Faith and Doubt as Partners in Mormon History,” 19th annual Arrington Lecture (Utah State University, 2013.

[41] Richard D. Kahoe and Mary Jo Meadow, “A Developmental Perspective on Religious Orientation Dimensions,” Journal of Religion and Health 20, no. 1 (1981): 8–17; Jared Piazza, “’If you love me keep my commandments’: Religiosity Increases Preference for Rule-Based Moral Arguments,” International Journal for the Psychology of Religion 22, no. 4 (2012): 285–302.

[42] De geciteerde vragen komen uit Het Nieuwe Testament: Gids voor de cursist (1998), 12, 13; Kom hier, volg Mij: Zondagsschool 2014 (2013), 99.

[43] De geciteerde vragen komen uit Het Nieuwe Testament: Gids voor de cursist (1998), 19; Kom hier, volg Mij: Zondagsschool 2014 (2013), 83.

[44] Troy Davis, Richard Nelson, and David Salmons (eds.), Our Miraculous Heritage: Amazing Conversion Stories from the Early Church (Orem, UT: Cedar Fort, 1991); Wilfrid C. Bailey, “Folklore Aspects in Mormon Culture,” Western Folklore, 10, no. 3 (1951): 217–225; Preston Nibley, Faith Promoting Stories (Independence: Zion’s Printing and Publishing Co.,1943); N. B. Lundwall, Assorted Gems of Priceless Value (Salt Lake City: N. B. Lundwall Publisher, 1944).

[45] Tom Mould, Still, the Small Voice: Narrative, Personal Revelation, and the Mormon Folk Tradition (Logan: Utah State University Press, 2011).

[46] Ann Bradshaw, True Miracles with Genealogy: Help From Beyond the Veil (Family Roots Publishing, 2010); Ann Bradshaw, True Miracles with Genealogy: Volume Two ((Family Roots Publishing, 2011); Geoff Rasmussen, Kindred Voices: Listening for our Ancestors (Middleton, ID: Geoff Rasmussen, 2015).

[47] Massimo Introvigne, “Embraced by the Church? Betty Eadie, Near-Death Experiences, and Mormonism,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 29, no. 3 (1996): 99–119.

[48] Eric A. Eliason and Tom Mould (eds.) Latter-day Lore: Mormon Folklore Studies (Salt Lake City: University of Utah Press, 2013); Austin E. Fife and Alta S. Fife, Saints of Sage and Saddle: Folklore Among the Mormons (Bloomington, Indiana, 1956); Neal W. Kramer, “Reading Mormon Stories. An Ethical Dilemma?” The Association for Mormon Letters Proceedings (1994); Richard Kimball, “Muscular Mormonism,” The International Journal of the History of Sport 25, no. 5 (2008): 549-578; William A. Wilson, “The Study of Mormon folklore: An Uncertain Mirror for Truth,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 22, no. 4 (1989): 95–110; Eugene England, Bright Angels & Familiars: Contemporary Mormon Stories. Signature Books, 1992.

[49] Het “niet sterven” van Johannes is Bijbels ondersteund (Johannes 21:20–23) en bevestigd in mormoonse Schriftuur (Leer en Verbonden 7; 3 Nephi 28:6–8). Voor de drie Nephieten, zie Austin E. Fife, “The Legend of the Three Nephites among the Mormons,” Journal of American Folklore 53 (1940): 1–49; Hector Lee, “The Three Nephites: The Substance and Significance of the Legend in Folklore,” University of New Mexico Publications in Language and Literature 2 (1949): 75–85.

[50] Justin R. Bray and Reid L. Neilson, eds. Exploring Book of Mormon Lands: The 1923 Latin American Travel Writing of Mormon Historian Andrew Jenson (Provo, Utah: BYU Religious Studies Center, 2014); Milton R. Hunter, Archaeology and the Book of Mormon (Salt Lake City: Deseret Book Company, 1956); Milton R. Hunter , Christ in Ancient America: Archaeology and the Book of Mormon (Salt Lake City: Deseret Book Company, 1959); Dewey Farnsworth, The Americans Before Columbus (Salt Lake City: Deseret Book Company, 3rd Edition, 1965); Dewey Farnsworth, Book of Mormon Evidences in Ancient America (Salt Lake City: Deseret Book Company), 1953.

[51] Richard Kent Evans, “’A Confession of Defeat’: Mormon Apologetics versus Academic Consensus (1879–1922)”, Symposia: The Journal of Religion 4, no. 1 (2012): 11-23; Dee F. Green, “Book of Mormon Archaeology: The Myths and the Alternatives,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 4 (1969): 71–80.

[52] John L. Sorenson, Mormon’s Codex: An Ancient American Book (Provo: Neal A. Maxwell Institute for Religious Scholarship, Deseret Book, 2013); John L. Sorenson, “The Book of Mormon as a Mesoamerican Record,” Book of Mormon Authorship Revisited: The Evidence for Ancient Origins, ed. Noel B. Reynolds (Provo, Utah: FARMS, 1997) (1997): 414–417; John L. Sorenson, Nephite Culture and Society: Selected Papers (Salt Lake City: New Sage Books, 1997).

[53] Hugh Nibley, Lehi in the Desert & The World of the Jaredites (Salt Lake City: Bookcraft, 1952); Since Cumorah: the Book of Mormon in the modern world (Salt Lake City: Deseret Book, 1967); An Approach to the Book of Mormon (Salt Lake City: Deseret Book Company, 1988).

[54] Vele publicaties beschrijven die evoluties in de respectievelijke onderwerpen. Een kleine greep: Courtney S. Campbell, “Sounds of Silence: The Latter-Day Saints and Medical Ethics,” Bioethics Yearbook 1 (1991): 23­–40; Mark Kim Malan and Vern Bullough, “Historical Development of New Masturbation Attitudes in Mormon Culture: Silence, Secular Conformity, Counterrevolution, and Emerging Reform,” Sexuality & Culture 9, no. 4 (2005): 80–127; Patrick Q. Mason, “The Prohibition of Interracial Marriage in Utah, 1888-1963,” Utah Historical Quarterly 76 (2008): 108–131; Daniel H. Olsen and Jeanne Kay Guelke, “Spatial Transgression and the BYU Jerusalem Center Controversy,” The Professional Geographer 56, no. 4 (2004): 503–515; D. Michael Quinn, “LDS Headquarters Culture and the Rest of Mormonism: Past and Present,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 34, no. 3/4 (2001): 135–164.

[55] Talrijke artikelen en nieuwsuitzendingen, ook internationaal, hebben dit sinds maart 2016 gevolgd. Voor een samenvatting in het kerkelijk dagblad, zie http://www.deseretnews.com/article/865683608/BYU-finalizes-amnesty-for-assault-victims-43-percent-of-students-complete-assault-survey.html

[56] Armand L. Mauss, “The LDS Church and the Race Issue: A Study in Misplaced Apologetics,” FAIR Conference 2013, http://www.fairmormon.org/perspectives/fair-conferences/2003-fair-conference/2003-the-lds-church-and-the-race-issue-a-study-in-misplaced-apologetics

[57] Lester E. Bush, Jr., “Mormonism’s Negro Doctrine: An Historical Overview,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 8:1 (Spring 1973), 11-68; Armand L. Mauss, “Mormonism and the Negro: Faith, Folklore, and Civil Rights,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 2:4 (Winter 1967):19–39; Stephen G. Taggart, Mormonism’s Negro Policy: Social and Historical Origins (Salt Lake City: University of Utah Press, 1970). Zie ook Chad L. Nielsen, “Leveraging Doubt: The Impact of Lester E. Bush, Jr.’s “Mormonism’s Negro Doctrine: A Historical Overview” on Mormon Thought,” Paper, Arrington Student Writing Award Winners (Utah State University, 2013).

[58] Kimballs zoon Edward beschrijft hoe moeizaam dit zoeken naar inspiratie verliep: Edward L. Kimball, “Spencer W. Kimball and the Revelation on Priesthood,” BYU Studies 47, no. 2 (2008): 4–78.

[59] De literatuur hierover is zeer uitgebreid. Voor overzichten, zie Jennifer Huss Basquiat, “Reproducing Patriarchy and Erasing Feminism: The Selective Construction of History within the Mormon Community,” Journal of Feminist Studies in Religion 17, no. 2 (2001): 5–37; Martha Sonntag Bradley, Pedestals and Podiums: Utah Women, Religious Authority, and Equal Rights (Salt Lake City: Signature Books, 2005); Jessica Finnigan and Nancy Ross, “’I’m a Mormon Feminist’: How Social Media Revitalized and Enlarged a Movement,” Interdisciplinary Journal of Research on Religion 9 (2013): article 12; Amy Hoyt, “Beyond the Victim/Empowerment Paradigm: The Gendered Cosmology of Mormon Women,” Feminist Theology 16, no. 1 (2007): 89–100; Neil J. Young, “’The ERA Is a Moral Issue’: The Mormon Church, LDS Women, and the Defeat of the Equal Rights Amendment,” American Quarterly 59, no. 3 (2007): 623–644; Laurel Thatcher Ulrich, “Mormon Women in the History of Second-Wave Feminism,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 43, no. 2 (2010): 45–63.

[60] Zie Mauss, Armand L. “Alternate Voices: The Calling and Its Implications,” Sunstone, April 1990: 7–10.

[61] Specifiek op mormoonse uitgaven gericht zijn onder meer de onafhankelijke uitgeverijen Greg Kofford Books en Signature Books. Maar ook grote academische uitgeverijen bieden thans belangrijke werken over het mormonisme aan.

[62] Voor citaties zie David Mason, “On the Existential Impossibility of a Religious Identity: ‘I’m a Mormon’“, Dialogue: A Journal of Mormon Thought, vol. 48, no. 1 (2015), 45-77 (66–70).

[63] Met deze nuance dat sommige wetenschappers op BYU neigen naar defensieve apologetiek en bevindingen dus enkel behouden als die gunstig voor de kerk zijn. Het is een bekende controverse die wetenschappers soms scherp tegenover elkaar stelt. Zie bv. Peggy Fletcher Stack, “Shake-up hits BYU’s Mormon studies institute,” Salt Lake Tribune (26 June 2012).

[64] Zo aan de Claremont Graduate University in Californië (https://mormonstudies.cgu.edu/)

[65] Die moeilijke relaties zijn in tal van publicaties beschreven. Ze troffen vooral historici. Zie bv. Leonard J. Arrington, Adventures of a Church Historian (Urbana and Chicago: University of Illinois Press, 1998); Matthew Bowman, “Mormonism and its Historians: The State of the Field,” Religion Compass 5, no. 12 (2011): 720–730; Matthew Bowman, “Context and the New-New Mormon History,” Journal of Mormon History 35, no. 3 (2009): 208–213; John-Charles Duffy, “Can Deconstruction Save the Day? ‘Faithful Scholarship’ and the Uses of Postmodernism,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 41, no. 1 (2008): 1–33; Gregory A. Prince, Leonard Arrington and the Writing of Mormon History (Salt Lake City: University of Utah Press, 2016).

[66] D. Todd Christofferson, “The Doctrine of Christ,” Conference talk April 2012, Ensign, May 2012.

[67] Dieter F. Uchtdorf, “Come, Join with Us,” Conference talk October 2013, Ensign, November 2013.

[68] M. Russell Ballard, “To the Saints of the Utah Salt Lake Area,” 11 September 2016. www.lds.org/prophets-and-apostles/unto-all-the-world/to-the-saints-of-the-utah-salt-lake-area. Zie ook Elder Ballards toespraak “The Opportunities and Responsibilities of CES Teachers in the 21st Century” van 26 februari 2016. www.lds.org/broadcasts/article/evening-with-a-general-authority/2016/02/the-opportunities-and-responsibilities-of-ces-teachers-in-the-21st-century

[69] Oorspronkelijk in Elder’s Journal, July 1838, p. 44, en vaak elders geciteerd: ‘The fundamental principles of our religion are the testimony of the Apostles and Prophets, concerning Jesus Christ, that He died, was buried, and rose again the third day, and ascended into heaven; and all other things which pertain to our religion are only appendages to it.’ De Nederlandse vertaling in Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith, Hoofdstuk 3 (Kerkuitgave 2011) gebruikt toevoeging voor de Engelse term appendages. Maar toevoeging is in het Engels addition, en suggereert een actief proces dat méér bijbrengt aan de basis. Appendages is letterlijk aanhangels in het Nederlands, wat er aan hangt als uitvloeisel.

[70] M. Russell Ballard, “The Opportunities and Responsibilities of CES Teachers in the 21st Century,” https://www.lds.org/broadcasts/article/evening-with-a-general-authority/2016/02/the-opportunities-and-responsibilities-of-ces-teachers-in-the-21st-century. Oorsponkelijke tekst: “Gone are the days when a student asked an honest question and a teacher responded, ‘Don’t worry about it!’ Gone are the days when a student raised a sincere concern and a teacher bore his or her testimony as a response intended to avoid the issue. Gone are the days when students were protected from people who attacked the Church. Fortunately, the Lord provided this timely and timeless counsel to you teachers: ‘And as all have not faith, seek ye diligently and teach one another words of wisdom; yea, seek ye out of the best books words of wisdom; seek learning, even by study and also by faith.’” (Doctrine and Covenants 88:118).