Een bezoek aan Salt Lake City in 1903

Inleiding

Dit wordt een verrassend bezoek! Maar om de reportage van de Franse journalist Jean d’Entraigues goed te vatten, moet je iets weten over het beeld van de mormonen dat bij het begin van de twintigste eeuw in Europa overheerste.

Vanaf de jaren 1860 ontstond in Amerika, maar vooral in Europa, een volkse literatuur die de mormonen als een duistere sekte voorstelde. Dat vreemde volk, met z’n bebaarde patriarchen en zijn polygamie, teruggetrokken in het onherbergzame Wilde Westen, sprak tot de verbeelding van schrijvers  van “dime novels” (10 cent-romans), bij ons “stuiverromans” geheten, die maar een stuiver (5 cent) kostten.

Klassiek werden de gefantaseerde verhalen over mormoonse zendelingen die in Europa jonge vrouwen ontvoerden voor de harems aan het Grote Zoutmeer, waarna een christelijke held zijn geliefde ging bevrijden te midden van spannende avonturen, waar ook nog indianen, trappers en cowboys aan te pas kwamen. Tot in de jaren 1930 bleef dit soort “pulp” gretig gelezen door een bepaald publiek. Het zou nog lang voor stereotypen zorgen. Er zijn wetenschappelijke studies aan deze volksliteratuur gewijd.[1]

Zelfs thans wereldberoemde schrijvers deden in hun jonge jaren mee aan de mode en schreven ook zo’n mormoons horrorverhaal — bijvoorbeeld de Schotse schrijver Arthur Conan Doyle (schepper van Sherlock Holmes) met A Study in Scarlet; de Belg Georges Simenon (schepper van commissaris Maigret) met L’oeil de l’Utah; de Duitser Karl May (schepper van Winnetou en Old Shatterhand) met Die Rache des Mormonen.

Geen van die auteurs had ooit een voet in Utah gezet, noch ooit echte mormonen ontmoet, maar wat is er pittiger voor een romanschrijver dan te fantaseren over een lafhartig ontvoerde jonge schoonheid, intriges, godsdienstfanatici en geweld in exotische oorden? En op het einde van elk verhaal won telkens de christelijke held! Ook na het opheffen van de polygamie in 1890 bleven vooral in Europa dergelijke stuiverromans de mormonen voorstellen als schimmige verschoppelingen met mysterieuze praktijken.

Maar wat ontdekte een Europeaan dan wél wanneer hij Utah écht bezocht? In 1903 werd de Franse journalist Jean d’Entraigues naar Salt Lake City gestuurd voor een reportage over die vreemde mormonen. Hij zal vindingrijk moeten zijn om de waarheid te vertellen, anders gelooft niemand hem!

Ook de periode is niet onbelangrijk. In 1903 was de polygamie al dertien jaar opgeheven. Er mochten geen nieuwe meervoudige huwelijken gesloten worden. Maar natuurlijk leefde toen nog de generatie die wel de polygamie had gekend, alsook hun kinderen die in dergelijke gezinnen waren geboren. Tegelijkertijd was het ook een nieuwe tijd, namelijk het hoogtepunt van de Belle Époque, een periode van grote welvaart, nieuwe kunstvormen, Art Nouveau en sierlijke vrouwenmode. Hadden de mormonen daar al van gehoord in Utah?

***

Salt Lake City in 1903

Bron voor de onderstaande tekst (vertaald in het Nederlands):

Jean d’Entraigues, La Ville des Mormons: Carnet d’un Journaliste (De stad van de mormonen: Dagboek van een journalist). Verschenen in Le Monde Moderne, 20 (1904), 44–55. De illustraties werden onafhankelijk toegevoegd.

Le Monde Moderne was een van de belangrijkste Franse tijdschriften van die periode. Noteer de ondertitel van d’Entraigues’ artikel: Dagboek … 

***

April 1903. – Eindelijk een opdracht die helemaal tot mijn competentie hoort! Dank zij mijn goede kennis van het Engels stuurt de redactie mij uit om die fameuze mormoonse sekte ter plekke te gaan bestuderen. Van die sekte hebben wij, volkeren van het oude Europa, slechts een vaag idee.

Mijn kinderdromen worden werkelijkheid! Ik ga die woeste streken doorkruisen die ik zo vaak in verbeelding bezocht heb met Snelle Eekhoorn of Valkenoog. In het struikgewas van onontgonnen gebieden zal ik misschien het spoor terugvinden van de Dochter van het Opperhoofd, van Manestraal of Ochtenddauw.

Ik heb in mijn bagage nauwkeurige documenten over de mormonen — die paria’s die uit Illinois verdreven werden, die avonturiers die als wilde dieren werden opgejaagd, vervolgens vogelvrijverklaard door hun fanatisme en losbandig leven. Ook heb ik een aanbevelingsbrief van een vriendin van mijn moeder ter attentie van een voortreffelijke Amerikaanse familie, de familie Ch***,  die al jaren in Utah woont. Ik hoop de week die ik in Salt Lake City zal doorbrengen goed te kunnen besteden en een pikant artikel te schrijven dat me warme felicitaties zal opleveren!

Ik herlees de opdracht van de directie: “Binnendringen in een mormoonse familie, er de zeden van bestuderen, de polygamie en haar gevolgen, hun gewoonten die hen doen verschillen van de rest van Amerika, enzovoort, enzovoort.”

Ziedaar dus mijn plan dat niet moeilijk te volgen is in een stad waar er zestigduizend mormonen wonen. Ik weet niet of ze een lange donkere jas of een ritueel kleed dragen, maar met mijn flair zal ik ze wel snel weten te herkennen.


22 mei. – Eindelijk ben ik in Salt Lake City! Ik heb m’n intrek genomen in het hotel Kenyon. Ik zou nu al gewend moeten zijn aan de superlatieven van luxe en comfort sinds ik voet aan wal zette in het vrije Amerika, maar hier sta ik sprakeloos voor de weelderigheid van mijn tijdelijke woonst. Wat komen die Yankees toch bij ons in Frankrijk zoeken?

Geen mormonen ontmoet.

 

23 mei. – Ik heb de meest aangename dag doorgebracht die men zich kan voorstellen.

Ik had me in de ochtend aangemeld bij de heer Ch***. Ze weerhielden me niet alleen voor het middagmaal, maar ook voor de hele namiddag.

Niets zo charmant als hun interieur. Ik spreek niet van elegantie, dat is eigen aan het Amerikaanse leven, maar wat hier opvalt is de harmonie die alle leden van het gezin verbindt, vanaf mamzel Lily, vijf jaar oud, de benjamin van haar zeven broers en zussen, tot de voorouder die een paralysie aan z’n stoel kluistert. Er is de beminnelijkheid van mevrouw Ch*** die het Franse spreekwoord kent: “De vrienden van onze vrienden zijn … “ en het in de praktijk omzet. Er is dat onuitsprekelijke van mensen en dingen die me herhalen: Je bent hier thuis.

Samen met de heer Ch*** en twee van zijn zonen, Joe en Selah, mooie adolescenten van zestien en achttien jaar, heb ik de stad bezocht. Moest ik mijn indrukken aan m’n directeur vertellen, dan zou hij de schouders ophalen en me voor nietsnut uitmaken. Maar aangezien deze dagboeknotities enkel voor mezelf zijn kan ik zonder vrees in vervoering raken.

Nooit heb ik iets gezien dat vergelijkbaar is met Salt Lake City. Met z’n lange lanen omzoomd door voorname huizen, zijn boulevards onder schaduwrijke bomen, zijn brede en regelmatige straten waarlangs voortdurend beken van helder water lopen; met zijn fraai uitgetekende pleinen en openbare tuinen; met zijn bergengordel, een waar festoen, iriserend in de zon in duizend bonte kleuren; met zijn zoutmeer glanzend tot de einder en golvend van schuim dat witter is dat al het wit dat men zich kan indenken, is dit een droomstad, een stad van feeërie, beter, een bovennatuurlijk schouwspel.

 

25 mei. – Al drie dagen in Utah en ik heb me nog niet om het doel van m’n reis bekommerd! Men laat zich zo snel indutten bij de geneugten van Capua wanneer men er de kans toe krijgt!

Ik word steeds meer verwend en vertroeteld door de familie Ch***. Deze Amerikanen van het westen zijn helemaal anders dan de afstandelijke en stijve mannen van het noorden. Hoe vindingrijk zijn ze om het minste van mijn verlangens te raden; hoe gelukkig zou men hier kunnen leven als men een beetje miljonair was! Maar, m’n beste Jean, je bent niet naar Salt Lake City gekomen om je te amuseren. De week die men je gegeven heeft om je artikel te schrijven telt maar zeven dagen, het wordt dus meer dan tijd dat ik me eraan zet.

Wel ja, vanaf morgen zal ik eraan denken.

Lagoon, Salt lake City, 1903

Vandaag ga ik met m’n vrienden de dag in Lagoon doorbrengen, een heerlijk ontspanningsoord op enkele mijlen van hier. Vanavond nemen ze me mee naar een feest bij een van hun familieleden, een schatrijke industrieel die de verloving van zijn dochter viert.

Morgen, zonder fout, breek ik met Amerika en hou ik me alleen nog maar bezig met mijn mormonen. Vermoedelijk hebben ze in deze enorme stad een afgelegen getto gevormd, niet zichtbaar voor leken, want ik heb er nog steeds geen ontmoet. Uit discretie en uit vrees opinies te krenken heb ik dit onderwerp niet durven aanraken bij de familie Ch***. Ik moet er nochtans een eind aan maken!

 

26 mei. – O nee! Voor een blunder was dit er een, een blunder van formaat! Ik ben er nog verpletterd van! Gelukkig zal niemand er ooit iets van weten, ik zou sterven van schaamte!

Avondjurken van de Britse ontwerper John Redfern, 1903Dus, gisteravond, op het verlovingsfeest, word ik binnengeleid in een schitterend salon dat ik zelfs niet kan beschrijven. Wat zijn die Amerikaanse vrouwen toch mooi in hun avondjurken die recht van Worth, Redfern of Paquin komen. Wellicht zouden wij ze wat te gedecolleteerd vinden, maar hier, in hun land, is het gewoon adorabel.

Men stelt me voor aan het hoofdpersonage van het feest, miss Mabel, die enkele jaren in Parijs heeft verbleven. Gebruikmakend van haar prerogatieven troont ze me mee naar een raam en daar staan we te kwetteren alsof we elkaar altijd gekend hebben.

Ze is verrukt dat ze zich in het Frans kan uitdrukken, en ik heb al evenveel plezier om naar haar te luisteren als zijzelf om gehoord te worden.

Ze heeft alles in Parijs gezien. Ze weet alles, zelfs over zaken waar ik geen idee over heb, en ze babbelt met de zelfverzekerdheid, prikkelend maar in de grond heel oprecht, die al deze misses bezitten, gewend als ze zijn om zich overal te laten respecteren. Ze geniet ten volle van haar eigen herinneringen, verliest haar flegma en ze lijkt me op dat moment duizendmaal meer Française dan Amerikaanse.

Een geniale gedachte overvalt me. Als ik nu eens, aangemoedigd door haar vrijmoedigheid, haar mijn wens kenbaar zou maken om van nabij een van die bizarre wezens te ontmoeten die de veiligheid van de Verenigde Staten verstoren en die men een “mormoon” noemt?

Nauwelijks heb ik mijn vraag  gesteld of mijn blonde gespreksgenote schiet in de helderste lach die ik ooit gehoord heb; geen uitgelokte lach om me een tuimeling van muzikale pareltjes te laten bewonderen, maar een onvervalste, oprechte lach en die tranen in de ogen doet schieten; een lach die ik begon te delen met het risico de aandacht van het hele gezelschap op mij te richten. Toen ze een beetje gekalmeerd was, riep ze een jongeman die meteen gedienstig naderbij kwam.

– Harris, m’n beste, zei ze met een vleugje ironie, hier is mijnheer Jean d’Entraigues die helemaal speciaal uit Parijs is gekomen om de mormonen open te snijden en ze in kostelijke schijfjes aan zijn landgenoten te serveren… Maar, door een onvoorstelbare tegenslag, heeft hij er nog geen een kunnen ontmoeten! Zou er in dit salon niet de een of andere zijn die je hem zou kunnen voorstellen?

– Spotvogeltje! antwoordde Harris terwijl hij de waaier uit de hand van z’n zus nam en er haar een tikje op de vingers mee gaf. Neem het haar niet kwalijk, meneer, ’t is de liefde die haar hoofd doet tollen. Maar laat mij u helpen in uw zoektocht. Ziet u daar die grote heer die tegen de schouw aanleunt en die met meneer Ch*** in gesprek is?

– Heel mooi allebei, heel gedistingeerd, gemaakt zoals iedereen, gekleed zoals iedereen, onderbrak miss Mabel hem, terwijl ze naar hen lonkte met haar handbrilletje.

– Maar dat is meneer uw vader…

– Heel juist, riep Mabel uit. Mijn vader, en bij hem mijn oom, meneer Ch***, uw vriend. Welnu! De een en de andere zijn mormoon, beiden bisschop, alstublieft. En mijn broer is mormoon, en ik ben mormoonse. ’t Zijn allemaal mormonen hier! Ah, nee, niet allemaal. Daar, die drie meisjes in het blauw zijn Iers, natuurlijk katholiek. En daar is mijn verloofde Archie die me erg mist en die me komt halen. Hij is maar protestant, maar weet u, we houden toch veel van elkaar!

En de verrukkelijke jonge dame verwijdert zich, aan de arm van haar toekomstige meester… of slaaf.

Ik was volkomen onthutst! Meneer Ch*** mormoon! Allemaal mormonen! Maar ik heb dus niets anders ontmoet sinds ik in Utah ben! En de fameuze legende, en de polygamie, en mijn artikel?

Harris, die mijn ontreddering opmerkte, kwam me te hulp.

– Och, zei hij, wanhoop niet, wij jongeren hebben niets te vertellen, maar als u niet tegen het gezelschap van oude mensen opziet, dan leid ik u naar bejaarde mormonen die uw taak zullen vergemakkelijken.

En hij voert me naar een klein salon waar het geluid van de walsen gedempt weerklinkt en waar twee eerbiedwaardige grijsaards met vrienden aan het praten zijn. Hij stelt ze me voor, zijn grootvader, zijn grootmoeder, die deel uitmaakten van de eerste groep die in 1847 met Brigham Young in de vallei waren aangekomen. Men laat ons alleen, het gesprek gaat over die vermaarde odyssee, over de bouw en de groei van de stad, over enkele godsdienstige principes.

Een vraag brandt me op de lippen. Ik durf ze nochtans niet stellen in de aanwezigheid van deze goede dame die zo liefdevol haar hand op de arm van haar man houdt.

– Maar, riskeerde ik eindelijk, is het waar dat jullie vogelvrijverklaard waren, door … door de polygamie?

– Dat is zo, antwoordde de grijsaard. Wij, de ouden, zijn allemaal polygaam. Maar die tijd is nu voorbij. Heden ten dage wordt de polygamie met gevangenis bestraft. Ze bestaat nog enkel in herinnering. Dit is mijn vrouw Helen. Ik heb er nog drie en met de twee zonen die u nu kent en die eigenlijk halfbroers zijn, heb ik negenentwintig kinderen.

– Negenentwintig! schrok ik. Maar met enkele families zoals de uwe kan men een stad bevolken!

Mijn gesprekspartner glimlachte fijntjes.

– Ah! Ah! Waarschijnlijk had onze eerbiedwaardige leider Brigham Young hetzelfde idee als u toen hij de polygamie als fundamentele wet instelde. Hij was een groot man en een grote wetgever.

“Kent u de leer van onze godsdienst over deze instelling? De zielen van de mensen, zo leren wij, waren allen al geschapen toen God zei: ‘Er zij licht’. Zij vertoeven in de ruimte en kunnen slechts gered worden als ze een lichaam ontvangen en deelnemen aan de verlossing door Christus. Dus, hoe meer kinderen geboren worden, hoe meer schepselen wij tot God brengen, en hoe groter onze heerlijkheid in het celestiale Vaderland. Als we maar één vrouw hebben zal het aantal van onze kinderen beperkt zijn, maar als wij er drie of vier kunnen onderhouden en als elk van hen het leven schenkt aan een tiental van die zielen in nood, bedenk dan hoeveel schatten wij over onze hoofden vergaren!”

– Maar, wierp ik op, elk van die vrouwen heeft toch niet dezelfde rechten, dezelfde privilegies?

– Toch wel, precies dezelfde, ook al is er maar één wettelijke echtgenote.

– Dat ben ik, zei op haar beurt de oude dame met een vleugje trots. Voor de anderen hebben we een bijzondere uitdrukking. Ze zijn verzegeld – sealed – aan mijn echtgenoot.

– En vindt u dat niet erg, mevrouw,  voor u, de wettelijke echtgenote, om naast u te hebben… wat wij in Frankrijk concubines zouden noemen?

– Foei! Wat een lelijk woord, repliceerde ze. Hier zijn wij allen zusters. En ik zal u iets zeggen dat u zal verwonderen. Ikzelf heb mijn man gesmeekt om meer vrouwen te nemen, om zo een grotere oogst aan zielen in te zamelen en hen de poorten van de hemel te openen.

Daar heeft men geen idee van in Parijs! Vastbesloten om er alles over te weten verstoutte ik me:

– Is er dan geen wedijver tussen de vrouwen voor de gunsten van de meester? En leven uw kinderen in goede verstandhouding met die van de anderen?

– Wij houden van onze echtgenoot en respecteren hem op gelijke wijze. Als hij een favoriete heeft, dan doen de andere vrouwen alsof ze het niet zien en ze worden zelf niet minder eerbaar behandeld. Als de echtgenoot er de middelen toe heeft, heeft elke vrouw een eigen huis, maar gewoonlijk leven we onder hetzelfde dak, allen gelijkwaardig, allen voldaan. Onze kinderen, of ze nu van de wettelijke of van de verzegelde echtgenotes zijn, zijn allen legitiem en hebben evenveel rechten op wat hun ouders hun willen geven. Ziet u de genegenheid tussen de heer Ch*** en zijn halfbroer? Die laatste is nochtans mijn eigen zoon, terwijl de heer Ch*** de zoon is van de derde vrouw van mijn man.

Als mijn gesprekspartners geen gezichten hadden waar de waarheid van afstraalde, dan zou ik menen dat ze me voor de gek hielden!

Allemaal goed en wel. Maar wat kan ik eruit trekken?

Ik heb — gelukkig op kosten van de prinses — duizenden kilometers afgelegd om zo erbarmelijk te stranden! Ik ben met huidige en oude mormonen omgegaan, ik heb een polygamist gezien met vier vrouwen en negenentwintig kinderen en de grootste broederlijkheid heerst onder hen, hun zeden zijn zacht en patriarchaal, hun dochters huwen met protestanten en in heel de regio heersen orde, voorspoed en welzijn.

Maar verdorie, om wilde zeden te zien hoefde ik maar in Parijs te blijven. Daar, als een sukkelaar denkt dat hij niet genoeg heeft aan één vrouw en er heel kleine andere “verzegelt”, dan komt de wettelijke met een revolver of vitriool haar rechten opeisen. Zelfs de kinderen van eenzelfde vader en moeder trekken elk het laken naar zich toe en moorden elkaar uit om toch maar het grootste stuk te hebben. Ons land zelf blinkt niet uit inzake veiligheid, rijkdom, goede verstandhouding …

Wat verduiveld ga ik kunnen vertellen? Ik ga een bolwassing krijgen, dat is zeker, als ik de waarheid vertel. Hoe stom kunnen ze toch zijn, die mormonen, om als heiligen te leven!

Bah! Wie van verre komt, heeft goed liegen. Ik ga een sensationeel artikel schrijven: weerzinwekkende gezichten, ruige baarden, scènes van jaloezie, handen vol bloed, de hele bedoening, voorwaar! De lezer zal bibberen, rillen bij het verhaal van al die gruwelen, en ik zal opslag krijgen!

 

30 mei. – Ik verlaat dit land waar ik onvergetelijke uren beleefd heb.

Op deze vreemde grond ben ik vriendschappen aangegaan die, ik ben er zeker van, oprecht en duurzaam zijn. Joe en Selah, Harris, Mabel en Archie zullen naar Frankrijk komen na het huwelijk van de jonge dame. Ik verblijd me erop om op mijn beurt te geven wat ze voor mij gedaan hebben.

Gisteravond heb ik mijn artikel over het mormonisme gepost, van begin tot eind gekruid gefantaseerd. Het staat perfect op punt, helemaal geloofwaardig en ik ga in alle vrijheid genieten van mijn laatste mormoonse uren.

Maar… Wat is… Wat is dat schriftje met z’n blauwe kaft? Hemel! Het is mijn artikel! Ah, ongelukkige, ik heb me vergist! Ik heb m’n persoonlijke dagboeknotities naar de redactie gestuurd!

Wat zal de baas zeggen? Ik ben verloren, ik ben dood, ik ben ontslagen!

***

 

Historisch vergelijkbaar voor de oudere generatie: in 1903 liet de 66-jarige kerkpresident Joseph F. Smith zich fotograferen met zijn vrouwen en nakomelingen. Vóór 1890 was hij met zes vrouwen gehuwd. Van de eerste, Levira Smith, had hij geen kinderen. Van de andere vijf, hier links en rechts van hem gezeten, had hij samen 48 kinderen. Dertien ervan zouden hem in de dood voorafgaan. Klik op de foto voor een grotere weergave.

 

Voetnoot

[1] Zie onder meer: Leonard J. Arrington and Jon Haupt, “Intolerable Zion: The Image of Mormonism in Nineteenth Century American Literature,” Western Humanities Review 22, no. 3 (1968): 243–260; Wilfried Decoo, “The Image of Mormonism in French Literature: Part I,” Brigham Young University Studies 14, no. 2 (1974): 157–175; Part II, BYU Studies 16, no. 2 (1976): 265–276; Craig L. Foster, “Victorian Pornographic Imagery in Anti-Mormon Literature,” Journal of Mormon History 19, no. 1 (1993): 115–132; Terryl Givens, The Viper on the Hearth: Mormons, Myths, and the Construction of Heresy (Oxford: Oxford University Press, 2013), 105–188; Neal Lambert, “Saints, Sinners and Scribes: A Look at the Mormons in Fiction,” Utah Historical Quarterly 36 (1968): 63–76; Karen Lynn, “Sensational Virtue: Nineteenth-century Mormon fiction and American Popular Taste,” Dialogue: A Journal of Mormon Thought 14 (1981): 101–111; Malcolm R. Thorp, “Winifred Graham and the Mormon Image in England,” Journal of Mormon History 6 (1979): 107–121.