Augustinus en Moroni: tijdgenoten in gelijkheid en contrast

Midden vierde eeuw na Christus.

Numidia, het huidige Algerije in Noord-Afrika, deel van het laat-Romeinse rijk.

In het jaar 354 wordt in het Numidische stadje Thagaste een jongetje geboren. Hij krijgt de naam Augustinus. Zijn vader is een zekere Patricius, een lokale ambtenaar van het keizerlijk gezag. Zijn moeder heet Monica, een vrome christelijke vrouw. Na de nodige studies en een ingrijpende bekering wordt Augustinus priester en vervolgens bisschop in de katholieke kerk. Door zijn geschriften zou hij zich ontpoppen tot de belangrijkste christelijke “kerkvader” — een titel gegeven aan invloedrijke theologen in de eerste eeuwen van het christendom.

Zarahemla, op zo’n negenduizend kilometer ten westen van Numidia, op het Amerikaanse continent.

In dezelfde periode, mogelijk hetzelfde jaar, wordt in het land Zarahemla, of iets ten noorden ervan, een jongetje geboren. Hij krijgt de naam Moroni. Zijn vader is Mormon, een legerleider van het Nephitische volk. Moroni groeit op en, net zoals Augustinus, vindt hij zijn levenstaak in geestelijke bediening. Dat weten we uit een brief van zijn vader: “Mijn geliefde zoon, Moroni, ik ben buitengewoon verheugd dat uw Heer Jezus Christus u indachtig is geweest en u tot zijn bediening heeft geroepen, en tot zijn heilige werk.” (Moroni 8:1–2)

Beide mannen, Augustinus en Moroni, maken turbulente tijden mee. In de leefwereld van Augustinus lijdt het christendom onder grote verdeeldheid. Als bisschop en schrijver raakt Augustinus verwikkeld in de grote theologische controverses van zijn tijd. Politieke leiders bemoeien zich met leer en organisatie. Tegelijkertijd is het Romeinse rijk zelf in verval, ondermijnd door interne splitsingen en door invasies van barbaarse legers uit het noorden.

Moroni van zijn kant gaat door nog somberder tijden. Hij beleeft de langzame aftakeling en uiteindelijke ondergang van zijn volk, de Nephieten, uitgehold door gelijkaardige scheuringen en oorlogen. Hij is een van de legerleiders bij de slag van Cumorah (Mormon 6:12). Hij is één van de vierentwintig die nog leven na de slachting van het volk waarin ook zijn vader omkwam.

Zowel Augustinus als Moroni zullen dezelfde levensduur hebben. Augustinus zal in 430 n.C. sterven. Moroni schrijft zijn laatste woorden in 421 n.C., maar zal daarna nog enige tijd geleefd hebben zodat zijn sterfdatum dicht bij die van Augustinus komt. Ze zijn allebei een stuk in de zeventig als ze overlijden. Wat we ook van beiden weten, is dat ze in hun jeugd van de beste opleiding konden genieten. Het intellectueel niveau van zowel Augustinus als van Moroni blijkt uit hun respectieve geschriften. Maar nog merkwaardiger is dat ze allebei ook over dezelfde religieuze onderwerpen schrijven, met veel inzet en emotie, de ene wel veel uitgebreider dan de andere. Maar precies dat verschil in volume is ook veelzeggend zoals we zullen zien. Hen vergelijken op enkele topics blijkt leerrijk.

De Godheid

Augustinus, door de Vlaamse schilder Gerard Seghers (1591-1651)

Op 43-jarige leeftijd begint Augustinus te schrijven over de Godheid. Hij zou aan die studie een groot deel van zijn leven besteden, van het jaar 397 tot 426. Zijn uitgebreide teksten erover vormen het werk De Trinitate (Over de Drie-eenheid), dat uit vijftien verschillende boeken bestaat. Hij ontwikkelt daarin het concept van de heilige Drievuldigheid: er is één God in drie personen. Zijn visie zou doorslaggevend worden in de theologie van de meeste christelijke kerken. Augustinus’ geschriften zijn uiterst complex omdat hij allerlei tegenstrijdigheden met elkaar tracht te verzoenen (zie hier). Hoe kunnen bijvoorbeeld Jezus en de Heilige Geest als deel van de éne, eeuwige en onveranderlijke God zijn ontstaan? Maar zelfs hun ontstaan is onmogelijk, want dan zouden ze niet eeuwig zijn. Om hieruit te raken komt Augustinus tot het idee dat de drie goddelijke personen wel van dezelfde eeuwige substantie zijn die hen tot één onverdeelbare God maakt, maar die substantie moet ook immaterieel en onzichtbaar zijn anders wordt ze temporeel. Dat roept dan weer andere problemen op, want hoe kan Jezus dan tijdelijk wel materieel zijn geworden tijdens zijn aardse bestaan en opnieuw bij de opstanding, maar nu teruggekeerd zijn naar het immaterieel deel-zijn van de godheid? In dit alles moest Augustinus zich ook hevig weren tegen andere christelijke denkers die zijn meningen niet deelden. Maar Augustinus’ complexe visies zouden het halen op anderen en werden officiële katholieke leer.

Op hetzelfde moment, negenduizend kilometer naar het westen, is ook Moroni aan het schrijven. Hij heeft inderdaad een opdracht te vervullen: de kroniek van zijn vader afronden. Hij zorgt daarbij tevens voor een ingekorte versie van de kronieken van een vroegere profeet, genaamd Ether. Die verre geschiedenis vangt aan met de lotgevallen van een man, de broer van Jared genoemd. En terwijl Augustinus zich het hoofd breekt over de aard van de godheid, noteert Moroni de ervaringen van de broeder van Jared met God. Deze man komt door innig gebed, en met een vraag om hulp, tot een ontmoeting met God:

En zie, het geschiedde, toen de broer van Jared deze woorden had gezegd, dat de Heer zijn hand uitstrekte en de stenen één voor één met zijn vinger aanraakte. En de sluier werd van de ogen van de broer van Jared weggenomen, en hij zag de vinger van de Heer; en die was als de vinger van een mens, als vlees en bloed; en de broer van Jared viel voor de Heer neer, want hij was door vrees bevangen (Ether 3:6)

De ontmoeting mondt uit in nog meer verduidelijking. De Heer is de voorsterfelijke Jezus, die zichzelf vervolgens volledig toont aan de broeder van Jared:

Ziet u dat u naar mijn beeld bent geschapen? Ja, alle mensen zijn in het begin naar mijn beeld geschapen. Zie, dit lichaam, dat u nu aanschouwt, is het lichaam van mijn geest; en Ik heb de mens geschapen naar het lichaam van mijn geest; en zoals Ik er voor u uitzie in de geest, zo zal Ik aan mijn volk verschijnen in het vlees. (Ether 3:15–16)

Latere openbaringen aan profeten zullen die concrete visie op de godheid verder verduidelijken: het principe van de eeuwige intelligenties, het principe dat alle geest stof is en dus materieel, het voorbestaan van alle individuen als zonen en dochters van een goddelijk ouderpaar, de plaats van Jezus daarin, het plan van redding en het perspectief van de eeuwige bestemming. De goddelijke personen zijn eigen, aparte, materiële wezens. Niet dat daarmee alles is uitgelegd, maar de basisbegrippen botsen niet op ongerijmdheden en tegenstrijdigheden. Ze vragen enkel om aanvullingen die ons beloofd zijn.

 

Augustinus wordt vaak somber voorgesteld, zoals in dit schilderij van Simone Martini (1284-1344)

Erfzonde

Augustinus staat vooral bekend om de leer van de erfzonde. Het begrip ervan was al vroeger gekend vanuit interpretaties van de zondeval van Adam en Eva. Maar Augustinus zou er diepgaand over uitwijden en de gevolgen ervan uitvergroten. In tal van geschriften, vooral in zijn boeken onder de algemene titel De civitate Dei (Over de stad Gods) verdiept hij zich in de zondige aard van de mens. Die onuitwisbare aard hebben we volgens Augustinus te danken aan de zonde die Adam en Eva bedreven en die hen uit het paradijs verjoeg. De verantwoordelijkheid voor die zonde wordt van geslacht op geslacht overgedragen op elk individu. De mens is bijgevolg oerslecht. De uiting van die slechtheid ziet Augustinus al in het opstandig huilen van een baby en later in de geslachtsdrift, waar hij uitgebreid over schrijft. Het genot van seks is voor hem fundamenteel slecht. Omdat de mens die zonde niet uit zichzelf kan afwerpen komt Augustinus ook tot de overtuiging van een vorm van voorbestemming: al voor de geboorte van de mens heeft God uitgemaakt of iemand wel dan niet gered zou worden.

Op het westelijk halfrond spreekt Moroni over hetzelfde onderwerp. Wanneer hij de kroniek van zijn vader Mormon afrondt, vat hij in een diep doorvoeld hoofdstuk de levensweg van de mens in enkele stappen samen:

Zie, Hij heeft Adam geschapen, en door Adam is de val van de mens gekomen. En wegens de val van de mens is Jezus Christus gekomen, ja, de Vader en de Zoon; en wegens Jezus Christus is de verlossing van de mens gekomen.

En wegens de verlossing van de mens, die door Jezus Christus is gekomen, worden zij teruggebracht in de tegenwoordigheid van de Heer; ja, hierdoor worden alle mensen verlost, omdat de dood van Christus de opstanding teweegbrengt, die een verlossing teweegbrengt uit een eindeloze slaap, uit welke slaap alle mensen door de macht van God gewekt zullen worden wanneer de bazuin klinkt; en zij zullen tevoorschijn komen, zowel klein als groot, en allen zullen voor zijn gerecht staan, verlost en bevrijd van die eeuwige band van de dood, welke dood een tijdelijke dood is.

En dan komt het oordeel van de Heilige over hen; en dan komt de tijd dat hij die vuil is, nog steeds vuil zal zijn; en hij die rechtvaardig is, nog steeds rechtvaardig zal zijn; hij die gelukkig is, nog steeds gelukkig zal zijn; en hij die ongelukkig is, nog steeds ongelukkig zal zijn. (Mormon 9:12–14)

Moroni maakt duidelijk dat de val de tijdelijke dood als gevolg had. Die tijdelijke dood werd door Christus voor allen overwonnen zodat elke mens uiteindelijk uit de dood zal opstaan. Dan volgt het oordeel waar elke mens volgens zijn eigen keuzes rechtvaardig geoordeeld wordt. In slechts enkele verzen verheldert Moroni wat Augustinus in honderden pagina’s verduistert. Augustinus’ leer van de erfzonde zou eeuwenlang drukkend op het christendom wegen. Niet verwonderlijk dat Joseph Smith al, als reactie op dat christendom, als tweede geloofsartikel noteerde: “Wij geloven dat de mens zal gestraft worden voor zijn eigen zonden, en niet voor Adams overtreding”.

 

In de middeleeuwen werd de hel schrikwekkend voorgesteld.

Kinderdoop

Augustinus’ visie op de erfzonde heeft ook een grote impact op de kinderdoop. Christelijke denkers voor hem, zoals Tertullianus, menen alsnog dat kleine kinderen zonder zonde zijn, en dus ook geen doop nodig hebben. Maar het idee wint veld dat ook kleine kinderen de doop behoeven, want zij zijn immers belast met de erfzonde. Het leidt tot verregaande discussies onder christelijke denkers. Augustinus stort zich in het debat en gebruikt zijn sombere visie op de erfzonde om tot een schrikwekkend besluit te komen: kleine kinderen die overlijden zonder te zijn gedoopt wacht een eeuwige verdoemenis. Nooit zullen zij bij God kunnen komen. Augustinus was wel bereid hun verblijf in de hel wat te milderen: “Kindertjes die zonder doop zijn gestorven zullen de minst zware vorm van verdoemenis ondergaan. Maar wie beweert dat zij niet verdoemd zijn, bedriegt zichzelf en anderen in ernstige mate (Augustinus, De peccatorum meritis I , 21). Die leer vond ingang in nagenoeg het hele christendom. Eeuwenlang hebben miljoenen christenen geleden onder de gedachte dat hun jonggestorven kinderen voor eeuwig in de hel leden omdat ze niet tijdig gedoopt waren. De kerken zorgden ervoor dat de wonde nog dieper sneed: het lijkje moest zonder kerkdienst en buiten het gewijde deel van het kerkhof begraven worden.

Dezelfde discussie als in het Romeinse rijk woedt echter ook aan de andere kant van de wereld onder de Nephieten. Na een paar honderd jaar van christelijke vrede en eenheid steken ook daar afwijkende meningen de kop op. In een allicht zelfde gedachtegang komen mensen ertoe de kinderdoop als vereiste te stellen. Mormon, Moroni’s vader, krijgt ermee te maken en gaat er fel tegen in, zoals hij in een brief aan zijn zoon verwoordt, geschreven omstreeks 380. Jaren later, wanneer de eenzame Moroni de kronieken afsluit, neemt hij de tekst van die brief op in zijn eigen laatste geschriften (Moroni 8). Het is precies de periode waarin Augustinus, negenduizend kilometer daar vandaan, de absolute noodzaak van de kinderdoop verdedigt. Moroni noteert de woorden van zijn vader, die deze als openbaring ontving:

Luister naar de woorden van Christus, uw Verlosser, uw Heer en uw God. Zie, Ik ben in de wereld gekomen niet om rechtvaardigen, maar om zondaars bekering toe te roepen; de gezonden hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn; welnu, kleine kinderen zijn gezond, want zij zijn niet in staat om zonde te bedrijven; daarom is de vervloeking van Adam van hen weggenomen in Mij, zodat die geen macht over hen heeft; en in Mij is de wet van de besnijdenis weggedaan.

En op deze wijze openbaarde de Heilige Geest mij het woord van God; daarom weet ik, mijn geliefde zoon, dat het ernstige spotternij is voor het aangezicht van God om kleine kinderen te dopen … Kleine kinderen zijn levend in Christus, ja, vanaf de grondlegging van de wereld; zo niet, dan is God een partijdig God, en ook een veranderlijk God en een aannemer des persoons; want hoeveel kleine kinderen zijn er niet zonder de doop gestorven! (Moroni 8:8–9, 12)

Voor een verdere bespreking van de kinderdoop in mormoons perspectief, zie hier.

Openbaring

Augustinus had zijn leven gewijd aan het verzoenen van theologische en filosofische conflicten. We zijn nu omstreeks 420 na Christus. Augustinus is nu in de zeventig. Terugblikkend op al zijn zoeken en argumenteren verzinkt hij in een diepe crisis. Hij blikt in zichzelf en ziet nog zoveel onopgeloste vragen en tegenstrijdige uitleggingen. Hij beschrijft zijn gevoelens in zijn laatste boek, de Confessiones – Bekentenissen. Daarin zegt hij onder meer:

O Gij, Bestuurder van de Schepping, hoe toch kunt Gij de mens onderrichten ? Vroeger spraakt Gij tot profeten… Maar wie zal ik nu over dit alles ondervragen ?… Spreek Gij tot mij, voer Gij tot mij het woord. Ik geloof wel in de Schriften, maar hun woorden zijn niet altijd duidelijk genoeg…’ (Confessiones, XII).

Augustinus besefte dat geen enkele menselijke redenering, hoe vernuftig ook, duidelijker en waarachtiger kan zijn dan een uitspraak van God zelf. Hij geloofde in de Bijbelse openbaring : een reële God die op een reële wijze met de mens in contact staat, zo letterlijk dat de Schrift ervan getuigt — `en de Here sprak tot Mozes, van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend’ (Exodus 33:11). Augustinus had nood aan zulke openbaring. Maar Augustinus zit in de knoei en hij beschrijft dat: als God geen lichaam heeft, als God niets materieels heeft, hoe kan hij dan een stem laten horen? Hij vraagt dat God tot hem zou spreken, maar tegelijkertijd besluit hij dat God dat niet meer kan. In feite heeft Augustinus, door zijn eigen redeneringen, God monddood gemaakt.

Precies rond die tijd schrijft ook Moroni zijn laatste woorden. Die zijn ongewild een krachtig antwoord op de wanhoop van Augustinus:

En voorts spoor ik u aan, mijn broeders, de gaven van God niet te verloochenen, want het zijn er vele; en ze komen van dezelfde God. En er zijn verschillende wijzen waarop die gaven worden verleend; maar het is dezelfde God die alles in allen werkt; en zij worden door de openbaringen van de Geest van God aan de mensen gegeven om hun van nut te zijn. (Moroni 10:8)

En in datzelfde laatste hoofdstuk geeft Moroni de belofte die ontelbaren tot een getuigenis gebracht hebben:

En wanneer u deze dingen ontvangt, spoor ik u aan God, de eeuwige Vader, in de naam van Christus te vragen of deze dingen niet waar zijn; en indien u vraagt met een oprecht hart, met een eerlijke bedoeling en met geloof in Christus, zal Hij de waarheid ervan aan u openbaren door de macht van de Heilige Geest. En door de macht van de Heilige Geest kunt u de waarheid van alle dingen kennen. (4–5)

***

Zestien eeuwen geleden leefden twee mannen in dezelfde periode op aarde, ver van elkaar, onwetend over elkaar. De ene, Augustinus, vertegenwoordigt de ingewikkelde theologie van een zoekend christendom, met een ondoorgrondelijk godsbegrip en met een doemvisie van erfzonde en schuld. De andere, Moroni, toont hoe helder de openbaringen van God kunnen zijn, en hoe vreugdevol het eenvoudige evangelie.