Les 29 – Alma 36–39

“Geef gehoor aan mijn woorden”

1 – De raad aan de zonen: deel van een familiaal Paasritueel?
2 – Opnieuw Alma’s stijl… met wat bedenkingen
3 – Wat omvat het Nephitisch archief?
4 – Hoeren in de Schriften
5 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen
6 – Gestructureerd lezen

Lees de bestudeerde hoofdstukken hier.

Hoofdstukken 36 tot 39 zijn deel van een groter geheel dat tot hoofdstuk 42 loopt. Dat geheel omvat de raadgevingen van Alma aan ieder van zijn drie zonen, Helaman (hoofdstukken 36-37), Shiblon (hoofdstuk 38), en Corianton (hoofdstukken 39-42). Het gaat om belangrijke morele en doctrinale teksten. Die inhoud laat ik grotendeels aan het lesmateriaal van de kerk over. Maar bijkomende informatie kan zowel het bredere kader schetsen als aandacht vestigen op onvermoede details. Vooral het menselijke gebeuren, voor wie het interesseert, kan in de Schriften leerrijke sociale dimensies onthullen.

 

1 – De raad aan de zonen: deel van een familiaal Paasritueel?

Volgens John Welch en Gordon Thomasson beantwoordt Alma’s benadering aan een nog steeds levendige joodse traditie bij het Pesach of Paasfeest.[1] De vader van het gezin onderwijst dan zijn zonen over de thema’s van het Paasfeest, namelijk de verlossing van het Godsvolk uit Egypte, met de stappen van zonde en lijden, over bekering naar verlossing. Ook houdt die traditie in dat de zonen vragen stellen over dat verleden, zoals het Oude Testament voorziet:

  • “Wanneer uw zoon u morgen vraagt: Wat zijn dat voor getuigenissen, verordeningen en bepalingen die de Heere, onze God, u geboden heeft? dan moet u tegen uw zoon zeggen: Wij waren slaven van de farao in Egypte, maar de Heere heeft ons met sterke hand uit Egypte geleid” (Deuteronomium 6:20–21).
  • “En het zal gebeuren, als uw kinderen tegen u zullen zeggen: Wat betekent deze dienst voor u? dat u moet zeggen: Dit is een Pascha-offer voor de Heere, Die in Egypte de huizen van de Israëlieten voorbijging, toen Hij de Egyptenaren trof en onze huizen bevrijdde” (Exodus 12:26–27).
  • “Het zal gebeuren, als uw zoon u morgen vraagt: Wat is dit? dat u tegen hem zult zeggen: De Heere heeft ons met sterke hand uit Egypte, uit het slavenhuis, geleid” (Exodus 13:14).

De raadgevingen van Alma aan zijn zonen kunnen inderdaad bij het familiaal Paasritueel van de sederavond passen. In de toespraak tot zijn eerste zoon komt de uittocht uit Egypte aan bod, zoals voorzien in de hierboven vermelde verzen uit de Pentateuch, en waarop Alma inspeelt: “Hij heeft onze vaderen uit Egypte gebracht, en de Egyptenaren heeft Hij in de Rode Zee verzwolgen; en door zijn macht heeft Hij hen het beloofde land ingevoerd … en ook gij dient hun gevangenschap in uw herinnering te bewaren, zoals ik heb gedaan.” (36:28–29). Verder overheersen de thema’s van pijn en ellende als gevolg van zonde, gevolgd door bekering, verzoening en verlossing. Dat de zonen vragen stellen kan eveneens uit enkele passages blijken: “En nu zal ik uw gemoed enigszins geruststellen aangaande dit onderwerp. Zie, gij vraagt u af waarom deze dingen zo lang van tevoren bekend zijn” (39:17) en “Ik bemerk dat uw gemoed verontrust is over de opstanding der doden” (40:1).

 

Chagall_Paasfeest Seder“Sedermaal bij het paasfeest” door Marc Chagall (1887-1985). De vader leest voor uit de Haggada. In de deuropening verschijnt de profeet Elia die volgens de traditie dan op bezoek komt en voor wie een glas wijn wordt klaargezet.

 

Welch en Thomasson gaan nog een stuk verder in de vergelijking. Ze vermelden dat de vragen, in die oude traditie van het Paasritueel, drie types van zonen kenmerken, de wijze, de onwetende en de kwade. (In de gebruikelijke traditie zijn het wel vier zonen, de wijze, de naïeve, de kwade en de kleinste die nog geen vragen kan stellen). De auteurs merken op dat dit overeenstemt met de zonen van Alma:

  • “Wat zijn dat voor getuigenissen, verordeningen en bepalingen…?” is de Oudtestamentische vraag van de wijze zoon. Die wordt door Helaman vertegenwoordigd. In zijn woorden tot hem, in Alma 37, gebruikt Alma negenmaal de woorden wijsheid, wijzen en wijs. Hij draagt Helaman ook de kronieken en heilige voorwerpen over, dus de “getuigenissen, verordeningen en bepalingen” waar het in deze vraag om gaat. Als uitverkorene om de lijn van de profeten verder te zetten, is hij ongetwijfeld de “beste” van de drie.
  • “Wat is dit?” is de vraag van de onwetende zoon. Welch en Thomasson zien hierin Shiblon omdat Alma hem eraan herinnert “in alle dingen ijverig en matig” te zijn (38:10). Die interpretatie is wel wat geforceerd omdat Alma van bij de aanvang Shiblon prijst wegens “uw getrouwheid en uw ijver en uw geduld en uw lankmoedigheid” (38:3). Er is geen reden om Shiblon “onwetend” te noemen.
  • “Wat betekent deze dienst voor u?” is de vraag van de kwade zoon. Daarin kan dan Corianton herkend worden, die zijn zendingsdienst in de steek had gelaten en Gods werk had belemmerd. Hij vooral moet leren over de gerechtigheid Gods, wat Alma hem in niet minder dan vier hoofdstukken inprent.

De joodse traditie van de wijze raadgevingen aan de zonen valt zeker op te merken. Het ligt ook in de lijn van zegeningen die de gezinspatriarch over zijn kinderen uitspreekt, zoals Lehi aan zijn zonen. De vergelijking met de types van zonen is wat gezocht. Maar het is wel een gelegenheid om meer te leren over joodse familierituelen die nog steeds onderhouden worden.

 

2 – Opnieuw Alma’s stijl… met wat bedenkingen

Het doctrinale van Alma’s woorden laat ik over aan het lesmateriaal van de kerk. Hier verken ik andere aspecten — de vorm van de tekst en wat menselijke kanten.

Het bekende: chiasmen, opsommingen en parallelstructuren
Alma als opvoeder: aanleiding voor enkele sociale bedenkingen

 

Het bekende: chiasmen, opsommingen en parallelstructuren

Met zeven hoofdstukken onafgebroken prediking van Alma — van Alma 36 tot 42 — kunnen we bladzijden over zijn woordenschat en structuren vullen. Maar wie de informatie hierover in vorige lessen gevolgd heeft zal nu wel met Alma’s typische stijl vertrouwd zijn. Hij blijft “een man van vele woorden” (Mosiah 27:8) waarin hij allerhande hebraïsche structuren verwerkt.

Hoofdstuk 36 wordt vaak aangehaald als één groot chiasme. Het lessenschema voorzag de bespreking van dit hoofdstuk al bij les 20, omdat het Alma’s bekeringsverhaal betreft, dat hij nu, jaren later, aan zijn zoon Helaman vertelt. Zie hiervoor dit onderdeel in les 20. Ik herneem hier wel het chiastische schema (de getallen tussen haakjes verwijzen naar de versnummers):

L20_Alma 36

Ook de andere hoofdstukken, van 37 tot 42, met raadgevingen aan zijn zonen, omvatten typische stijlfiguren. Sommige analisten trachten ook in die hoofdstukken grote chiasmen te ontdekken, net zoals die in Alma 36, maar die voorstellen zijn niet echt overtuigend.[2] We moeten ook niet teveel willen vinden. Wel duidelijk zijn de vele kortere structuren. Ik hoef ze zelfs niet in schema’s met kleuren te zetten, zo evident zijn de parallelle vergelijkingen of tegenstellingen. Een paar voorbeelden:

“Indien gij mijn geboden onderhoudt,
zult gij voorspoedig zijn in het land —
maar indien gij zijn geboden niet onderhoudt,
zult gij van zijn tegenwoordigheid worden afgesneden.” (37:13)

“Want zie, het is even gemakkelijk aandacht te schenken aan het woord van Christus,
dat u een rechte koers wijst naar eeuwige gelukzaligheid,
als het voor onze vaderen was om aandacht te schenken aan dat kompas,
dat hun een rechte koers wees naar het beloofde land. “ (37:44)

Of een chiasme met contrast:

“Ik wil niet dat gij denkt dat ik die dingen uit mijzelf weet;

want het is de Geest Gods die in mij is die mij die dingen bekendmaakt;

want indien ik niet uit God geboren was,

zou ik die dingen niet hebben geweten. (38:6)

Wie zoekt, vindt er nog meer…

 

Alma als opvoeder: aanleiding voor enkele sociale bedenkingen

Tot nu toe waren alle toespraken van Alma — in Zarahemla, in Gideon, in Melek, in Ammonihah — tot een publiek gericht. Ze dragen de kenmerken van openbare aanspreking, meestal sterk vermanend en altijd doctrinaal. Nu, in hoofdstukken 36 tot 42, gaat het om woorden die telkens voor één persoon bestemd zijn, in de intimiteit van een vader tot zijn zoon. Dat zou Alma’s benadering iets anders hebben kunnen maken, al was het maar een beetje warmte vanuit een gemoedelijker spreektoon. Natuurlijk, wat tot ons komt is de geschreven tekst, de neerslag van wat hij mondeling mogelijk meer familiair meedeelde. Maar zelfs dan blijft de inhoud een onafgebroken prediking, hoe rijk en hoe belangrijk de boodschappen  ook zijn. Het enige wat meer persoonlijk gericht is, zijn uitdrukkingen van waardering voor verrichte arbeid en uitdrukkingen van afkeuring voor niet-verrichte arbeid. Als lezer zoek je tevergeefs naar een “mijn geliefde zoon” of naar een woord dat Alma’s tederheid voor zijn jongens verraadt. Ook geen woord over hun moeder, zijn vrouw — de grote onbekende bij al die grote mannen. Ook geen woord over of voor zijn dochters. Van begin tot einde gaat het over kerkwerk, gedrag en doctrines.

De retorische vraagstelling is een basiskenmerk van Alma’s openbare toespraken. Die is typisch voor een groot publiek. Toch kan hij die stijl ook in het persoonlijk gesprek niet nalaten, in het bijzonder tot de “kwade” zoon Corianton:

“… want zie, hebt gij de standvastigheid van uw broeder, zijn getrouwheid en zijn ijver in het onderhouden van de geboden Gods niet opgemerkt? Zie, heeft hij u niet een goed voorbeeld gegeven?” (39:2) … “Weet gij niet, mijn zoon, dat die dingen een gruwel zijn in de ogen des Heren? (39:5).

Er volgen nog zo’n dozijn retorische vragen waarop Corianton uiteraard geen wederwoord heeft. Het zijn dooddoeners voor een openhartig gesprek. Naar onze educatieve normen is het pijnlijk hoe Alma de “kwade” zoon toespreekt door hem het voorbeeld van zijn andere “volmaakte” zoon nadrukkelijk voor te houden. Heeft Alma zijn kinderen zo van jongs af aan benaderd en opgevoed?

Zonder Alma ook maar het minste verwijt te sturen — we kennen zijn grenzeloze inzet en we weten niets over zijn huiselijk leven — kunnen we in die context misschien wat nabeschouwingen aan deze hoofdstukken hechten.

Kunnen kerkleiders soms zo in kerkwerk opgaan dat gezinsrelaties en gespreksonderwerpen thuis het verlengde van dat kerkwerk worden? Kan het gebeuren dat vaders predikerstalent ook zijn spreekstijl in familiekring blijft? Dat religie het middel wordt om het gezin, hoe goed bedoeld ook, paternalistisch te beheren? Tot welke onmiskenbaar goede effecten, maar ook tot welke spanningen en problemen kunnen die tendensen al eens leiden? Die vragen geven mogelijk wat stof voor bezinning en bespreking.

Met “priesterschapsleiders” in de meeste van haar gezinnen, telt geen enkele kerk ter wereld zoveel “domineegezinnen” als de mormoonse kerk. Er is ook geen kerk die in zo’n mate al haar leden inzet met roepingen en taken. Gehoorzaamheid is daarbij een indringend thema in lessen en toespraken. Zo’n omgeving kan veel positieve maar ook al eens problematische vruchten voortbrengen. Al jaren zijn beide kanten van de medaille onderwerp van psychologische en sociologische studies, vooral van mormoonse wetenschappers, maar ook van anderen. De volgende topics horen daartoe (de titels van de studies in de voetnoten reiken de  meer technische termen aan en verduidelijken de oriëntaties):

  • Religieuze opvoeding en tradities in het gezin vragen om een evenwichtige toepassing om ook plaats voor andere ontwikkelingen te voorzien, zoals onderwijs, kunst en sociale vaardigheden met andersdenkenden. Hoe maken we daar bewust ruimte voor als kerktaken ons zo bezighouden en velen zich daardoor nog enkel tot een mormoonse sociale kring beperken?[3]
  • Inzet voor de kerk is uiterst lofwaardig, maar kan ook voor een deel spruiten uit de neiging om indruk te willen maken of om sociaal geliefd te zijn. Kritische zelfanalyse kan daarom nuttig zijn.[4]
  • Religieus leiderschap leidt meer dan eens tot vormen van machtsmisbruik, waarvoor onder meer Leer en Verbonden met nadruk waarschuwt (121:39). Dat misbruik neemt nagenoeg steeds subtiele vormen aan, maar kan ook daarin ernstig worden, inclusief op seksueel vlak.[5]
  • Door scrupulositeit — de overreligieuze angst voor zonden — kan iemand de regels strenger voor zichzelf en voor anderen maken dan vereist. Het kan leiden tot obsessies over geboden of tot ziekelijke schuldgevoelens, waarbij zelfs psychotherapeutische hulp, specifiek voor mormonen, nodig kan zijn.[6]

Bovenstaande zwakke punten mag niemand veralgemenen tot grote kerkelijke problemen, maar de studies, gebaseerd op peilingen en concrete gevallen, tonen dat we er ook niet blind voor mogen zijn.

 

3 – Wat omvat het Nephitisch archief?

Hoofdstuk 37 gaat over de overdracht van kronieken en heilige voorwerpen.

“En nu, mijn zoon Helaman, gebied ik u de kronieken te nemen die aan mij zijn toevertrouwd … en al die dingen die ik heb bewaard heilig te houden …”

Al sinds de tijd van Nephi gebeurt die geregelde overdracht, nagenoeg steeds van vader op zoon. Deze kronieken en heilige voorwerpen omvatten (voor wie de rappel nuttig vindt):

  • De koperen platen (vers 3) vormen een afgesloten geheel van teksten van het Oude Testament, omvattende de wet van Mozes (vermoedelijk de volledige Pentateuch of vijf boeken van Mozes), de profeten van het Oude Testament tot 600 v.C., maar ook andere profeten, zoals Zenos, Zenock en Neüm, die schrijvers in het Boek van Mormon aanhalen.
  • De grote platen van Nephi (vers 2) zijn de lopende kronieken met meer geschiedkundige inslag, die de periode vanaf 600 v.C. bestrijken en nu, in 74 v.C., nog altijd verder worden bijgehouden; dat is een opdracht van Alma voor zijn zoon Helaman — “een kroniek van dit volk bij te houden, zoals ik heb gedaan op de platen van Nephi”. Maar met de tijd werden ook veel louter religieuze teksten opgenomen, zoals de hoofdstukken die we nu bestuderen. Mormon zal, in de vierde eeuw n.C., van deze bundels platen een bewerking maken, deels overgenomen selecties, deels samenvattingen, en zo het “boek van Mormon” samenstellen.
  • De kleine platen van Nephi vormen een afgesloten geheel van meer leerstellige inhouden, vooral van de hand van Nephi en zijn broer Jakob, vervolgens met korte meldingen door nakomelingen bijgehouden; de platen bestrijken de periode van 600 v.C. tot omstreeks 160 v.C. (voor de chronologie, zie dit onderdeel in les 17). Deze kleine platen zullen wel mee “in het Nephitisch archief” gezeten hebben dat Alma overdraagt, maar hij vermeldt ze niet afzonderlijk. Hoe goed de koningen en profeten vanaf Benjamin met de kleine platen vertrouwd waren is inderdaad de vraag. De kleine platen waren immers, na Nephi, buiten het circuit van de koningen binnen één familielijn bijgehouden. De laatste telg, Amaleki, droeg ze als een afgesloten geheel over aan koning Benjamin. Maar verwijzingen ernaar of gebruik van de inhoud ervan, zoals het grote thema van het Huis Israëls, ontbreken in de toespraken van al diegenen die sindsdien hun sporen op de grote platen nalieten. Het zal tot Christus duren voor het thema van het Huis Israëls weer opduikt. Het lijkt er dus op dat deze kleine platen eerder ergens in een hoek tussen vele andere verloren stonden, wat, 400 jaar later, Mormon’s opmerking lijkt te bevestigen: tijdens het werk om de kronieken samen te vatten “zocht ik onder de kronieken die mij waren overhandigd, en ik vond deze platen, die dit kleine verslag van de profeten bevatten — vanaf Jakob tot aan de regering van deze koning Benjamin — en ook vele van de woorden van Nephi” (Woorden van Mormon 3).
  • De platen van Ether (vers 21) zijn omstreeks 121 v.C. aan koning Mosiah II overgedragen, nadat het volk van Limhi die had gevonden. Ze vertellen de geschiedenis van het volk van Jared, dat vele eeuwen lang op het Amerikaanse vasteland gewoond had, maar door interne strijd ten onder ging. Opvallend is de lange uitleg die Alma toevoegt over “de verborgenheden en de werken van duisternis en hun geheime werken”, met de opdracht “die geheime plannen van hun eden en hun verbonden voor dit volk verborgen [te] houden, en alleen hun goddeloosheid en hun moorden en hun gruwelen aan hen bekend [te] maken (verzen 22–32). Dit thema overweegt inderdaad in het boek van Ether en zal ook later de Nephitische geschiedenis kleuren, onder meer met Kishkumen en Gadianton.
  • De “uitleggers” (vers 21) worden logischerwijze samen met de platen van Ether vermeld, want ze werden door koning Mosiah II gebruikt om dat verslag te vertalen. Eigenlijk moeten ze in het Nederlands “vertalers” heten, zoals in de eerste Nederlandse editie van het Boek van Mormon. Het gebruik van deze stenen legt immers niets uit, maar zet de ene taal in een andere om. Zie hierover dit onderdeel in les 17, over de betekenis van het Engelse interpreters als vertalers of overzetters. Dat onderdeel bevat tevens een overzicht van de geschiedenis en plaats van “zienerstenen” vanaf de tijd van “de broeder van Jared” tot Joseph Smith.
  • De Liahona (vers 38), “bal” of “wegwijzer” wordt hier voor het eerst met een eigen naam vermeld, hoewel zijn vondst en werking al van bij de aanvang deel zijn van de Nephitische geschiedenis. Zie dit onderdeel in les 5 over de mogelijke Hebreeuwse betekenis van het woord Liahona, alsook uitleg over het schijnbaar anachronistisch gebruik van woord kompas. Verder in les 5 dit onderdeel over de oude cultuurtradities met voorwerpen die richtingen konden aanduiden.
  • Het zwaard van Laban wordt hier niet vermeld, maar is een van de bijzondere voorwerpen die voorheen mee werd overgedragen (Mosiah 1:15-16).

Door de eeuwen heen zal het algemeen Nephitisch archief ook met veel andere zaken gegroeid zijn, maar de gemelde stukken vormen er de essentie van.

 

4 – Hoeren in de Schriften

 “En dat is niet alles, mijn zoon. Gij hebt datgene gedaan wat smartelijk voor mij was; want gij hebt de bediening verlaten en zijt naar het land Siron in de grensstreek der Lamanieten gegaan, de hoer Isabel achterna. Ja, zij heeft het hart van velen weggestolen; maar dat was geen excuus voor u, mijn zoon; gij hadt u moeten wijden aan de bediening die u was toevertrouwd” (Alma 39:3–4).

Voorafgaandelijke opmerking: de Engelse tekst spreekt van the harlot Isabel. De Nederlandse vertaling van de jaren 1990 verving het voorheen steeds gebruikte woord hoer door lichtekooi, wat onaannemelijk is. Lichtekooi is een spottend woord voor een lichtzinnige, losbandige vrouw. De editie van 2017 herstelde het woord hoer. Het woord hoer heeft een oude oorsprong, teruggaand op een Indo-Europees woord voor minnen, liefhebben. De context en de toon geven het woord hoer uiteenlopende waarden — neutraal in historische en analytische teksten, beledigend in grof taalgebruik. Hoer, net zoals prostituee, velt geen oordeel over de motieven en omstandigheden. Dat doet enkel de context.  Zie ook dit onderdeel in les 17 voor meer uitleg over de oorsprong en waarden van deze termen.

Het bijstellen van een visie
De overspelige versus al de anderen
Wie was Isabel echt?

 

Het bijstellen van een visie

Een traditionele visie beschouwt hoeren in de Bijbel als zondige mannenverleidsters, dus sowieso medeschuldig aan de “hoererij” die de Schriften zo vaak veroordelen. De realiteit is echter helemaal anders als we de positie van de vrouw in de antieke wereld in acht nemen. In haar boek Sex Working and the Bible, benadert Avaren Ipsen prostitutie in de Bijbelse leefwereld vanuit de sociale, economische en psychologische inzichten die analisten heden ten dage over sekswerkers hebben.[7] Die inzichten, gekoppeld aan een nauwkeuriger kennis van de geschiedenis, stellen het simplistische beeld over prostitutie in de Bijbelse leefwereld grondig bij en leggen de verantwoordelijkheid in de eerste plaats bij het patriarchaal systeem.

In Bijbelse tijden, en tot op het heden in sommige culturen, is de vrouw het bezit van een man. Het is de vader die een dochter ten huwelijk “geeft” en de nieuwe echtgenoot die haar “neemt”. De vrouw heeft daar niets in te zeggen en gaat als bezit van de vader naar de echtgenoot over. Bijvrouwen, ongehuwde dochters of vrouwelijke verwanten die onder één dak wonen behoren de “vader des huizes” toe. Het gedrag van deze vrouwen wordt gemeten vanuit de rechten van de man. Een overspelige vrouw overtreedt de rechten van haar man. Een dochter die voorhuwelijkse seks heeft overtreedt de rechten van haar vader. Een overspelige man overtreedt de rechten van de man aan wie de vrouw toebehoort. Dat alles staat ook in nauw verband met het familiebewustzijn. Seks buiten de gestelde orde was toen niet zozeer een zedelijk probleem, zoals wij dat nu verstaan, maar diefstal van bezit en een bedreiging voor de sociale en economische stabiliteit van de patriarchale familie. De eerstgeborene, de later geborenen, van de eerste vrouw of van wettelijke bijvrouwen, deze begrippen dicteerden de orde. Vreemde vrouwen en bastaarden verstoorden die orde. Talrijke Oudtestamentische teksten illustreren dat bewustzijn, met specifieke seksuele regels om patriarchale lijnen veilig te stellen. Gaile Streete, in haar baanbrekend werk over “de vreemde vrouw” in de Bijbel, bevestigt het vanuit de wet van Mozes: een vrouw die seks heeft, maar niet om erfgenamen te produceren voor een patriarchale lijn, valt buiten het maatschappelijk nut en is per definitie een hoer.[8]

De wet van Mozes spreekt enkel over het geval waar een man “met de vrouw van iemand anders” overspel pleegt (Leviticus 20:10–12). “De vrouw van iemand anders” kan een echtgenote of een inwonende vrouw zijn, die dus aan iemand toebehoort als bezit. Een man die, zelfs gehuwd, seks heeft met een vrouw die familiaal aan niemand toebehoort pleegt geen overspel. Zo werd de Mozaïsche wet eeuwenlang begrepen.[9] Zonder een man aan wie zij toebehoorde werd een vrouw dus “publiek bezit” en kwetsbaar. Het was het lot van de “verstotenen” wegens overtreding. Het was het lot van arme, alleenstaande vrouwen die door sociale en economische beperkingen buiten het patriarchaal systeem vielen. Het was het lot van de meisjes en vrouwen die na de zoveelste oorlog in of buiten Israël als wezen en weduwen overbleven en niet meteen een nieuwe thuis vonden. Het was het lot van de meisjes en vrouwen die als oorlogsbuit werden behandeld en meegevoerd. Net zoals andere naburige volkeren hoorden de Israëlieten tot “verkrachtingsculturen” (“rape cultures”) waar mannelijke dominantie dit geweld als normaal vond — zoals nu nog in sommige landen.[10] Vele meisjes en vrouwen bleven dus letterlijk “langs de weg” zitten. Om te overleven was prostitutie vaak de enige mogelijkheid. Prostitutie was daarom wettelijk niet verboden, hoewel er misprijzend op neer gekeken werd. Zoals Ken Stone  schrijft:“Vrouwen die geen vader, geen echtgenoot of een andere mannelijke verwant hadden om voor hen te zorgen in de patriarchale gemeenschappen van het oude Midden-Oosten hadden weinig andere opties om te overleven.”[11]

 

Residenzgalerie Salzburg Residenzplatz

“Juda en Tamar”, schilderij van de school van Rembrandt.


Langs de weg zitten, met bedekt gezicht, gaf te kennen dat men een hoer was. Tamar, kinderloze weduwe, speelde die rol, in de hoop dat haar schoonvader Juda onwetend bij haar een zoon zou verwekken. Zo kwam zij tegemoet aan de regels voor de patriarchale lijn (Genesis 38). Tamar was uiteraard niet representatief voor vrouwen die door het lot tot prostitutie gedwongen werden.

 

Een wettelijk erkende vrouw in het oude Israël betrok haar identiteit, haar bestaansrecht en haar bescherming van de man die haar beheerde. Een alleenstaande vrouw moest haar recht op bestaan verdienen door zich open te stellen voor gelijk welke man. Zo analyseerde Emma Goldman al in 1910 het historische lot van de vrouw in haar beroemde essay “The Traffic in Women”, met als besluit: “Of onze hervormers het nu toegeven of niet, de economische en sociale inferioriteit van de vrouw is verantwoordelijk voor prostitutie”.[12]

 

De overspelige versus al de anderen

De Hebreeuwse Bijbel gebruikt één algemeen woord voor een vrouw die seksuele relaties buiten het huwelijk heeft, namelijk zonah, deelwoord van het werkwoord zanah, in de betekenis “buitenechtelijke seks hebbend”.[13] Een andere term is kedeisha, waarvan sommige analisten dachten dat die betrekking heeft op een tempelprostituee in het kader van vruchtbaarheidsrituelen, zoals dit mogelijk bij nabije volken gebruikelijk was. Recentere analyses betwijfelen echter de realiteit van deze “sacrale seks” in de Oudheid. Kedeisha zou dan gewoon een eufemistisch synoniem zijn, zoals in het Engels het onderscheid tussen whore en harlot.[14] Welke lading de termen juist dekten blijft onzeker, temeer daar connotaties ook over de eeuwen konden schuiven.[15] Daar bovenop komt dat hoererij (“whoredoms”) ook als metafoor voor andere toestanden geldt, zoals de zondigheid van een stad, een verkeerde politieke alliantie, of Israël zelf als hoererende vrouw.[16] In het merendeel van de voorkomens van “hoererij” in de Bijbel is de betekenis dan ook “ontrouw aan God”, tenzij het expliciet over het gedrag tussen personen gaat.

Hebreeuwse termen maken dus geen duidelijk onderscheid tussen een overspelige vrouw, die bijvoorbeeld eenmalig met een man uit haar omgeving seks heeft gehad (gewild of niet), of een “publieke vrouw”. Ze zijn allemaal zonah. De context bepaalt over welk geval het gaat. Zo vermeldt de Bijbel enkele historische vrouwfiguren die de traditie als “hoer” benoemt, zoals Tamar die haar schoonvader verleidt (Genesis 38), Rahav die in Jericho met de spionnen van Israël onderhandelt en zo haar familie redt (Joshua 2, 6) of Izebel die zich als koningin aan afgoden “verkocht” en profeten doodde (1 Koningen 16–21).[17]

Maar geen van deze vrouwen is representatief voor de massa eigenlijke prostituees: slavinnen, verstoten vrouwen, alleenstaande moeders of overlevenden van oorlogen. Hoeveel er door pooiers en mensenhandelaars werden uitgebaat en hoeveel er in slaagden zelfstandig te overleven is niet geweten, maar de rechteloosheid van de ongehuwde vrouw maakte ze altijd slachtoffer.[18]

 

LeMoyne engravings, Mourning Widows, 1500s“Treurende weduwen na de oorlog”, ets van Jacques Lemoyne (1533–1588). Lemoyne, als illustrator mee op Franse ontdekkingsreizen, tekende hier de toestand bij de Timucua-indianen in Florida: de oorlogsweduwen smeken om terug onder het beschermend bezit van een man te mogen komen.
Klik op de illustratie voor de volledige tekening.

 

Die massa naamloze prostituees in Bijbelse tijden weerspiegelt zich in het heden: zij die in prostitutie zijn verzeild door armoede, vaak al getekend door misbruik als kind; zij die in vrouwen- en kinderhandel voor seksexploitatie zijn beland, een dagelijkse verschrikking voor miljoenen slachtoffers. De relatie tussen beide prostitutiewerelden, de Bijbelse en de huidige, is dan ook onderwerp van nieuwe, schrijnende studies.[19] Marcella Althaus-Reid drukte het provocerend uit als men het lijden van Christus eigentijds wil vertalen: “Als Christus de gemeenschap van de armen vertegenwoordigt, dan zou Christus voorgesteld moeten worden als een meisje dat door twee mannen in een openbaar toilet in Buenos Aires voor prostitutie aangeboden wordt”.[20]

Zo’n perspectief doet ook vatten hoe verwerpelijk het is de term lichtekooi voor deze meisjes en vrouwen te gebruiken.

Volgens deze studies blijft de klassieke morele benadering een groot struikelblok voor de aanpak van wantoestanden. Sinds eeuwen gaat die morele benadering ervan uit dat, aangezien hoererij een zware zonde is, hoeren daar dus minstens mee verantwoordelijk voor zijn. Dat maakt het moeilijk voor de goegemeente om prostituees in de eerste plaats als slachtoffers te zien. In hun veroordeling van hoererij bekommeren Bijbelse schrijvers — allemaal patriarchale mannen — zich nooit om de hoer als mens: een hoer is niet alleen al secundair als vrouw, maar ook nog een object dat goede mannen verleidt. Die visie overheerst al eeuwen de moraal en dus ook de wetgeving in het criminaliseren van prostituees.

Alma handelt precies in die Oudtestamentische traditie wanneer hij zijn zoon Corianton aanpreekt over zijn hoerenbezoek. Hij stelt zich geen vragen over de achtergrond van Isabel. Voor hem is zij niets meer dan een object dat mannen verleidt. Hij denkt alleen aan het welzijn van zijn zoon en aan het kwalijk effect op het zendingswerk onder de Zoramieten.

Analisten van het Boek van Mormon gaan er evengoed overheen. Voor Isabel houden zij zich alleen bezig met suggesties voor de locatie van het land Siron en voor de oorsprong van haar naam (suggesties die haar slechtheid moeten bevestigen, zie verder). Ze besteden geen aandacht aan de mogelijke oorzaken en de sociale dimensie van prostitutie onder de Nephieten, terwijl ze dat, soms met veel fantasie, over tal van andere aspecten doen.

Jezus doet het perspectief in één zin keren. Na het vertellen van de parabel van de twee zonen aan de overpriesters en de oudsten, zegt hij hun: Voorwaar, Ik zeg u dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk van God” (Mattheüs 21:31). Doorheen de eeuwen hebben weinigen zich afgevraagd of die grootmoedigheid van Jezus mogelijk meer betekenis had. De klassieke uitleg is dat ook hoeren zich kunnen bekeren en vergeving voor zonden kunnen ontvangen. Maar een andere interpretatie wijst op het samengaan van “tollenaars en hoeren”, twee beroepen waar misprijzend werd op neergekeken. Tollenaars begaan geen zonden bij het uitoefenen van hun werk: zij zijn ertoe verplicht tol te heffen. In diezelfde zin kan Jezus bedoelen dat ook hoeren tot hun werk gedwongen worden. Dat klopt met wat we weten over de dagelijkse realiteit van arme, niet-gehuwde vrouwen in de antieke wereld — en in de onze. Hij heeft het daarbij niet over de overspelige vrouw, want dat is een ander geval.

Niet de hoeren zijn per definitie zondig, wel, in nagenoeg alle gevallen, het systeem dat hen tot prostitutie dwingt en de mannen die er gebruik van maken.

 

Wie was Isabel echt?

We weten niet wie Isabel echt was. Maar uit het weinige dat we weten kunnen we opmaken:

  • Als hoer kende Isabel geen patriarchale familiebinding meer, dus had ze geen bescherming vanuit de rechten van een man of vader. Maar toch moet ook zij ouders gehad hebben. Welke tragedie kan haar getroffen hebben?
  • Zij leefde “in het land Siron in de grensstreek der Lamanieten”, een gebied waar dus vaak oorlog gewoed had, met alle gevolgen voor vrouwen. Dat kan de tragedie verklaren.
  • Ze moet aantrekkelijk geweest zijn, met een reputatie waarvan zelfs Alma gehoord had; daarom ook krijgt ze een naam, Isabel, één van de drie vrouwen in de geschiedenis van het Boek van Mormon met een naam — naast Sariah, de vrouw van Lehi, en Abish, een Lamanitische dienstmaagd. Isabel, de Maria Magdalena van het Boek van Mormon?

Wie verder mild over Isabel  wil mijmeren, kan zich een tragisch liefdesverhaal tussen Isabel en Corianton verbeelden. Corianton, de jongen die het nooit goed genoeg deed in de ogen van zijn vader, die altijd maar weer met zijn betere broer vergeleken werd, die zich daarom onhandig probeerde te profileren als de beste, die de frustraties van het zendingswerk niet meer aankon — wat allemaal blijkt uit de eerste verzen van Alma 39. Isabel, die uit haar eigen ellendig verleden wist hoe te luisteren en te troosten, die tussen zovelen die maar kwamen en gingen, een gelijkgestemde eenzame en verguisde wist te herkennen… Zou Alma ooit naar haar verhaal gevraagd hebben?

 

Titiaan_Maria Magdalena“Maria Magadalena” door Titiaan (1487–1576)

Tradities binnen het christendom maakten van haar een “vrouw van lichte zeden”, die na haar bekering een discipel van Jezus werd. Rond haar ontsproten heel wat legendes, wat haar tot patrones van vrouwen, studenten, prostituees, en vele anderen maakte.

 

Voor vrouwen in het algemeen in het Boek van Mormon, zie dit onderdeel in les 12.

 

5 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen

Alma 37:21 – “ja, en dat gij deze uitleggers moet bewaren”
Alma 37:23 – Gazelem
Alma 37:38 – “onze vaderen noemden het de Liahona”
Alma 39:3 – Isabel, voor wie toch iets over haar naam wil weten
Alma 39:5 – “gruwelijker dan alle zonden”

 

Alma 37:21 – ja, en dat gij deze uitleggers moet bewaren”

Zie dit onderdeel in les 17 over de betekenis van het Engelse interpreters als vertalers of overzetters. Dat onderdeel bevat tevens een overzicht van de geschiedenis en plaats van “zienerstenen” vanaf de tijd van “de broeder van Jared” tot Joseph Smith.

 

Alma 37:23 – Gazelem

“En de Heer zeide: Ik zal voor mijn dienstknecht Gazelem een steen bereiden, die in de duisternis zal schijnen als een licht, om te onthullen aan mijn volk dat mij dient, om hun te onthullen de werken van hun broeders, ja, hun geheime werken, hun werken van duisternis, en hun goddeloosheid en gruwelen.”

De passage sluit aan bij de vermelding van “vertalers” of zienerstenen, als deel van de voorwerpen die Alma aan zijn zoon Helaman overdraagt. Het is een citatie uit een profetie waarvan we de oorspronkelijke tekst niet kennen.

Voor de oorsprong van de naam zijn er verschillende voorstellen:

  • Voor Hugh Nibley is het een oud Aramees woord dat naar een blinkende steen verwijst.[21]
  • Vanuit het Hebreeuws suggereren Reynolds en Sjodahl gaz met de betekenis steen en Aleim (Elohim) als naam van God met de betekenis openbaarder.[22]
  • Richardson, Richardson en Bentley zoeken het in een combinatie van de Hebreeuwse woorden geh en zelem. Geh is het aanwijzend voornaamwoord dit en zelem betekent beeld of gelijkenis. Dit beeld verwijst dan naar wat een zienersteen laat zien.[23]

Wie of wat is Gazelem? Ook hier wordt er gespeculeerd:

  • Volgens Orson Pratt is het een oude benaming voor elke ziener zijn die over de Urim en Tummim beschikt. In een toespraak van 1873 vertelt Pratt over vervolgingen tijdens de Kirtland periode, wanneer kerkleiders schuilnamen en codenamen gebruikten. Joseph Smith werd met de Hebreeuwse naam Baurak Ale aangeduid (“God zegene u”), maar ook met Gazelum (sic), “een persoon aan wie de Heer de Urim en Tummim gegeven had”.[24]
  • In deze vroege periode van het mormonisme, met zijn vele creatieve  historische en doctrinale verkenningen, was het daarom gebruikelijk om over Joseph Smith als Gazelam te spreken. Oude edities van de Leer en Verbonden verwijzen in die zin naar hem.
  • In diezelfde sfeer stelden sommigen voor dat Gazelam de naam van Joseph Smith in het voorbestaan was. William W. Phelps meldde dit in zijn toespraak bij de begrafenis van Joseph Smith.[25]

Er bestaat een discussie over de plaatsing van de pauze bij het lezen, wat de betekenis wijzigt. Zoals de meeste mensen de zin nu lezen is de naam van de dienstknecht Gazelem. Maar als je de pauze na dienstknecht plaatst, leest het: “Ik zal voor mijn dienstknecht, Gazelem een steen bereiden, die in de duisternis zal schijnen…”. Of nog anders: “Ik zal voor mijn dienstknecht Gazelem, een steen, bereiden. Dan is de naam van de steen Gazelem. Die ambiguïteit bestaat al in het Engels: “I will prepare unto my servant Gazelem, a stone…”, maar daar staat een toegevoegde komma na Gazelem. Joseph Fielding McConkie en Robert L. Millet vestigen de aandacht op die dubbele mogelijkheid.[26] De Nederlandse vertaling zou dan ook beter een komma toevoegen, zoals in het Engels, zodat er geen twijfel is over de betekenis die het Engels bedoelt.

 

Alma 37:38 – “onze vaderen noemden het de Liahona”

Zie dit onderdeel in les 5 over de mogelijke Hebreeuwse betekenis van het woord Liahona. Verder in les 5 dit onderdeel over de oude cultuurtradities met voorwerpen die richtingen konden aanduiden.

 

Alma 39:3 – Isabel, voor wie toch iets over haar naam wil weten

Over hoeren in de Schriften, zie hierboven. Zoals gemeld, zijn analisten nagenoeg alleen maar geïnteresseerd in de etymologie van Isabels naam. Het valt op hoe de meeste verklaringen, via de mogelijke oorsprong van haar naam, haar daarenboven in een zo kwaad mogelijk daglicht trachten te zetten.

  • Volgens het Onomasticon van het Boek van Mormon zou Isabel een spellingsvariante van de Bijbelse Jezebel zijn [in het Nederlands Izebel], van het Hebreeuws ʾîzebel, dat “waar is (de) Prins?” zou betekenen. Jezebel was berucht als verderfelijke koningin over Israël.[27] Gordon Thomasson meldt dat hij en een meerderheid van experten het met die connectie met Jezebel eens zijn omwille van metonymie: aan de hoer Isabel werd een naam gegeven die herinnerde aan die immorele koningin.[28] Ook John Tvedtnes, John Gee en Matthew Roper kunnen zich hierin vinden.[29] Daarmee hebben ze Isabel meteen ook getaxeerd.
  • Hugh Nibley verwijst naar “Isabel, patrones van al de hoeren in Palestina in die tijd — (niet Jezebel, de koningin die zich misdroeg)”. Isabel zou “Lady Isabel” zijn, een Fenicische godin waarvoor een cultus op Cyprus bestond. [30]
  • Ariel Crowley gaat het zoeken in taalgebruik dat teruggaat tot Adam. Met de nodige verwijzingen vermeldt deze auteur dat Adam zijn vrouw Ishah noemde, en zichzelf Ish. In Oud-Hebreeuws betekent Ish man, en Ishah of Isha vrouw. Met de tijd kreeg Isha de connotatie verleidster, wegens haar rol in de Hof van Eden, en nog veel later de betekenis overspelige. Isha krijgt als achtervoegsel baal of bel, verwijzing naar de heidense god Baäl of Merodach. Volgens Crowley past de naam Is(h)abel dus goed bij een heidense hoer.[31] Ook hier dus taxering.
  • Die uitleg van Crowley moet dan wel lijmen met een vaststelling van Hugh Nibley die het precies een illustratie van de authenticiteit van het Boek van Mormon vindt dat er geen namen met een Baäl-etymologie in voorkomen. Toen Lehi uit Jeruzalem vertrok stond er een namelijk een moratorium op het gebruik van de heidense naam Baäl.[32] Natuurlijk, voor Crowley zou dan precies uit metonymie de naam Isabel aan de heidense Baäl gekoppeld kunnen zijn.
  • Ten slotte vindt Brant Gardner dat Isabel waarschijnlijk een Lamanitische vrouw was, want Corianton was voor haar “naar het land Siron in de grensstreek der Lamanieten” gegaan en dus “was hij ook cultureel in die richting gegaan”.[33] Beoogde Gardner Isabel daarmee nog wat slechter te maken?

Zoveel aandacht voor marginale aspecten, en niets voor de mogelijke sociale oorsprong van Isabels lot.

 

Alma 39:5 – “gruwelijker dan alle zonden”

“Weet gij niet, mijn zoon, dat die dingen een gruwel zijn in de ogen des Heren; ja, gruwelijker dan alle zonden behalve het vergieten van onschuldig bloed of het verloochenen van de Heilige Geest?

Over deze passage is heel wat geschreven. De eerste indruk is inderdaad dat elke seksuele overtreding tot de gruwelijkste zonden hoort waarvoor bijna geen vergeving mogelijk is. Dat valt moeilijk te rijmen met de vele uitspraken van kerkleiders die voor deze zonden de mogelijkheid van bekering en vergeving vooropstellen. Ook Jezus’ houding ten overstaan van de overspelige vrouw bevestigt dit. Daarenboven zijn er tal van gradaties in deze overtredingen en moeten priesterschapsleiders gebedsvol rekening houden met oorzaken, gevolgen en omstandigheden.

Commentatoren drukken daarom op een nauwkeuriger lezen van de tekst. Wat bedoelt Alma met “die dingen” die zo gruwelijk zijn? In de verzen ervoor gaat het om verschillende fouten van Corianton. Het laatst vermelde is “gij hadt u moeten wijden aan de bediening die u was toevertrouwd” (vers 4), wat ook daarvoor al een verwijt was: “gij hebt de bediening verlaten” (vers 3). Met te verwijzen naar “die dingen” omvat Alma dus een combinatie van handelingen. Voor Brant Gardner is Coriantons opgave van zijn zending, met name persoonlijke afvalligheid en dus “het verloochenen van het evangelie”, de eigenlijke gruwel.[34] Ook Michael Ash wijst erop dat Alma in de rest van zijn woorden tot Corianton zich concentreert op het verwaarlozen van het zendingswerk en het prediken van het verlossingswerk.[35]

Wat die minimalisering van de eigenlijke seksuele overtreding ondersteunt — maar dat is een delicate stelling in het licht van onze huidige regels – is dat het bezoek aan een hoer geen overtreding volgens de wet van Mozes uitmaakte, zolang de vrouw niet tot een man behoorde. Dat was ongetwijfeld het geval bij Isabel. Zelfs indien Corianton gehuwd was, was zijn daad geen zonde van overspel tegenover zijn vrouw (zie de bespreking hierboven over de regels voor mannen in het Oude Israël). Uiteraard zal zo’n gedrag misprijzen opgewekt hebben, maar voor Alma kan inderdaad de grootste gruwel het opgeven van het zendingswerk en het verloochenen van de geestelijke opdracht geweest zijn, met de hoer slechts als de prikkelende factor. Alma’s vermaning tot Corianton dat “gij niet meer de begeerten van uw ogen najaagt” klinkt inderdaad milder dan de andere verwijten en veroordelingen.  

Het blijft een moeilijke opdracht om zowel de dwanggedachte van “een van de gruwelijkste zonden” als een laksere relativering te vermijden.

 

6 – Gestructureerd lezen

Het einde van het vorige hoofdstuk kondigt hoofdstukken 36 tot 42 aan: Alma, bedroefd om de ongerechtigheid van zijn volk, roept zijn drie zoons om hen elk afzonderlijk een opdracht te geven:

  • aan zijn zoon Helaman (hoofdstukken 36-37)
  • aan zijn zoon Shiblon (hoofdstuk 38)
  • aan zijn zoon Corianton (hoofdstukken 39-42)

 

AAN ZIJN ZOON HELAMAN (ALMA 36 EN 37)

Alma 36 – Woorden van Alma aan Helaman: zijn bekeringsverhaal

Zie ook het “groot chiasme” hierboven.

1-3                   Inleiding: oproep om te luisteren

4-5                   De oorsprong van de kennis van Alma

6-24                 Het bekeringsverhaal van Alma

24-27              Alma vat zijn verder leven samen: de vreugde met anderen delen.

28-29              Plaatsing in het brede historisch perspectief: de bevrijding van onze vaderen

 

Alma 37 – Vervolg van de woorden van Alma aan Helaman: over platen en heilige voorwerpen

Alma vertrouwt een aantal “heilige dingen” aan Helaman toe. De structuur van het hoofdstuk is gebaseerd op deze “heilige dingen” die hij overdraagt, waarbij hij telkens uitleg en geestelijke vermaningen geeft:

  • de platen van Nephi om de kroniek verder bij te houden
  • de koperen platen (met een deel van de Bijbel en het geslachtsregister) (1-20)
  • de 24 gouden platen (Het Boek van Ether) (21-37)
  • de Liahona (38-46)

 

In verband met de platen van Nephi en de koperen platen

1-5                   Overdracht van de platen van Nephi en van de koperen platen aan Helaman. Het doel is uiteindelijk dat ze naar de hele wereld zouden uitgaan

6-7                   Door kleine en eenvoudige dingen worden grote dingen teweeggebracht  (denkend bv. aan de teksten in het Boek van Mormon die het leven van miljoenen mensen veranderd hebben).

8                       Een drievoudig doel van wat op de platen staat.

9-11                 Illustratie van het voorgaande: dank zij de kronieken zijn er duizenden Lamanieten bekeerd; zullen er allicht vele andere duizenden met hun Verlosser bekend raken.

12-20              Typische verzen met kleine interne chiasmen en herhalingsstructuren.

 

In verband met de 24 gouden platen (= geschiedenis van de Jaredieten, het Boek van Ether)

21-32              Zoals we later zullen zien (zie het Boek van Ether), was het bestaan van “geheime werken” een probleem onder de Jaredieten: mensen die in het grootste geheim zweren (eden afleggen) dat zij elkaar zullen helpen in moorden en plunderingen (zie Ether 8:13-16) met het doel grote macht te verwerven.

Alma geeft aan Helaman twee raadgevingen in verband met de informatie op de 24 platen:

  • de geheime werken van deze mensen moeten worden bekendgemaakt;
  • de geheime eden en overeenkomsten moeten niet worden bekendgemaakt.

In verzen 21-23 is er sprake van de “uitleggers” (= “vertalers”, een soort glazen stenen die toestaan onbekend schrift te vertalen en die ook gebruikt werden om openbaringen te ontvangen). Zie dit onderdeel in les 17.

33-37              Raadgevingen uit de sfeer van christelijk leven.

 

In verband met de Liahona

38-42              Alma herinnert aan de naam, de herkomst en het doel van de Liahona.

43-46              Aansluitende toepassingen.

47                     Slotvers, dat de opdracht in het begin van het hoofdstuk (vers 2) herneemt: draag zorg voor deze heilige dingen.

 

AAN ZIJN ZOON SHIBLON (ALMA 38)

Alma 38 – Woorden van Alma aan Shiblon

1                       De basisgedachte: voor zoverre gij…

2-5                   Waardering van een vader voor het werk van zijn zoon.

6-8                   Alma herinnert aan zijn bekeringsverhaal.

9-14                 Een reeks raadgevingen waar talrijke deugden worden opgesomd.

15                     Slotvers.

 

AAN ZIJN ZOON CORIANTON

(Alma 39-42: merk op dat Alma 4 hoofdstukken wijdt aan deze zoon met problemen)

De structuur van de vier hoofdstukken samen is als volgt:

  • Alma roept Corianton tot bekering (Alma 39:1-16)
  • Alma beantwoordt verontruste vragen van Corianton:
    • waarom zijn toekomende dingen van te voren bekend? (Alma 39:17-19)
    • wat met de opstanding? (Alma 40)
    • wat met het begrip “herstelling”? (Alma 41)
    • is het niet onrechtvaardig dat de zondaar gestraft wordt? (Alma 42)

 

Alma 39 – Woorden van Alma aan Corianton: een oproep tot bekering

1-4                   De feiten. Corianton was mee op zending onder de Zoramieten (Alma 31:7). Hij maakte een aantal fouten.

5-6                   Ernstige zonden

7-14                 Oproep tot bekering en raadgevingen.

15-16              Naar de essentie: de komst van Christus.

17-19              Antwoord op een vraag van Corianton: waarom zijn toekomende dingen van te voren bekend? Antwoord van Alma:

  • een ziel in deze tijd is even kostbaar in Gods ogen als ten tijde van Zijn komst
  • het is even noodzakelijk voor de Here om de blijde boodschap (nu) aan ons te verkondigen, als aan onze kinderen of aan hen, die leven na Zijn komst.

 

Voetnoten

[1]   John W. Welch and Gordon C. Thomasson, “The Sons of the Passover,” in Reexploring the Book of Mormon, John W. Welch and Melvin J. Thorne, eds., (Provo: FARMS, 1999), 196–197.

[2]   Donald W. Parry duidt zo een aantal grote chiasmen aan in Poetic Parallelisms in the Book of Mormon: The Complete Text Reformatted (Provo, Utah: The Neal A. Maxwell Institute for Religious Scholarship, Brigham Young University, 2007), 323–335.

[3]   Rachel W. Loser, E. Jeffrey Hill, Shirley R. Klein, and David C. Dollahite, “Perceived Benefits of Religious Rituals in the Latter-day Saint Home,” Review of Religious Research 50, no. 3 (2009): 345–362; Rachel W. Loser, Shirley R. Klein, E. Jeffrey Hill, and David C. Dollahite, “Religion and the Daily Lives of LDS families: An Ecological Perspective,” Family and Consumer Sciences Research Journal 37, no. 1 (2008): 52–70; Loren Marks, “Sacred Practices in Highly Religious Families: Christian, Jewish, Mormon, and Muslim Perspectives,” Family Process 43, no .2 (2004): 217–231; Loren Marks, “Religion and Family Relational Health: An Overview and Conceptual Model,” Journal of Religion and Health 45, no. 4 (2006): 603–618; Darren E. Sherkat and Alfred Darnell, “The Effect of Parents’ Fundamentalism on Children’s Educational Attainment: Examining Differences by Gender and Children’s Fundamentalism,” Journal for the Scientific Study of Religion 38, no. 1 (1999): 23–35.

[4]   Vicky Gillings and Stephen Joseph, “Religiosity and Social Desirability: Impression Management and Self-Deceptive Positivity,” Personality and Individual Differences 21, no. 6 (1996): 1047–1050; Gary K. Leak and Stanley Fish, “Religious Orientation, Impression Management, and Self-Deception: Toward a Clarification of the Link between Religiosity and Social Desirability,” Journal for the Scientific Study of Religion 28, no. 3 (1989): 355–369; Delroy L. Paulhus and Oliver P. John, “Egoistic and Moralistic Biases in Self‐Perception: The Interplay of Self‐Deceptive Styles with Basic Traits and Motives,” Journal of Personality 66, no. 6 (1998): 1025-1060; Constantine Sedikides and Jochen E. Gebauer, “Religiosity as Self-Enhancement: A Meta-Analysis of the Relation between Socially Desirable Responding and Religiosity,” Personality and Social Psychology Review 14, no. 1 (2009): 17–36.

[5]   Candace R. Benyei and Harold G. Koenig, Understanding Clergy Misconduct in Religious Systems: Scapegoating, Family Secrets, and the Abuse of Power (New York: Routledge, 2014); Kelly Clark, “Institutional Child Sexual Abuse-Not Just a Catholic Thing,” William Mitchell Law Review 36, no. 1 (2009): 220–240; Diana R. Garland and Christen Argueta, “How Clergy Sexual Misconduct Happens: A Qualitative Study of First-Hand Accounts,” Social Work and Christianity 37, no. 1 (2010): 1–27; Karen E. Gerdes, Martha N. Beck, Sylvia Cowan-Hancock, and Tracey Wilkinson Sparks, “Adult Survivors of Childhood Sexual Abuse: The Case of Mormon Women,” Affilia 11, no. 1 (1996): 39–60; Anson D. Shupe, Spoils of the Kingdom: Clergy Misconduct and Religious Community (University of Illinois Press, 2007); Anson D. Shupe, Wolves Within the Fold: Religious Leadership and Abuses of Power (New Brunswick, NJ: Rutgers University Press, 1998); Matthieu Van Pachterbeke, Christopher Freyer, and Vassilis Saroglou, “When Authoritarianism Meets Religion: Sacrificing Others in the Name of Abstract Deontology,” European Journal of Social Psychology 41, no. 7 (2011): 898–903.

[6]   G. E. Kawika Allen and Kenneth T. Wang, “Examining Religious Commitment, Perfectionism, Scrupulosity, and Well-Being among LDS Individuals,” Psychology of Religion and Spirituality 6, no. 3 (2014), 257–264; G.E. Kawika Allen, Kenneth T. Wang, and Hannah Stokes, “Examining Legalism, Scrupulosity, Family Perfectionism, and Psychological Adjustment among LDS Individuals,” Mental Health, Religion & Culture 18, no. 4 (2015), 246–258; Genevieve De Hoyos, “Psychotherapy and the Gospel,” Issues in Religion and Psychotherapy 17, no. 1 (1991): 63–67; Genevieve De Hoyos, “Telestial, Terrestrial, and Celestial Therapy: A Mormon Therapeutic Model,” Issues in Religion and Psychotherapy 12, no. 2 (1986): 116–133; Stevan L. Nielsen, W. Brad Johnson, and Albert Ellis, Counseling and Psychotherapy with Religious Persons: A Rational Emotive Behavior Therapy Approach (New York: Routledge, 2001); Jared Piazza, “‘If You Love Me Keep My Commandments’: Religiosity Increases Preference for Rule-Based Moral Arguments,” International Journal for the Psychology of Religion 22, no. 4 (2012): 285–302; P. Scott Richards and Kristin L. Hansen. “Gospel-Centered Psychotherapy: What It Is and Why It Matters,” Issues in Religion and Psychotherapy 34, no. 1 (2012): 33–52; Peter W. Sanders, GE Kawika Allen, Lane Fischer, P. Scott Richards, David T. Morgan, and Richard W. Potts, “Intrinsic Religiousness and Spirituality as Predictors of Mental Health and Positive Psychological Functioning in Latter-Day Saint Adolescents and Young Adults,” Journal of Religion and Health 54, no. 3 (2015): 871–887; Eric G. Swedin, Healing Souls: Psychotherapy in the Latter-day Saint Community (University of Illinois Press, 2003); Cheryl Zerbe Taylor, “Religious Addiction: Obsession with Spirituality,” Pastoral Psychology 50, no. 4 (2002): 291–315.

[7]   Avaren Ipsen, Sex Working and the Bible (New York: Routledge, 2014).

[8]   Gail Corrington Streete, The Strange Woman: Power and Sex in the Bible (Louisville: Westminster/John Knox Press, 1997), 43.

[9]   Dit aspect wordt in nagenoeg alle studies over overspel en prostitutie gemeld. Zie onder meer Ken Stone, “Marriage and Sexual Relations in the World of the Hebrew Bible,” in The Oxford Handbook of Theology (Oxford: Oxford University Press, 2014), 173–188 (180).

[10]  Voor “rape culture” in het Oude Israël, zie Jake J. Jones, “Pre-Biblical and Old Testament Rape Law Parallels,” PhD diss. (Rutgers-The State University of New Jersey, 2013); Peggy Sanday, Female Power and Male Dominance: On the Origins of Sexual Inequality (New York: Cambridge University Press, 1981); Susanne Scholz, “’Back Then It Was Legal’: The Epistemological Imbalance in Readings of Biblical and Ancient Near Eastern Rape Legislation,” Journal of Religion and Abuse 7, no. 3 (2005): 5–35; Harold C. Washington, “Violence and the Construction of Gender in the Hebrew Bible: A New Historicist Approach,” Biblical Interpretation 5, no. 4 (1997): 324–363.

[11]  Ken Stone, “Marriage and Sexual Relations in the World of the Hebrew Bible,” in The Oxford Handbook of Theology (Oxford: Oxford University Press, 2014), 173–188 (182).

[12]  Emma Goldman, “The Traffic in Women” (1910), hernomen in haar From Anarchism and Other Essays (1911), en sindsdien vele malen herdrukt. Hier geciteerd uit Feminist Theory, W.K. Kolmar and F. Bartkowski, eds. (Boston: McGraw Hill, 2005).

[13] Phyllis A. Bird, “Prostitution in the Social World and the Religious Rhetoric of Ancient Israel”, in Prostitutes and Courtesans in the Ancient World, Christopher A. Faraone and Laura K. McClure, eds. (Univ of Wisconsin Press, 2008), 40–58.

[14]  Julia Assante, “What Makes a ‘Prostitute’ a Prostitute? Modern Definitions and Ancient Meanings,” Historiae 4 (2007): 117–132.

[15]  De betekenissen konden ook schuiven door exegetische interpretaties. Zie bijvoorbeeld Judith Baskin, “The Rabbinic Transformations of Rahab the Harlot,” Notre Dame English Journal 11, no. 2 (1979): 141–157; Elisa Cohen de Chervonagura, “Jewish Prostitution and Community Exclusion: Fissures and Undulations through Testament Writing,” Journal of Jewish Identities 5, no. 1 (2012): 37–53; Gilad J. Gevaryahu, “And Dinah the Daughter of Leah Went Out: The Meaning of Yatz’anit in Rashi’s Commentary,” Jewish Bible Quarterly 37, no. 2 (2009): 121–124.

[16]  Byrd, “Prostitution”, 45–46, 52–55.

[17]  Jezebel staat symbool voor de gewelddadige, heerszuchtige vrouw, en wordt in die zin ten onrechte in de latere literatuur “hoer” genoemd, tenzij via hoererij in de betekenis als “ontrouw aan God”. Zie Laura Sjoberg and Caron E. Gentry, “Reduced to Bad Sex: Narratives of Violent Women from the Bible to the War on Terror,” International Relations 22, no. 1 (2008): 5–23.

[18]  Naomi Graetz and Julie Cwikel, “Trafficking and Prostitution: Lessons from Jewish Sources,” Australian Journal of Jewish Studies 20 (2006): 25–58. De auteurs geven een goed overzicht van de verschillende klassen van hoeren die in de Israëlitische maatschappij voorkwamen.

[19]  Marcella Althaus-Reid, Indecent Theology: Theological Perversions in Sex, Gender and Politics (London: Routledge, 2000); Marion L. Carson, Setting the Captives Free: The Bible and Human Trafficking (Eugene, OR: Wipf and Stock, 2015); Gregory D. Cook, “Human Trafficking in Nahum,” Horizons in Biblical Theology 37, no. 2 (2015): 142–157; Rose Wu, “Women on the Boundary: Prostitution, Contemporary and in the Bible,” Feminist Theology 10, no. 28 (2001): 69–81; Yvonne C. Zimmerman, Other Dreams of Freedom: Religion, Sex, and Human Trafficking (Oxford: Oxford University Press, 2013).

[20]  Marcella Althaus-Reid, “On Wearing Skirts Without Underwear: ‘Indecent Theology Challenging the Liberation Theology of the Pueblo’. Poor Women Contesting Christ,” Feminist Theology 20 (1999): 39–51 (41).

[21]  Hugh W. Nibley, Teachings of the Book of Mormon —Transcripts of Lectures Presented to an Honors Book of Mormon Class at Brigham Young University, Semester 2: 1988–1990 (Provo, Utah: Foundation for Ancient Research and Mormon Studies, 1993), 462.

[22]  George Reynolds and Janne M. Sjodahl, Commentary on the Book of Mormon, vol. 4 (Salt Lake City: Deseret Book, 1959),162.

[23]  Allen H. Richardson, David E. Richardson and Anthony E. Bentley, Voice from the Dust, 500 Evidences Supporting the Book of Mormon, vol. 2 of 1000 Evidences for the Church of Jesus Christ of Latter-day Saints (Salt Lake City: Envision Press, 2001), 226.

[24]  Discourse by Orson Pratt, 16 August 1873, Journal of Discourses, Vol. 16, p. 156.

[25]  Vermeld in Matthew B. Brown, All Things Restored: Confirming the Authenticity of LDS Beliefs (Covenant Communications, 2000), 62.

[26]  Joseph Fielding McConkie and Robert L. Millet, Doctrinal Commentary on the Book of Mormon, vol. 3 (Salt Lake City: Bookcraft, 1992), 278.

[27]  Het Onomasticon verwijst hiervoor naar Ludwig Koehler and Walter Baumgartner, The Hebrew and Aramaic Lexicon of the Old Testament, 5 vols., revised by W. Baumgartner and Johann J. Stamm (Leiden: Brill, 1994).

[28]  Gordon C. Thomasson, “What’s in a Name? Book of Mormon Language, Names, and [Metonymic] Naming,” Journal of the Book of Mormon and Other Restoration Scripture 3, no. 1 (1994): 1–27.

[29]  John A. Tvedtnes, John Gee and Matthew Roper, “Book of Mormon Names Attested in Ancient Hebrew Inscriptions,” Journal of Book of Mormon Studies 9, no. 1 (2000):40–51 (47, 49).

[30] Hugh W. Nibley, Teachings of the Book of Mormon —Transcripts of Lectures Presented to an Honors Book of Mormon Class at Brigham Young University, Semester 2: 1988–1990 (Provo, Utah: Foundation for Ancient Research and Mormon Studies, 1993), 370; Hugh W. Nibley, The Prophetic Book of Mormon (Salt Lake City: Deseret Book and FARMS, 1989), 542. Nibley verwijst in dit laatste werk naar Friedrich Jeremias, “Semitische Völker in Vorderasien,” in A. Bertholet and E. Lehmann, Lehrbuch der Religionsgeschichte (Tübingen: Mohr, 1925), 1:620, 641, met als uitleg “Izebel is a goddess named ‘na’ in a Phoenician inscription from Cyprus, world center of the love-cult; also in Palestine”.  Met alle respect voor Nibley, het lijkt een zwak spoor, temeer daar meer recente analyes ook nog het concept van priesteressenprostitutie in de Oudheid in twijfel trekken.

Het idee van de Fenicische herkomst van de naam Isabel wordt overgenomen door George Potter, Frank Linehan, and Conrad Dickson, Voyages of the Book of Mormon (Cedar Fort, 2011), 136. Zij verwijzen dan ook nog naar John Sorenson die suggereert dat de Mulekieten met een Fenicisch schip zijn aangekomen, met allicht Fenicische zeelui aan boord. Vandaar vertrouwdheid met Isabel…

[31]  Ariel L. Crowley, About the Book of Mormon (Salt Lake City: Desert News Press, 1961), 109–110. Geciteerd in http://stepbystep.alancminer.com/alma_39.

[32]  Geciteerd uit Hugh Nibley’s, Lehi in the Desert, pp. 34–36, in John W. Welch, “Hugh Nibley and the Book of Mormon,” Ensign (April 1985). Noteer dat de kerkelijke tijdschriften tot midden jaren 1980 nog dit soort informatie publiceerden. De “correlatie” zou dit steeds verder inperken om uiteindelijk enkel essenties van het evangelie op te nemen.

[33]  Brant A. Gardner, Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon: Volume 4b – Alma – 28-63 (Kindle Locations 3674-3675). Greg Kofford Books. Kindle Edition.

[34]  Brant A. Gardner, Second Witness: Analytical and Contextual Commentary on the Book of Mormon: Volume 4b – Alma – 28-63 (Kindle Locations 3684-3700). Greg Kofford Books. Kindle Edition.

[35]  Michael R. Ash, “The Sin Next to Murder: An Alternate Interpretation,” Sunstone 143 (November 2006): 34–43.

Om terug te keren

1 – De raad aan de zonen: deel van een familiaal Paasritueel?
2 – Opnieuw Alma’s stijl… met wat bedenkingen
3 – Wat omvat het Nephitisch archief?
4 – Hoeren in de Schriften
5 – Achtergrond en weetjes bij bepaalde onderdelen
6 – Gestructureerd lezen