Mamadou

Mamadou heeft AIDS.

Traag breken zijn vingers het brood terwijl we de lofzang zingen.

Mamadou is nu al een jaar onder ons. Hij komt uit Guinee, voormalige Franse kolonie in West-Afrika. Geboren in de vochtige heuvels van Fouta-Djallon, heeft hij ervaren wat repressie doet. De details van zijn reis, eerst naar Frankrijk en vervolgens naar België, zijn die van duizenden zoals hij. Zijn asielaanvraag werd afgewezen, maar zijn ziekte verleende hem toestemming te blijven voor de behandeling.

Toen de zendelingen hem vonden, was hij openhartig over zijn HIV. De therapie kwam te laat. Hij heeft nog zes tot acht maand.

Hij staat achter de avondmaalstafel. Voor zijn krimpend lichaam is het jasje, hem door een lid gegeven, te groot geworden nu. Rond zijn nek vormt de kraag van zijn overhemd een losse ring.

Mamadou breekt elk stukje langzaam, bedachtzaam, alsof hij een gebed zegt voor elke ziel voor wie het brokje bedoeld is. Zijn gezicht is eerbiedig vrolijk. Het spiegelt een goddelijk behagen in de verordening. Hij laat zijn longen, geteisterd door PCP, slechts kort ademen om de pijn te verzachten. Hij staat in de lavendelgeur van het witte tafellinnen, gesteven en gestreken tot perfectie, en dat hij met liturgische zorg heeft helpen vouwen over de schalen met de bekertjes.

Wij zingen:

O, spaar die bitt’re beker Mij.
Niet mijn wil, Heer, uw wil geschied.
’t Eind van mijn taak is nu nabij,
’t eind van mijn taak is nu nabij;
ontvang mijn geest, die tot U vliedt.

De diakenen treden voorwaarts.

Mamadou knielt en leest het gebed uit zijn eigen Franse Boek van Mormon. Een paar woorden voor elke korte ademtocht.

… et garder
les commandements
qu’il leur a donnés,
afin qu’ils aient
toujours son Esprit
avec eux. Amen.

De diakenen verdelen zich over hun zones.
Sommigen volgen nauwlettend welke schaal naar waar gaat.
Sommigen doen alsof ze van het brood nemen dat zijn vingers hebben verdeeld.