Nephi en het goddelijke

Dit is deel C van de Studie van 1 en 2 Nephi.

“Engelen onder ons” door Sharon Cummings

Nephi’s denk- en leefwereld is intens religieus. Hij doet ons nadenken over de vormen van communicatie tussen God en mens.

Goddelijke inspiratie en openbaring zijn geen eenvoudige concepten. Naast het feit dat men al moet kunnen geloven dat een persoonlijke God tot de mens kan spreken, rijzen er andere vragen. Hoe precies komt Gods woord tot een mens? Hoe zeker kan die mens zijn dat het inderdaad Gods woord is? Hoe zorgvuldig is de verwoording van wat de mens heeft gehoord of meent te hebben gehoord? Wat met uiteenlopende religies die elk beweren dat hun profeet de ware openbaring heeft ontvangen? Wat met kerkleden die makkelijk stellen dat God zelf hen geïnspireerd heeft, laat staan toegesproken, terwijl anderen, even goede leden en diepgelovigen, dit nooit zo zouden zeggen, ook al hebben ze een gelijkaardige geestelijke impact gevoeld? Nephi’s ervaringen zorgen voor een achtergrond die een bespreking van die vragen kan voeden. Maar vooral kunnen we  Nephi beter leren kennen.

Van bij het eerste vers in 1 Nephi 1 vermeldt Nephi dat hij “uitermate door de Heer begunstigd” is, “omdat ik grote kennis van de goedheid en verborgenheden van God heb verkregen”. Die interacties van Nephi met het goddelijke nemen een voorname plaats in zijn geschriften in. We kunnen er vier vormen in onderscheiden: het horen van Gods stem, het zien van visioenen, het ontmoeten van de Heer en het lezen van informatie op de spindels van de Liahona. In de volgende onderdelen verkennen we die een voor een.

Overzicht:

1 – De stem van de Heer, de stem van de Geest

1.1 De innerlijke stem, in droom en in dialoog
1.2 Ook opstandige mensen kunnen zijn stem horen
1.3 Ook als stem van de donder
1.4 De stem als organisator en instructeur

2 – Nephi’s visioenen: meeslepend schouwspel

2.1 Visio: het zien en het weten
2.2 Zo vader, zo zoon: kennis over drie thema’s, uiteenlopend gebracht
2.3 De didactische dialoog: Hij zei tot mij … En ik zei …
2.4 Begeleiders: de Heilige Geest, de Geest van de Heer en een engel
2.5 Visioen van de Messias, Lam van God, Zoon van de eeuwige Vader
2.6 Visioen van het huis van Israël in de wereldgeschiedenis
2.7 Opmerkelijk: het huis van Israël verzwindt in het Nephitisch geheugen

3 – Het ontmoeten van de Heer

3.1 Visitatie of geïnspireerde conversatie?
3.2 Beschouwingen bij Nephi’s ervaring

4 – De Liahona en zijn spindels

5 – Slotbedenking: wat Nephi ons leert

 

1 – De stem van de Heer, de stem van de Geest

 

En het geschiedde dat de Heer tot mij sprak en zei: Gezegend ben jij, Nephi, wegens je geloof, want je hebt Mij ijverig gezocht met een nederig hart. (1 Nephi 2:19)

De stelling dat “de Heer tot mij sprak en zei” is sowieso gedurfd: God spreekt tot mij als mens. Het kenmerk is bijzonder omdat het meteen ook een menselijke dimensie aan God geeft, met hetzelfde uitdrukkingsvermogen als de mens. De uitwisseling wordt er een van persoon tot persoon, maar blijkbaar enkel voor het gehoor, dus zonder de Heer te zien. De frase “de Heer sprak en zei” veronderstelt een goddelijke stem die woorden overbrengt. Hoe en in welke vorm Nephi die woorden hoorde en vervolgens weergaf valt onder interpretatie. Literalistische gelovigen beschouwen die communicatie als woordelijk en letterlijk hoorbaar. Hedendaagse kerkleiders verwijzen eerder naar impressies op het gemoed, de “zachte, stille stem” waaraan de ontvanger dan een taalvorm geeft (zie hier voor een bespreking).[1]

Was de vorm waarin Nephi God hoorde een “stille, zachte stem”? Blijkbaar toch niet enkel zo, want Nephi’s openbaringen bevatten zo’n schat aan precieze leringen en instructies dat je die moeilijk als het resultaat van enkel impressies kan beschouwen. Volgens Nephi’s uitleg is die stem wel degelijk hoorbaar en brengt die stem concrete informatie over, net zoals profeten in het Oude Testament het voorstellen.

Nephi’s getuigenis over de stem van de Heer belicht sommige modaliteiten die ik hiernavolgend op een rij zet. Welke ook de modaliteiten, zeker is dat de stem van de Heer legitimiteit aan Nephi’s informatie en beslissingen moet geven.

1.1 De innerlijke stem, in droom en in dialoog
1.2 Ook opstandige mensen kunnen zijn stem horen
1.3 Ook als stem van de donder
1.4 De stem als organisator en instructeur

1.1 De innerlijke stem, in droom en in dialoog

Zelden preciseert de Schrift of de stem uiterlijk hoorbaar klinkt dan wel innerlijk. Soms wordt het onderscheid wel gesuggereerd, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van de “stem van de Geest”, wat eerder naar het innerlijke verwijst. Nadat Nephi profetieën van Jesaja aan zijn broers heeft voorgelezen, vragen ze hem naar de betekenis.

En ik, Nephi, zei tot hen: Zie, zij zijn door de stem van de Geest aan de profeet geopenbaard, want door de Geest worden aan de profeten alle dingen bekendgemaakt die de mensenkinderen naar het vlees zullen overkomen. (1 Nephi 22:2)

Men kan zich afvragen of “de stem van de Heer” dezelfde is als “de stem van de Geest”, maar overtuigende argumenten om er een verschil van goddelijke spreker in te zien — de Vader, de Zoon of de Heilige Geest — lijken te ontbreken.

Op enkele plaatsen laat het Boek van Mormon wel verstaan dat de stem een innerlijke stem is — “in mijn binnenste”, zoals Enos het verwoordt. Na een innig gebed ervoer deze profeet: “En er kwam een stem tot mij, die zei: Enos, uw zonden zijn u vergeven, en u zult worden gezegend.” Enos stort vervolgens zijn “gehele ziel voor God uit”. Daarop: “En terwijl ik aldus in de geest worstelde, zie, klonk de stem van de Heer opnieuw in mijn binnenste en zei …” (Enos 1:5–10).

Op die manier kan de stem ook in een droom weerklinken: “En het geschiedde dat de Heer mijn vader gebood, ja, in een droom, zijn gezin mee te nemen en de wildernis in te trekken.” (1 Nephi 2:2)

In het dramatisch voorval met Laban is het vanuit “de Geest” dat Nephi de dwingende opdracht ontvangt om Laban te doden. Nephi vecht tegen die onbegrijpelijke opdracht “in zijn hart”, om dan opnieuw de boodschap van “de Geest” als dwingend te ervaren, in dialoogvorm:

En het geschiedde dat de Geest er bij mij op aandrong Laban te doden; maar ik zei in mijn hart: Nooit ofte nimmer heb ik het bloed van een mens vergoten. En ik deinsde terug en wilde dat ik hem niet behoefde te doden … En het geschiedde dat de Geest wederom tot mij zei: Dood hem, want de Heer heeft hem in uw handen overgeleverd. (1 Nephi 4:10–12)

Het voorval roept niet alleen een fundamentele ethische vraag op — hoe kan deze moord gerechtvaardigd worden? — maar ook een vraag naar de psychische verantwoordelijkheid in het herkennen van een goddelijke opdracht: was er werkelijk zo’n opdracht of was het Nephi’s eigen, opborrelende verleiding om Laban te doden, waarvoor hij dan rechtvaardiging in een ingebeelde dialoog met de Geest zocht? Die twijfel kan nuttig zijn voor wie niet kan aannemen dat God een moordopdracht zou geven. Wie wel overtuigd is dat God tot doodslag kan aanzetten staat voor een moeilijke opdracht om het geloofwaardig uit te leggen. Het voorval met Laban heeft dan ook tot lastige ethische en juridische besprekingen geleid.[2]

In sommige omstandigheden is er dus een beklemmende verantwoordelijkheid voor de ontvanger van openbaring om zeker te zijn dat hij werkelijk Gods stem hoorde, eerder dan een eigen innerlijke stem.

 

1.2 Ook opstandige mensen kunnen zijn stem horen

De stem van de Heer komt niet alleen tot hen die erom vragen en ervoor openstaan. Ook de opstandigen in Lehi’s groep horen de stem. Wanneer Laman zijn volgelingen ophitst om zijn vader Lehi en zijn broer Nephi te doden, worden zij ervan weerhouden:

… de stem van de Heer kwam en sprak vele woorden tot hen en kastijdde hen zeer; en toen zij door de stem van de Heer waren gekastijd, lieten zij hun toorn varen en bekeerden zij zich van hun zonden. (1 Nephi 16:39)

De Schriften melden gelijkaardige ervaringen van Gods stem, persoonlijk gericht aan zondaars en tegenstanders, soms met goed gevolg en soms niet. “Waar is Abel, je broer?” vraagt God aan Kaïn. “Er is een stem van het bloed van je broer, dat van de aardbodem tot Mij roept” (Genesis 4:9–10). In het boek Job richt de Heer zich tot Elifaz: “Mijn toorn is ontbrand tegen jou en tegen je twee vrienden, want jullie hebben niet juist over Mij gesproken” (Job 42:7).

Die oudtestamentische voorbeelden kunnen nog literaire verwoordingen zijn, maar in het Nieuwe Testament komt de realiteit van Gods stem als persoonlijke terechtwijzing historisch dichterbij: “Saul, Saul, waarom vervolg jij mij?” hoort Paulus Jezus tot hem spreken (Handelingen 9:4). De apostel zou er later herhaaldelijk van getuigen. De realiteit van die stem is des te overtuigender omdat de ontvanger niet zocht naar een boodschap en die boodschap hem bovendien terechtwijst.

 

1.3 Ook als stem van de donder

Terwijl de stem van de Geest in de stilte van het gemoed weerklinkt, kan de stem ook oorverdovend galmen. Nephi herinnert zijn broers eraan:

Jullie hebben een engel gezien en hij heeft tot jullie gesproken; ja, van tijd tot tijd hebben jullie zijn stem gehoord; en Hij heeft met een stille, zachte stem tot jullie gesproken, maar jullie waren gevoelloos geworden, zodat jullie zijn woorden niet hebben kunnen voelen; daarom heeft Hij tot jullie gesproken als het ware met de stem van de donder, die de aarde deed schudden alsof zij uiteen zou splijten. (1 Nephi 17:45)

Noteer de tweevoudige modaliteit: enerzijds was er de zichtbare verschijning van een engel die sprak, anderzijds een “van tijd tot tijd” horen van zijn stem. Ging dat laatste horen telkens gepaard met het zien van een engel? De vraag is interessant voor een interpretatie van “de stem van de donder” want zonder engel is de donder niet ongewoon.  De verwijzing naar de donder als attribuut van Gods macht is in ieder geval Bijbels. Op de berg Sinaï, wanneer God met Mozes spreekt, waren “er op de berg donderslagen, bliksemflitsen en een zware wolk, en zeer sterk bazuingeschal, zodat al het volk dat in het kamp was, beefde” (Exodus 19:16). In Job lezen we:

Luister aandachtig naar het daveren van Zijn stem, en naar het geluid dat uit Zijn mond komt! Hij laat het los onder heel de hemel, en Zijn licht tot over de einden van de aarde. Daarna brult Hij met Zijn stem; Hij dondert met de stem van Zijn majesteit. (Job 37:2–4)

Bliksem en donder kon men in de oudheid nog niet natuurkundig verklaren en schreef men dus makkelijk aan een dreigende en brullende god toe. Nephi’s verwijzing naar “de stem van de donder” zou dus met zo’n ervaring te maken kunnen hebben: toen zijn broers weer eens opstandig waren, reageerde de duistere hemel met gedonder “die de aarde deed schudden alsof zij uiteen zou splijten”. Nephi’s interpretatie van Gods stem was dan oprecht en authentiek in het kader van zijn tijd. De Bijbel zelf verbetert echter dat bijgelovig beeld: de profeet Elia leert dat de Heer precies niet in schrikwekkende natuurfenomenen schuilt, maar “in het suizen van een zachte stilte” (1 Koningen 19:11–13).

Anderzijds lijkt Nephi die donderende woorden in de mond van de engel te leggen: “… daarom heeft hij tot jullie gesproken als het ware met de stem van de donder”. Als er inderdaad een zichtbare engel verscheen, dan wordt het letterlijker. Ook bij de dramatische bekering van Alma en de zonen van koning Mosiah verschijnt er een engel die “sprak als het ware met de stem van de donder, die de aarde waarop zij stonden deed beven” (Mosiah 27:11; zie ook Alma 36:7).

Toch blijft de “stem van de donder” zeker ook metaforisch geldig: Gods stem weerklinkt met kracht en gezag; het besef van schuld en de vrees voor gevolgen kan een mens fysisch en psychisch doen daveren.

***

Het volgende is voor wie de Schriften graag grondig bestudeert. De aandachtige lezer zal namelijk iets opgemerkt hebben in het hierboven aangehaalde vers:

Jullie hebben een engel gezien en hij heeft tot jullie gesproken; ja, van tijd tot tijd hebben jullie zijn stem gehoord; en Hij heeft met een stille, zachte stem tot jullie gesproken … (1 Nephi 17:45)

Ziet u de wijziging van kleine letter naar hoofdletter bij de voorkomens van het voornaamwoord hij / Hij? Als men Hij midden in een zin met hoofdletter schrijft, dan verwijst dat naar een lid van de Godheid. Gaat het dan om een wijziging van personages waarover Nephi spreekt? Eerst een engel en dan een lid van de Godheid? Dat zou vreemd zijn, want dan zou Nephi dat hebben aangegeven door “hij” niet te herhalen, maar te zeggen: “… en de Heer heeft met een stille, zachte stem tot jullie gesproken.”

De Nederlandse vertaling neemt hier echter vrijheden.  De overstap naar de hoofdletter stemt niet overeen met het Engels dat telkens het voornaamwoord he met kleine letter gebruikt. Ofwel gaat het dus hier in het Nederlands om een typografisch foutje, ofwel interpreteerde de vertaler naar eigen inzicht. Hij kan gedacht hebben dat de engel hier een lid van de Godheid was (maar dan had hij de eerste hij ook met hoofdletter moeten schrijven) of dat Nephi het over twee personages heeft, eerst de engel en dan een lid van de Godheid. Dit soort problemen krijg je als je afwijkt van het Engels!

De oudste Nederlandse vertalingen van het Boek van Mormon gebruikten zorgvuldig de kleine letter bij alle voornaamwoorden voor de Godheid, zoals in het Engels origineel, en dit sinds de eerste editie van The Book of Mormon in 1830. Tot iemand besloot, ten onrechte, dat de hoofdletter moet wanneer het voornaamwoord op God betrekking heeft. In de meeste gevallen vormt dit wel geen probleem omdat het duidelijk is over wie het gaat. Maar dat is niet altijd zo en dan wordt het een kwestie van interpretatie, soms met leerstellige implicaties zoals in dit geval: is het nu een engel die spreekt of God zelf? Of is “de engel” eigenlijk God zelf?

Anderzijds is er wel reden om een overstap van engel naar God te zien in het vervolg van de tekst: “En jullie weten ook dat Hij door de kracht van zijn almachtig woord de aarde kan doen voorbijgaan.” Maar ook hier gebruikt het Engels de kleine letter, conform een standaard die al sinds de eerste King James version van 1611 geldt en die de kerk voor de Schriften heeft overgenomen en behouden. De kleine letter respecteert de schrijfwijze in de oudste Hebreeuwse en Griekse Bijbelteksten. Bij twijfel is het dan aan de lezer om na te denken op wie het voornaamwoord betrekking kan hebben. Dat studie- en denkproces mag een vertaler niet uitschakelen door op eigen houtje een hoofdletter te gebruiken.

 

1.4 De stem als organisator en instructeur

De stem van de Heer verstrekt niet alleen leringen, troost en vermaningen, maar geeft ook concrete instructies. Vanaf het vertrek uit Jeruzalem tot de aankomst in het beloofde land bepaalt de stem van God nagenoeg elke stap. De stem beveelt Lehi eerst de wildernis in te trekken (1 Nephi 2:2) en daarna zijn zonen terug naar Jeruzalem te sturen voor de koperen platen (1 Nephi 3:2). Vervolgens moeten de broers het gezin van Ismaël gaan halen, waarbij de instructie ook huwelijksplanning inhoudt — namelijk “dat zijn zonen dochters tot vrouw moesten nemen om voor de Heer nageslacht te verwekken in het land van belofte” (1 Nephi 7:1–2). De stem van de Heer geeft Lehi vervolgens opdracht verder de wildernis in te trekken (1 Nephi 16:9). Jaren later komen de leidinggevende instructies nog steeds tot Lehi: “En het geschiedde dat de stem van de Heer tot mijn vader kwam, dat wij ons moesten gereedmaken en ons inschepen” (1 Nephi 18:5).

In diezelfde periode ontvangt Nephi concrete instructies voor de bouw van het schip:

En het geschiedde, nadat ik, Nephi, vele dagen in het land Overvloed was geweest, dat de stem van de Heer tot mij kwam en zei: Sta op en beklim de berg. En het geschiedde dat ik opstond en de berg beklom en de Heer aanriep. En het geschiedde dat de Heer tot mij sprak en zei: Jij zult een schip bouwen op de wijze die Ik jou zal tonen, opdat Ik jouw volk over deze wateren kan voeren. (1 Nephi 17:7–8).

Dit ligt in de lijn van precedenten bij scheepsbouw: de instructies van God aan Noah (Genesis 6:11-16) of aan de broeder van Jared (Ether 2:16–25). De ontvangers van de instructies beroepen zich dus op een sterke materiële betrokkenheid van de Heer: hij verstrekt ook technische kennis.

Al bij al is de “stem van de Heer” dus een veelzijdig fenomeen, innerlijk klinkend of uiterlijk hoorbaar, woordelijk duidelijk of eerder als impressies, stil of hard, kortstondig of inhoudelijk technisch uitgebreid. Bij elke betrokken passage in de Schrift kan men er even aandacht aan schenken.

 

2 – Nephi’s visioenen: meeslepend schouwspel

2.1 Visio: het zien en het weten
2.2 Zo vader, zo zoon: kennis over drie thema’s, uiteenlopend gebracht
2.3 De didactische dialoog: Hij zei tot mij … En ik zei …
2.4 Visioen met de Heilige Geest, de Geest van de Heer en een engel
2.5 Visioen van de Messias, Lam van God, Zoon van de eeuwige Vader
2.6 Visioen van het huis van Israël in de wereldgeschiedenis
2.7 Opmerkelijk: het huis van Israël verzwindt in het Nephitisch geheugen

2.1 Visio: het zien en het weten

Zowel het Nederlandse woord visioen als het Engelse vision komen van het Oudfrans vision, met de betekenis “bovennatuurlijke waarneming”. Het heeft een Latijnse oorsprong, visio, afgeleid van het werkwoord vidēre, zien. De stam gaat echter ver terug, naar een Indo-Europese basis die veel verwante woorden in tal van talen heeft gegeven — zo in ons Nederlands weten, wet, wijze, verwittigen. Steeds gaat het om een overdracht van normerende kennis. Zien is weten.

Een visioen is een mentale ervaring. De ontvanger ziet en ontmoet het goddelijke “in de geest”. Het aanschouwde is daarom niet minder werkelijk, maar het gebeurt in een andere dimensie. Een visioen kent geen fysieke beperkingen: de mentale beelden kunnen andere plaatsen en sferen tonen, kunnen uitbreiden naar zowel verleden als toekomst en kunnen zowel realistisch als symbolisch zijn. Vaak bestaat een visioen uit meerdere visioenen als men de verschillende taferelen die zich opvolgen apart beschouwt.

Een visioen kan iemand in wakkere of in slapende toestand ontvangen.

  • Bij een wakkere toestand is er sprake van “in geestvervoering raken” of “in de geest weggevoerd”. De Bijbel beschrijft dergelijke visioenen van onder meer Ezechiël, Petrus, Paulus, Ananias, Cornelius, Stefanus en Johannes.[3] Joseph Smiths eerste visioen was van die aard als men aandachtig zijn beschrijving leest en zoals hij het trouwens zelf benoemt (zie de studie van het eerste visioen vermeld onder Analyses – Geschiedenis).
  • Slapend ontvangt iemand het visioen als droom. Visionaire dromen met een boodschap horen tot de kernverhalen van het Oude Testament, zoals Jakobs ladder, Jozefs korenaren, Farao’s koeien en Nebukadnezars standbeeld.[4]

Kenmerkend aan visioenen is dus dat ze in de eerste plaats kennis overdragen. Zien is weten.

 

2.2 Zo vader, zo zoon: kennis over drie thema’s, uiteenlopend gebracht

Nephi’s visioen was door een droom-visioen van zijn vader Lehi voorafgegaan. Pas “nadat ik had verlangd de dingen te weten die mijn vader had gezien” krijgt Nephi op zijn beurt een visioen, ditmaal in een blijkbaar wakkere toestand want het geschiedde “dat ik, terwijl ik in mijn hart overlegde, in de Geest van de Heer werd weggevoerd, ja, naar een zeer hoge berg, die ik nooit eerder had gezien en waarop ik nooit eerder mijn voet had gezet”. (1 Nephi 11:1)

Zowel Lehi als Nephi krijgen kennis over drie algemene thema’s: de boom des levens, de Messias en het huis van Israël. Die worden echter niet op dezelfde wijze en intensiteit tot de lezer gebracht.

Bij Lehi is het droom-visioen van de boom des levens sterk visueel en narratief uitgebouwd: de vlakte, het pad, de ijzeren roede, de boom, de mist, de rivier, de bron, het groot en ruim gebouw, de menigte mensen en hun spot van de gelovigen. In dit alles bewegen zich ook Lehi’s gezinsleden (1 Nephi 8). Nephi is wel de verslaggever van de woorden van zijn vader, dus uiteindelijk maakt hij de inhoudelijke keuze. Hij onderbreekt dan Lehi’s verhaal met een uitleg over de platen, wellicht de weerspiegeling van een onderbreking in het schrijfwerk (1 Nephi 9). Vervolgens pikt hij de draad weer op:

“… welnu, om met mijn verslag voort te gaan, moet ik een en ander zeggen over de dingen van mijn vader, en ook van mijn broers. Want zie, het geschiedde, nadat mijn vader zijn woorden over zijn droom had beëindigd en hen ook tot alle ijver had aangespoord, dat hij tot hen sprak over de Joden …” (1 Nephi 10:2).

Op dat punt raakt Lehi het tweede thema kort aan: de komst van de Messias met in een achttal verzen gegevens over de periode van zeshonderd jaar tot de komst van de Heiland, over de voorloper die de weg bereidt, over Christus’ doop, zijn prediking onder de Joden, zijn dood en zijn opstanding (1 Nephi 10:4–11).

Dat vloeit dan over in het derde thema, het huis van Israël, waarbij Lehi spreekt over de afgebroken en verstrooide takken van de olijfboom, de vergadering van Israël en de andere volken die de volheid van het evangelie zouden ontvangen. Het is beperkt tot drie verzen (1 Nephi 10:12–14), maar later zal Lehi er uitgebreid op terugkomen in de zegeningen aan zijn zonen (2 Nephi 3).

In zijn verslag van Lehi’s woorden identificeert Nephi het tweede en het derde thema niet als het resultaat van een visioen. Toch lijkt het waarschijnlijk dat Lehi ook die onderwerpen in visioenen gezien heeft — de concrete beelden in de beschrijving wijzen erop. Lehi was sowieso de man die van zijn vrouw het verwijt kreeg “een man van visioenen” te zijn (1 Nephi 5:2).

 

Bij Nephi komen de drie thema’s evenzeer aan bod, in andere maten, en nu alle drie expliciet als deel van een groot visioen. Dat opent, zoals bij Lehi, met een zicht op de boom des levens:

En het geschiedde dat de Geest tot mij zei: Kijk! En ik keek en zag een boom; en hij was als de boom die mijn vader had gezien; en de schoonheid ervan ging alle schoonheid ver te boven; en de witheid ervan overtrof de witheid van vers gevallen sneeuw. (1 Nephi 11:8).

Aan de begeleidende Geest vraagt Nephi naar de betekenis van de boom (vers 11), maar voor hij die krijgt wordt hij naar een ander tafereel geleid — het tweede thema, dat van de Messias, waarbij Nephi door een engel wordt begeleid om Jeruzalem, Nazareth, de maagd en het kind te aanschouwen. Op dat punt beantwoordt Nephi zelf de vraag naar de betekenis van de boom, alsof hij het uit de beelden kon afleiden: “… het is de liefde van God, die zich alom uitstort in het hart van de mensenkinderen” ( vers 22). Vervolgens ziet hij de Heiland die onder de mensenkinderen uitgaat, maar het beeld blijft verstrengeld met het eerste thema want hij merkt de ijzeren roede op die leidt naar de bron en de boom (vers 25). Het typeert hoe in een visioen beelden door elkaar kunnen glijden, zoals in een droom. Het visioen loopt dan verder met beelden uit het leven van de Heiland — de profeet die de weg bereidt, de doop van Jezus, zijn prediking, de twaalf, wonderen, zijn aanhouding, veroordeling en kruisiging — “En ik, Nephi, zag dat Hij aan het kruis werd verhoogd en voor de zonden van de wereld werd gedood” (vers 33).

Het visioen verschuift dan naar het derde thema, het huis van Israël, in een groot, gedetailleerd historisch fresco dat drie volle hoofdstukken zal bestrijken (1 Nephi 12–14).

Sommigen maken een vergelijking tussen wat Lehi zag en wat Nephi zag, waaruit zou moeten blijken dat Nephi in zijn visioen tot meer kennis toegang kreeg. Dat is moeilijk uit de tekst op te maken want Nephi noteerde wellicht lang niet alles van wat zijn vader had opgemerkt. In het midden van de vertelling van Lehi’s droom-visioen van de boom des levens noteert Nephi inderdaad: “En nu vermeld ik, Nephi, niet alle woorden van mijn vader. Maar, om kort van schrijven te zijn, zie, hij zag … “ (1 Nephi 8:29–30). Het is dus samenvattend. Ook wanneer Lehi verder gaat met uitleg over de Joden, de Verlosser en de toekomst, kort Nephi het verslag telkens in:

En mijn vader sprak veel hierover… hij sprak over het evangelie dat onder de Joden zou worden gepredikt… mijn vader sprak veel over de andere volken, en ook over het huis van Israël… En met dergelijke taal profeteerde en sprak mijn vader tot mijn broers, en nog veel meer dingen die ik niet in dit boek schrijf. (1 Nephi 10:8–15)

Wanneer Nephi dan de wens uitdrukt “de dingen te aanschouwen die mijn vader heeft gezien” (1 Nephi 11:3), is er dus reden om aan te nemen dat Nephi inhoudelijk dezelfde visioenen kreeg, maar dat hij bij de vertelling ervan keuzes maakte, met, wat normaal is, meer gegevens die hij zelf ervaren had. Op het einde van zijn visioen lijkt Nephi nog eens die inhoudelijke gelijkheid te bevestigen, samen met de melding dat ook hij niet alles heeft kunnen vertellen:

En ik getuig dat ik de dingen zag die mijn vader heeft gezien, en de engel van de Heer heeft ze mij bekendgemaakt. En nu houd ik op met spreken over de dingen die ik zag terwijl ik in de Geest was weggevoerd; en al zijn niet alle dingen die ik heb gezien opgetekend, de dingen die ik heb geschreven, zijn waar. En zo is het. Amen. (1 Nephi 14:29–30)

 

2.3 De didactische dialoog: Hij zei tot mij … En ik zei …

Een opvallend kenmerk van het visioen is de intense dialoogvorm.

En de Geest zei tot mij: Zie, wat verlang je?
En ik zei: Ik verlang de dingen te aanschouwen die mijn vader heeft gezien.
En de Geest zei tot mij …

enz. (1 Nephi 11:2–4)

Niet minder dan zesenzestig keer verschijnt het werkwoord zei — “hij zei … ik zei …” — in de visionaire taferelen die voor Nephi’s ogen verschijnen. Het is een didactisch proces waarbij de goddelijke begeleider telkens het onderwijzend initiatief neemt met een vraag als “Wat zie je?” of een opdracht: “Zie …”. Het is een patroon dat ook de visioenen van een aantal oudtestamentische profeten kenmerkt in de algemene traditie waartoe Lehi en Nephi behoorden. Bij Jeremia: “De Heer zei tot mij: Wat zie je, Jeremia? Ik zei: Ik zie een amandeltwijg.” (1:11). Bij Amos: “Toen zei de Heer tegen mij: Wat zie je, Amos? Ik zei: Een paslood.” (7:8). Bij Zacharia: “Hij zei tegen mij: Wat zie je? En ik zei: Ik zie een vliegende boekrol.” (5:2). De dialoog verlevendigt het visioen tot een dynamisch gebeuren en articuleert de verschillende taferelen.[5]

In Nephi’s visioen, telkens wanneer de goddelijke gids tussenkomt, wordt ook aan de aard van het visioen herinnerd: dit is geen wirwar van flitsende beelden noch zelfbegoocheling, maar een ordelijk, begeleid proces om elke fase te kunnen onderscheiden. De dialoog helpt precies om de glijdende beelden van een visioen onder controle te houden.

 

2.4 Begeleiders: de Heilige Geest, de Geest van de Heer en een engel

In dit onderdeel bestuderen we even de identiteit van personages die Nephi begeleiden.

Nephi’s visioenen van de boom des levens, van de Verlosser en van het huis van Israël beginnen met de melding dat hij “in de Geest van de Heer werd weggevoerd, ja, naar een zeer hoge berg” (1 Nephi 11:1). Nephi gaat in gesprek “met de Geest” en beschrijft die als volgt: “Ik sprak tot Hem zoals een mens spreekt, want ik zag dat Hij in de gedaante van een mens was; maar toch wist ik dat het de Geest van de Heer was; en Hij sprak tot mij zoals de ene mens tot de andere spreekt” (vers 11). Is die geest in menselijke gedaante de Heilige Geest of de Geest van Christus?

Een aantal analisten, ook kerkleiders zoals apostelen James Talmage en Marion Romney, interpreteren deze “Geest van de Heer” als de Heilige Geest.[6] Moderne openbaring laat inderdaad toe ook de Heilige Geest in een menselijke gedaante — een persoon van Geest — te zien (Leer en Verbonden 130:22).

Anderen zien in “de Geest van de Heer” de voorsterfelijke Christus, die eveneens de gedaante van een mens heeft (Ether 3:6–16). Beide interpretaties zijn verdedigbaar.[7] Het lijkt me dat een overtuigende keuze voor één van beide niet mogelijk is: op duizend jaar geschiedenis van het Boek van Mormon, met tal van auteurs, kan een uitdrukking als “Geest van de Heer” verschillende connotaties dekken, zeker omdat omschrijvingen voor de godheid ook literaire varianten inhouden en daarom niet theologisch bedoeld zijn.

Dan, merkwaardig genoeg, verdwijnt de Geest van de Heer als begeleider:

En het geschiedde dat Hij tot mij zei: Kijk! En ik keek met de bedoeling Hem aan te kijken, maar ik zag Hem niet, want Hij was uit mijn tegenwoordigheid heengegaan. (vers 12)

Er opent zich dan een visioen waarin Nephi Jeruzalem ziet, alsook Nazareth en een maagd. Op dat punt verschijnt “een engel”, als begeleider ter vervanging van de “Geest van de Heer”:

En het geschiedde dat ik de hemelen geopend zag; en een engel daalde neer en stond voor mij; en hij zei tot mij: Nephi, wat ziet je? (vers 14)

Waarom zou de Geest van de Heer zijn heengegaan als begeleider en vervangen worden door een engel? Indien de Geest van Heer de voorsterfelijke Christus was, kan de wijziging van begeleider als volgt verklaard worden: het vervolg van het visioen toont Jezus’ leven op aarde; de begeleider van het visioen wordt nu een engel om zo een situatie te vermijden waarbij de voorsterfelijke Christus zichzelf in een visioen bespreekt. Daar zit inderdaad een interne logica in. Het blijft een open vraag, want er lijkt niet meteen een andere verklaring voor de wijziging van visioenbegeleider.

 

2.5 Visioen van de Messias, Lam van God, Zoon van de eeuwige Vader

 

Hoe groeit Nephi’s kennis van de Heiland? Het is een interessant proces van kennistoename en van rijpend inzicht.

In zijn voorafgaandelijk visioen had Lehi al een duidelijke voorkennis van de Verlosser ingezet, vergeleken met wat het Oude Testament prijsgeeft. Lehi had uit een droom vernomen dat “een Messias” zeshonderd jaar na hun vertrek uit Jeruzalem “onder de Joden” zou opstaan, een profeet-bode zou de weg voor hem bereiden en hem in Bethabara aan de Jordaan dopen. Lehi noemt hem het “Lam van God” dat “de zonden van de wereld zou wegnemen”. Deze Messias zou zijn evangelie onder de joden prediken, door hen gedood worden, opstaan uit de doden en “zich door de Heilige Geest aan de andere volken openbaren” (1 Nephi 10:7–11).

In Nephi’s visioen focust de begeleidende Geest meteen de aandacht op “de Zoon”. Hij vraagt Nephi of hij gelooft dat zijn vader “de boom” heeft gezien. Nephi bevestigt dat hij alle woorden van zijn vader gelooft. Dat impliceert dat Nephi ook de woorden van zijn vader over de Messias gelooft. Waarop:

En toen ik die woorden had gezegd, riep de Geest met luide stem en zei: Hosanna de Heer, de allerhoogste God; want Hij is God over de gehele aarde, ja, zelfs boven alles. En gezegend ben jij, Nephi, omdat je in de Zoon van de allerhoogste God gelooft; daarom zul je de dingen aanschouwen die je hebt verlangd. En zie, dit zal jou tot teken worden gegeven: nadat je de boom hebt gezien die de vrucht droeg die jouw vader heeft geproefd, zul je ook een mens uit de hemel zien neerdalen, en van Hem zul je ooggetuige zijn; en nadat je ooggetuige van Hem bent geweest, zul je getuigen dat het de Zoon van God is. (1 Nephi 11:6–7).

Nephi’s roeping wordt die van getuige van de Heiland. De tekst van de visioenen in 1 Nephi 11 en 12 vermeldt als namen Messias, Lam van God en Zoon van de eeuwige Vader. De namen Christus of Jezus komen nog niet ter sprake. Het zal pas Nephi’s jongere broer, Jakob, zijn die de naam Christus zal vermelden (2 Nephi 10:3). (De mogelijke verhouding tussen Messias en Christus in het Nephitische taalgebruik wordt hier besproken.)

In zijn visioen aanschouwt Nephi de belangrijkste facetten van Jezus’ leven. Net zoals in Lehi’s visioen zijn die facetten vrij scherp afgelijnd en chronologisch op orde, in vergelijking met de Oudtestamentische verwijzingen naar de Verlosser. In de Bijbel zitten die profetische aanduidingen verspreid in uiteenlopende boeken: geboorte in Bethlehem (Micha 5:2), uit een maagd (Jesaja 7:14), in de geslachtslijn van Abraham, Isaac en Jakob (Genesis 12:3; 17:19; 2&:12; 22:18; 24:17), uit de stam van Juda (Genesis 49:10), voorbereid door een boodschapper (Jesaja 40:3–5), verworpen door eigen volk (Jesaja 53:3), priester naar de orde van Melchizedek (Psalm 110:4), veroordeeld, gekruisigd en geofferd voor de zonde (Jesaja 53:5–12). Velen zien nog meer profetische voorspellingen over de Verlosser in de Bijbel, maar ze vereisen soms gewillige interpretatie gebaseerd op Hineininterpretierung vanuit het Nieuwe Testament, namelijk vanuit gebeurtenissen in het leven van Jezus naar verwijzingen in het Oude Testamant zoeken.

Daarom komt Nephi’s visioen, gelet op de periode, helder en coherent over in het samenbrengen van losse profetische gegevens uit het Oude Testament. Nephi krijgt de toekomstige levensfasen van de Heiland in volgorde te zien — de maagd in Nazareth en Jezus als kind: “En de engel zei tot mij: Zie het Lam van God, ja, namelijk de Zoon van de eeuwige Vader! (1 Nephi 11:21). Dan ziet hij Johannes die de weg voorbereidt, de doop van Jezus, zijn prediking en wonderen, zijn aanhouding en kruisiging. (1 Nephi 11). Een volgend tafereel toont het opgestane “Lam van God” dat uit de hemel neerdaalt en verschijnt aan zijn nageslacht en dat van zijn broers (1 Nephi 12:6).

In zijn visioen ziet Nephi de fasen van Jezus’ leven, maar hij uit geen leerstellige gedachten en preciseringen over Christus’ relatie tot de Vader of tot de Geest, noch over het verzoeningswerk en de betekenis van de opstanding (1 Nephi 11–12). Mogelijk ontving hij die kennis wel, maar hij noteert het niet. Die expliciete gegevens komen veel later in Nephi’s teksten, na de aankomst in het beloofde land, in 2 Nephi. Mogelijk vond er een rijpingsproces van groeiend inzicht plaats. Die leerstellige verdieping komt eerst van Lehi, vooral in zijn zegen aan zijn jonge zoon Jakob (2 Nephi 2:4–27). Niet verwonderlijk dat Jakob daarna uitgebreid over “het barmhartige plan” spreekt, over de val en de verzoening, over de lichamelijke en de geestelijke dood (2 Nephi 9). Nephi zelf schrijft amper vanuit die leerstellige invalshoek. Wél verkondigt hij, wanneer hij na de lange citaties van Jesaja weer zelf begint te schrijven, met klem geloof in de Messias. Op dat punt neemt hij ook de naam Christus over, zoals Jakob die bekendgemaakt had, nu uitgebreid met Jezus:

… en volgens de woorden van de profeten, en ook het woord van de engel van God, zal zijn naam Jezus Christus, de Zoon van God, zijn. (2 Nephi 25:19).

Opmerkenswaard is de verwijzing naar “de profeten” en “de engel van God” als bron voor die kennis. De leefwereld van Lehi en Nephi is doortrokken met die visionaire communicatie waarbij goddelijke kennis via verschillende kanalen wordt gedeeld. Het is niet altijd klaar wie eerst welke kennis op welke moment verkregen heeft.

Maar zelfs zonder eigen leerstellige uitleg uit te schrijven heeft Nephi het wezen van de Heiland diep in zich opgenomen:

Want wij arbeiden ijverig om te schrijven, teneinde onze kinderen, en ook onze broeders, ertoe te bewegen in Christus te geloven en met God te worden verzoend; want wij weten dat wij, na alles wat wij kunnen doen, door de genade worden gered.

En wij spreken over Christus, wij verheugen ons in Christus, wij prediken Christus, wij profeteren over Christus, en wij schrijven volgens onze profetieën, opdat onze kinderen zullen weten op welke Bron zij mogen vertrouwen voor vergeving van hun zonden. (2 Nephi 25:23, 26)

Nephi’s aandacht, in de laatste hoofdstukken, blijft toch eerder naar het historische luik dan naar het leerstellige gaan. Het lot van het huis van Israël en de andere volken, de verschillende fasen en gebeurtenissen in de geschiedenis, en vooral de opwekking tot bekering brengen Nephi tot de lyrische uitroepen die 2 Nephi 25 tot 33 kenmerken. Daarmee is het volgende punt ingeleid.

 

2.6 Visioen van het huis van Israël in de wereldgeschiedenis

 

Het hele visioen omvat hoofdstukken 11 tot en met 14 van 1 Nephi. Het thema van het huis van Israël dekt daar het grootste deel van.

  • Het inhoudelijk kantelmoment situeert zich al in vers 34 van hoofdstuk 11: vanaf daar beschrijft Nephi “de menigten van de aarde” en hoe het huis van Israël zich heeft “verzameld om tegen de twaalf apostelen van het Lam te strijden”.
  • Hoofdstuk 12 brengt de oorlogen “tussen uw nageslacht, en ook het nageslacht van uw broers” in beeld, dus tussen Nephieten en Lamanieten, vervolgens de natuurrampen die het bezoek van de Heiland aan het Westelijke halfrond voorafgaan, het bezoek zelf en de roeping van de twaalf discipelen, de verdere ontwikkeling over vier generaties en de eindstrijd tussen beide volkeren, waarna de Lamanieten “in ongeloof verkommeren”.
  • Hoofdstuk 13 vervolgt met een visionair beeld van de kerk van de duivel, de ontdekking en kolonisatie van Amerika, de gevolgen ervoor voor “het overblijfsel van het huis van Israël”, de afval onder de volkeren, de herstelling en de universele verkondiging van het evangelie.
  • Hoofdstuk 14 verdiept ten slotte een aantal aspecten van dat toekomstbeeld om uiteindelijk impliciet te verwijzen naar de Openbaring van Johannes die “over het einde van de wereld” zal schrijven. Het geheel hoort tot een volwaardige apocalyptische literatuur waarin het Godsvolk een epische strijd voert tegen de goddeloosheid en gruwelen van “de moeder der hoeren, die de grote en gruwelijke kerk van de gehele aarde is”.[8]

Als we dus als scheidingspunt tussen de thema’s 1 Nephi 11:34 nemen, dan is het overgrote deel (78%) van Nephi’s visioen gewijd aan de dramatische plaats van het huis van Israël in het geheel van de wereldgeschiedenis.

Voor Nephi ontplooit het goddelijke zich vooral in de interactie met hele volken en opeenvolgende generaties. Dat blijft trouwens een focus in de rest van zijn teksten. Zijn inlassing van Jesaja’s strijdvaardige hoofdstukken illustreert het. Wanneer hij op het einde van 2 Nephi zijn laatste teksten schrijft, zijn zes van die negen hoofdstukken, van 25 tot en met 30, profetisch en dramatisch aan toekomstige gebeurtenissen gewijd, met het huis van Israël als rode draad.

Pas in de allerlaatste hoofdstukken, 31, 32 en 33, keert Nephi zich naar het individu, naar de eerste beginselen en verordeningen — geloof, bekering, doop, gave van de Heilige Geest en naastenliefde. Het markeert de kentering die zich in zijn eigen groeiproces voltrekt, van alzijdige doem naar persoonlijke redding.

 

2.7 Opmerkelijk: het huis van Israël verzwindt in het Nephitisch geheugen

Voor Lehi en Nephi is het “huis van Israël” dus een intens thema. Ook Jakob, Nephi’s jongere broer en protegee, besteedt er veel aandacht aan, zowel in de teksten die hij in 2 Nephi toevoegt (hoofdstukken 6 tot 10), als in het opnemen en bespreken van de gelijkenis van de olijfbomen (Jakob 5–6). De uitdrukking “huis van Israël” komt 67 keer voor in 1 en 2 Nephi en in Jakob. Aanhoudend herinneren zij hun volk aan hun afkomst en aan de beloften voor hun toekomst als tak van Israël.

Maar dan: na Jakob komt de uitdrukking “huis van Israël” geen enkele keer meer voor, noch in het vervolg van de kleine platen, noch in Mosiah, Helaman en Alma. Blijkbaar waren Lehi, Nephi en Jakob nog ten volle bewust waren van hun plaats als afgebroken tak van Israël. Na hen verzwond de gewoonte om aan dat perspectief nog aandacht te schenken. Geen enkele van de volgende koningen en profeten spreekt nog over het huis van Israël — althans volgens de tekst waarover we beschikken. Het is pas Jezus die er bij zijn verschijning op terugkomt in 3 Nephi. Voor een bespreking van die inhoudelijke stilte gedurende vijfhonderd jaar, zie dit onderdeel in les 13.

 

3 – Het ontmoeten van de Heer

Na het horen van Gods stem en het zien van visioenen komen we aan een derde vorm van goddelijke ervaring: het werkelijk ontmoeten van de Heer op aarde.

3.1 Visitatie of geïnspireerde conversatie?

Een derde vorm van goddelijke ervaring is een “bezoek” van de Heer. Bij de bespreking hiervoor over “de stem van de heer” zijn er geen aanwijzingen dat de Heer ook zichtbaar was. Bij visioenen gaat het om een visuele ervaring buiten de fysieke werkelijkheid. De vraag is dus of Nephi, in zijn ervaring, ook God of de voorsterfelijke Christus ruimtelijk ontmoette, zoals we dat begrijpen bij Henoch, Mozes of de broeder van Jared. De vraag is vooral waardevol voor het zorgvuldig leren omschrijven van een ervaring, ook voor ons. Kerkleden drukken soms een ervaring uit als “God ontmoeten in gebed”, als metaforische omschrijving, maar anderen kunnen dat anders interpreteren. Hoe delicaat de verschillen liggen bewijst ook de wijze van vertaling, zoals meteen zal blijken.

Na de beschrijving van Lehi’s eerste visioen en zijn droom om Jeruzalem te verlaten, vertelt Nephi, met een nog enigszins trotse rappel aan zijn jonge leeftijd en forse gestalte:

En het geschiedde dat ik, Nephi, zeer jong zijnde, maar niettemin fors van gestalte, ook een groot verlangen had om de verborgenheden van God te kennen; daarom riep ik de Heer aan; en zie, Hij kwam tot mij en verzachtte mijn hart, zodat ik al de woorden geloofde die mijn vader had gesproken; daarom stond ik niet tegen hem op zoals mijn broers. (1 Nephi 2:16).

“… en zie, Hij kwam tot mij”. Het Engels origineel zegt echter: “and behold he did visit me.” De eerste Nederlandse edities vertaalden dit correct als “en ziet, hij bezocht mij”. Latere Nederlandse edities verzwakten dit tot “Hij kwam tot mij”, wat dan echter makkelijker als een louter geestelijke ervaring begrepen kan worden. Het wijst op een onverantwoorde interpretatie van de zijde van de vertaler. Andere talen zijn zorgvuldiger — “et voici, il me visita”; “er besuchte mich”; “él me visitó”… Een bezoek verwijst immers eerder naar een werkelijke ontmoeting, wat in exegetische termen een visitatie is, in tegenstelling tot inspiratie of tot een visioen in de geestelijke sfeer.[9]

Nephi beschrijft dat bezoek van de Heer verder als een gesprek: “En het geschiedde dat de Heer tot mij sprak en zei: Gezegend ben jij, Nephi, wegens je geloof, want je hebt Mij ijverig gezocht met een nederig hart …” (vers 19).

Voor wie Schriftstudie ernstig neemt verdient het onderwerp wat verdieping: was Nephi’s ervaring een werkelijke visitatie door de Heer of een “geïnspireerde conversatie”? Het is immers mogelijk dat Nephi een retoriek gebruikt waarbij hij een geestelijke ervaring als een “bezoek van de Heer” verwoordt.

  • Bij een visitatie vindt het gesprek werkelijk plaats tussen personen in de fysieke ruimte. Het verslag van dergelijke uitwisseling weerspiegelt de realiteit ervan, zoals tussen Jezus, Mozes en Elia bij de verheerlijking op de berg (Mattheüs 17:1–6), of zoals tussen Moroni en Joseph Smith (Geschiedenis van Joseph Smith 1:30–47).
  • Bij inspiratie wordt een gesprek een “geïnspireerde conversatie”, waarbij de ontvanger geestelijk in staat moet zijn de hemelse stem te horen of te interpreteren en nadien het gesprek na te vertellen of uit te schrijven. Dan komen we terug bij de eerst besproken vorm van “de stem van de Heer”. Het kan ook gebeuren in een visionaire vorm, waarbij de ontmoeting “in de geest” gebeurt, buiten de fysieke werkelijkheid, wat dan tot de ervaring van het visioen hoort.

Voor wie het interesseert, gaan we er in het volgende wat dieper op in.

 

3.2 Beschouwingen bij Nephi’s ervaring

Welke argumenten zijn er voor visitatie of voor inspiratie in het geval van Nephi’s ervaring?

  • Nephi lijkt de ontmoeting ruimtelijk te hebben ervaren, wat blijkt uit de afronding: “En het geschiedde dat ik, Nephi, eenmaal teruggekeerd van mijn gesprek met de Heer, mij naar de tent van mijn vader begaf” (1 Nephi 3:1). Maar zijn afzondering kan ook die van een gebed geweest zijn met als beginpunt dat hij de Heer “aanriep”. Ook de toevoeging “hij verzachtte mijn hart” bij de ervaring vermeld in 1 Nephi 2:16 kan eerder wijzen op een gemoedservaring.
  • Nephi maakt het verschil wel wanneer het een visioen betreft, want dan spreekt hij van het “weggevoerd worden in de Geest van de Heer” (1 Nephi 11:1). Visioenen horen tot de psychische sfeer zoals ook Lehi het uitdrukt: “Zie, ik heb een droom gedroomd; of met andere woorden, ik heb een visioen gezien” (1 Nephi 8:2). Die visioenen kunnen het “openen van de hemelen” zijn om God te zien of ze kunnen iemand in de geest naar andere plaatsen voeren of taferelen over het verleden of de toekomst ontrollen. In het geval dat we hier bespreken lijken Nephi’s nuchtere vaststellingen “hij bezocht mij” en “ik keerde terug van mijn gesprek met de Heer” buiten de sfeer van het visioen te vallen. Maar Nephi’s verslag geeft evenmin bijkomende indicaties dat het een visitatie betrof en niet enkel inspiratie.
  • Indien het een eigenlijke visitatie betrof, zou Nephi die niet in aangrijpender termen verteld hebben? Het gaat toch om een ontmoeting met de Heer zelf, wat uitzonderlijk en grandioos lijkt. In de mormoonse visie is de “de Heer” Jezus Christus, ook in Oudtestamentische tijden. Voor zo’n ontmoeting met de voorsterfelijke Jezus zijn er precedenten. De Heer sprak met Mozes zoals een vriend spreekt met een vriend (Exodus 33:11). De broeder van Jared ontmoette de voorsterfelijke Jezus die hem uitlegt: “Zie, dit lichaam, dat jij nu aanschouwt, is het lichaam van mijn geest; en Ik heb de mens geschapen naar het lichaam van mijn geest; en zoals Ik er voor jou uitzie in de geest, zo zal Ik aan mijn volk verschijnen in het vlees” (Ether 3:16). Als het bij Nephi inderdaad om een visitatie ging, dan valt wel de simpliciteit van het verslag op, zonder dramatische voorbereiding zoals bij Henoch, bij de broeder van Jared of bij Mozes, zonder dat Nephi op een berg moest klimmen en zonder de heerlijkheid die van Jezus kan uitstralen.[10] Zo’n eenvoudige ontmoeting is echter mogelijk. Zelfs als opgestaan wezen kon Jezus als een gewoon mens verschijnen, zoals aan Maria Magdalena, aan Thomas en de andere apostelen of aan de Emmaüsgangers.

Nephi’s volgende, mogelijk letterlijke ontmoeting met “de Heer” heeft wel de bekende dimensie van de bergtop:

En het geschiedde, nadat ik, Nephi, vele dagen in het land Overvloed was geweest, dat de stem van de Heer tot mij kwam en zei: Sta op en beklim de berg. En het geschiedde dat ik opstond en de berg beklom en de Heer aanriep. En het geschiedde dat de Heer tot mij sprak en zei: Je zult een schip bouwen op de wijze die Ik jou zal tonen, opdat Ik jouw volk over deze wateren kan voeren. (1 Nephi 17:7–8).

De beschrijving blijft nuchter en zakelijk. Hier is geen sprake van een “wegvoeren in de Geest” of van “de hemelen openen”, zoals bij visioenen. In een eerste stap heeft “de stem van de Heer” Nephi opgedragen de berg te beklimmen, maar of het dan op de berg zelf tot een visitatie komt blijft onzeker. De plannen voor het schip kunnen immers zowel in een werkelijke ontmoeting als “in de geest” getoond worden. Ook de volgende gelijkaardige ervaringen geven daarover geen uitsluitsel: “… ik bouwde het op de wijze die de Heer mij had getoond; daarom was het niet op de wijze van de mensen. En ik, Nephi, beklom dikwijls de berg, en ik bad dikwijls tot de Heer; daarom toonde de Heer mij grote dingen” (1 Nephi 18:2–3).

Evenmin geeft het volgende uitsluitsel, waarbij Nephi zijn ervaring met die van Jesaja vergelijkt:

En nu schrijf ik, Nephi, nog meer van de woorden van Jesaja, want mijn ziel verheugt zich in zijn woorden. Want ik zal zijn woorden op mijn volk toepassen, en ik zal ze onder al mijn kinderen doen uitgaan, want hij heeft voorwaar mijn Verlosser gezien, evenals ik Hem heb gezien. (2 Nephi 11:2)

Het “zien” van de Verlosser lijkt hier eerder naar een visioen te verwijzen, wat, voor zover we weten, ook de wijze was waarop Jesaja de Heer als toekomstige Verlosser heeft gezien: “In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Heere zitten op een hoge en verheven troon …” (Jesaja 6:1). Zo wordt het ook later door de apostel Johannes begrepen: “Dit zei Jesaja toen hij Zijn heerlijkheid zag en over Hem sprak” (Johannes 12:41). Dat ook Nephi de Heer in visioen heeft gezien is Schriftuurlijk bevestigd (zie hiervoor). Maar het bovenstaand vers — “hij heeft voorwaar mijn Verlosser gezien, evenals ik Hem heb gezien” staalt daarom nog geen werkelijke visitatie.

Wat is het belang van deze bedenkingen? Voor de inhoud van de openbaring maakt het weinig verschil of die nu komt van een stem, in een visioen of van een ruimtelijk aanwezig persoon. Maar theologisch gezien heeft de ruimtelijke ontmoeting een grote betekenis: die bevestigt immers dat God een lichaam heeft. Dat is een centraal gegeven in het mormoons geloof. Nephi’s ervaring van een fysiek contact met het goddelijke zou een bijkomend getuigenis voor die lichamelijkheid vormen, naast dat van andere profeten in de Schriften.

 

4 – De Liahona en zijn spindels

Een vierde vorm van goddelijke communicatie ervaart Nephi in de Liahona. Eerst gaan we wat dieper in op een taalkundig en technisch aspect — voor wie dit boeiend vindt.

En het geschiedde, toen mijn vader de volgende ochtend opstond en zich naar de deur van de tent begaf, dat hij tot zijn grote verbazing een ronde bal van vernuftige makelij op de grond zag liggen; en hij was van zuiver koper. En in de bal bevonden zich twee naalden; en de ene wees de richting aan die wij in de wildernis moesten gaan. (1 Nephi 16:10)

Oude spindels of spinspoelen zoals onze voorouders ze gebruikten om garen op te spinnen.

De eerste indruk is dat de Liahona als een kompas fungeert en zich beperkt tot richtingaanwijzer. De ongelukkige vertaling naalden voor het Engelse spindles — “and within the ball were two spindles” — verengt het beeld tot kleine, dunne wijzers, terwijl “spindles” iets grotere vormen van staven of spoelen zijn. De vertaler heeft zich laten leiden door het beeld van een klein modern kompas waar men in het Nederlands van naalden spreekt.

Spinster op een Attische vaas, omstreeks 500 v.C. In de linkerhand houdt ze de spinrok met de bundel ruwe wol of vezels. Tussen de vingers van haar rechterhand draait ze er garen uit. Dat wordt dan gewikkeld om de spindel of spintol. De spindel heeft ook de vorm van een wijzer.

Waarom inderdaad niet het gelijke en precieze Nederlandse woord spindel (of spil) gebruiken en dat woord vervolgens in Schriftstudie verklaren? Zo’n uitleg is immers evengoed nodig voor het Engelse spindle dat ook niet alle Engelstaligen meteen begrijpen. Een spil of spindel is een houten stokje of staafje waarrond men iets kan wikkelen. Het woord komt van spinnen (to spin in het Engels en verder zo in alle Germaanse talen). De oorspronkelijke betekenis verwijst inderdaad naar het stokje waarop men garen spint en dat men laat draaien om de draad rond te wikkelen. Men noemt het ook een spinspoel of spintol. Het heeft meestal een smalle kant die vervolgens verbreedt, vandaar zijn vorm van een wijzer. Zo past die betekenis bij de richtingaanwijzers in de Liahona. Men gebruikte de spindel al drieduizend jaar geleden, dus de term past bij de tijd van Nephi.

Opvallend: de eerste Nederlandse vertaling van het Boek van Mormon (1890) gebruikte als vertaling spillen (enkelvoud spil), wat een perfecte vertaling was. Latere edities (vanaf 1950) gingen spijtig genoeg over op assen (wat een modernere betekenis van het Engelse spindle is). Maar die keuze verduistert het beeld, want je zou eerder veronderstellen dat de spindel op een as draait, zoals bij een kompas. In 1971 werd het dunne assen, wat dan naar het idee van naalden neigt en ook de draaibeweging behoudt. In de jaren 1990 werd het Boek van Mormon opnieuw volledig hervertaald . Die editie voerde echter veel onnodige wijzigingen in, alsook fouten waar de vertaling vroeger correct was, waaronder deze naalden in plaats van spillen. De nieuwe editie van 2017 behoudt die ongelukkige vertaling van naalden eveneens.

Maakt het een verschil of we nu naalden of spindels gebruiken? Jazeker, want de vertaling naalden klopt niet met de verdere uitleg over de werking van de Liahona. Het is pas een eind verder in het verhaal — na vele dagen reizen in de wildernis, na het verlies van zijn boog, na spanningen met zijn broers en zelfs met zijn vader — dat Nephi de communicatieve functie van de spindels signaleert. Het volgende is de letterlijke vertaling uit het Engels:

En het geschiedde dat ik, Nephi, de wijzers zag die zich in de bal bevonden, en dat zij werkten volgens het geloof en de ijver en de aandacht die wij eraan schonken. En er was ook een nieuw geschrift  op ze  geschreven, dat duidelijk te lezen was, dat ons inzicht gaf in de wegen van de Heer. (1 Nephi 16:28–29)

Oude houten spindel die makkelijk op een basis kan draaien. De relatie met een bewegende wijzer is evident.

Noteer vooreerst de overgang naar de term wijzers (in het Engels pointers), dat nu de nadruk op de aanwijsfunctie van de spindels in de Liahona legt.

De huidige Nederlandse vertaling is onnauwkeurig (ook zo in de nieuwe editie van 2017): “En het geschiedde dat ik, Nephi, de wijzers zag die zich in de bal bevonden …  En er was ook een nieuw schrijven op aangebracht”. Het leest alsof het schrijven op de bal is aangebracht. De Engelse zin luidt echter: “And there was also written upon them a new writing”. Letterlijk staat er dus: “En er was ook een nieuw geschrift  op ze  geschreven”. Het voornaamwoord ze kan alleen betrekking hebben op de wijzers, niet op de bal. Het valt me telkens op hoe zorgvuldig de Duitse vertaling het doet: “Und auf ihnen stand auch eine neue Inschrift geschrieben”. Die nauwkeurige vertaling respecteert niet alleen de Hebraïsche cognitieve accusatief (een geschrift schrijven of een schrijven schrijven), maar verheldert ook dat het geschrift in dit geval niet op de bal maar op de bewegende wijzers verschijnt (upon them = op ze).[11] En natuurlijk hebben de Duitsers al vanaf hun eerste editie correct vertaald: “Und in der Kugel waren zwei Spindeln”.

Voor de Nederlandse vertaler was echter het probleem dat, als je van bij het begin van naalden spreekt, het nadien onmogelijk wordt om er nog op te laten schrijven. Dus manipuleerde de vertaler de tekst alsof het schrijven in dit geval op de bal verscheen.

Er is inderdaad een onderscheid tussen informatie die “op de bal” (Engels “upon the ball”) en informatie die op de wijzers verschijnt. Verzen 26 en 27 spreken van tekst die “op de bal” verschijnt, maar vanaf vers 28 gaat het om de wijzers “die zich in de bal bevonden” (Engels: “the pointers which were in the ball”) en waarop dan nieuw geschrift geschreven wordt.

Ook de Nederlandse keuze voor het werkwoord aangebracht — “er was ook een nieuw schrijven op aangebracht” — voor het Engelse written is ongelukkig omdat het een permanente aanbreng van letters oproept, terwijl even later de tekst vermeldt dat het schrijven “van tijd tot tijd geschreven en veranderd” werd.

Wat suggereert het Engels en de nauwkeurige vertaling dan wel? Letters en woorden verschijnen als veranderend geschrift op beweeglijke wijzers die zo breed als spindels zijn. Die moeten inderdaad groot genoeg zijn om tekst te dragen. Daarbij zijn we tot nu toe uitgegaan van het beeld van houten spindels, maar ze kunnen evengoed uit een soort metaal of glas bestaan hebben, want de hele Liahona was “van vernuftige makelij”. De bal zelf was van koper.

Sommige commentatoren hebben het er moeilijk mee dat een behoorlijke hoeveelheid tekst op het kleine volume van de wijzers kon verschijnen. Men kan echter als volgt verduidelijken:

  • de afmetingen van de Liahona en van de wijzers kunnen groter geweest zijn dan de hedendaagse gefantaseerde artistieke illustraties van de Liahona doen veronderstellen;
  • het schrijven verscheen allicht in “hervormd Egyptisch”, dus hiëratisch of demotisch schrift, dat veel minder plaats neemt dan Hebreeuws;
  • de tekst kon dynamisch voor de ogen ontrollen;
  • het hele proces kan een geestelijk fenomeen geweest zijn, waarbij de wijzers de functie van een zienersteen vervullen.

Daarmee komen we uiteindelijk bij het belangrijkste: de Heer geeft ook openbaring via geschreven informatie. De tien geboden, op stenen tafelen “beschreven door Gods vinger”, zijn er het bekendste Bijbels voorbeeld van (Exodus 31:18). Op de muur van het paleis van koning Belsazar verschenen schrifttekens die Daniël kon vertalen (Daniël 5). Abraham ontving een zienersteen, een Urim en Tummim, en leerde ervan over het heelal (Abraham 3:1–4). Joseph Smith ontving de tekst van het Boek van Mormon via een zienersteen (zie hier voor meer bespreking).

Van alle vormen van openbaring is de geschreven tekst, door God gegeven, wellicht de meest precieze omdat er geen tussenpersoon de woorden overbrengt. Nephi maakte er dankbaar gebruik van.

Noot: Voor de mogelijke oorsprong van de naam Liahona, zie hier. Voor de cultureel-historische achtergrond van dergelijke voorwerpen, zie hier.

 

5 – Slotbedenking: wat Nephi ons leert

Nephi’s leven was doortrokken van het goddelijke. In 1 en 2 Nephi komt de term “de Heer” 586 voor en “God” 425 keer. Samen meer dan duizend maal, gemiddeld zeven keer per bladzijde. De Heer is aanwezig van het eerste vers in 1 Nephi — “in al mijn dagen uitermate door de Heer begunstigd” — tot het laatste vers van 2 Nephi: “want aldus heeft de Heer mij geboden en ik moet gehoorzamen.”

Nephi’s communicatie met het goddelijke bestrijkt alle vormen die mensen zich kunnen inbeelden— innerlijk en uiterlijk, auditief en visueel, geestelijk, lichamelijk en zelfs stoffelijk in de Liahona. Die variatie leert ons ook een les: het goddelijke kan op vele manieren tot ons komen als we er open voor staan. In het innerlijke kunnen we de zachte stille stem trachten te horen, maar uiterlijk valt er ook veel op te merken waarin we de hand van God kunnen zien. De Schriften lezen en bestuderen is onze manier om de Liahona te raadplegen. Niet voor niets heet het kerkelijk tijdschrift, met de woorden van hedendaagse profeten, dan ook zo. Verhalen over het verleden en openbaringen over de toekomst bieden onze verbeelding ontelbare visioenen aan. Ook al kunnen wij niet tippen aan de privileges van Nephi, hij toont ons vele deuren die op een kier staan en die ons uitnodigen om te komen kijken en te verkennen.

Er is echter ook een mogelijke keerzijde voor wie zo doortrokken is van het goddelijke. Nephi vertoeft in sferen waar anderen niet zomaar bij kunnen. Hij staat  in nauw contact met de Heer. Hij beschikt over een visionair perspectief van de wereldgeschiedenis. Zoiets doet de dagelijkse zorgen als futiel verkleinen. De openbaringen die hij ontving verruimden zijn blik in die mate dat hij soms weinig geduld met anderen had, in het bijzonder met zijn oudere broers Laman en Lemuel (zie hier). Ook dat houdt een les in: het goddelijke beleven mag geen kloof slaan met anderen die nog niet zo ver staan. Daar had Nephi het soms moeilijk mee. Voor hem was alles zo duidelijk, waarom dan niet voor anderen? Op het einde van 2 Nephi, in het vuur van een inspirerend betoog, geeft hij uiting aan die ongedurige gevoelens:

En nu kan ik, Nephi, niets meer zeggen; de Geest belet mij het spreken, en ik kan alleen maar treuren om het ongeloof en de goddeloosheid en de onwetendheid en de halsstarrigheid van de mensen; want zij willen niet naar kennis streven, noch grote kennis bevatten wanneer die hun in alle duidelijkheid wordt gegeven, ja, zo duidelijk als een woord maar kan zijn.

En nu, mijn geliefde broeders, bemerk ik dat u nog steeds in uw hart overlegt; en het bedroeft mij hierover te moeten spreken. Want indien u zou luisteren naar de Geest die de mens leert bidden, zou u weten dat u moet bidden … (2 Nephi 32:7–8)

Zo komt Nephi terug tot de kern: de toegang tot het goddelijke is het gebed. Maar we mogen niet ontmoedigd worden als de hemelen zich niet meteen openen zoals aan Nephi. Hij verbeeldt wel wat elkeen ooit kan ervaren.

***

Voor de andere delen van deze studie van NephI, zie de inleiding en het overzicht in de Studie van 1 en 2 Nephi.

 

Voetnoten

[1] President Gordon B. Hinckley beantwoordde de vraag naar openbaring als volgt: “Now, if a problem should arise on which we don’t have an answer, we pray about it, we may fast about it, and it comes. Quietly. Usually no voice of any kind, but just a perception in the mind. I liken it to Elijah’s experience. When he sought the Lord, there was a great wind, and the Lord was not in the wind. And there was an earthquake, and the Lord was not in the earthquake. And a fire, and the Lord was not in the fire. But in a still, small voice. Now that’s the way it works.” (Gordon B. Hinckley, San Francisco Chronicle, Sunday Interview, April 13, 1997, by Don Lattin). Apostel Neal A. Maxwell definieert de ervaring van openbaring als volgt: “Often it comes in words and phrases … It’s the voice of the spirit. It’s the voice in the mind. It’s the Lord speaking to us in such a way that when men may have had different opinions on something, then comes the prophetic intervention. There is a calmness and a serenity, and we vote to sustain that action” (geciteerd in in Hugh Hewitt, Searching For God in America (Dallas: Word Publishing: 1996), 128.

[2] Zie bijvoorbeeld Alan Goff, “How Should We Then Read? Reading Mormon Scripture after the Fall,” Review of Books on the Book of Mormon 21, no. 1 (2009): 137-178; Val Larsen, “Killing Laban: The Birth of Sovereignty in the Nephite Constitutional Order,” Journal of Book of Mormon Studies 16, no. 1 (2007): 26–41, 84–85; Jeffrey R. Holland, “The Will of the Father in All Things,” BYU Speeches (January 17, 1989), online at speeches.byu.edu; Jeffrey R. Holland, “I have a question: How can I explain Nephi’s killing Laban to my nonmember friends? Some really reject it as scriptural,” Ensign (September 1976); Ben McGuire, “Nephi and Goliath: A Case Study of Literary Allusion in the Book of Mormon,” Journal of the Book of Mormon and Other Restoration Scripture 18, no. 1 (2009): 16–31; Noel B. Reynolds, “The Political Dimension in Nephi’s Small Plates,” BYU Studies 27, no. 4 (1987): 22–25; Gaye Strathearn, “He That Hath the Scriptures, Let Him Search Them,” Religious Educator: Perspectives on the Restored Gospel 2, no. 1 (2001): 57–71; John W. Welch, “Legal Perspectives on the Slaying of Laban,” Journal of Book of Mormon Studies 1, no. 1 (1992): 119–141.

[3] Referenties: Ezechiël (Ezechiël 37:1); Petrus (Handelingen 10:9–11); Paulus (Handelingen 22:17–18); Ananias (Handelingen 9:10–11); Cornelius (Handelingen 10:3); Stefanus (Handelingen 7:55–56); Johannes (Openbaring 1:10).

[4] Genesis 28:11–17; 37:6–8; 41:15–36; Daniël 2:30–47.

[5] De structuren van de dialoog worden onder meer bestudeerd in Mark J. Boda, The Book of Zechariah (Eerdmans, 2016), 90–91; Stephan Reimer, Formgeschichte der Profetischen Visionsberichte, PhD dissertation, Universität Hamburg 1976; Patricia K. Tull, “Narrative among the Latter Prophets,” The Oxford Handbook of Biblical Narrative (Oxford: Oxford University Press, 2016): 215–225.

[6] James E. Talmage, The Articles of Faith (Salt Lake City: Deseret Book, 1975), 159–160; Marion G. Romney, “The Holy Ghost”, Ensign (4 may 1974): 90.

[7] Voor argumentatie, zie bv. Sidney B. Sperry, Book of Mormon Compendium (Salt Lake City: Bookcraft, 1968), 117–118. Sperry, vroeger decaan van BYU’s College of Religion, oordeelt dat de uitdrukking “Spirit of the Lord” een aantal keer in het Boek van Mormon pertinent naar de Heilige Geest verwijst, en dus omwille van de coherentie “de Geest van de Heer” in alle gevallen naar de Heilige Geest moet verwijzen. Terwijl de ontmoeting met de Heiland, in de vorm van een visitatie, nooit met een verwijzing naar “de Geest” gepaard gaat. Zie ook voor een gelijkaardige argumentatie David L. Paulsen, “Part I: Restoration of the Doctrine of Divine Embodiment,” BYU Studies Quarterly 35, no. 4 (1995): 9–39.

[8] Voor studie van Lehi’s en Nephi’s visioenen als apocalyptische literatuur, zie onder meer Jared M. Halverson, “Lehi’s Dream and Nephi’s Vision as Apocalyptic Literature,” in The Things Which My Father Saw: Approaches to Lehi’s Dream and Nephi’s Vision, ed. Daniel L. Belnap, Gaye Strathearn, and Stanley A. Johnson (Provo, Utah: BYU Religious Studies Center, 2011), 53–69; Matthew Scott Stenson, “Lehi’s Dream and Nephi’s Vision: Apocalyptic Revelations in Narrative Context,” BYU Studies Quarterly 51, no. 4 (2012): 155–179.

[9] Dat Jezus’ bezoek aan Nephi als een “visitatie” begrepen wordt vinden we bv. bij Alan E. Bergin, “Nephi, a Universal Man,” Ensign (September 1976); Duane S. Crowther, Gifts of the Spirit (Cedar Fort, 1983), 203; David L. Paulsen, “Part I: Restoration of the Doctrine of Divine Embodiment,” BYU Studies Quarterly 35, no. 4 (1995): 19.

[10] Bij een ontmoeting van Henoch met de voorsterfelijke Jezus wordt Henoch eerst “met heerlijkheid bekleed” alvorens het volgende te ervaren: “Hij stond voor mijn aangezicht en Hij sprak met mij, zoals de ene mens met de andere spreekt, van aangezicht tot aangezicht” (Mozes 7:3–4).

[11] Robert Bunker ontleedt dit aspect van het antecedent en herschrijft “And there was also written upon [the pointers] a new writing, which was plain to be read”, om duidelijk te maken dat de wijzers het antecedent zijn. Hij vermeldt wel in voetnoot dat persoonlijke voornaamwoorden in het Boek van Mormon soms ambigu zijn. Zie Robert L. Bunker, “The Design of the Liahona and the Purpose of the Second Spindle,” Journal of Book of Mormon Studies 3, no. 2 (1994): 1–11 (4). Daarentegen suggereert The Book of Mormon Student Manual: Religion 121 & 122 van de kerk, uitgegeven in 1989, dat “the antecedent of all the pronouns in this verse is the ‘writing’ on the outside of the Liahona”.  Een van de problemen in dit verband is dat dat de gefantaseerde artistieke voorstellingen van de Liahona lezers conditioneren om het instrument op een bepaalde manier te zien.