Les 48 – Moroni 7–10

“Komt tot Christus”

1 – Datering van Mormons drie teksten
2 – Zo vader, maar niet helemaal zo zoon: Mormon en Moroni
3 – De kinderdoop: een topic met meerdere dimensies
4 – Moroni’s afscheid
5 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen
6 – Gestructureerd lezen

Lees de bestudeerde hoofdstukken hier

In dit laatste deel van het ‘boek Moroni’ reikt Moroni ons eerst drie teksten van zijn overleden vader aan, geplaatst in hoofdstukken 7, 8 en 9. Dan sluit hij af in hoofdstuk 10.

In de vorige les besprak ik het “boek Moroni” als geheel. Dat vestigde de aandacht op het schrijfproces van Moroni, hoe hij opgemerkte lacunes aanvulde en hoe hij er toe kwam die drie teksten van zijn vader op te nemen. Die achtergrond is nuttig voor de verdere bespreking in deze les.

Zoals gebruikelijk gaat de aandacht hier naar gegevens die de teksten en vooral de mens achter de tekst verkennen. De bespreking van religieuze en morele lessen wordt aan het kerkmateriaal overgelaten.

 

1 – Datering van Mormons drie teksten

osnat-tzadok_wheel-of-timeVoor liefhebbers van grondige Schriftstudie en van geschiedenis.

”Het wiel van de tijd” door Osnat Tzadok

In welk jaar gaf Mormon zijn toespraak, nu opgenomen in Moroni 7? Wanneer schreef hij zijn twee brieven aan zijn zoon, nu opgenomen als Moroni 8 en 9? Datums kunnen boeiend zijn omdat ze verplichten diep door te dringen in het verhaal. Ze doen nadenken over de levensloop van wie de teksten schreef. Ze testen ook de interne coherentie van het Boek van Mormon: de vele gebeurtenissen en aanduidingen van jaartallen, gespreid over verschillende interne boeken, moeten immers onderling overeenstemmen. Dat dit allemaal chronologisch klopt is des te merkwaardiger als men bedenkt hoe het Boek van Mormon tot stand kwam. Zelfs een intellectueel die er bij het schrijven lang op zou hebben gewerkt, zou in die complexiteit moeilijk fouten of contradicties hebben kunnen vermijden. De geïnteresseerde lezer kan het zelf allemaal nakijken en, wat zeker mogelijk is, nog verdere aanwijzingen en verfijning vinden.

Rappel van de chronologie
Datering van Mormons toespraak (Moroni 7)
Datering van Mormons eerste brief (Moroni 8)
Datering van Mormons tweede brief (Moroni 9)

 

Rappel van de chronologie

Voor een meer gedetailleerd overzicht, zie hier in les 43. De versverwijzingen zijn naar het interne ‘boek Mormon’:

  • 310 n.C.: Mormon wordt geboren (1:2 – hij is immers omstreeks tien jaar oud in 320).
  • 321: één jaar oorlog (1:8–11).
  • 322 tot 326: vijf jaar relatieve vrede (1:12) – Mormon is tussen 12 en 16 jaar oud.
  • 327 tot 330: vier jaar oorlog (2:3–9).
  • 331 tot 344: periode van relatieve vrede met toch veel “getreur en geweeklaag” (2:11).
  • 345 tot 349: vijf jaar oorlog (2:16–27).
  • 351 tot 360: vredesverdrag en tien jaar vrede (2:28; 3:4).
  • 361 tot 364: vier jaar oorlog (3:7–10; 4:1–8). Mormon weigert nog legerleider te zijn (4:11).
  • 365 tot 366: geen vermelding van oorlog.
  • 367: één jaar oorlog “met afgrijselijk toneel van bloed en slachting”(4:10–15).
  • 368 tot 374: zeven jaar vrede (4:16).
  • 375 tot 384: tien jaar oorlog; Mormon herneemt de legerleiding (4:16–22; 5:3–7).
  • 385: laatste veldslag (6:1–15).
  • 400: Moroni sluit het boek van zijn vader af (8 & 9).
  • 400–421: Moroni kort het boek Ether in en sluit af met het boek Moroni.

 

Datering van Mormons toespraak (Moroni 7)

‘Moroni 7’ wordt tot de belangrijke leerstellige hoofdstukken van het Boek van Mormon gerekend. Het hoofdstuk verwoordt basisprincipes over het onderscheid tussen goed en kwaad, de wijze waarop God Christus bekendmaakt, hoe geloof en wonderen samengaan, waar wij op hopen en hoe geloof en hoop zonder naastenliefde tevergeefs zijn. De tekst sluit aan bij de predikingen van Jezus in 3 Nephi, maar bevat ook elementen die voor het eerst voorkomen, zoals “de Geest van Christus” en Jezus’ aanspraak “op zijn recht op barmhartigheid”. Mormons redenering volgt een duidelijke rode draad, maar de soms lange zinnen, parafraseringen en uitweidingen maken het geheel wel tot een rijke tekst (zie verder bij Mormons stijl). Om die rode draad goed te onderscheiden kan ook het overzicht in gestructureerd lezen helpen (zie verder).

Maar hier gaat het om datering. Moroni geeft geen expliciete aanwijzing wanneer zijn vader Mormon deze toespraak “over geloof, hoop en naastenliefde” gaf. Wel meldt hij dat Mormon met zijn toehoorders samenkwam in een synagoge “die zij als plaats van aanbidding hadden gebouwd”. Mormon zelf noemt zijn congregatie “vredige volgelingen van Christus”. Het feit dat zij een synagoge konden bouwen en als vredige volgelingen konden leven doet vermoeden dat Mormon tijdens een van de vredesperiodes tussen Nephieten en Lamanieten sprak. De tekst bevat ook geen enkele verwijzing naar oorlog. Dat brengt ons in een van de vredesperiodes:

  • ofwel in de periode 331 tot 344, wanneer Mormon tussen 21 en 34 jaar oud is,
  • ofwel in de periode 351 tot 360, wanneer hij tussen de 41 en 51 is,
  • ofwel in de periode 368 tot 374, met een leeftijd tussen 58 en 64.

Aangezien Mormon al vroeg van een grote maturiteit blijk gaf, kan hij deze toespraak op elke leeftijd uitgesproken hebben. In feite wilde hij al graag prediken op vijftienjarige leeftijd, maar werd er toen van weerhouden (Mormon 1:15–16).

  • De eerste vredesperiode tussen 331 en 344 lijkt dus goed mogelijk voor datering. Het zou dan ook verklaren waarom Moroni deze tekst eerst plaatste, dus in chronologische volgorde, met de twee brieven van latere datum.
  • De tweede vredesperiode, van 351 tot 360, zou ook mogelijk zijn omdat die op een vredesverdrag volgde en tien jaar duurde.
  • Hoe verder we vorderen, hoe meer de tijd echter een steeds zwaardere erfenis en naweeën van oorlogen met zich meedraagt. Dat sluit de derde vredesperiode, die volgt op een “afgrijselijk toneel van bloed en slachting”, nagenoeg zeker uit.

Van de drie teksten is deze toespraak dus het moeilijkst om vrij precies te dateren.[1]

 

Datering van Mormons eerste brief (Moroni 8)

Deze brief gaat over de leerstelling van de doop. Een grondige inhoudelijke bespreking volgt verderop. Voor de mogelijke datering zijn er enkele tijdsaanduidingen:

  • “Een brief van mijn vader Mormon, geschreven aan mij, Moroni; en hij is aan mij geschreven kort na mijn roeping tot de bediening.” (8:1)
  • “Zie, mijn zoon, ik zal u wederom schrijven als ik niet binnenkort tegen de Lamanieten optrek.” (8:27)
  • “Doch zie, ik vrees dat de Geest is opgehouden op hen in te werken; en in dit deel van het land trachten zij ook een eind te maken aan alle macht en gezag die van God komen; en zij verloochenen de Heilige Geest. En na het verwerpen van een zo grote kennis, mijn zoon, moeten zij wel spoedig omkomen…” (8:28–29)

 

falk-wegner-the-wheel-of-time”Het wiel van de tijd” door Falk Wegner

 

In de brief is de eerst vermelde gebeurtenis “kort na mijn [Moroni’s] roeping tot de bediening” (8:1). Vanuit de veronderstelling dat Moroni omstreeks 340 geboren is (zie hier in les 44), wanneer zou hij dan tot de bediening zijn geroepen? In de Mozaïsche traditie was dat op de leeftijd van dertig jaar (Numeri 4:35), zoals ook Jezus op z’n dertigste aan zijn bediening begon (Lukas 3:23). Maar of die regel ooit werd toegepast onder de Nephieten? Nephitische legerleiders werden op jonge leeftijd geroepen, terwijl ze dan al op een hoog geestelijk peil stonden (3 Nephi 3:19; Mormon 2:2). De behoefte aan “bedienaars” zal in deze tijd van afvalligheid ook groot geweest zijn en de keuze klein, dus wie waardig en gewillig was werd allicht snel ingeschakeld. Als we vijftien jaar als minimumleeftijd stellen, kan Moroni’s roeping ten vroegste van 355 dateren.

De andere vermelde situaties in de brief — tegen de Lamanieten optrekken en het verwerpen van Gods gezag — zijn meer dan eens voorgekomen, maar voor die situaties beschikken we wel over jaartallen. Mormon meldt dat hij deze brief schreef op een moment dat hij niet tegen de Lamanieten aan het optrekken was, maar dit blijkbaar wel verwachtte — “ik zal u wederom schrijven als ik niet binnenkort tegen de Lamanieten optrek” (8:27). In 362 heeft Mormon echter zijn ontslag als legerleider gegeven en die taak pas na 375 terug opgenomen, dus de brief moet van vóór 362 of van na 375 dateren (Mormon 3:11; 5:1).

A – Optie vóór 362

Indien vóór 362 is de mogelijke periode waarin de brief geschreven dan tussen 355 — de vroegst mogelijke datum van Moroni’s roeping — en 362. Een bijkomende vraag is dan of de zin “ik zal u wederom schrijven als ik niet binnenkort tegen de Lamanieten optrek” in een vredes- dan wel in een oorlogsperiode geschreven werd.

A1 – In een vredesperiode. Er was een vredesperiode van 351 tot 360, en in die vredesperiode verslechterde ook de geestelijke toestand van de Nephieten (Mormon 3:1–3), wat kan overeenstemmen met Mormons melding in de brief— “ik vrees dat de Geest is opgehouden op hen in te werken…” (8:28). Dus met een minimumleeftijd van vijftien jaar voor Moroni’s roeping, kan hij tussen 355 en 360 tot de bediening geroepen zijn, wanneer hij tussen vijftien en twintig was. Indien Moroni voor 340 geboren werd, ligt zijn leeftijd al iets hoger in 355, wat de optie tussen 355 en 360 nog geloofwaardiger maakt, maar het kan de roeping dan ook enkele jaren vroeger situeren.

A2 – In een oorlogsperiode. Joseph Spencer interpreteert de zin “ik zal u wederom schrijven als ik niet binnenkort tegen de Lamanieten optrek” als geschreven in een oorlogsperiode. Spencer gaat er ook van uit dat het een van de vroege periodes betreft (dus binnen optie A), niet de eindperiode na 375 (optie B). Zo komt hij tot een voorstel tussen 345 en 350 als mogelijke datering voor de brief.[2] Hij plaatst Moroni’s geboortedatum dan wel omstreeks 330 zodat Moroni minstens vijftien is bij zijn roeping (en dan zou Mormon tegen z’n twintigste getrouwd zijn).

B – Optie na 375

Moroni’s roeping tot de bediening in een latere periode plaatsen is niet onmogelijk, maar dan pas wanneer Mormon opnieuw de legerleiding opneemt (Mormon 5:1), zodat hij logisch kan schrijven dat hij binnenkort mogelijk weer tegen de Lamanieten optrekt. Uit de passage tussen Mormon 4:16 en 5:5 (waarin respectievelijk de jaren 375 en 379 vermeld staan) kunnen we afleiden dat Mormon mogelijk pas tussen 377 en 379 de legerleiding opnieuw opnam. Maar dan zou Moroni al tegen de veertig of zelfs ouder zijn, wat erg laat lijkt voor een roeping tot de bediening. Ook gelet op de gruwelijke omstandigheden in die jaren — de Nephieten werden sinds 375 weggevaagd door de Lamanieten (Mormon 4:18–23) — lijkt dit niet meer het moment om een brief over een leerstellig probleem in Moroni’s congregatie te schrijven.

Alan Miner opteert nochtans voor deze latere periode omdat hij ervan uitgaat dat beide brieven kort na elkaar geschreven werden en de tweede volgens hem omstreeks 375–376 geschreven werd.[3] Joseph Spencer noteert, terecht, dat niets erop wijst dat beide brieven van dezelfde periode zijn.

 

Datering van Mormons tweede brief (Moroni 9)

Deze brief gaat over lopende gebeurtenissen. Hij bevat de volgende aanwijzingen voor de datering.

  • “Mijn geliefde zoon, ik schrijf u wederom, opdat gij zult weten dat ik nog in leven ben… Want zie, ik heb een zware strijd gehad met de Lamanieten, waarin wij niet overwonnen hebben…” (9:1).
  • Mormon spreekt in zijn brief over gevangenschap, folteringen en moord (9:7–10).
  • Mormon is niet zeker of hij zijn zoon nog zal zien — “indien gij gespaard blijft en ik omkom en u niet zie” — doch voegt eraan toe: “maar ik vertrouw erop u binnenkort te zullen zien, want ik heb heilige kronieken die ik aan u wil overdragen” (9:24).

Het is een dramatische brief, geschreven in omstandigheden van oorlog en uiterste ontaarding die kenmerkend zijn voor een latere fase in de strijd. Een “zware strijd”, die ook nog verloren werd, kan gelijk wanneer gevoerd zijn in één van de vele oorlogsperioden, maar het feit dat Mormon erbij vermeldt “opdat gij zult weten dat ik nog in leven ben” roept de sfeer van latere jaren op. Gevangenschap, folteringen en moord worden bevestigd voor de periode na 375, en houden dan jaren aan (Mormon 4:18–22; 5:8). Wat de kronieken betreft had Mormon die al zelf, ergens na 375, vanuit de oorspronkelijke plaats verwijderd en in veiligheid gebracht (Mormon 4:23). Omdat we dus nagenoeg zeker van een latere periode spreken, kan Mormon deze brief pas geschreven hebben wanneer hij opnieuw legeraanvoerder is. Hij hernam die taak ergens tussen 375 en 379, maar eerder naar het einde van de jaren 370 (Mormon 4:16–17; 5:1, 5). In die periode lijden de Nephieten continue nederlagen, dus een strijd “waarin wij niet overwonnen hebben” klopt eveneens.

Alan Miner situeert de brief in 375 of 376, voortgaande op specifieke verwijzingen naar “zware strijd” in het boek Mormon.[4] Dat lijkt vroeg, omdat Mormon mogelijk pas tussen 377 en 379 de legerleiding opnieuw opnam (zie hiervoor). Verwijzingen naar de uitdrukking “zware strijd” lijken ook niet echt overtuigend, omdat elke strijd wel zwaar zal geweest zijn, ongeacht het aantal deelnemers en doden. In een brief lijkt het ook normaal te schrijven “ik heb een zware strijd gehad”, eerder dan “ik heb een strijd gehad”.

 

carmen-guedez_-passage-of-time“Het voorbijgaan van de tijd” door Carmen Guedez

 

Joseph Spencer dateert de brief tussen 375 en 380 omdat hij ervan uitgaat dat er geen strijd meer was tussen 380 en de ultieme slag van Cumorah in 385.[5] Aangezien Mormon verwijst naar een voorbije zware strijd, moet die volgens Spencer vóór 381 hebben plaatsgevonden. Dat is echter niet zeker. In het jaar 380 worden de Nephieten onder de voet gelopen door de Lamanieten en moeten weer verder vluchten, achtervolgd door Lamanieten (Mormon 5:6–7). Mormon geeft daarbij uiting aan zijn gevoelens over het “afgrijselijk toneel van bloed en slachting” dat hij aanschouwt (Mormon 5:8). Die sluiten aan bij de gevoelens beschreven in zijn brief. In die brief meldt hij ook “en het leger dat bij mij is, is zwak” (9:17), wat wijst op versnippering van de strijdkrachten, typisch voor de periode van vlucht beschreven in Mormon 5:7. Wat er tussen 380 en 384 op vlak van oorlogsdaden gebeurt is niet expliciet gemeld, maar kan afgeleid worden. Mormon schrijft dat de Nephieten “voor de Lamanieten uit opmarcheerden” (Mormon 6:1), wat deel van die continue vlucht naar het noorden moet zijn, allicht gekoppeld aan frequente schermutselingen die, individueel gezien, ook telkens een “zware strijd” kunnen zijn. Dat aanhoudende, gefragmenteerd vechten lijkt ook de reden waarom Mormon aan de koning der Lamanieten voorstelt zijn volk in het land Cumorah te mogen verzamelen voor een globale veldslag (6:2). De brief kan dus ook nog na 380 geschreven zijn.

Donl Peterson dateert de brief omstreeks het jaar 384, omdat Mormon erin aankondigt dat hij hoopt Moroni “binnenkort te zullen zien” voor de overdracht van kronieken. Die ontmoeting moet inderdaad gebeurd zijn rond 385, het jaar waarin de laatste veldslag plaatsvindt.[6] In 384 is al het volk al rond Cumorah verzameld voor “de laatste strijd” (Mormon 6:5–6). Moroni is daar ook bij aanwezig. Mormon kan inderdaad op dat moment voor de overdracht van de kronieken gezorgd hebben. Zijn brief kan dan kort daarvoor geschreven zijn.

Een ander element is deze passage, op een heel andere plaats in het Boek van Mormon:

“En nu sta ik, Mormon, op het punt de kroniek die ik heb gemaakt te overhandigen aan mijn zoon Moroni; zie, ik ben ooggetuige geweest van nagenoeg de algehele vernietiging van mijn volk, de Nephieten.” (Woorden van Mormon 1)

De overdracht van de kronieken gebeurde dus pas op een moment dat Mormon “nagenoeg de algehele vernietiging” van zijn volk had vastgesteld. Dat moment kan verwijzen naar het eindpunt van de hele periode van afgang van de Nephieten over de jaren, tot kort vóór de veldslag van Cumorah, maar kan ook verwijzen naar een moment na de laatste veldslag.  Voor de datering van de brief heeft dat onderscheid tussen voor of na de veldslag minder belang. Belangrijk is wel dat Mormon in zijn brief stelt dat hij hoopt Moroni “binnenkort te zullen zien” voor de overdracht van de kronieken. Aangezien die overdracht gebeurde na Mormons ooggetuigenis van de bijna algehele vernietiging van het volk, dateert de brief allicht van een tijdstip niet te lang voor de veldslag van Cumorah.

Nagenoeg zeker dateert de brief dus van de periode tussen 375 en 384, maar, gelet op de verschillende gegevens, heb ik een voorkeur voor 383 of begin 384 als we het argument van de overdracht van de kronieken laten doorwegen.

De datering in de toegevoegde inleiding van het hoofdstuk, namelijk “ongeveer 401–421 n.C.” is verwarrend. Dat is weliswaar de periode waarin Moroni nu de brief van zijn vader opneemt, maar die brief dateert van jaren eerder.

Als besluit voor deze analyse van dateringen, moeten we vaststellen dat er in dit complex vlechtwerk van jaartallen en gebeurtenissen geen enkele contradictie te vinden is.

 

2 – Zo vader, maar niet helemaal zo zoon: Mormon en Moroni

Mormon en Moroni, vader en zoon. In welke mate verschillen ze in stijl en persoonlijkheid van elkaar? Dat is niet alleen informatief om ze beter te leren kennen, maar in het geval van het Boek van Mormon heeft stijlstudie een aparte waarde omdat het de inbreng van verschillende schrijvers kan illustreren. Die variatie ondersteunt de authenticiteit van het boek. Reeds vroeger verkenden we dergelijke verschillen, bijvoorbeeld in de vergelijking tussen Nephi en zijn jongere broer Jakob, of in de eigenheid van Abinadi of van Alma de jongere. Elke auteur heeft immers een eigen persoonlijkheid die zich in zijn manier van uitdrukken terugvindt. Vergelijken kunnen we enkel als we over directe teksten beschikken, zoals ze door de persoon zelf geschreven zijn. Het Boek van Mormon reikt een vrij groot aantal directe teksten aan. Toch moeten we ook voorzichtig zijn, want teksten kunnen bewerkt of samengevat zijn en vertalingen doen altijd wat verliezen. Er zijn echter evidenties waar je moeilijk naast kan kijken. En dat is het geval bij Mormon en Moroni.

Mormon: ernstig, onderlegd, beheerst charismatisch en immer terneergedrukt
Moroni: het hart op de tong, reizend en rijpend, pratend met Jezus
Hoe liep de relatie tussen Mormon en zijn zoon?

 

Mormon: ernstig, onderlegd, beheerst charismatisch en immer terneergedrukt

Met Mormon hebben we al uitgebreid kennisgemaakt in dit onderdeel in les 43. Zestig jaar lang, van 325 tot 385 n.C., heeft Mormon zich ingezet voor het welzijn van zijn volk.

Ernstig van aard

Hij was een jongetje van tien toen Ammaron hem zei: “Ik bemerk dat gij een ernstig kind zijt, en vlug van begrip”. Over zichzelf schreef Mormon: “En ik was vijftien jaar oud en tamelijk ernstig van aard” (Mormon 1:2, 15). Die ernst maakte hem inderdaad tot het type van de waardige, bedachtzame spreker en schrijver, die zelfs diepe emoties beheerst weet te vertolken.

De toespraak van Mormon in Moroni 7, die hij vermoedelijk op een nog redelijk jonge leeftijd uitsprak — toen hij ergens tussen 21 en 34 jaar oud was, zie de datering hiervoor —, reflecteert die ernst, zelfs wat gekunsteldheid in de openingszin:

“En nu spreek ik, Mormon, tot u, mijn geliefde broeders; en het is door de genade van God de Vader, en van onze Heer Jezus Christus, en zijn heilige wil, dankzij de gave van zijn roeping aan mij, dat mij wordt toegestaan op dit tijdstip tot u te spreken.” (7:2)

Noteer dat Moroni zelfs jaren later nog over deze toespraak van zijn vader beschikte, waardoor hij de tekst in zijn boek kon opnemen. Het toont dat Mormon zijn toespraken zorgvuldig voorbereidde en uitschreef — wat elke verantwoorde spreker uiteraard doet uit respect voor zijn publiek en als bewijs van ernst en zorgzaamheid. Met een doordachte, uitgeschreven voorbereiding geeft zelfs de beste spreker het voorbeeld aan leden die denken dat ze onder het mom van inspiratie wel voor de vuist kunnen zedenpreken of entertainen.

Onderlegd

Mormon is zowel leerstellig als stilistisch onderlegd. Op tienjarige leeftijd was hij al “enigermate beleerd volgens de wijze van het leren van mijn volk” (Mormon 1:2), wat op een gedegen opleiding wijst (zie hier in les 43). In leerstellige stukken schrijft Mormon overwegend redenerend, waarbij hij de logische stappen vooral met de connector zie markeert, meestal in de frasen want zie, en zie, en nu zie, doch zie of maar zie. De imperatief zie is telkens de vertaling van het Engelse behold. We merken dit in passages waar Mormon zelf aan het woord is zoals in Woorden van Mormon 1–17, in 3 Nephi 5:8–13, in 3 Nephi 28:25–37 en in Mormon 5:8–20. Die laatste passage noemde ik precies daarom de “en nu zie”-tekst (hier besproken). Zeker, ook andere schrijvers gebruiken het hebraïsme behold, maar het gaat hier nu om de consistentie van Mormons stijl op verschillende plaatsen.

In les 43 besprak ik de stijl van de drie anaforische passages waarin Mormon zich richt tot toekomstige lezers. Hij laat er elk van zijn teksten dragen door de herhaling van woordgroepen om zo elke passage een krachtig retorisch ritme te geven.

De toespraak in Moroni 7 volgt diezelfde retorische regels eigen aan een oud-Hebreeuwse spreek- en schrijftrant. Mormon hanteert Hebraïsche structuren die al sinds Nephi de retoriek in het Boek van Mormon typeren. De ene auteur doet dit rijker en zorgvuldiger dan een ander. Bij Mormon is het niet zo uitgewerkt als bijvoorbeeld bij Alma, maar toch voldoende aanwezig om van bewuste inlassing te spreken. Opvallend is Mormons voorliefde voor sterke contrasten.

Hieronder enkele voorbeelden uit Moroni 7. Het valt op hoe de indeling in verzen, gedaan in 1879, de onderliggende structuren niet zag en soms dwars door een hebraïsme verzen scheidde. De ontdekking van chiasmen en andere structuren in het Boek van Mormon dateert pas van de jaren 1960. De huidige Nederlandse editie wijzigt soms nodeloos de volgorde van woorden en bijzinnen zodat de parallellismen niet meer kloppen. Onderstaande volgt de Engelse tekst nauwgezet.

l48t1

l48t2

l48t3

l48t4

Nog een laatste voorbeeld van Mormons stijl. Zijn brief in hoofdstuk Moroni 8 is een leerstellig exposé, met de bekende connectoren welnu, want, want zie, daarom, zie. Op het einde reikt Mormon een gezochte climactische opbouw aan (=die tot een climax leidt), die alle stappen van bekering tot de terugkeer bij God doorloopt:[7]

l48t5

 

Beheerst charismatisch

Frappant voor Mormons ernst en zelfbeheersing is zijn bespreking van naastenliefde. Hij geeft er wel een analoge Paulinische definitie van — “liefde is lankmoedig en goedertieren…” (7:45) —, maar niets van het dichterlijke dat de tekst bij Paulus zo hartstochtelijk maakt — “Al zou ik de talen van de mensen en van de engelen spreken, maar ik had de liefde niet, dan zou ik klinkend koper of een schallende cimbaal zijn geworden…” (1 Korinthe 13:1). Natuurlijk zou een identieke tekst niet kunnen (de beperkte analogie verdient al commentaar, zie verder), maar een vergelijkbare, eigen poëtische zindering horen we niet bij Mormon. Typerend in dat verband is ook Mormons ontboezeming van naastenliefde in de brief die als Moroni 8 is opgenomen. Merk hoe dreigend en assertief hij begint en hoe dat overgaat in zijn vermelding van naastenliefde:

“Wee hun die de wegen des Heren op die wijze verdraaien, want tenzij zij zich bekeren, zullen zij verloren gaan. Zie, ik spreek met vrijmoedigheid en met gezag van God; en ik vrees niet wat de mens kan doen, want de volmaakte liefde drijft alle vrees uit. En ik ben vervuld met naastenliefde, ja, de eeuwigdurende liefde.” (8:16–17)

Niet dat aan Mormons oprechte liefde wordt getwijfeld. Maar in de uitdrukkingswijze vindt hij moeilijk de zachte en gevoelige snaren van Moroni als die over naastenliefde spreekt (zie verder). Zoals ik in les 43 schreef: “Voor psychologen van militaire persoonlijkheden zou Mormon een uitzonderlijke casus moeten zijn — een opperbevelhebber met een charismatische inborst die bloedige veldslagen moet winnen. Met daar bovenop een afkeer van het gedrag en de mentaliteit van zijn eigen soldaten, terwijl hij die tegelijkertijd diepgaand liefheeft in het eeuwig perspectief van zijn geloofsovertuiging.”

Zelfs wanneer hij aan zijn zoon gevoelsmatig schrijft, behoudt Mormon een plechtige toon:

“Mijn geliefde zoon, Moroni, ik ben buitengewoon verheugd dat uw Heer Jezus Christus u indachtig is geweest en u tot zijn bediening heeft geroepen, en tot zijn heilige werk. Ik ben u altijd indachtig in mijn gebeden en bid voortdurend tot God de Vader in de naam van zijn heilig Kind, Jezus, dat Hij u, door zijn oneindige goedheid en genade, zal bewaren door volharding in het geloof in zijn naam tot het einde.” (Moroni 8:2–3)

De nieuwe Nederlandse vertaling vertaalt hier het Engelse you en your door jij, jou en jouw om het vertrouwelijk te maken. Dat maakt een groot verschil in het Nederlands. Maar past het bij de plechtigheid van de zinnen? Of hoe vertaling door kleine woordkeuzes het origineel kan vrijwaren of verlinken — tradittore traduttore, vertaler verrader, volgens het bekende Italiaanse motto. De geschiedenis van het gebruik van de voornaamwoorden in de Schriften is een boeiend onderwerp, van gij over u naar jij. Zie deze studie erover.

Immer terneergedrukt

In zijn tweede brief, opgenomen als hoofdstuk Moroni 9, bevindt Mormon zich in een wanhopige positie en op een emotioneel dieptepunt. In die sfeer heb je lak aan Hebraïsche stijlfiguren. Die ontbreken dan ook. Mormon hapert zelfs in zijn zinnen:

O mijn geliefde zoon, hoe kan een dergelijk volk, dat zonder beschaving is — (en slechts enkele jaren zijn verstreken, en zij zijn een beschaafd en aangenaam volk geweest) maar o, mijn zoon, hoe kan een dergelijk volk, dat in zoveel gruwel behagen schept — hoe kunnen wij verwachten dat God zijn hand in het gericht tegen ons zal weerhouden? (9:11–14)

De brief is pakkend van oprechtheid. Mormon springt van het ene onderwerp naar het andere: het verdriet om gevallen medestrijders, de ongebroken wil om toch nog te blijven arbeiden, de afschuw om de gruwelen die tegenstanders elkaar aandoen, de uithaal naar het eigen volk, een beeld van specifieke ellende met de rondzwervende weduwen op zoek naar voedsel, en op het einde de zorg om het welzijn van zijn zoon. Het lijkt een gejaagd geschreven brief, zoekend naar contact met al de schaduw van de dood nabij: “…welnu, schrijf nog het een en ander, indien gij gespaard blijft en ik omkom en u niet zie” (9:24).

 

“Verdriet” door Edward Fleming

 

Maar ondanks dat drukkend kader en de occasionele hapering blijft Mormons taalgebruik van het hoogstaand niveau dat hem als een tweede natuur moet zijn. Zelfs zijn eigen emoties drukt Mormon soms wat houterig-literair uit: “Zie, mijn hart roept uit: Wee dit volk. Treed in het gericht, o God, en verberg hun zonden en slechtheid en gruwelen voor uw aangezicht!” (9:15).

Ook naar zijn zoon toe blijft Mormon zich plechtig uitdrukken, met die contrasterende retoriek — terneerdrukken versus verheffen — die hem zo eigen is:

“Mijn zoon, wees getrouw in Christus; en mogen de dingen die ik heb geschreven u niet bedroeven, zodat ze u tot stervens toe terneerdrukken; maar moge Christus u verheffen, en mogen zijn lijden en dood, en de verschijning van zijn lichaam aan onze vaderen, en zijn barmhartigheid en lankmoedigheid, en de hoop op zijn heerlijkheid en op het eeuwige leven, u voor eeuwig bijblijven.” (9:25)

“Zodat ze u tot stervens toe terneerdrukken” zou wel eens de uitdrukking kunnen zijn die het beste past bij Mormons psyche. In al zijn bedenkingen doorheen het Boek van Mormon overheerst treurnis en pijn. De klaagpassages zijn talrijk. Mormons moedeloosheid en fatalisme bespraken we ook al hier in les 43. Zo vat hijzelf zijn eigen leven samen:

“…er heeft zich een voortdurend toneel van slechtheid en gruwelen voor mijn ogen afgespeeld sedert de tijd dat ik in staat was de wegen der mensen gade te slaan … want wegens hun slechtheid is mijn hart mijn leven lang met droefheid vervuld geweest” (2:18–19).

Mormon zag zelfs de toekomst van het Boek van Mormon overwegend in die sombere sfeer. Over die toekomstige lezers schrijft hij:

Want ik weet dat zij bedroefd zullen zijn over de rampspoed van het huis Israëls; ja, zij zullen bedroefd zijn over de vernietiging van dit volk; zij zullen bedroefd zijn dat dit volk zich niet heeft bekeerd zodat Jezus het in zijn armen had kunnen sluiten. (Mormon 5:11).

Tot zijn laatste woorden, in Mormon 7, blijft Mormon met aandrang bekering prediken, nu “tot het overblijfsel van dit volk”, dus in een verre toekomst: “Weet dat gij tot bekering moet komen, anders kunt gij niet worden gered” (7:3). Hij blijft hen zelfs zien zoals hij ze altijd gekend heeft: “Weet dat gij uw oorlogswapens moet neerleggen en u niet meer moogt verlustigen in het bloedvergieten” (7:4). Slechts op voorwaarde van die bekering is er kans op redding — alleen dan “zal het wel met u zijn op de dag des oordeels” (7:10).

 

Moroni: het hart op de tong, reizend en rijpend, pratend met Jezus

Moroni heeft het hart op de tong. Wat in hem opkomt schrijft hij, eenvoudig en natuurlijk, vanaf de eerste korte zinnen die hij als afsluiting aan het verslag van zijn vader toevoegde: “Zie, ik, Moroni, beëindig de kroniek van mijn vader Mormon. Zie, ik heb slechts enkele dingen te schrijven, namelijk hetgeen mijn vader mij geboden heeft” (Mormon 8:1). Hij geeft onverholen toe hoe uitzichtloos hij ervoor staat: “Mijn vader is in de strijd gedood, evenals al mijn verwanten, en ik heb geen vrienden en kan nergens heen; en hoe lang de Heer zal toestaan dat ik leef, weet ik niet” (8:5).

Maar Moroni zou blijven leven en blijven schrijven, over een periode van meer dan twintig jaar — van 400 tot na 420. Daarom kunnen we hem ook zo goed persoonlijk volgen over de twee decennia van zijn teksten. Na de afsluiting van het boek van zijn vader zet hij zich aan de beknopte bewerking van het boek Ether. Daarin last hij vijf persoonlijke tussenkomsten in, die elk een open boek van zijn gevoelens zijn. Al die tijd leeft hij met de gedachte dat elke dag de laatste kan zijn, maar hij went eraan. Telkens weer neemt hij intens afscheid, om dan weer terug te keren.

In heel die periode zien we hem achtereenvolgens zich moedeloos uiten, zich bezorgd maken om het oordeel van zijn toekomstige lezers, zich opwinden, zelfs zieden over ongeloof, hoogmoed en egoïsme, rustiger worden, openbloeien, met Jezus communiceren, dankbaar mijmeren en de mensheid omarmen. In zijn tussenkomsten in het boek Ether reflecteert hij vanuit de Jareditische ervaringen, waarbij zijn perspectief in het besef van eeuwige wetmatigheden verruimt. Moroni spreekt veel over geestelijke gaven en wonderen. Openbaringen leiden zijn blik hoopvol naar de toekomst. Hij beseft dat hij reëel aan die toekomst bijdraagt en richt zich al tot de toekomstige vertaler. Maar vooral groeit zijn liefde voor de mensheid. Moroni leert tot de essentie van Jezus’ boodschap door te dringen, al pratend met Zijn Vriend:

“En voorts herinner ik mij dat Gij hebt gezegd de wereld te hebben liefgehad, zozeer dat Gij zelfs uw leven voor de wereld hebt afgelegd om het wederom te kunnen opnemen, teneinde een plaats voor de mensenkinderen te bereiden. En nu weet ik dat die liefde die Gij voor de mensenkinderen hebt gekoesterd, naastenliefde is; daarom kunnen de mensen, tenzij zij naastenliefde bezitten, de plaats die Gij in de woningen van uw Vader hebt bereid, niet beërven” (Ether 12:33–34).

In zijn eenzaamheid maakte Moroni de mensheid tot zijn gezin.

Toen Mormon, in zijn brief over de kinderdoop, over naastenliefde sprak, stelde hij zich eerst op tegen hen “die de wegen des Heren verdraaien”. Met als verdediging: “ik vrees niet wat de mens kan doen, want de volmaakte liefde drijft alle vrees uit” (8:17). Bij Moroni ontbreekt dat antagonisme: “En het geschiedde dat ik de Heer bad dat Hij de andere volken genade zou schenken, opdat zij naastenliefde zouden bezitten” (Ether 12:36). Hij kan dit vanuit ervaring met Jezus, waarbij hij diens woorden “in alle eenvoud in mijn eigen taal” zo weet te appreciëren:

“En dan zult gij weten dat ik Jezus heb gezien en dat Hij van aangezicht tot aangezicht met mij heeft gesproken, en dat Hij mij in alle eenvoud in mijn eigen taal over deze dingen heeft verteld, zoals de ene mens de andere iets vertelt.” (Ether 12:39)

In die sfeer kan Moroni voor zichzelf het boek Ether afsluiten.

Maar weer vindt de dood hem niet en weer neemt hij z’n griffel op, in z’n simpele schrijfstijl:

“Nu had ik, Moroni, niet gedacht nog meer te zullen schrijven na de samenvatting van het verslag van het volk van Jared te hebben voltooid; maar ik ben nog niet omgekomen… Welnu, ik schrijf nog enkele dingen, in tegenstelling tot hetgeen ik had gedacht… in de hoop dat zij, volgens de wil des Heren, in de toekomst van waarde zullen zijn voor mijn broeders, de Lamanieten.” (Moroni 1:1, 4–5).

Wat “van waarde voor mijn broeders” is vindt Moroni in de essentie van evangelie en kerk: de doop, de Heilige Geest, het avondmaal, het priesterschap — wat hij allemaal zo eenvoudig mogelijk verwoordt (Moroni 2–6).

Moroni’s religieuze taal

Moroni’s eenvoud neemt niet weg dat hij ook religieuze, zelfs gezwollen taal weet te hanteren. Met een vader als Mormon is hij er mee opgegroeid, thuis en in de kerk. Hij was ook zelf “tot de bediening” geroepen. Hij kent de Schriften en hij ontvangt inspiratie die hij, waar nodig, verwoordt in vertrouwde Schriftuurlijke uitdrukkingen.[8] Maar ook in dat religieus taalgebruik heeft Moroni het hart op de tong. Zijn zinnen wellen vaak onstuimig op, volgens zijn gemoed. In het begin, bij de afsluiting van het boek van zijn vader, barst spoedig zijn bitterheid open, in een woordenvloed als die van een onheilsprofeet (Mormon 8:26–41). Die geest van hevige prediking heb ik ontleed in passages als “Het zal komen” en “Waarom?” in les 44. Op een natuurlijke wijze last Moroni wel enkele simpele stijlfiguren in, maar hij puzzelt niet met berekende chiasmen of parallellismen, zoals zijn vader dat hier en daar doet. De gedachtenvloed waarmee Moroni het boek van zijn vader beëindigt (Mormon 9) blijft zinderen van emotie, maar zijn diepste inborst sublimeert die vloed uiteindelijk van het hopeloze naar het hoopvolle (zie daartoe de analyse in les 44).

In het boek Ether wisselt de toon van Moroni’s tussenkomsten volgens de inhoud, om in de laatste fase tot innigheid en intens charisma te rijpen. Die tussenkomsten besprak ik in dit onderdeel in les 45. Het is niet beledigend om Moroni’s emotionele stukken soms wat warrig te noemen — dat onderscheidt hem precies van anderen.

Moroni’s bezorgdheid over het schrijven

Een trek van Moroni’s karakter is zijn bezorgdheid om zwakheden in de kroniek en om het oordeel van mensen erover. Je kan bijna van een obsessie spreken omdat het een terugkerend thema is. Het zit al meteen in zijn eerste tekst, bij het afsluiten van het boek van zijn vader: “En indien er fouten zijn, zijn het de fouten van een mens…” (Mormon 8:17). Daarop volgt een gedreven waarschuwing jegens hen die “overijld oordelen”. Op het einde van zijn afsluiting van het ‘boek Mormon’ komt hij er weer op terug: “Veroordeelt mij niet wegens mijn onvolmaaktheid, noch mijn vader wegens zijn onvolmaaktheid, noch hen die vóór hem hebben geschreven maar dankt liever God dat Hij u onze onvolmaaktheden heeft onthuld, opdat gij zult leren wijzer te zijn dan wij geweest zijn” (Mormon 9:31). En opnieuw in het boek Ether: “Heer, de andere volken zullen met deze dingen spotten wegens onze zwakheid in het schrijven” (Ether 12:23). Moroni legt er zelfs de verantwoordelijkheid voor bij God: “Gij hebt ons zo gemaakt dat wij slechts weinig kunnen schrijven wegens de onbeholpenheid van onze handen” (12:24). Dat is het soort zin die je nooit bij Mormon zou lezen. Moroni verwoordt vervolgens een openbaring als antwoord op zijn gebed: “Dwazen spotten, doch zij zullen treuren; en mijn genade is genoeg voor de zachtmoedigen, zodat zij geen misbruik zullen maken van uw zwakheid …” (12:26–28). Waarop Moroni vervolgt: “En toen ik, Moroni, die woorden had gehoord, was ik vertroost, en ik zeide…” (12:29). We kunnen ons indenken wat deze dialogen moeten betekend hebben voor de eenzame Moroni. Hij had immers niemand anders om hem bij tijden gerust te stellen over al die vermeende fouten. Maar hij had Zijn Vriend.

Ten slotte schrijft Moroni zijn laatste eigen stuk, overwegend in de eenvoudige taal die hem kenmerkt (Moroni 10). Het is een tekst van innige aansporingen. Hij leidt tot een orgelpunt van Moroni’s liefde — bijzonder genoeg om aan dit hoofdstuk een apart onderdeel te wijden.

 

Hoe liep de relatie tussen Mormon en zijn zoon?

Schriftuurlijke personages waren wezens van vlees en bloed. In lessen en toespraken worden de “goeden” onder hen als immer voorbeeldig voorgesteld, maar het waren ook mensen. In feite zijn het hun menselijke kanten, en dus hun vergissingen en zwakheden die ons kunnen geruststellen over onze eigen tekortkomingen. Sommige Schriftboeken, in het bijzonder in het Oude Testament, laten veel los over fouten van leidersfiguren, andere boeken doen dat amper. Het Boek van Mormon, als beknopte bewerking van grotere verslagen, neigt naar contrasterende voorstellingen — goeden aan de ene kant, slechten aan de andere. De realiteit zal wel complexer geweest zijn. Je moet je dus al vastklampen aan kleine aanwijzingen om meer in het verhaal te lezen. Dit valt onder interpretatieve analyse. Onderstaande is een poging om iets meer over de relatie tussen Mormon en zijn zoon Moroni te ontdekken.

Hoeveel heeft Moroni zijn vader gekend? Zoals in elk gezin met een publieke leidersfiguur als vader is dit een relevante vraag. Al op z’n zestiende trok Mormon weg, aan het hoofd van een leger Nephieten (Mormon 2:2). Hij zou alvast tot z’n vierenvijftigste ononderbroken algemeen legerleider blijven, vaak op campagne. Hij was ook nauw betrokken bij het geestelijk welzijn van zijn volk, voortdurend predikend en vermanend. Toch vond hij tijd om een gezin te stichten aangezien hij minstens één zoon had. Verder zorgde hij ook nog voor de beknopte bewerking van het Boek van Mormon: werkte hij daar thuis aan of op een afgelegen plek waar de platen verborgen lagen?

 

miguel-guia-la-main-du-pere”Vader en zoon” door Miguel Guia

 

We hebben geen verslag van een samenzijn van Mormon en Moroni op dezelfde plek, tenzij op het laatste slagveld bij Cumorah — en dat is Mormons eerste vermelding van zijn zoon. Wel vernemen we dat Mormon zijn zoon brieven schreef: was dat uitzonderlijk of een gewone manier van communiceren wegens de constante afwezigheid van vader? En als Mormon al eens thuis was, kon de legerleider en prediker dan van zich afschudden wat hij over zichzelf schreef denkend aan al die anderen: “…want wegens hun slechtheid is mijn hart mijn leven lang met droefheid vervuld geweest” (2:18–19). Misschien was het daarom ook niet zo leuk thuis?

Mormon sterft, vermoedelijk kort na de slag van Cumorah in 385. Vijftien jaar later maken we kennis met zijn zoon wanneer deze de kroniek van zijn vader komt afsluiten.

Wat opvalt is dat Moroni geen enkel huldetekstje over zijn vader geschreven heeft, zelfs geen woord van waardering. Nochtans was dit een lange traditie wanneer een van de groten aan het einde van zijn leven kwam of wegviel, zoals bij Nephi (Jakob 1:10–11), bij koning Mosiah (Mosiah 29:40), bij Alma (Alma 45:19), bij opperbevelhebber Moroni (Alma 48:11–18) of bij Teancum (Alma 62:37). Als er iemand hulde verdiende, lijkt het wel Mormon te zijn. Moroni was de enige die het nog kon doen. We beschikken over te weinig informatie om te weten waarom hij niets waarderend over zijn vader heeft gezegd. Misschien is het gewoon toeval.

Toch roept Moroni’s stilte vragen op. Stond hij misschien in de schaduw van een dominante vader? Al in de eerste zin die hij schreef, doet Moroni “hetgeen mijn vader mij geboden heeft” (Mormon 8:1). Een paar verzen later luidt het: “ik kom het gebod van mijn vader na”. Anderzijds nam hij wel drie teksten van zijn vader op die dan nog wel twee derden van zijn eigen boek vullen. Maar deed hij het uit waardering of uit plichtsgevoel? Voelde hij het zo aan dat hij geen boek onder zijn naam mocht schrijven zonder het grootste deel aan zijn vader te geven?

Mormons eerste brief, over de kinderdoop, verraadt hoe Mormon zijn zoon benadert, zelfs aanpakt:

“…indien ik de waarheid heb vernomen, is er woordenstrijd onder u geweest … En nu, mijn zoon, wil ik dat gij ijverig te werk gaat om deze grote dwaling uit uw midden te verwijderen” (Moroni 8:5–6).

Het is veelzeggend dat Mormon via anderen over het verre probleem werd ingelicht. Het is dus niet zijn zoon die het hem had gemeld en voorgelegd.[9] Ook de aanhef “indien ik de waarheid heb vernomen” klinkt berispend: het is de gangbare uitdrukking wanneer er iets werd achtergehouden dat nu toch uitkomt. Probeerde Moroni los te komen van een al te controlerende vader door hem niets te hebben gemeld of durfde hij hem niets te melden omdat er in zijn congregatie woordenstrijd heerste? Zou het kunnen dat Moroni’s benauwdheid om fouten en zwakheden, wat herhaaldelijk in zijn teksten terugkomt, iets met het perfectionisme van zijn vader te maken had?

Dan voegt Mormon eraan toe: “Want onmiddellijk nadat ik deze dingen over u had vernomen, deed ik navraag bij de Heer aangaande die zaak” (8:7). De frase “over u” lijkt te impliceren dat Moroni zelf de kinderdoop verdedigde. Mormon doet dan “navraag bij de Heer” en ontvangt het antwoord door openbaring. Nochtans was Moroni “tot de bediening” in zijn congregatie geroepen. Misschien had Mormon zijn zoon de oplossing via diens eigen inspiratie kunnen laten vinden? Was Mormon een bevoogdende vader die zijn zoon weinig eigen ruimte gaf? Zo klinkt dan ook het bevel: “Zie, ik zeg u dat gij het volgende zult onderwijzen…” (8:10). Aan tegenstribbeling moet Moroni niet denken — het laatste oordeel hangt hem boven het hoofd in Mormons toch wel koelklinkende woorden:

“Ik zeg het vrijmoedig; God heeft het mij geboden. Luister en handel ernaar, anders zal het tegen u getuigen voor de rechterstoel van Christus” (8:21).

Was dreigen met Gods oordeel een van Mormons pedagogische principes? Ook in zijn tweede brief weerklinken zinnen met een dwingend karakter, opnieuw met de dreiging van het oordeel: “… laten wij, ondanks hun verstoktheid, ijverig arbeiden; want als wij onze arbeid staakten, zouden wij onder veroordeling komen te staan” (9:6).

Mormon bedoelde het goed, uiteraard. En hij handelde uit liefde, zoals alle vaders.

Dit alles zijn slechts beschouwingen binnen een interpretatieve analyse, zonder zekerheid dat ze juist zijn. Wat is het nut van zo’n verkenning? Een les voor vaders om over na te denken.

Voor wie van dit soort verkenning houdt: waarom zou uiteindelijk Moroni de boodschapper aan Joseph Smith worden, en niet Mormon? Onderwijstip: bereid een rollenspel voor waarbij Mormon en Moroni, in het hiernamaals, bespreken wie van hen Joseph Smith zou bezoeken. De ene wil daarbij graag de andere dat voorrecht gunnen, met argumenten uit het eigen leven en dat van de andere. Het vraagt wel een goede kennis van beide levens. Breng dan het rollenspel.

 

3 – De kinderdoop: een topic met meerdere dimensies

‘Moroni 8’ is Mormons brief over de doop van kleine kinderen. Het is zowel een historisch als een actueel onderwerp door de ontwikkelingen in christelijke kerken. Het gaat uiteraard over doctrine, maar in de eerste plaats over misbruik van religie waaruit ook wij lessen kunnen trekken.

De mormoonse leer over kleine kinderen
Waarover heeft Mormon het eigenlijk bij de kinderdoop? Over culpabiliseren.
“…en in Mij is de wet der besnijdenis weggedaan” — Wat is het verband?
Geschiedenis van de kinderdoop: hoe in andere kerken inzichten rijpen
Kan een mormoon peter of meter zijn bij een christelijke kinderdoop?

 

De mormoonse leer over kleine kinderen

Voor wie er niet mee vertrouwd is, eerst een korte uitleg over de leer van de mormoonse kerk aangaande het morele wezen van kleine kinderen, en in het bijzonder aangaande het lot van jonggestorven kinderen. Het is opvallend hoe dit onderwerp in elk van de eigen mormoonse Schriften, Boek van Mormon, Leer en Verbonden en Parel van grote waarde nadrukkelijk aan bod komt.

  • Boek van Mormon. In 148 v.C. verkondigt de profeet Abinadi: “En kleine kinderen hebben eveneens het eeuwige leven” (Mosiah 15:25). Zo’n twintig jaar later benadrukt koning Benjamin in zijn toespraak: “Het jonge kind dat in zijn kinderjaren sterft, gaat niet verloren” (Mosiah 3:18). Dan volgt de brief van Mormon in Moroni 8, volledig gewijd aan het onderwerp:

“… kleine kinderen zijn gezond, want zij zijn niet in staat om zonde te bedrijven; daarom is de vervloeking van Adam van hen weggenomen in Mij, zodat die geen macht over hen heeft …kleine kinderen hebben geen bekering of doop nodig. Zie, de doop is tot bekering ter vervulling van de geboden, tot vergeving van zonden. Maar kleine kinderen zijn levend in Christus” (Moroni 8:8, 11–12).

  • Leer en Verbonden. “Maar zie, Ik zeg u dat kleine kinderen vanaf de grondlegging der wereld door mijn Eniggeborene zijn verlost; daarom kunnen zij niet zondigen, want Satan is geen macht gegeven om kleine kinderen te verzoeken, totdat zij verantwoordelijk beginnen te worden jegens Mij” (29:46–47). Joseph Smith: “En ik zag ook dat alle kinderen die sterven eer ze de jaren van verantwoordelijkheid bereikt hebben, behouden worden in het celestiale koninkrijk van de hemel” (137:10).
  • Parel van grote waarde. “… dat de Zoon van God verzoening heeft gedaan voor de oorspronkelijke schuld, waardoor de zonden van de ouders niet op het hoofd van de kinderen kunnen neerkomen, want zij zijn rein vanaf de grondlegging der wereld” (Mozes 6:53–54).

Het principe staat zo centraal in de kerk dat Joseph Smith het als tweede geloofsartikel noteerde: “Wij geloven dat de mens zal worden gestraft voor zijn eigen zonden en niet voor Adams overtreding.” Door zijn offer heeft Jezus het eerste gevolg van de overtreding van Adam teniet gedaan, namelijk de lichamelijke dood: elke mens zal de opstanding als een vrije gave ontvangen. Het tweede gevolg, namelijk de gevallen staat van de mens, treedt pas in met het zondebesef: “Aangezien uw kinderen in zonde worden ontvangen, zo ook ontstaat er, wanneer zij beginnen op te groeien, zonde in hun hart, en zij proeven het bittere, opdat zij het goede zullen weten te waarderen” (Mozes 6:55). Dan pas worden bekering en doop zinvol.

Dit alles neemt niet weg dat de dood van een kind een ontzettende tragedie blijft. Maar die tragedie mag niet nog erger gemaakt worden door religie. Dat brengt ons tot het volgende punt.

 

Waarover heeft Mormon het eigenlijk bij de kinderdoop? Over culpabiliseren.

Mormon heeft iets vernomen over een probleem in de kerkgemeenschap die Moroni leidt en schrijft hem:

“… indien ik de waarheid heb vernomen, is er woordenstrijd onder u geweest aangaande de doop van uw kleine kinderen. En nu, mijn zoon, wil ik dat gij ijverig te werk gaat om deze grote dwaling uit uw midden te verwijderen; want met dat oogmerk schrijf ik deze brief.” (8:5–6)

Het onderwerp is de kinderdoop – een ritueel dat de meeste christelijke kerken nog steeds toepassen. Maar op zich genomen is er niets verkeerds als ouders in andere kerken hun klein kind laten dopen. Respect voor het geloof van anderen is voor mormonen een geloofsartikel. Voor katholieke, orthodoxe of protestantse ouders heeft het ritueel een belangrijke betekenis van verbondenheid met hun gemeenschap en van toezegging om het kind christelijk op te voeden. Het is qua intentie vergelijkbaar met de inzegening van een kindje in de mormoonse kerk.

Waarom maakt Mormon zich dan zo druk over de kinderdoop en stelt hij “dat het ernstige spotternij is voor het aangezicht van God om kleine kinderen te dopen”? (8:9). De eigenlijke reden is niet de doop op zich, maar de implicatie op iets anders, zoals deze uitroep van Mormon verduidelijkt:

“… want hoevele kleine kinderen zijn er niet zonder de doop gestorven! Welnu, indien kleine kinderen zonder de doop niet behouden konden worden, moesten zij wel naar een eindeloze hel zijn gegaan.” (8:12–13)

Daar gaat het om. Niet om de kinderen die gedoopt werden, maar om de implicaties die mensen zich inbeelden wanneer kinderen zonder doop gestorven zijn. Mormon weet uiteraard dat deze kinderen niet naar de hel gaan, maar hij denkt aan ouders die dat wél geloven en wat de gevolgen van die gedachten zijn. Dat verontwaardigt hem zo. Want inderdaad: gedurende eeuwen hebben miljoenen christenen afschuwelijk geleden onder de gedachte dat hun jonggestorven kinderen voor eeuwig in de hel brandden omdat ze niet tijdig gedoopt waren. Bedenk daarbij dat kindersterfte toen veel hoger lag dan in onze tijd. De kerken zorgden ervoor dat de wonde nog dieper sneed: het lijkje moest zonder kerkdienst en buiten het gewijde deel van het kerkhof begraven worden.[10] Mormon voelt die psychische marteling aan:

“Zie, ik zeg u dat hij die denkt dat kleine kinderen de doop nodig hebben, zich in de gal van bitterheid en in de boeien der ongerechtigheid bevindt; want hij heeft geloof, hoop noch naastenliefde; daarom moet hij, indien hij met die gedachte wordt weggerukt, afdalen naar de hel. Want vreselijk is de slechtheid om te denken dat God het ene kind behoudt wegens de doop, en dat het andere verloren moet gaan omdat het niet is gedoopt.” (8:14–15).

Het is dat “denken dat het andere verloren moet gaan omdat het niet is gedoopt” dat de kern van Mormons reactie verklaart.

flammes-de-lenferVan de middeleeuwen tot in de 16de eeuw werd de hel
in ontelbare schilderijen voorgesteld,
de ene al schrikwekkender dan de andere.

 

Ik blijf even staan bij de zin: “daarom moet hij, indien hij met die gedachte wordt weggerukt, afdalen naar de hel”. Het gaat dus om de persoon die denkt dat “kleine kinderen zonder de doop naar een eindeloze hel zijn gegaan”. Wanneer die persoon “wordt weggerukt”, dus zelf sterft, moet hij “afdalen naar de hel”. De indruk is dat die persoon dus gestraft en naar de hel verwezen wordt; dat is inderdaad een aannemelijke lezing. Maar je kunt het ook anders lezen vanuit het oogpunt van de ouders: omdat die denken dat hun ongedoopt kind naar een eindeloze hel is gegaan, moeten zijzelf, om het terug te vinden, naar die hel afdalen. Dat is precies de marteling van deze ouders: niet alleen lijden ze tijdens hun leven met de ondraaglijke gedachte dat hun ongedoopt, jonggestorven kind in de hel brandt, maar uit liefde menen velen dat ze zelf naar de hel zullen moeten afdalen om het kind weer te zien en daar dan samen verder te lijden. Mormon kan zich het allemaal inbeelden en reageert vanuit die inleving.

Er is dan ook een onderscheid tussen hen die deze verkeerde leer verkondigen en hen die het ter goeder trouw geloven. Het zijn die eersten die Mormon scherp veroordeelt: “Wee hun die de wegen des Heren op die wijze verdraaien, want tenzij zij zich bekeren, zullen zij verloren gaan” (8:16). En nog iets verder:

“En hij die zegt dat kleine kinderen de doop nodig hebben, verloochent de barmhartigheden van Christus en acht zijn verzoening en de kracht van zijn verlossing als niets. Wee zulke mensen, want zij lopen het gevaar van de dood, de hel en eindeloze kwelling.” (8:20–21).

Deze mensen zijn inderdaad verantwoordelijk voor de ellende die hun valse leringen anderen aandoen.

Men kan Mormons boosheid uitbreiden naar alle gevallen van religieuze leringen en regels die mensen nodeloos schuldig doen voelen en ongelukkig maken. Kerkleden die fundamentalistisch denken, ook bij ons, vertonen soms die trekken om anderen zich schuldig te laten voelen. Dat is culpabiliseren. Dat kan bijvoorbeeld door steeds maar te spreken over vervolmaking alsof we nooit genoeg doen. Of door iemand die een tegenslag of een ongeluk ervaart te doen geloven dat het ergens aan ongehoorzaamheid of gebrek aan inzet te wijten is. Of door geboden strenger te maken dan bedoeld.

 

“…en in Mij is de wet der besnijdenis weggedaan” — Wat is het verband?

In zijn betoog voegt Mormon een vreemd element toe, deel van de openbaring die hij over zijn vraag omtrent het dopen van kleine kinderen ontvangt:

“… welnu, kleine kinderen zijn gezond, want zij zijn niet in staat om zonde te bedrijven; daarom is de vervloeking van Adam van hen weggenomen in Mij, zodat die geen macht over hen heeft; en in Mij is de wet der besnijdenis weggedaan.” (8:8)

Wat komt de wet der besnijdenis in deze argumentatie doen? Het onderwerp is immers het afwijzen van de kinderdoop omdat kinderen niet onderhevig zijn aan de overtreding van Adam. De wet der besnijdenis is een heel ander onderwerp, teken van het verbond met Abraham en deel van de wet van Mozes. De wet van Mozes is in Christus opgeheven (3 Nephi 9:17), waaronder de besnijdenis.

de-besnijdenis_vlaams_16de-eeuw

“Besnijdenis van Jezus”, Vlaams houtsnijwerk, 16de eeuw

 

Toch is het verklaarbaar dat de besnijdenis hier meteen mee ter sprake komt. In de vroegchristelijke wereld legde men immers makkelijk een verband tussen doop en besnijdenis, alsof voor christelijke kinderen de doop in de plaats van de joodse besnijdenis was gekomen. Het gold als belangrijk argument om kleine kinderen te dopen.[11] In feite is Paulus voor een stuk verantwoordelijk voor die verwarring:

“In Hem bent u ook besneden met een besnijdenis die niet met handen plaatsvindt, door het uittrekken van het lichaam van de zonden van het vlees, door de besnijdenis van Christus. U bent immers met Hem begraven in de doop, waarin u ook met Hem bent opgewekt, door het geloof van de werking van God, Die Hem uit de doden heeft opgewekt.” (Colossenzen 2:11–12).

Paulus doelt duidelijk op volwassenen die zich bekeerd hebben. Maar aangezien de besnijdenis ook op pasgeboren jongens werd toegepast, werd de doop ook met die leeftijd geassocieerd. Waarschijnlijk was eenzelfde redenering in Moroni’s omgeving ontstaan. In dat perspectief is het evident waarom Jezus meteen de zin toevoegde: “en in Mij is de wet der besnijdenis weggedaan.” Er moest dus ook geen verordening zoals de doop ervoor in de plaats komen.

In dit verband speelde allicht ook het Mozaïsche idee mee dat onbesnedenen, ook kinderen, onrein zijn. Vanuit die traditie werd het “ongedoopt blijven” van een kind ook als onrein of onheilig aangevoeld. Dat gaf in Paulus’ tijd problemen bij joods-christelijke gemengde huwelijken (1 Korinthe 7:13–14). Leer en Verbonden 74 verduidelijkt inderdaad die situatie — “opdat de overlevering zou worden weggedaan die zegt dat kleine kinderen onheilig zijn, want die bestond onder de Joden”.

 

Geschiedenis van de kinderdoop: hoe in andere kerken inzichten rijpen

Het volgende is een uiterst bondig overzicht van enkele belangrijke momenten in de geschiedenis van de kinderdoop. Het illustreert hoe mensen vanuit eigen visies goddelijke leer trachten te bepalen, maar ook hoe kerken met de tijd zaken anders leren zien. Het overzicht is ook nuttig om beter te begrijpen wie Mormon bedoelde wanneer hij stelt dat “hij die denkt dat kleine kinderen de doop nodig hebben, zich in de gal van bitterheid en in de boeien der ongerechtigheid bevindt” (8:14).

Weinig leerstellingen hebben de christelijke wereld zo beroerd als de kinderdoop — meestal verstaan als “zuigelingendoop” (in het Engels infant baptism). Sinds de derde eeuw van het christendom tot op heden zijn er duizenden teksten over geschreven door kerkvaders, theologen, hervormers en historici.[12] Discussies en ruzies erover verdeelden gemeenschappen en zorgden voor afscheuringen. Ook nu blijft het een actueel onderwerp in de meeste christelijke kerken omdat priesters en dominees nu anders pastoraal leren werken dan vroeger.

Wanneer is men kleine kinderen beginnen dopen? De geïnspireerde Bijbelvertaling van Joseph Smith (JST – Joseph Smith Translation) geeft een aanwijzing dat dit reeds ten tijde van Abraham gebeurde, als een afvallige vervorming van de verordeningen die God al sinds het begin van de mensheid had ingesteld. In de mormoonse visie was immers de volheid van het evangelie, met de verordening van de doop, al aan de eerste mensen gegeven. In Genesis 17:4–6 (JST) zegt God tegen Abraham dat de mensen zijn afgeweken van de verordeningen die Hij “aan de vaderen gegeven had”. Specifiek wat de doop betreft “hebben zij zich afgekeerd van het gebod en op zich genomen het wassen van kinderen en het bloed van het besprenkelen”.[13]

Voor het christendom zijn er geen overtuigende aanwijzingen dat de kinderdoop al in de eerste en tweede eeuw plaatsvond. Verdedigers van de kinderdoop verwijzen meestal naar passages waar iemand “met heel zijn huishouden” gedoopt werd. Omstreeks het jaar 200 werden mogelijk al wel jongere kinderen gedoopt omdat Tertullianus tegen dat gebruik ingaat: “Waarom moet deze onschuldige leeftijdsgroep zich zo haasten naar de vergeving van zonden? Laat hen eerst in staat zijn om het heil te vragen.”[14] Tertullianus oordeelt dat een kandidaat voor de doop hier zelf moet kunnen om vragen, de zogenaamde belijdenisdoop omdat men Christus moet kunnen belijden om gedoopt te mogen worden.

Pas in de loop van de derde eeuw verschijnen de eerste expliciete aanwijzingen voor kinderdoop. Cyprianus van Carthago, na beraad met andere bisschoppen, schrijft dat kinderen op de tweede of derde dag na de geboorte gedoopt moeten worden.[15] Hippolytus van Rome meldt dat wanneer kinderen nog niet zelf de geloofsbelijdenis kunnen formuleren hun ouders dat in hun plaats kunnen doen. In het begin van de vierde eeuw, wanneer keizer Constantijn het christendom tot staatsgodsdienst verheft, blijkt de kinderdoop steeds meer ingang te vinden omdat het een manier is om kinderen van bij hun geboorte als christen te laten registreren.[16]

simone-martini_augustinus_polyptych-deel-op-hout-fitzwilliam-museum-cambridge“Augustinus”, door Simone Martini (1284–1344)

Omstreeks 400 — precies in de periode waarin Moroni schrijft — zorgt Augustinus voor de theologische rechtvaardiging van de kinderdoop: de mens is vanaf de geboorte behept met de erfelijke schuld die Adam op zich heeft geladen. Deze schuld sluit hem uit de tegenwoordigheid van God. Enkel de doop kan hem van die straf bevrijden. Kinderen die zonder doop sterven verliezen hun aanspraak op Gods genade en hun geesten worden verdoemd. Die visie zou aanleiding geven tot eindeloze debatten, concilies en veroordelingen van tegengestelde meningen, maar uiteindelijk zou Augustinus’ sombere kijk op de erfzonde van het pasgeboren kind overwegen. Gedurende eeuwen zou die visie toonaangevend blijven, met alle ingebeelde gevolgen voor kinderen die zonder doop stierven, maar vooral met de ingrijpende gevolgen voor hun ouders aan wie deze gruwel werd wijsgemaakt.

In de twaalfde en dertiende eeuw meenden “zachtere” theologen zoals Petrus Abelardus en Thomas van Aquino dat die eeuwige staat van brandende kinderzielen al te wreed was. Ze milderden het beeld door te stellen dat de vurige hel voor eigenlijke zondaars was voorbehouden, en niet voor ongedoopte kinderzielen. Ook al ontsnapten die kinderen zo aan de kwelling, ze bleven wel voor eeuwig uitgesloten van het mogen aanschouwen van God. Ze zaten “in limbo” of het “voorgeborchte”. Dat werd tot 2007 de aangepaste leer van de katholieke kerk.

In die algemene visie bracht de Reformatie van de zestiende eeuw maar beperkte verandering. De grote protestantse hervormers, zoals Luther, Calvijn en Zwingli, hielden aan de kinderdoop, hoewel ze mildere varianten bedachten voor de eeuwige toestand van de ongedoopte kinderen. In zijn Institutio Christianæ Religionis schrijft Calvijn eerst twintig bladzijden over de doop in het algemeen, en dan achtendertig bladzijden om de kinderdoop te verdedigen.[17] Maar scheuringen bleven niet uit. Zo braken in 1525 de Anabaptisten los van Zwingli omdat zij enkel de belijdenisdoop geldig vonden. In de loop der jaren zouden de meeste kerken die zich baptisten noemen nog enkel de belijdenisdoop aanvaarden. Ze werden er echter op veel plaatsen voor vervolgd.

richard-day-a-booke-of-christian-prayers-1581-infant-baptism-woodcut“Kinderdoop”, houtdruk in “A Booke of Christian prayers” van Richard Day (1581)

In de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw bevrijdde het christelijk theologisch denken zich steeds meer van literalisme en dogmatiek. Men begon opener en kritischer te denken, los van de kerkelijke hiërarchieën. Vrijdenkende theologen zagen in hoe onaanvaardbaar wreed het was om onschuldige kinderen eeuwig geluk te ontzeggen. Men zocht naar uitwegen. Een uitweg was te bedenken dat ongedoopte kinderen toch net voor hun sterven door een illuminatie virtueel gedoopt werden.[18] Een andere uitweg was de behoefte aan de kinderdoop te verwerpen, wat de bekende protestantse theoloog Karl Barth voorstond.[19] Deze en andere theologen zorgden voor een redelijker en soepeler benadering. Die beïnvloedde uiteindelijk ook de canonieke standpunten.

Zo evolueerde in de katholieke kerk het denken met mondjesmaat. De kinderdoop bleef, maar de visie op de toestand van ongedoopte jonggestorven kinderen veranderde. Hoewel het Tweede Vaticaans Concilie, in de jaren 1960, zich niet officieel met het onderwerp bezig hield, beklemtoonden de algemene besluiten van het Concilie wel Gods verlangen om iedereen te verlossen. “Iedereen” omvat ook ongedoopten. Men stelde dat God die verlossing zal bewerkstelligen “op een wijze die Hij alleen kent”.[20] Dat is al een hele stap weg van menselijke uitspraken over hoe wreedaardig God zou handelen. Vanaf 1969 mochten kerkdienst en gewijd graf voor overleden kinderen die niet gedoopt waren. De nieuwe katholieke Catechismus van 1997 formuleert dat “de Kerk [deze kinderen] toevertrouwt aan Gods genade“ en drukt “de hoop” uit dat zij de zaligheid zullen bereiken.[21] In 2007 legde de katholieke Internationale Theologische Commissie de reden uit voor deze hoop: Gods liefde en genade kan niet toestaan dat deze kinderen niet het hoogste zouden bereiken.[22] Het lijkt er bijna op of de commissieleden Mormon 8 gelezen hebben. En de Commissie voegde er nederig aan toe: “Er is nog veel dat ons niet geopenbaard is”.

Ook al is de kinderdoop in het katholicisme en in vele protestantse kerken blijven bestaan, in de praktijk wordt zelden nog aan erfzonde gedacht. Als een kind ongedoopt overlijdt, dan spreekt niemand meer van hemelse uitsluiting — tenzij oerconservatieven die heimwee hebben naar de tijd toen men zijn medemens met angst en doembeelden kon domineren. In de officiële pastorale zorg staat nu het troosten en sterken van de getroffen familie centraal.[23] Met andere woorden, de kinderdoop is nu grotendeels een ritueel van opname in de gemeenschap geworden, een herinneren aan de christelijke opvoedingsplicht en een gelegenheid om familie samen te brengen voor de gezamenlijke religieuze ervaring — zoals bij de inzegening van een kindje in de mormoonse kerk.

Wat niet wegneemt dat Mormon gelijk had in zijn veroordeling van predikers die zovele treurende ouders nog meer ellende bezorgden. In extenso is het een veroordeling van alle fanatici die mensen eigenmachtig bedreigen en verontrusten met goddelijke straf.

 

Kan een mormoon peter of meter zijn bij een christelijke kinderdoop?

In de katholieke kerk en in sommige protestantse kerken treedt bij de doopplechtigheid ook een peter en/of een meter op, meestal gekozen uit de grootouders, ooms en tantes. Ze zijn enerzijds getuigen van de doop en stellen zich anderzijds ook garant voor de christelijke opvoeding van de dopeling, mocht die zijn ouders verliezen. Terzijde: hoe dankbaar zijn wij in ons genealogisch werk niet voor al die peetouders die mee in oude doopregisters vermeld staan! Zonder hen zou heel wat stamboomwerk onmogelijk zijn.

Kan een mormoon peter of meter zijn bij een christelijke kinderdoop? De vraag komt niet zo vaak voor, maar wel al eens in kleinere families met weinig keuze voor peetouders of wanneer men bewust interreligieuze toenadering beoogt. In principe kan een mormoon peter of meter zijn. In mijn jarenlange ervaring in de kerk heb ik enkele gevallen gekend waar dit prima verlopen is. Het is een blijk van vertrouwen indien christelijke ouders dat aan een mormoons familielid vragen.

Er zijn alvast twee zijden aan: het mormoons kerklid moet het er mee eens kunnen zijn; de betrokken christelijke kerk moet het toelaten.

Deelname als peetouder beslist een mormoon zelf. De mormoonse kerk heeft er geen richtlijn over en andere leden moeten er dus ook geen oordeel over vellen. In zijn brief aan Moroni wijst Mormon de praktijk van de kinderdoop af omwille van de onaanvaardbare gedachte van helse gevolgen voor het ongedoopte kind. Een mormoon die als peetouder optreedt gelooft echter niet dat een kind, indien het ongedoopt zou blijven, verloren zou gaan. Zijn deelname aan een christelijke kinderdoop is geen doctrinale deelname, maar een familiale en sociale. Daarenboven, als men vanuit de historiek de huidige betekenis van de kinderdoop in de christelijke wereld kent, lijken doctrinale bezwaren om deel te nemen niet meer gerechtvaardigd. Vanuit respect voor het geloof van anderen kan men erkennen dat christelijke ouders die hun klein kind laten dopen dit oprecht vanuit geloof en traditie doen. Verdraagzaamheid tegenover andere kerken en religies is voor mormonen een geloofsartikel. In zoverre nodig en gepast zal een mormoon wel met de ouders overleggen wat zij van hem of haar verwachten inzake “christelijke opvoeding” mocht de behoefte zich ooit stellen. In landen met nog sterke katholieke tradities kan dit gevoelig liggen.

Van de kant van de betrokken christelijke kerk kunnen regels gelden. Ik beperk me hier tot de katholieke situatie.[24] In andere kerken kunnen de regels iets verschillen. Volgens de katholieke canon moeten een peter en meter “sterke gelovigen zijn, in staat en gewillig om de nieuw gedoopte te helpen op de weg van het christelijk leven” (Canon, code 1255). Een goed mormoon beantwoordt daaraan. Precies omwille van zijn of haar geloof kan een mormoon zelfs de voorkeur van christelijke ouders wegdragen, wanneer bij andere verwanten geen of maar weinig geloofsinzet aanwezig is. Meestal wordt de keuze echter vooral ingegeven door familiale vriendschap, vertrouwen en verbondenheid.

 

catholic-infantbaptism_creative-commonsDoop in een Rooms-Katholieke kerk
© MamaGeek Wikipedia, CC BY-SA 3.0

 

Normaal moeten peter en meter katholiek zijn. De canon voorziet echter in een uitzondering: “Een gedoopte die tot een niet-katholieke kerkelijke gemeenschap behoort, mag niet deelnemen [aan het peterschap] tenzij samen met een katholieke peetouder, en slechts als getuige van het doopsel” (code 874 § 2). Dat betekent dat slechts een van beide peetouders mormoon kan zijn en de andere katholiek moet zijn. “Slechts als getuige” is nog steeds deel van het peterschap, maar de naam wordt dan enkel als getuige in het doopregister genoteerd. Een moeilijkheid kan het criterium “een gedoopte” vormen. Begrijpt men dit algemeen dan geldt het ook voor een mormoon. Interpreteert men het echter specifiek, dan is er het probleem dat de katholieke kerk de mormoonse doop niet erkent.[25] Dat is trouwens wederzijds: de mormoonse kerk erkent de katholieke doop evenmin. Noteer echter dat wie ooit katholiek gedoopt werd, levenslang katholiek gedoopt blijft. Overstappen naar een andere kerk verandert daar niets aan. Het zogenaamde “ontdopen” door te vragen uit het katholiek doopregister “uitgeschreven” te worden kan men administratief eisen en symbolisch bekomen, maar verandert niets aan de status van gedoopte. Daarom kan men ook niet katholiek herdoopt worden. Een mormoonse bekeerling, die ooit katholiek gedoopt werd, beantwoordt dus aan code 874 §2 en kan als peter of meter, in de functie van getuige, optreden.

In de praktijk wordt op de canonieke regels niet altijd nauw toegekeken. In de Lage Landen zijn priesters tegenwoordig al blij dat een katholiek gezin ervoor kiest hun kindje te laten dopen. Meestal doet men niet moeilijk over de canonieke geschiktheid van de peter of meter. Het hangt voor een stuk van de lokale bedienaar af. Daarenboven kan men altijd gelijk wie peter of meter noemen, zonder dat die effectief bij het doopritueel betrokken wordt. Zo kan men zelfs meerdere peters en meters voor één kind aanduiden, volledig buiten canonieke regels.

In die sociale zin kunnen mormoonse ouders, indien dit past bij familietradities, ook aan verwanten, mormoon of niet, vragen om peter of meter van een van hun kinderen te zijn, bijvoorbeeld ter gelegenheid van de inzegening van een nieuwgeborene of bij de doop van een achtjarige. Tot de kern van het mormonisme hoort immers het aanhalen van familiebanden — met een perspectief op de eeuwigheid.

 

4 – Moroni’s afscheid

Moroni 10 is het laatste hoofdstuk van het Boek van Mormon.

“Enkele woorden bij wijze van aansporing” – eerst voor de Lamanieten
“in de naam van Christus vragen of deze dingen niet waar zijn”
Moroni’s wereld van gaven en wonderen, van geloof, hoop en naastenliefde
Terugblik vanuit de toekomst, wanneer alles samenkomt

 

“Enkele woorden bij wijze van aansporing” – eerst voor de Lamanieten

“Nu schrijf ik, Moroni, het een en ander naar het mij goeddunkt; en ik schrijf aan mijn broeders, de Lamanieten; en ik wil dat zij weten dat er meer dan vierhonderdtwintig jaar zijn verstreken sinds het teken van de komst van Christus werd gegeven. En ik verzegel deze kronieken, nadat ik enkele woorden tot u heb gesproken bij wijze van aansporing.”

Na het wat hoogdravend einde van Mormons brief in het voorgaande hoofdstuk, vinden we plots de eenvoudige stijl van Moroni terug: uit het hart, uit zichzelf. Hij begint eerst met iets over het schrijven zelf. Zo was hij ook begonnen toen hij het boek van zijn vader afsloot: “Zie ik heb slechts enkele dingen te schrijven….” (Mormon 8:1). Zo was hij ook dit “boek Moroni” begonnen:

“Nu had ik, Moroni, niet gedacht nog meer te zullen schrijven… Welnu, ik schrijf nog enkele dingen, in tegenstelling tot hetgeen ik had gedacht; want ik had gedacht niets meer te zullen schrijven; doch ik schrijf nog enkele dingen…” (Moroni 1:1,4).

Nu, na het uitgebreid opnemen van drie teksten van zijn vader — die twee derden van zijn eigen boek vullen — begint hij opnieuw met “nu schrijf ik, Moroni, het een en ander”.

Hij kondigt het aan als “enkele woorden bij wijze van aansporing”. Dat is inderdaad de rode draad: ik spoor u aan” en “ik wil u aansporen” komt achtmaal doorheen de tekst voor. Elke aansporing bouwt ergens verder op de vorige. Moroni wordt gedreven door een diep verlangen ons te overtuigen.

“… en ik schrijf aan mijn broeders, de Lamanieten”. Zoals reeds opgemerkt bij de aanvang van het boek Moroni, heeft Moroni het punt bereikt waar hij de aartsvijanden van zijn volk “broeders” kan noemen. Hier, in Moroni 10, is de frase des te markanter omdat ze meteen komt na hoofdstuk 9, de brief van Mormon over de gruwelen van de Lamanieten. Die heftige beelden lijken in één trek weggevaagd nu Moroni’s aandacht zich ten volle op de toekomst richt. Het doelpubliek waaraan hij hier denkt zijn dus zijn “broeders, de Lamanieten”, gezien als de verre nakomelingen — “het overblijfsel”. Dat blijft ook zo in het eerste deel van dit afscheid, waar de aanspreking zelfs tot “mijn geliefde broeders” verinnigt (10:18–19). Uiteraard is de boodschap ook tot ons allen gericht, maar Moroni had toch, in zijn affectie, eerst één specifieke groep voor ogen. Pas in vers 24 zal Moroni de aanspreking verbreden: “En nu spreek ik tot alle einden der aarde…”

‘Moroni 10’ is tegelijk een rustig en een intens hoofdstuk. Rustig omdat een vaderlijk klinkende Moroni, nu een oude man, ons gaat verlaten “nadat ik enkele woorden tot u heb gesproken bij wijze van aansporing”. Rustig omdat die woorden liefdevol en uitnodigend zijn met de nadruk op voorspoedige uitkomsten. Maar ook intens omdat Moroni zo graag wil dat we de waarheid ontdekken, dat we geloof, hoop en naastenliefde ontwikkelen, en dat we zo door Jezus’ genade terugkeren bij God. Zijn eerste stap is dat we “de waarheid van deze dingen” zouden weten.

 

“in de naam van Christus vragen of deze dingen niet waar zijn”

Van de acht aansporingen doorheen Moroni 10 hebben de eerste twee aansporingen betrekking op het willen lezen en ontvangen van het Boek van Mormon. Het begint bij het lezen:

“Zie, ik wil u aansporen dat wanneer gij deze dingen leest — indien het wijsheid is in het bestel Gods dat gij ze leest — gij zult bedenken hoe barmhartig de Heer jegens de mensenkinderen is geweest…” (10:3)

Sommige analisten wijzen op twee stappen: eerst deze dingen lezen (vers 3), en dan deze dingen ontvangen (vers 4), omdat ontvankelijkheid een grotere openheid veronderstelt:

“En wanneer gij deze dingen ontvangt, spoor ik u aan God, de eeuwige Vader, in de naam van Christus te vragen of deze dingen niet waar zijn; en indien gij vraagt met een oprecht hart, met een eerlijke bedoeling en met geloof in Christus, zal Hij de waarheid ervan aan u openbaren door de macht van de Heilige Geest. En door de macht van de Heilige Geest kunt gij de waarheid van alle dingen kennen.” (10:4–5).

Deze verzen horen tot de meest geciteerde van het Boek van Mormon, vooral in het zendingswerk.

Maar waarom spoort Moroni ons aan “in de naam van Christus te vragen of deze dingen niet waar zijn”? Waarom niet aanmoedigen om “te vragen of deze dingen waar zijn?” Want dat is toch wat de mens wil weten: is het waar? Omdat die opmerking al eens gemaakt wordt, ga ik er even op in. Taalkundig gezien zijn beide invalshoeken identiek. Ze beogen beide hetzelfde doel: te weten komen dat deze dingen waar zijn.

In Moroni’s tekst is zijn formulering echter de meest logische. Hij vertrekt immers vanuit zijn zekerheid dat het Boek van Mormon waar is. Zijn formulering is dus uitdagend vanuit die zekerheid: “Dit alles is waar! Vraag maar aan de Heer of het niet waar is!” Zo spreken ook wij in dagelijks taalgebruik als we vanuit zekerheid vertrekken. Iemand weet bijvoorbeeld met zekerheid dat er een nieuwe directeur op het bedrijf zal worden benoemd. Hij vertelt het aan Jan en zegt erbij: “Vraag maar aan Piet of het niet waar is.” Dat is vanuit de gedachtegang de logische zin, eerder dan “Vraag maar aan Piet of het waar is.” Maar als Jan dan inderdaad naar Piet gaat om bevestiging te vragen, zal zijn vraag luiden: “Is het waar dat er een nieuwe directeur zal worden benoemd?” Jan zal niet vragen: “Is het niet waar dat er een nieuwe directeur zal worden benoemd?”

Vertrek je echter vanuit onzekerheid, dan is de logische vraag of iets waar is: “Men vertelt dat er nieuwe directeur komt. Dat betwijfel ik. Vraag eens aan Piet of het waar is.”

Moroni’s opdracht moet je dus vanuit zijn persoonlijke invalshoek begrijpen. Het vervolg van Moroni’s opdracht maakt ook duidelijk dat het waarheid is die als antwoord verwacht wordt: “en indien gij vraagt met een oprecht hart … zal Hij de waarheid ervan aan u openbaren door de macht van de Heilige Geest.”[26]

Ik maak mij ook de subjectieve bedenking dat,  indien een vervalser het Boek van Mormon in de negentiende eeuw geschreven had, hij allicht zou geschreven hebben om “te vragen of deze dingen waar zijn”. Dat zou de logische woordkeuze vanuit vervalsing zijn.[27]

 

Moroni’s wereld van gaven en wonderen, van geloof, hoop en naastenliefde

De belofte dat God elke mens de waarheid kan “openbaren door de macht van de Heilige Geest” leidt tot Moroni’s derde aansporing van de acht aansporingen in Moroni 10: “…daarom spoor ik u aan de macht Gods niet te verloochenen; want Hij werkt door macht, volgens het geloof der mensenkinderen” (10:7). Die macht niet te verloochenen roept dan meteen de vierde aansporing op voor de gaven:

“En voorts spoor ik u aan, mijn broeders, de gaven Gods niet te verloochenen, want het zijn er vele; en ze komen van dezelfde God. En er zijn verschillende wijzen waarop die gaven worden verleend; doch het is dezelfde God die alles in allen werkt; en zij worden door de openbaringen van de Geest Gods aan de mensen gegeven om hun van nut te zijn.” (10:8)

Moroni spreekt vanuit een diep geloof in geestelijke gaven en wonderen. Reeds bij de afsluiting van het ‘boek Mormon’ had Moroni een vurig betoog over de “god van wonderen” gehouden (Mormon 9:10–19). Wat vroeger kon, kan nu ook: “Hij houdt niet op God te zijn en is een God van wonderen”.

Het thema komt hier, in Moroni 10, even intens terug. Het onderwerp van de gaven is ook een erkenning van onze individuele verschillen: aan de ene wordt dit gegeven, aan een ander iets anders. De passage vertoont sterke gelijkenissen met Paulus’ opsomming van verschillende gaven (1 Korinthe 12:4–11). We kunnen alleen vaststellen dat Moroni en Paulus vanuit eenzelfde bron inspiratie ontvingen over principes die al eeuwenoud waren. Een gelijkaardige openbaring ontving Joseph Smith (Leer en Verbonden 46:11–30). De gaven die zij opsommen zijn al sinds het Oude Testament bekend. Ook voorheen in het Boek van Mormon wordt elke gave wel ergens vermeld.

Het onderwerp van de gaven leidt tot twee opeenvolgende aansporingen, de vijfde en zesde, nu gericht tot de geliefde broeders, in een verbredend perspectief dat ons naar Christus en de eeuwigheid leidt:

En ik spoor u aan, mijn geliefde broeders, in gedachte te houden dat iedere goede gave van Christus komt. En ik spoor u aan, mijn geliefde broeders, in gedachte te houden dat Hij dezelfde is gisteren, heden en voor eeuwig, en dat al deze gaven waarover ik gesproken heb, die geestelijk zijn, nooit zullen worden weggedaan, ja, zolang de wereld zal bestaan, dan alleen overeenkomstig het ongeloof der mensenkinderen” (10:18–19)

Dus toch nog even in het voorgaande een voorwaardelijke gedachte: “dan alleen overeenkomstig het ongeloof der mensenkinderen”. Maar Moroni gaat niet verder op een negatief thema en draait het meteen om: “Daarom moet er geloof zijn; en indien er geloof moet zijn, moet er ook hoop zijn; en indien er hoop moet zijn, moet er ook naastenliefde zijn” (10:20). Steeds weer klimt Moroni meteen uit het dal naar het hoogste doel. Steeds weer gaat het bij hem om de essentie.

 

Terugblik vanuit de toekomst, wanneer alles samenkomt

Moroni is steeds bezorgd geweest over de vermeende zwakheid van zijn schrijven. Hij was benauwd om het oordeel van de mensen, vrezend dat ze door zijn fouten niet tot geloof zouden worden gebracht. Dat thema komt ook hier terug, maar nu vanuit een zelfzekere terugblik in de verre toekomst. Dat sluit aan bij het perspectief van zekerheid van waaruit Moroni spreekt. Zo komt hij tot zijn zevende aansporing van de acht aansporingen in Moroni 10:

“En ik spoor u aan deze dingen in gedachte te houden; want de tijd komt spoedig dat gij zult weten dat ik niet lieg, want gij zult mij zien voor het gerecht Gods; en de Here God zal tot u zeggen: Heb Ik u niet mijn woorden verkondigd, die door deze man zijn geschreven zoals iemand die vanuit de doden roept, ja, zoals iemand die spreekt uit het stof?” (10:27)

Moroni drukt het niet agressief uit, zonder enig leedvermaak, maar het beeld is treffend: God zal u de verwijtende vraag stellen “Heb ik u niet mijn woorden verkondigd?” Maar zover hoeft het niet te komen. Met zijn waarschuwing wil Moroni immers mensen overtuigen alsnog nu te geloven.

Het einde van vers 27 legt de aansluiting met het oude profetisch perspectief van Jesaja — het spreken vanuit het stof wanneer het Boek van Mormon te voorschijn zal komen (Jesaja 29:4). Zo legt Moroni ook een schakel met de eerste stem in het Boek, die van Nephi, en zijn verwijzing naar het spreken uit het stof (2 Nephi 26:16; 33:13). Moroni verbreedt dus de terugblik in de toekomst, van het laatste oordeel terug naar het moment dat de platen “uit het stof” zullen spreken — eind jaren 1820 en bij de verschijning van het Boek van Mormon in 1830. In die profetische sfeer gaat hij nog even verder, verwijzend naar de vervulling van profetieën en het “voortsissen” van het woord “van geslacht tot geslacht” als bewijs “dat hetgeen ik heb geschreven, waar is” (8:28–29).

Het leidt tot de achtste, laatste en belangrijkste aansporing: “En voorts wil ik u aansporen tot Christus te komen” (10:30).

De begeestering brengt Moroni tot het lyrische vers 31 waarin de kernwoorden van de oudste beloften en verbonden nog eens tot leven komen, zoals reeds geformuleerd in Jesaja 52:1–2 en al hernomen door Nephi (2 Nephi 8:24–25):

“En ontwaak en verhef u uit het stof, o Jeruzalem; ja, en bekleed u met uw pronkgewaden, o dochter van Zion; en versterk uw palen en breid uw grenzen voor eeuwig uit, opdat gij niet meer verward wordt, opdat de verbonden van de eeuwige Vader, die Hij met u, o huis Israëls, heeft gesloten, zullen worden vervuld.” (10:31)

 

“Vlucht van vonk III” door Nicola Godden

 

Maar meteen vloeit dit perspectief opnieuw over naar dat van Christus — “Ja, komt tot Christus en wordt vervolmaakt in Hem”. Zo komt het nieuwe verbond voorop te staan: “dan zijt gij geheiligd in Christus door de genade Gods, wegens het vergieten van het bloed van Christus, dat in het verbond van de Vader tot vergeving van uw zonden dient, opdat gij heilig wordt, zonder smet” (10:32–33). Daarmee is Moroni weer bij de essentie, waarnaar hij ons steeds weer terug voert.

De oude man, over de tachtig nu, is tot het punt gekomen waar hij blijmoedig kan eindigen met een blik op de verdere étappes: rusten in het paradijs, opstaan uit het graf, en ons ontmoeten voor wat hij voor allen het aangename gerecht wil:

“En nu zeg ik allen vaarwel. Spoedig ga ik rusten in het paradijs van God, totdat mijn geest en lichaam zich wederom verenigen en ik zegevierend door de lucht word gevoerd om u te ontmoeten voor het aangename gerecht van de grote Jehova, de eeuwige Rechter van zowel de levenden als de doden. Amen.” (Moroni 10:34).

 

5 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen

Moroni 7:1 – “…toen hij hen onderwees in de synagoge”
Moroni 7:2 – “Mijn broeders … mijn geliefde broeders”. En de zusters?
Moroni 7:16 – De Geest van Christus
Moroni 7:45 – De analogie met 1 Korinthe 13
Moroni 8:1 – “mijn roeping tot de bediening”: in welk ambt?
Moroni 9:6 – “…tijdens ons verblijf in deze tabernakel van leem”
Moroni 9:9 – “… beroofd van hun kuisheid en deugd”
Moroni 10:15–16 – “allerlei tongen … en het uitleggen van talen”
Moroni 10:17 – “En al deze gaven komen door de Geest van Christus”
Moroni 10:31 – “… en versterk uw staken en breid uw grenzen voor altijd uit”

 

Moroni 7:1 – “…toen hij hen onderwees in de synagoge”

Dat de christelijke Nephieten dit woord synagoge nog in de vierde eeuw n.C. gebruiken pleit voor authenticiteit van het Boek van Mormon. Volgens het algemeen paradigma past de term synagoog niet in het christendom omdat synagogen lexicaal thuishoren in het jodendom. Een Amerikaanse negentiende-eeuwse auteur zou dus geen synagogen in een christelijke omgeving geplaatst hebben. Maar de Nephieten hebben geen afscheiding van het jodendom gekend zoals de christenen dit op het oostelijk halfrond ervaren hebben. Een vorm van christendom bestond onder hen al voor Christus’ tijd en ook daar werd synagoog gebruikt. Voor latere Nephieten kon de term synagoog — of het equivalent in hun taal — dus probleemloos verder gebruikt blijven in de betekenis van vergaderplaats.

Synagoge als naam van een vergadergebouw komt herhaaldelijk voor vanaf Alma.[28] Ook Jezus gebruikt het woord in die zin (3 Nephi 13:2, 5; 18:32). Het is dus een ingeburgerd woord voor een religieus gebouw om in te vergaderen. Welk oorspronkelijk woord voor synagoog op de platen voorkwam is echter niet bekend, maar het zal allicht een ander geweest zijn. Συναγωγή [synagogē] is immers een Grieks woord, als specifieke Oudtestamentische vertaling van het Hebreeuwse בית כנסת [beth keneseth], “huis van vergadering”. Die term verwees naar een joods “gemeenschapshuis”, een culturele en religieuze vergaderplaats, waarvan de oorsprong mogelijk tot de Mozaïsche tijd in Egypte teruggaat. De vertaling synagoog drukt dus allicht perfect uit wat het oorspronkelijke woord was. Mogelijk was dat keneseth of een vervorming ervan.

 

Moroni 7:2 – “Mijn broeders … mijn geliefde broeders”. En de zusters?

In zijn toespraak gebruikt Mormon veertienmaal de aanspreking “broeders”. Ook Moroni hanteert de uitdrukking in zijn afscheidswoorden (Moroni 10:8, 18, 19). Dat is al sinds Jakob een standaardaanspreking in toespraken. “Waar zijn de zusters?” is dan ook een gerechtvaardigde vraag die hier in les 12 besproken wordt.

 

Moroni 7:16 – De Geest van Christus

Opvallend is hier het eerste voorkomen van de uitdrukking “Geest van Christus” in het Boek van Mormon. Het bevestigt hoe ook doorheen de Nephitische geschiedenis nieuwe uitdrukkingen en begrippen verschijnen, net zoals in de herstelde kerk sinds 1830, op basis van het principe van levende openbaring dat steeds meer kennis en inzicht belooft.

Taalkundig

Het Engels kent twee woorden voor het Nederlandse woord geest: ghost en spirit. Dat is een typisch doublet dat de Engelse taal aan Willem de Veroveraar te danken heeft (zie dit onderdeel in les 22).

  • De woorden geest en ghost (en gelijkaardige in Germaanse en Scandinavische talen) komen van het oer-Germaans *gaistaz, met verdere origine in het Indo-Europees. De oorspronkelijke betekenis was een onzichtbaar, meestal schrikwekkend schepsel. De eerste christelijke predikers bij onze voorouders kozen voor dat lokaal woord om te spreken over de onzichtbare goddelijke kracht.
  • Spirit, daarentegen, is van Romaanse oorsprong. De Frans-Normandische clerus, die dankzij Willem de Veroveraar na 1066 de plak in Engeland zwaaide, introduceerde daar het Oudfranse woord espirit, van het Latijn spiritus, met de betekenis  levengevende adem, ademtocht. Vandaar spriritus sanctus – heilige adem – als adem van God. Het Latijnse spiritus is de omzetting van het Griekse πνεῦμα [pneuma], op zijn beurt omzetting van het Hebreeuwse רוּחַ [ruah].

Zo eindigde het Engels met twee woorden, het doublet ghost en spirit, in theorie met dezelfde betekenis en dus perfect verwisselbaar. De oude waarde van ghost als een geestelijk wezen bleef echter soms doorwegen, terwijl spirit dan meer als de levendmakende kracht van het goddelijke begrepen werd. De King James vertaling probeerde daar rekening mee te houden, en gebruikt dus beide woorden, maar de keuze voor het een of het andere veronderstelde soms moeizame interpretatie. Idiomatisch is er ook een verschil in gebruik gebleven: Holy Spirit en Holy Ghost zijn verwisselbaar, maar dat geldt niet voor Spirit of God en Spirit of Christ, omdat Ghost of God en Ghost of Christ niet ingeburgerd zijn geraakt. Dat had mogelijk te maken met een doctrinale drempel omdat het traditionele christendom God en Christus niet als geestelijke wezens in mensengedaante erkende. In het Nederlands daarentegen moeten wij wel terugvallen op Geest van God en Geest van Christus, omdat we maar over één woord beschikken — de *gaistaz van onze “barbaarse” voorouders. Anderzijds hebben wij wel het doublet geestelijk en spiritueel, door intellectuele overname van woorden als spiritueel en spiritualiteit.

Doctrinaal

Hedendaagse openbaring en verklaringen van kerkleiders maken het onderscheid tussen de Geest of het Licht van Christus en de Heilige Geest vrij duidelijk. Het is een nogal geliefkoosd onderwerp om er nu met een zekere stelligheid over te onderwijzen, hoewel het voor Joseph Smith en de eerste generatie heiligen niet meteen zo eenduidig was.[29]

  • De Geest van Christus, ook Licht van Christus genoemd, is “de goddelijke energie, kracht of invloed die via Christus van God uitgaat en alles leven en licht schenkt” (Gids bij de Schriften). Als dusdanig is het een onpersoonlijke kracht. “Want het woord des Heren is waarheid, en al wat waarheid is, is licht, en al wat licht is, is Geest, ja, de Geest van Jezus Christus. En de Geest geeft licht aan ieder mens die in de wereld komt; en de Geest verlicht ieder mens ter wereld die luistert naar de stem van de Geest” (Leer en Verbonden 84:45–46). We omschrijven dit meestal als het geweten, maar de Geest of het Licht van Christus doet meer dan dat in het beheersen van het heelal.
  • De Heilige Geest is het derde lid van de Godheid, een Persoon van geest, zonder lichaam van vlees en beenderen (Leer en Verbonden 130:22). De invloed van de Heilige Geest bereikt de mens via de Geest of het Licht van Christus.

Dooreen gestrengeld gebruik

In de praktijk worden de termen Geest van Christus en Heilige Geest soms door elkaar gebruikt, in het bijzonder als het beperkt wordt tot “de Geest”. De termen worden ook nog eens doorkruist door de termen Geest van God en Geest des Heren. Bruce R. McConkie beschouwt Geest van God en Geest des Heren als synoniem, maar volgens de context dekken ze verschillende betekenissen: 1. het geestelijk lichaam van Jezus in het voorbestaan, zoals de broeder van Jared dat mocht aanschouwen; 2. de Geest of het Licht van Christus, wat een onpersoonlijke kracht is die het heelal vervult; 3. een synoniem voor de Heilige Geest, de geestelijke persoon die lid is van de Godheid.[30]

Daar waar de moderne openbaring dus nauwkeuriger is in het onderscheid, worden in de Bijbel en in het Boek van Mormon de termen niet zo overwogen gekozen — in zoverre vroegere schrijvers al bewust waren van een onderscheid. Voor het Boek van Mormon is het gebruik als volgt:

  • Heilige Geest komt 111 maal voor, maar dat komt door de vertaling. In het Engels gaat het om 95 maal Holy Ghost en 16 maal Holy Spirit. Voor zover we weten, heeft die keuze tussen Spirit en Ghost geen verdere betekenis, en dient dus alleen maar voor stijlvariatie.
  • Geest van Christus komt maar tweemaal voor in het Boek van Mormon, vooreerst hier in Moroni 7:16, waar Mormon het verduidelijkt als datgene dat “aan ieder mens gegeven wordt, opdat hij goed van kwaad zal kunnen onderscheiden”. Maar in hoofdstuk 10 herneemt Moroni de uitdrukking Geest van Christus met het accent op een andere dimensie. Hij heeft het daar over “de gaven Gods”, waaronder de gave van genezing, de gave om “machtige wonderen te verrichten”, om te profeteren, om engelen te aanschouwen: “En al deze gaven komen door de Geest van Christus; en zij komen tot ieder mens afzonderlijk, zoals Hij het wil” (10:17). Omdat deze gaven normaal gesproken aan de Heilige Geest worden toegeschreven, wordt het vers zo uitgelegd: de onpersoonlijke Geest van Christus draagt deze gaven, die uitgaan van de persoon van de Heilige Geest, naar de mens.
  • Geest des Heren komt 40 maal voor en Geest van God 20 maal. Uit de context kan men soms achterhalen, of althans voorstellen, of eerder de Geest van Christus dan wel de Heilige Geest bedoeld wordt.
  • Macht van God komt 54 maal voor. Ook hier hangt de betekenis van de context af, in zoverre het zin heeft er meer achter te zoeken dan wat de term op zich uitdrukt.

 

Moroni 7:45 – De analogie met 1 Korinthe 13

“En de naastenliefde is lankmoedig en goedertieren en niet afgunstig en niet opgeblazen; zij zoekt zichzelf niet, wordt niet verbitterd, rekent het kwade niet toe en is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid; zij verdraagt alle dingen, gelooft alle dingen, hoopt alle dingen en doorstaat alle dingen.”

In 1 Korinthe 13:4–6 luidt het, in de HSV vertaling:

“De liefde is geduldig, zij is vriendelijk, de liefde is niet jaloers, de liefde pronkt niet, zij doet niet gewichtig, zij handelt niet ongepast, zij zoekt niet haar eigen belang, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad, zij verblijdt zich niet over de ongerechtigheid, maar verheugt zich over de waarheid, zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen.”

Ook in de volgende twee verzen houdt het parallellisme aan. Die ontegensprekelijke gelijkheid tussen beide passages ontlokt de kritiek dat Joseph Smith de tekst gewoon uit het Nieuwe Testament haalde. Een eenvoudig antwoord kan zich tot het volgende beperken: als we ervan uitgaan dat leerstellige Schriftteksten geïnspireerd zijn, dan ontvingen zowel Paulus als Mormon hun inspiratie van dezelfde bron. De Geest kan bij wie ook dezelfde gedachten ingeven die de betrokkene dan wel zelf verwoordt — wat dan ook de kleine verschillen tussen de teksten verklaart. Donl Peterson suggereert dat diezelfde bron ook Jezus tijdens zijn persoonlijk optreden kan geweest zijn: hij kan zowel op het oostelijk als op westelijk halfrond deze omschrijving van naastenliefde tijdens zijn prediking gegeven hebben. In beide gevallen werd de tekst dan echter niet opgenomen in de evangelies, noch in het verslag in 3 Nephi, maar was wel gekend onder de discipelen in beide gebieden. Een geschreven neerslag kwam pas tot ons via Paulus en via Mormon.[31]

Sidney Sperry suggereert als mogelijkheid dat wel de grondgedachten over naastenliefde op de platen verwoord werden, maar dat Joseph Smith de vertaling ervan herformuleerde in vertrouwde Bijbelse termen.[32] Ook Brant Gardner is die mening toegedaan.[33] Zo’n creatief schrijfproces van de zijde van Joseph Smith stemt echter niet overeen met de manier waarop, volgens de observaties tijdens de vertaling, de tekst op de platen omgezet werd (zie hier).

Een bijkomende verklaring waar sommige mormonen zich in kunnen vinden is de overdracht van teksten uit oeroude tijden, langs lijnen van profeten die bij tijden hun sleutels en kennis aan een volgende bedeling overdragen. De bijzondere tekst over naastenliefde kan dus een oudere origine hebben die zowel naar het oostelijk als naar het westelijk halfrond werd overgedragen en via overleveringen in verwante vormen genoteerd werd. In die zin vormen de “drie Nephieten”, die zowel Mormon als Moroni bezocht hebben (Mormon 8:10), nog een ander kanaal van informatie. Gelovigen kunnen zich verbeelden dat zij contact hadden met die andere discipel die ook mocht blijven — Johannes de openbaarder (Johannes 21:22; 3 Nephi 28:6–7; Leer en Verbonden 7). Wie gelooft in de oorsprong van het Boek van Mormon zoals verhaald, en dus in het bezoek van hemelse boodschappers vroeger en nu, kan weinig moeite hebben met de uitwisseling van teksten over verre grenzen heen.

 

Moroni 8:1 – “mijn roeping tot de bediening”: in welk ambt?

Bediening is het algemene woord voor het verrichten van het werk van de Heer op aarde. Het kan toegepast worden op handelingen, zoals de bediening van het evangelie, van de doop, van het avondmaal. We spreken ook van Jezus’ bediening op aarde of van de bediening der engelen. In het Engels is het woord ministry, via het Oudfrans menistere uit het Latijn ministerium (dienst, werk). De minister stond onder het gezag van de magister die boven hem stond (cf. mini en maxi).

In de religieuze context toegepast op personen verwijst bediening meestal naar een priesterschapsambt. In deze periode van de Nephitische geschiedenis weten we van vier ambten — discipel, ouderling, priester en leraar. Discipel is een benaming voorbehouden voor de twaalf. Zij worden ook ouderlingen genoemd (Moroni 3:1). Ouderlingen en priesters kunnen het avondmaal bedienen. Omdat Moroni spreekt van “mijn roeping tot de bediening” lijkt dit betrekking te hebben op een eerste roeping, en in dat geval zal het eerder tot priester of leraar geweest zijn. Mormon schrijft in dat verband aan Moroni: “ik ben buitengewoon verheugd dat uw Heer Jezus Christus u indachtig is geweest en u tot zijn bediening heeft geroepen, en tot zijn heilige werk” (Moroni 8:2). Ook dat lijkt een eerste roeping te bevestigen. Of dit echter een presiderende functie over de lokale gemeenschap impliceert is niet duidelijk. Sinds de tijd van de hogepriesters in de eerste eeuw v.C. is er trouwens in het Boek van Mormon geen sprake meer geweest van een presiderend ambt voor een gebied of voor een lokale gemeenschap. Nochtans, sprekend over de kinderdoop, draagt Mormon Moroni op om “ijverig te werk [te gaan] om deze grote dwaling uit uw midden te verwijderen” (8:6), waaruit we kunnen afleiden dat Moroni toch een leidende verantwoordelijkheid had gekregen.

Brant Gardner oppert als hypothese dat Moroni geroepen werd “als een ouderling (apostel)”. Met apostel bedoelt Gardner discipel, dus ziet hij Moroni als een van de twaalf. Als argument haalt hij aan dat Moroni het bezoek van engelen, namelijk de drie Nephieten, heeft gehad, en ook van de Heer zelf.[34] Dat is juist, maar die bezoeken kunnen best op een later tijdstip hebben plaatsgevonden, zeker indien Moroni op dit punt voor de eerste keer tot de bediening werd geroepen.

 

Moroni 9:6 – “…tijdens ons verblijf in deze tabernakel van leem”

Mormon, in de tweede brief die Moroni citeert, gebruikt de uitdrukking “tabernakel van leem”. Die uitdrukking is nog maar een keer in het Boek van Mormon voorgekomen, namelijk in de toespraak van koning Benjamin omstreeks 124 v.C. Daarin voorspelt koning Benjamin de komst van de Heiland die “met macht uit de hemel zal neerdalen onder de mensenkinderen en in een tabernakel van leem zal wonen” (Mosiah 3:5). Het is een dichterlijke uitdrukking voor het menselijk lichaam, in het Engels “tabernacle of clay”. De uitdrukking komt dus maar tweemaal voor in het Boek van Mormon.

Schriftuurlijk wordt het Engelse clay als leem of als klei in het Nederlands weergegeven. Hoewel er verschillen tussen leem en klei zijn, afhankelijk van de wetenschappelijke invalshoek en ook van regionaal taalgebruik, is de betekenis in verband met het lichaam identiek. De grondslag is immers het scheppingsverhaal — “Toen vormde de Heere God de mens uit het stof van de aardbodem” (Genesis 2:7). Van dat stof maakte Jesaja leem in de dichterlijke vergelijking met de pottenbakker: “Maar nu, Heere, U bent onze Vader! Wij zijn het leem en U bent onze Pottenbakker: wij zijn allen het werk van Uw handen” (Jesaja 64:8). In het boek Job wordt het zo uitgedrukt: “Denk er toch aan dat U mij als leem gemaakt hebt, en mij tot stof zult laten terugkeren … Met huid en vlees hebt U mij bekleed; met beenderen en pezen hebt U mij samengeweven” (Job 10:9, 11). Het figuratieve van deze schepping uit klei heeft echter ook een letterlijke grondslag omdat het mormonisme de schepping ex nihilo verwerpt: stof is eeuwig en de schepping van de mens, hoe die ook gebeurd is, was een “organiseren” van stof, zowel lichamelijk als geestelijk (Abraham 4:27).

Tabernakel komt van het Latijn tabernaculum, met de betekenis van hut, tent, kleine woning (taberna als houten schuur, afdak gaf ook ons Nederlands taverne). In de Vulgata (Latijnse Bijbelvertaling) werd het woord gebruikt als weergave van de Hebreeuwse omschrijving van de tent, מִשְׁכַּן‎ [mishkan], waarin de Ark des Verbonds stond en dat als centrum van de beleving tijdens de Exodus gold.[35]

De toepassing van tabernakel of tent als metafoor voor het menselijk lichaam vinden we bij Paulus: “Wij weten immers dat, wanneer ons aardse huis, deze tent [tabernaculum in de Vulgata], afgebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen” (2 Korinthe 5:1). Ook Petrus spreekt in deze termen: “En ik acht het juist, zolang ik in deze tent ben, u op te wekken door de herinnering hieraan, omdat ik weet dat het afbreken van mijn tent nu snel zal plaatsvinden, zoals onze Heere Jezus Christus mij ook duidelijk heeft gemaakt.” (2 Petrus 1:13–14). Ook hier gaat het om het woord tabernaculum in de Vulgata. De Engelse King James vertaalt telkens met behoud van de term — tabernacle. Het lichaam is aldus de woning, de tent, het omhulsel voor de geest.

De combinatie van tabernakel en leem komt verbindt dus twee metaforen. Welke termen op de platen stonden is niet bekend, maar Joseph Smith verwoordde het in een voor ons vertrouwde Schriftuurlijke uitdrukking.

 

Moroni 9:9 – “… beroofd van hun kuisheid en deugd”

Zie de commentaar hierover in dit onderdeel in les 43.

 

Moroni 10:15–16 – “allerlei tongen … en het uitleggen van talen”

Zie de bespreking van dit fenomeen in dit onderdeel in les 44.

 

Moroni 10:17 – “En al deze gaven komen door de Geest van Christus”

De uitdrukking Geest van Christus komt maar tweemaal voor in het Boek van Mormon. Zie hierboven de opmerking bij Moroni 7:16.

 

Moroni 10:31 – “… en versterk uw staken en breid uw grenzen voor altijd uit”

Bovenstaande is de precieze vertaling van het Engels: “… and strengthen thy stakes and enlarge thy borders forever”. Vorige Nederlandse vertalingen respecteerden dit: “… en versterk uw palen en breid uw grenzen voor eeuwig uit”, waarbij staken en palen als synoniemen omwisselbaar zijn. Het Engelse stake is trouwens van dezelfde Germaanse oorsprong als het Nederlands staak.

De huidige Nederlandse vertaling maakte ervan: “… en sla uw pinnen vast en breid uw gebied voor eeuwig uit”. De reden voor deze afwijkende vertaling met pinnen lijkt duidelijk: men wil het beeld van pinnen (haringen) die rondom de tent van Zion in de grond geslagen zijn om zo de indruk van een ring rond de tent te behouden. De voetnootreferentie verwijst naar “Ring” in de Gids bij de Schriften. Zo tracht men de foutieve vertaling ring als kerkelijke organisatie-eenheid te ondersteunen. Zie hierover meer.

Mogelijk zal men verwijzen naar Jesaja 54:2 waar toch uw pinnen en vastslaan staat? Nee, vooreerst mag een Bijbelvertaling geen invloed hebben op de vertaling vanuit het Engels in het Boek van Mormon: de termen in het Boek van Mormon primeren en daar is vaak een goede doctrinale reden voor. Vervolgens is die Nederlandse Bijbelvertaling uw pinnen een ongelukkig hyponiem voor het hyperoniem uw palen of uw staken, dat met het Hebreeuws וִיתֵדֹתַ֖יִךְ יָתֵד (vi·te·do·ta·yich) overeenstemt. En זֵּֽקִי׃ (chaz·ze·ki) betekent sterker maken, niet zozeer vastslaan.

De vertaling met pinnen doet het bedoelde beeld inderdaad geweld aan: het gaat immers om de staken of palen die het tentzeil ondersteunen. Dat beeld is essentieel voor een staak, de kerkelijke bestuurlijke eenheid die in het Engels “stake” heet. Met steeds meer staken — “the stakes of Zion” — wordt de tent alsmaar groter en breiden haar grenzen uit.

nathan-bryce_enlarged_tent

Een correcte en ingeburgerde vertaling — “versterk uw palen” —, zoals in de vorige edities stond, wijzigen in “sla uw pinnen vast” om zo een andere foutieve vertaling — “ring” voor “stake” — te dekken, is meer dan bedenkelijk.

Voor de historiek van dit vertaalprobleem met ring, zie dit onderdeel in les 41.

 

6 – Gestructureerd lezen

Moroni 7 – Toespraak van Mormon

De vetgedrukte lijnen duiden de rode draad aan.

  • 1 – Aankondiging door Moroni
  • 2–4 – Introductie door Mormon: hij spreekt vanuit zijn roeping; richt zich tot “de vredige volgelingen van Christus”

5–19 – Het beginpunt: goed en kwaad kunnen onderscheiden

  • 5–13 – “aan hun werken zult gij hen kennen”; wat goed is komt van God, wat slecht is komt van de duivel.
  • 14–19 – Het is u gegeven te oordelen: goed van kwaad onderscheiden door de Geest van Christus.

20–26 – “Hoe kunt gij al het goede aangrijpen?” Door geloof

  • 20–21 – Inleiding: hoe het goede aan te grijpen?
  • 22–25 – Al voor de komst van Christus maakten engelen en profeten Christus bekend zodat de mens in Hem kon geloven.
  • 26 – Ook na Christus’ komst worden mensen gered door geloof. Gebed: Wat gij de Vader ook zult vragen … dat zult gij ontvangen.

27–38 – Na Jezus’ hemelvaart zijn wonderen niet opgehouden; hun verband met geloof

  • 27–28 – Wonderen zijn niet opgehouden na Christus’ hemelvaart. Bij de Vader oefent Christus zijn “recht op barmhartigheid” uit jegens hen die in Hem geloven.
  • 29–31 – Wonderen zijn niet opgehouden: bediening van engelen aan hen die een sterk geloof hebben zodat die van Hem kunnen getuigen.
  • 32–34 – Uitbreiding naar alle mensenkinderen: geloof, bekeert u en wordt gered.
  • 35–36 – Indien deze dingen waar zijn, zijn wonderen dan opgehouden?
  • 37–38 – Wonderen hangen samen met geloof; indien wonderen ophouden, is ook geloof opgehouden.
  • 39 – Terugkeer naar de toehoorders: wegens uw zachtmoedigheid meen ik dat gij in Christus gelooft.

40–42 – Geloof hangt samen met hoop

  • 40 – “Hoe kunt gij geloof verwerven, tenzij gij hoop hebt?”
  • 41–42 – Waar zult gij op hopen? Hopen om door de opstanding tot het eeuwige leven te worden opgewekt.

43–48 – Zonder naastenliefde zijn geloof en hoop tevergeefs.

  • 43–44 – Zachtmoedig en nederig zijn, “anders zijn geloof en hoop tevergeefs”. Wie dat heeft moet wel naastenliefde hebben.
  • 45–47 – Definitie van naastenliefde.
  • 48 – Bidt dat gij met die naastenliefde vervuld zult zijn.

 

Moroni 8 – Brief van Mormon over de doop van kleine kinderen

  • 1 – Aankondiging door Moroni
  • 2–6 –Aanhef en inleiding: Mormon is op de hoogte van het probleem.
  • 7–8 – Mormon deed navraag bij God en ontvangt een antwoord.
  • 9–23 – Mormons repetitieve uitleg waarom de kinderdoop niet kan.
  • 24–26 – Climactische passage: van bekering tot terugkeer bij God.
  • 27–29 – Bedenkingen bij de hoogmoed van het volk
  • 30 – Afscheid.

 

Moroni 9 – Brief van Mormon over de toestand

  • 1–2 – Groet en melding van de meest recente gebeurtenis: een zware strijd gehad.
  • 3–6 – Algemene bedenking over de hopeloze toestand onder het volk.
  • 7–10 – Beschrijving van de gruwelen die de vijanden elkaar aandoen.
  • 11–15 – Uitroepen over de slechtheid van het volk.
  • 16–17 – Verdere beschrijving van de ellende.
  • 18–21 – Verdere bedenkingen bij de gruwelen van het volk.
  • 22–26 – Raadgevingen aan zijn zoon, vermengd met bedenkingen over het volk.

 

Moroni 10 – Moroni’s afscheid 

  • 1–2 – Moroni dateert zijn laatste woorden op “meer dan 420 jaar” n.C. en voegt nog enkele woorden van aansporing toe.
  • 3 – Uitnodiging om de geschiedenis van de mens te overwegen om te bedenken “hoe barmhartig de Heer jegens de mensenkinderen is geweest”.
  • 4–7 – Uitnodiging om te bidden over de waarheid.
  • 8–18 – De gaven Gods die op verschillende wijzen aan mensen individueel gegeven worden.
  • 19–23 – Geloof, hoop en naastenliefde.
  • 24–26 – Waarschuwing voor ongeloof en zonden.
  • 27–29 – Herhaalde bevestiging van de waarheid.
  • 30–33 – Oproep tot Christus te komen en volmaakt te worden.
  • 34 – Afscheidsvers.

 

Voetnoten

[1]    Randal Chase veronderstelt dat de toespraak gegeven werd aan een groep Nephieten na de veldslag van Cumorah. Hij gaat er blijkbaar van uit dat, omdat Moroni 7 na Moroni 6 komt, deze tekst er ook chronologisch nakomt. Nee, de teksten van Mormon, die Moroni citeert, horen duidelijk tot een vroegere periode, zoals zeker al blijkt uit de twee brieven in hoofdstukken 8 en 9. Chase ziet Mormon nog geruime tijd overleven na Cumorah, samen met nog voldoende Nephieten om een kerk te vormen en een synagoge te bouwen. Hij situeert die dan ook verder in het land noordwaarts, buiten het bereik van de Lamanieten, en meent dat deze Nephieten niet deelnamen aan de slag van Cumorah. Het is niet onmogelijk, maar dan verwondert het dat Moroni daar niets over vertelde. Moroni moet dan ook nog de tekst van die toespraak bekomen hebben. Zie Randal S. Chase, Book of Mormon Study Guide, Pt. 3, Helaman to Moroni (Making Precious Things Plain) (Kindle Locations 7444-7447). Plain and Precious Publishing. Kindle Edition. Citatie: “Those killed at Cumorah were obviously not all of the Nephites to be found in the Americas, because Mormon later addressed this congregation, which was sufficiently large and stable to be able to build their own house of worship. Presumably, they were further north and not involved in the battle at Cumorah— Nephites in spirit but not part of the Nephite nation that dwelled by the narrow neck of land.”

[2]    Joseph M. Spencer, “On the Dating of Moroni 8-9,” Interpreter: A Journal of Mormon Scripture 22 (2016), 131–148.

[3]    Alan C. Miner, “A Chronological Setting for the Epistles of Mormon to Moroni,” Journal of Book of Mormon Studies 3, no. 2 (1994): 94–113.

[4]    Miner, “A Chronological Setting,” 101–103.

[5]    Spencer, “On the Dating,” 142.

[6]    H. Donl Peterson, Moroni: Ancient Prophet, Modern Messenger (Salt Lake City: Deseret Book, 2000), 13.

[7]    Voor een bespreking van climactische vormen, zie Donald W. Parry, “Climactic Forms in the Book of Mormon: Moroni 8:25‐26,” Reexploring the Book of Mormon, ed. John W. Welch (Provo, UT: FARMS, 1992), 290–292.

[8]    Op respectievelijk teksten van Moroni en van Mormon voerde ik een statistische tekstanalyse voor leesbaarheid: gemiddelde woordlengte; gemiddelde zinslengte; gemiddeld aantal lettergrepen. De data en dus ook de leesbaarheid liggen dicht bij elkaar (Mormon / Moroni): Dale-Chall Readability Index 8.2 / 8; Automated Readability Index 12.3 / 12.4; Coleman-Liau Index 16.1 / 15.2; Flesch Reading Ease Score 65.8 / 69; Gunning Fog Index 10.5 / 10.6. Op die criteria is er dus nauwelijks verschil tussen Mormon en Moroni.

[9]    Brant Gardner gaat ervan uit dat Moroni zijn vader een brief had geschreven om zijn advies over de kinderdoop te vragen. De tekst spreekt dat tegen aangezien Mormon schrijft: “Want, indien ik de waarheid heb vernomen, is er woordenstrijd onder u geweest aangaande de doop van uw kleine kinderen” (8:5). Zie Brant A. Gardner, Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon: Volume 6b – Ether 4 through Moroni (Kindle Locations 5437-5439). Greg Kofford Books. Kindle Edition.

[10]  De vele verhalen zijn schrijnend. Studies vinden we in geschiedenis en in kunst. Bv. Marie-Aimée Cliche, “Les limbes: Opinions théologiques et croyances populaires au Québec du XVIIe au XXe siècle,” Revue d’histoire de l’Amérique française 62, no. 3–4 (2009): 351–376; Didier Lett, “Le limbe des enfants où séjournent les âmes des enfants morts sans baptême,” in La Petite enfance dans l’Europe médiévale et moderne, ed. Robert Fossier (Toulouse: Presses universitaires du Mirail, 1997), 77-92; Stephen Miller, “Norwegian Dead-Child Legends in Mann (ML 4025),” Béaloideas 1051 (2001): 107–114; Eileen M. Murphy, “Children’s Burial Grounds in Ireland (Cillini) and Parental Emotions toward Infant Death,” International Journal of Historical Archaeology 15, no. 3 (2011): 409–428; Nathalie Porchet, “Memoria des enfants morts sans baptême. Les saints Innocents dans les exempla et l’iconographie médiévale,” in Journée d’étude ‘Mort et Mémoire au Moyen Âge’ (Pessac: Institut Ausonius 2014); Anne-Flor Vanmeenen, De dood in kinderschoenen (Academia Press, 2011).

[11]  J. P. T. Hunt, “Colossians 2: 11-12, The Circumcision/Baptism Analogy, and Infant Baptism,” Tyndale Bulletin 41 (1990): 227–244; Paul King Jewett, Infant Baptism and the Covenant of Grace: An Appraisal of the Argument that as Infants Were Once Circumcised, So They Should Now be Baptized (Grand Rapids, MI: Eerdmans, 1978).

[12]  Voor dit stuk raadpleegde ik (buiten de in verdere voetnoten geciteerde werken voor specifieke verwijzingen): Kurt Aland, Did the Early Church Baptize Infants? (Eugene, OR: Wipf and Stock Publishers, 2004); A. Andrew Das, Baptized Into God’s Family: The Doctrine of Infant Baptism for Today (Milwaukee, WI: Northwestern Publishing House, 1991); Jean Galot, S.J., “La salvezza dei bambini morti senza battesimo,” La Civiltà Cattolica 122 (1971), 228–240; Joachim Jeremias, The Origins of Infant Baptism: A Further Study in Reply to Kurt Aland (Eugene, OR: Wipf and Stock Publishers, 2004); Pierre Charles Marcel, The Biblical Doctrine of Infant Baptism: Sacrament of the Covenant of Grace (London: James Clarke, 1953); Francis A. Sullivan, “The Development of Doctrine about Infants Who Die Unbaptized,” Theological Studies 72, no. 1 (2011): 3–14; William Wall, The History of Infant Baptism (London: R. Bonwicke a.o., 1720).

[13]  De volledige passage luidt: “And it came to pass, that Abram fell on his face, and called upon the name of the Lord. And God talked with him, saying, My people have gone astray from my precepts, and have not kept mine ordinances, which I gave unto their fathers; And they have not observed mine anointing, and the burial, or baptism wherewith I commanded them; But have turned from the commandment, and taken unto themselves the washing of children, and the blood of sprinkling; And have said that the blood of the righteous Abel was shed for sins; and have not known wherein they are accountable before me.”

[14]  Tertullianus, De Baptismo, 18, 1–4. Geciteerd in Godfried Danneels, “De kinderdoop,” Collationes Brugenses et Gandavenses 14 (1968), 19–62.

[15]  Cyprianus, in Jean-Paul Migne, Patrologia Latina, I, 1330, geciteerd in B. A. Willems, “De christelijke interpretatie van doop en kinderdoop,” Tijdschrift voor Theologie7 (1967), 370.

[16]  Sinclair B. Ferguson, “Infant Baptism View,” in Baptism: Three Views, ed. David F. Wright (IVP Academic, 2009), 78.

[17]  Voor een analyse, zie Jill Raitt, “Three Inter-related Principles in Calvin’s Unique Doctrine of Infant Baptism,” The Sixteenth Century Journal (1980): 51–62.

[18]  Van Roo maakte een overzicht van die ontwikkelingen in de gedachtengang: William A. Van Roo, S.J., “Infants Dying without Baptism: A Survey of Recent Literature and Determination of the State of the Question,” Gregorianum 35 (1954), 406–473.

[19]  Zie bv. de Zuid-Afrikaanse analist L. Floor, “Barth en die kinderdoop,” Luce Verbi 20, no. 78 (1986): 10–19.

[20]  Documenten Tweede Vaticaans Concilie, Pastorale Constitutie “Gaudium et spes”, § 22 (7 december 1965): “For, since Christ died for all men, and since the ultimate vocation of man is in fact one, and divine, we ought to believe that the Holy Spirit in a manner known only to God offers to every man the possibility of being associated with this paschal mystery.”

[21]  Cathechismus, deel II, sectie 2, hoofdstuk 1, §, punt VI – noodzaak van de doop, artikel 1261.

[22]  International Theological Commission, “The Hope of Salvation for Infants Who Die Without Being Baptised,” raadpleegbaar op de website van het vaticaan.

[23]  Voor pastorale zorg bij rouw in het Nederlands, zie bv. de website http://www.pastoralezorg.be/page/lijden-rouw-en-hoop/ Voor algemene literatuur, zie bv. Howard John Clinebell and Bridget Clare McKeever, Basic Types of Pastoral Care & Counseling: Resources for the Ministry of Healing and Growth (Abingdon Press, 2011); Carrie Doehring, The Practice of Pastoral Care: A Postmodern Approach (Presbyterian Publishing Corp, 2014).

[24]  Voor aspecten van de relatie tussen de katholieke en de mormoonse kerk, zie Wilfried Decoo, “’As Our Two Faiths Have Worked Together’—Catholicism and Mormonism on Human Life Ethics and Same-Sex Marriage,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 46, no. 3 (2013): 1–44; Donald Westbrook, “Catholic-Mormon Relations,” Religious Educator Volume 13, no. 1 (2012), 35–53.

[25]  Congregation for the Doctrine of the Faith, “Response to a ‘Dubium’ on the Validity of Baptism Conferred by The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints, called ‘Mormons’ (5 June 2001) http://www.vatican.va/roman_curia/congregations/cfaith/documents/rc_con_cfaith_doc_20010605_battesimo_mormoni_en.html

[26]  Er zijn ook andere verklaringen voor de uitdrukking “niet waar”. Zo is er Gene Cooks uitleg dat de eerlijke zoeker in zijn hart al weet dat het Boek waar is alvorens er zelfs maar over te bidden, en dat hij dus al ontkennend zou moeten vragen of het niet waar is om het te kunnen loochenen. Veel bekeerlingen zullen inderdaad bevestigen dat zij al vanaf de eerste lectuur van het Boek van Mormon overtuigd waren. Vanuit die zekerheid zouden zij dan inderdaad vragen: “Is het misschien toch niet waar?” Met als antwoord: “Nee, het is wel waar.” Deze redenering plaatst dus de vrager al in die positie waarvan Moroni is uitgegaan. Het lijkt me een nogal moeilijke omweg en die ook niet geldt voor wie na lectuur helemaal niet aanvoelt dat het Boek van Mormon waar is. Zie Gene R. Cook, “Moroni’s Promise,” Ensign (April 1994).

[27] Nog een andere uitleg is die van Ben Spackman: hij stelt dat de formulering van Moroni een hebraïsme is, namelijk de retorische negatieve vraagstelling die we elders vaak lezen en die met een ja beantwoordt wordt: “Zullen zij niet tot de ware schaapskooi Gods komen? Zie, ik zeg u, ja” (1 Nephi 15:15) of “Weet gij niet dat ik de waarheid spreek? Ja, gij weet wél dat ik de waarheid spreek” (Mosiah 12:30). Het lijkt mij vooreerst onnodig die vraagvorm als een typisch hebraïsme voor te stellen, want hij bestaat in alle talen. Vervolgens formuleert Moroni zijn opdracht in de indirecte rede — “Ik spoor u aan te vragen of deze dingen niet waar zijn”. Als je dit in de directe rede omzet, wordt het: “Zijn deze dingen niet waar?” Dat was, zoals we hiervoor zagen, precies niet Moroni’s bedoeling. Ten slotte, als het een retorische negatieve vraagstelling is, dan moet er eigenlijk met “ja” op geantwoord worden: “Ja, ze zijn niet waar.” Zie Ben Spackman, “Negative Questions in the Book of Mormon,” Insights 26, no. 4 (2006), 2–3.

[28]  Alma 16:13; 21:4, 11,16, 20; 23:2; 26:29; 31:12; 32:1–21: 33:2; Helaman 3:9, 14.

[29]  Zie o.m. Ari D. Bruening and David L. Paulsen, “The Development of the Mormon Understanding of God: Early Mormon Modalism and Other Myths,” The FARMS Review 13, no. 2 (2013): 109–169; Douglas J. Davies, “The Holy Spirit in Mormonism,” International Journal of Mormon Studies (2009): 23–41; Daniel K Judd, “The Spirit of Christ: A Light amidst the Darkness,” in Fourth Nephi, From Zion to Destruction, ed. Monte S. Nyman and Charles D. Tate Jr. (Provo, UT: Religious Studies Center, Brigham Young University, 1995), 133–146; Van Hale, “Defining the Mormon Doctrine of Deity,” Sunstone 10 (January 1985): 23–27.

[30]  Bruce R. McConkie, Mormon Doctrine (Salt Lake City: Deseret Book, 1966), 524–525. Zie ook Joseph F. Smith, Gospel Doctrine (Salt Lake City: Deseret Book, 1969), 67–68.

[31] H. Donl Peterson, Moroni: Ancient Prophet, Modern Messenger (Salt Lake City: Deseret Book, 2000), 65.

[32]  Sidney B. Sperry, “Literary Problems in the Book of Mormon involving 1 Corinthians 12, 13, and Other New Testament Book,” Journal of Book of Mormon Studies 4, no. 1 (1995): 166–174.

[33]  Brant A. Gardner, Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon: Volume 6b – Ether 4 through Moroni (Kindle Locations 5275-5276). Greg Kofford Books.

[34]  Brant A. Gardner, Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon: Volume 6b – Ether 4 through Moroni (Kindle Locations 5353-5356). Greg Kofford Books. Kindle Edition.

[35]  Voor meer details, zie Ralph E. Hendrix, “Miskan and’Ohel Mo’ed: Etymology, Lexical Definitions, and Extra-Biblical Usage,” Andrews University Seminary Studies 29, no. 3 (1991): 213–223; Miranda Wilcox, “Creating the Cloud-Tent-Ship Conceit in Exodus,” Anglo-Saxon England 40 (2011): 103–150.