Anaïse Ghekiere

Op 1 augustus 1948, bij haar thuis in een rustige straat in Gent, vraagt de 23-jarige Anaïse zich af hoe ze haar moeder kan troosten en overtuigen. Haar moeder is wanhopig: nog zes weken en ze zal haar dochter nooit meer zien. Op 15 september zal het immers zover zijn: dan verdwijnt Anaïse achter de muren en de tralies van het contemplatieve klooster waarvoor ze gekozen heeft. De jonge vrouw heeft er zich jaren op voorbereid: ze zal haar leven wijden aan God, in boetedoening voor anderen. De hele katholieke gemeenschap van Kortrijk en van Gent weet dat de alom gewaardeerde lerares Anaïse Ghekiere, al jaren bezielster van de katholieke jeugd, de stap naar een slotklooster gaat zetten. Alle papieren zijn in orde. De trousseau staat klaar. Alleen haar moeder kan het komende afscheid niet verwerken. Op deze eerste augustus 1948 praatten moeder en dochter opnieuw met elkaar, intens, pijnlijk. Plots weerklinkt de voordeurbel.

***

Geschiedenis schrijven hangt af van betrouwbare bronnen — van de hand van de persoon die het zelf heeft meegemaakt en die het dan nog zelf, bij voorkeur op het moment zelf, nauwkeurig en volledig genoteerd heeft. Brieven en dagboeken leveren de meest authentieke details. Maar dan moeten die nog zorgvuldig zijn bijgehouden en moet de geschiedkundige die nog vinden. Hoe heb ik de geschiedenis van Anaïse Ghekiere kunnen ontdekken?

De eerste spoorzoeker was George Tuffin. Deze Antwerpse mormoon is al jaren bezig om alles over de geschiedenis van het mormonisme in Vlaanderen terug te vinden. Naast het raadplegen van archieven in Salt Lake City, heeft hij ook alle oudere Vlaamse leden geïnterviewd. Een ervan was broeder Sylvain Janssens. Als kleine jongen kende Sylvain de kerk al begin jaren 1950. Tussen zijn vele herinneringen vertelde hij aan George dat een zekere elder Rudd tijdens zijn zending op een jonge Vlaamse kloosterzuster verliefd was geworden, de non was uitgetreden, hij was met haar gehuwd en daarna naar Amerika vertrokken. Maar het ontbrak totaal aan details. George noteerde toen dat dit een pittig verhaal voor een romantisch weekblad zou zijn, maar verder kon hij er niets mee doen. Zijn enig houvast was de onzekere naam Rudd, een zendeling van meer dan zestig jaar geleden. George mailde me het gegeven in 2011 toen ik op BYU doceerde. Op het internet zocht ik of er in Utah mensen met de naam Rudd woonden. Er waren er een paar. Ik mailde hun de vraag of hun vader of grootvader ooit op zending in Nederland en België was geweest in de jaren ’50. Prompt kreeg ik antwoord van een zekere Gregory Rudd, en die bleek de tweede zoon te zijn van Clyde Rudd en…  een Vlaamse vrouw, Anaïse Ghekiere! Het spoor was gevonden. Beide ouders waren ondertussen overleden, Clyde Rudd in 1996 en Anaïse Rudd-Ghekiere nog maar een jaar daarvoor, in 2010, op 86-jarige leeftijd. Gregory verwees me naar zijn zus Christina, toen 46 jaar oud, het jongste kind in het gezin Rudd-Ghekiere, want zij was de bewaarder van alle familiedocumenten. Toen gebeurde waar elke geschiedkundige van droomt: de ontdekking van een schatkist, boordevol authentiek bronmateriaal. Haar leven lang had Anaïse Ghekiere al haar brieven, documenten, diploma’s, foto’s zorgvuldig bijgehouden, samen met een beschrijving van haar eigen leven.

Zo kreeg ik van Christina de kopies van honderden documenten, de meeste in het Nederlands. De dochter zag een oude wens in vervulling gaan: het uitzonderlijke leven van haar moeder bekendheid geven. Telkens ik een nieuw document opende, steeg de verbazing. Toen ook de naam van de grote Vlaamse schrijver Hugo Claus viel, als intieme vriend van de familie Ghekiere, besefte ik dat we hier met méér dan een gewoon verhaal te maken hadden.

Ik zorgde reeds voor een korte bijdrage over Anaïse in George Tuffin’s boek, Mormonen in Vlaanderen, maar het loont de moeite het verhaal hier wat uitgebreider te brengen. Meer nog: BYU professor Craig Harline, de bekende historicus van religie in de Lage Landen, werkt nu aan een heel boek over Anaïse. De schatkist is nog lang niet uitgeput, met daarenboven als kader de Vlaamse katholieke wereld van de jaren 1930 en 40, de oorlog, Hugo Claus, andere sleutelfiguren, en dan nog het hele Amerikaanse luik…

***

Anaïse en Anatole

Anaïse werd op 29 december 1924 geboren in Izegem, een stadje tussen Brugge en Kortrijk. Zij was het eerste kindje in het West-Vlaams gezin van de Ghekieres. Vader is beenhouwer (slager). Moeder is een poëtische, creatieve vrouw. Anderhalf jaar later krijgt Anaïse er een broertje bij, Anatole. Het is een heel katholiek gezin. Een oom is priester, twee tantes zijn nonnen. In 1935 verhuist het gezin naar Kortrijk waar vader een slagerij opent. Anaïse wordt naar een kostschool in een nonnenklooster gestuurd, toen erg gebruikelijk in katholieke middens. Ze vertelt in haar levensverhaal hoe zij als jong meisje er het harde regime van verstervingen en boetedoening moest ondergaan — en soms ’s nachts vele uren in de kou op de knieën moest zitten. Haar gezondheid lijdt er dusdanig onder dat haar moeder haar van de kostschool weghaalt. De rest van haar middelbaar onderwijs volgt Anaïse op het Lyceum Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen te Kortrijk. Ze is een begaafde leerlinge in de veeleisende Grieks-Latijnse afdeling en vergaart bijkomende certificaten in muziek en voordracht.

Als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt is Anaïse 16 jaar. Het schoolleven loopt zo goed als kwaad verder. Ondertussen wordt haar jongere broer Anatole op zijn jongensschool de boezemvriend van een klasgenoot, Hugo Claus. Zo wordt Hugo Claus ook kind aan huis bij de Ghekieres. Beide jongens worden lid van de NSJV, de Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen, die de Duitse bezetter als ééngemaakte Vlaamse jeugdbeweging opdringt. Anaïse, van haar kant, zet zich met ijver in voor de katholieke zaak als leidster in de VKBJ, de Vrouwelijke Katholieke Burgersjeugd. Na haar middelbaar, in 1942, studeert ze voor onderwijzeres. En diep in haar rijpt de roep van het kloosterleven.

Op het einde van de oorlog is Anaïse 21 jaar.  Ze werkt als jonge leerkracht in het katholiek onderwijs, maar is vastbesloten kloosterzuster te worden in een contemplatieve orde. Het is de zwaarste vorm, waar men zich in een ‘slotklooster’ achter muren en tralies volledig afscheidt van de wereld om de rest van het leven door te brengen in gebed en stilte. Maar ook in zelfgeseling en boetedoening voor het redden van verloren zielen. Anaïse stelt zich als doel om in september 1948 in het klooster te treden en zet alle stappen ervoor. Als voorbereiding studeert ze intens religie en heiligenlevens. Ook breidt ze haar inzet voor de katholieke zaak nog uit: bezielster van de Eucharistische kruistocht van het Bisdom Brugge en dekanale leidster van de Katholieke Actie, een door de Paus ondersteunde militante beweging voor de verdediging van katholieke waarden. In Kortrijk en omgeving is Anaïse een spil in een netwerk van pastoors, paters, nonnen en allerhande medewerkers.

Broer Anatole en Hugo Claus gaan ondertussen de politieke toer op. In 1947 geven ze samen met Manu Ruys en Frans van Mechelen het weekblad Branding uit. Voor kenners van de Belgische geschiedenis klinken die namen als een klok. Het waren toen jonge idealisten van rond de twintig die de na-oorlogse, stuurloze Vlaamse jeugd een solidaire visie wilden meegeven. Mijn collega aan de Universiteit Antwerpen, professor Georges Wildemeersch, wijdde een boek aan die jonge jaren van Hugo Claus en zijn vrienden. Daarin speelt Anatole Ghekiere een belangrijke rol.

Vader en moeder Ghekiere moeten zich afgevraagd hebben wat voor twee merkwaardige kinderen zij op de wereld hadden gezet  Anaïse en Anatole, twee begeesterden in hun eigen sferen, het religieuze en het politieke.

De ervaringen van Hugo Claus bij de Ghekieres zijn ongetwijfeld deel van de herinneringen die hij later verwoordde in zijn meesterwerk Het verdriet van België. De roman gaat precies over de periode 1939 tot 1947 in de Vlaamse westhoek te midden van de mensen die Hugo Claus gekend heeft. Het nonneninternaat, de NSJV, de spanningen rond de katholieke identiteit, de vleeshandel van Nonkel Robert, de oorlog, de bevrijding, de repressie — talrijk zijn de mogelijke herkenningspunten in de roman vanuit de gezinnen Claus, Ghekiere en anderen, hoewel namen en relaties literair vervormd zijn.

Begin 1948 sluit vader Ghekiere zijn slagerij en verhuizen de ouders samen met Anatole naar Gent met het oog op de universitaire studie van de jongeman. Ze kopen een huis waar ze ook studentenkamers kunnen verhuren. Precies die kamers zullen later op het jaar voor een omwenteling zorgen.

Door haar onderwijsopdracht blijft Anaïse nog een tijd in Kortrijk. Haar besluit staat nu vast:

Mijn verlangen was om mezelf van alles te bevrijden en van af dan in eenheid met Christus als mijn Bruidegom te leven – mijn leven op te offeren voor de gevallen zielen die de waarheid verloren hadden… Priesters gaven me woorden van troost en moedigden me aan om de last te dragen.

We zijn juli 1948. Er is met het klooster afgesproken dat Anaïse op 15 september zou intreden. Maar ze heeft nog één grote stap te zetten: haar moeder overtuigen. De intrede in een contemplatief klooster betekent dat zij ook haar eigen moeder nooit meer zal zien. Ook haar moeder zal dus in dat zware offer moeten delen.

Op 27 juli schrijft haar moeder een lange, wanhopige brief aan Anaïse in Kortrijk:

… Mijn liefste kind, die ik toch altijd zo heb bemind, waarom wilt u mij toch zo vroeg verlaten? … Op Gods verre donkere wegen, snik ik alleen luid uit … Kom, liefste kind, voor dat u tussen tralies en muren sluit, neem toch nog eerst goed uw besluit, hier spreekt uw moederken…

Het is voor Anaïse een hartverscheurende keuze tussen de liefde voor God en de liefde voor haar moeder. In haar woorden vertelde ze later:

Alles was klaar! Trousseau en koffers stonden ingepakt, de nodige papieren waren ondertekend en ingestuurd. In een brief aan mijn moeder bevestigde ik dat ik ging intreden in het klooster. Ik legde haar uit wat haar liefdesoffer als moeder was en mijn liefdesoffer als kind en hoe wij samen deze gezamenlijke liefde konden vervullen. Maar ik kreeg nog steeds niet de schriftelijke toestemming van mijn ouders, een akkoord dat ik van hen verlangde… Ik nam afscheid van mijn vrienden tijdens een laatste intiem samenzijn, zei vaarwel aan talrijke activiteiten, aan mijn dierbare school en mijn leerlingen. De moeilijkste opgave moest nog komen, en dat was het afscheid nemen van thuis… Met een angstig hart, wetende dat de laatste dagen het zwaarst zouden wegen, keerde ik naar huis in Gent op 31 juli. Er heerste veel droefheid thuis…

De dag daarop, 1 augustus 1948, wordt er aangebeld. Anaïse doet open en ziet twee netjes geklede jongemannen staan. Ze komen in verband met de advertentie om kamers te huren.

Op zoek naar een betere verblijfplaats zijn Elder Clyde Rudd en zijn collega Richard Koplin terecht gekomen bij de Ghekieres. Nog geen maand daarvoor was inderdaad het zendingswerk gestart in Gent, als deel van het prille begin van de kerk in Nederlandstalig België in november 1947. De eerste Vlaamse bekeerlingen in Antwerpen waren nog maar een paar maand gedoopt.

De ouders zijn niet meteen enthousiast om aan die twee Amerikanen te verhuren – een katholiek gezin dat mormonen zou herbergen! Maar uiteindelijk geven ze toe.

De maand augustus gaat voorbij. In het gezin Ghekiere stijgt de spanning door het onnoemelijke verdriet van de moeder: ze wil en kan haar dochter niet zien verdwijnen achter de kloostermuren. In brieven aan vertrouwden beschrijft Anaïse de crisissfeer thuis, terwijl zijzelf niets liever wil dan God te dienen zoals zij het nu nog voelt: in het besloten kloosterleven. Wanhopig vertrouwt moeder Ghekiere zich zelfs toe aan die twee mormoonse zendelingen om raad te vragen.

Uit medelijden met haar moeder besluit Anaïse de datum van haar intreding in het klooster, gepland voor 15 september, nog even uit te stellen. Maar haar geestelijke raadsman, pater Herman, voert in zijn brief van 10 september meteen de druk op om de jonge vrouw in het klooster te krijgen:

Meer dan ooit hebt u nu zo te handelen alsof uw ziel reeds in de eeuwigheid was. Al over de gevoeligheid heen van dit ogenblik, bouwen op wat u voor God voorgenomen hebt… Achteraf zullen uw vader en moeder u dankbaar zijn, kind, dat gij nu hun zwakheid niet involgt, eeuwig zullen ze er u om prijzen! … Denk niet aan het ogenblik der scheiding, noch aan uzelf. Gevestigd in Hem! Beantwoord Zijn stem, die u riep van voor de grondvesting der wereld, bij uw naam!

De laatste zin klinkt vertrouwd in mormoonse oren want het is de Bijbelpassage die naar het voorbestaan verwijst. Maar tot wat werd Anaïse in het voorbestaan geroepen? Kloosterzuster worden of … ?

In de loop van september heeft Anaïse informatie van de zendelingen gekregen en het boeit haar. Ze heeft ook een doopdienst in Antwerpen bijgewoond. Ze heeft pater Herman hier in een brief van ingelicht want op 26 september stuurt die haar een gloeiend antwoord dat de mormonen de grond in boort. Kordaat verbiedt hij haar nog enig contact met die weerzinwekkende sekte:

Breekt gij alle omgang met hen af, kind. Geen discussies meer, hoor! Zeg hun dat gij in U het getuigenis bezit van de Heilige Geest, onweerstaanbaar, door de gehele Kerk bevestigd, dat gij ‘Kindje zijt van God’, Kindje van de Kerk en dat zij wolven zijn in schapenvacht, zelf misleid en wellicht te goeder trouw anderen misleidend!

Volgens de pater is nu de ‘volledige overgave aan God in het slotklooster’ Anaïse’s voorgeschreven weg.

Ondertussen werken de zendelingen vlijtig verder om op 9 oktober een eerste openbare vergadering in Gent te houden. Anaïse gaat luisteren, het verbod van haar biechtvader negerend. De omwenteling in het leven van de 23-jarige vrouw begint zich te voltrekken. Ze moet de moed vinden om de eeuwenoude familietraditie in vraag te stellen, haar jarenlange inzet voor katholieke organisaties opzij te schuiven en het ideaal van het kloosterleven, waar ze jarenlang naartoe gewerkt heeft, te vergeten. De zielestrijd wordt immens, zoals blijkt uit een brief van 18 oktober aan Elder Rudd, die ondertussen als districtspresident naar Antwerpen is overgeplaatst: ‘In me is een strijd ontketend die me reeds vele slapeloze nachten bracht. Toch durf ik denken dat God het aldus gewild heeft…’. Enkele weken later heeft Anaïse, door studie, logisch denken en gebed, een onwrikbaar getuigenis van het herstelde evangelie ontvangen.

Op 3 november schrijft ze Elder Rudd:

 Juist omdat ik geloof in uw woord gesproken in de naam van Jezus Christus, in hét Evangelie, Zijn goddelijk woord, verdwijnt in mij de vrees als zou ik gehoor geven aan een afgescheurde secte en gooi ik alle menselijk gepraat, gespot en gelach overboord. ‘k Twijfel er niet aan dat God mij roept en wanneer ik in de geest van waarheid bid en m’n Hemelse Vader vraag in naam van Zijn geliefden Zoon mij te helpen en te leiden, opdat ik zou mogen behoren tot Zijn kerk, de WARE, dan geloof ik zeker dat Hij me zal helpen.

Voor Anaïse is het Gods wil: Hij aanvaardt haar bereidheid om in Zijn volle dienst te komen, maar niet in die van het kloosterleven. Zij beseft wat de gevolgen zullen zijn, voor haar ouders, haar werk, haar reputatie. Reeds doen geruchten de ronde. Anaïse ontvangt verontruste brieven van katholieke vrienden. Wanneer moeder Ghekiere beseft wat er aan de hand is, zwenkt ze van het éne afgrijzen in het andere: wat is erger, je dochter levenslang naar het klooster zien gaan, of je dochter het katholicisme zien verloochenen? Maar, bedenkt ze ook, is het niet dank zij die mormonen dat Anaïse ontsnapt aan een leven achter tralies?

Anaïse licht enkele katholieke geestelijken in en legt hen een aantal vragen voor. Ze krijgt vlijmende brieven terug die haar zeggen dat haar eeuwig geluk op het spel staat, dat ze meteen moet breken met die ‘warboel van onsamenhangende dingen’ en dat ze zich moet overgeven aan een ‘rouwmoedige biecht en enige dagen afzondering in een klooster’. Een ander schrijft haar dat het de straf van God is omdat Anaïse niet tijdig in het klooster is getreden. Van geen enkele krijgt Anaïse antwoord op haar vragen. Haar besluit staat nu vast: lid worden van Gods ware kerk. De doop wordt gepland voor 16 januari 1949 in Antwerpen. De enkele weken ervoor verscherpen haar katholieke contacten nog de aanvallen, de bedreigingen en de smeekbedes, maar niets kan Anaïse weerhouden. Op de gestelde datum doopt Elder Clyde Rudd haar. Zij wordt het eerste en voorlopig enige lid van de kerk in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Alleen in Antwerpen zijn al enkele mensen gedoopt.

Om haar familie de ‘schande’ van haar overstap te besparen, houdt Anaïse haar bekering nog stil. Maar in het Kortrijkse draait de geruchtenmolen verder. Is Anaïse tot de protestanten toegetreden? Vreselijk! Maar als in februari uitlekt dat ze mormoonse is geworden, staan de katholieke middens, waar Anaïse zo bekend is, in rep en roer. Ze wordt prompt ontslagen. Alle deuren sluiten zich voor haar. Priesters en vroegere vrienden laten haar vallen. Anaïse, van haar kant, is niet eenzaam: ze stort zich in de activiteiten van de prille Vlaamse kerk – deelname aan het zendingswerk, kerkdiensten, activiteiten, conferenties.

Begin mei keert elder Clyde Rudd terug naar zijn thuis in Idaho. Hij en Anaïse hebben elkaar eigenlijk maar kort gekend in augustus en september 1948, want daarna is elder Rudd overgeplaatst naar Antwerpen. Hij heeft Anaïse nog wel gedoopt in januari ‘49, maar daarna heeft hij verder in Nederland gewerkt.

Vanaf de zomer 1949 start een intense correspondentie tussen Anaïse in Gent en Clyde in Idaho. Al die brieven zijn bewaard. Stapje voor stapje, aftastend, verdiept hun vriendschap tot liefde. Het zijn tientallen boeiende brieven tussen een jonge Vlaamse vrouw met veel ontwikkeling en een eenvoudige Amerikaanse boerenzoon uit een dorp in een uithoek van Idaho — Parker,  306 inwoners in 1950.

Anaïse, de poëtische, schrijft meestal in het Nederlands, in kalligrafisch schrift:

Geliefde Broeder Clyde…  Nu U terug bij uw geliefden zijt, laat ik uw woorden en gedachten tot mij komen, als het nagloeien van de zonsondergang aan de rand van de stilte. U kwam tot onze kust, het katholieke Vlaanderen, als vreemdeling, maar als een Godsgezant, U woonde in ons huis als gast, U ging heen als vriend en tenslotte als Broeder. Vaak beklim ik in verbeelding de toppen der bergen. Reikhalzend zie ik uit naar den Tempel, naar Zion, maar geduldig en in stilte wacht ik tot den morgen, om dan te ontwaken en Zijn Stad in het Licht te zien…

Clyde, de praktische, antwoordt in het Engels, gekribbeld:

Dearest Anaise, If I’m going to answer your letter today, I’d better get busy, because I only have a few hours between Church meetings. My Sundays have really been full since I got home… I have you on my mind almost constantly … You know, I am very much attracted to you, but in a different way than any of the other girls I have known…

Ja, een jonge vrouw met Anaïse’s achtergrond zal men in Parker, Idaho, niet snel vinden. Wat een culturele afstand zal de liefde moeten overbruggen! Elke brief wordt inniger, dan volgen de plannen voor Anaïse’s vertrek naar Amerika. In juni 1950 moet haar moeder Anaïse dus toch nog laten gaan, minder radikaal dan in een slotklooster op korte afstand, en nu naar een immens land van vrijheid, maar toch o zo ver…

Op 10 november 1950 trouwen Clyde en Anaïse voor tijd en eeuwigheid in de Idaho Falls tempel.

En Anaïse’s ouders? Is moeder Ghekiere nu toch haar dochter kwijt? Ook voor Anaïse is het hard want de gezondheid van haar moeder, nu zo ver van haar, gaat achteruit. De kerkleiding zorgt voor een oplossing, die tevens Anaïse’s uitzonderlijke talenten in de Nederlandse zending inschakelt: Clyde en Anaïse worden als jong zendingskoppel terug naar Nederland en België gezonden. Ze zullen hier van 1952 tot 1954 werken. ‘Zuster Rudd’ zorgt voor de redactie van De Ster — decennialang de voorloper van de Liahona —, publiceert er zelf teksten in, vertaalt het ZHV handboek en steunt haar man in zijn presiderende taken in verschillende gemeenten. Onder onze oudste leden zijn er zeker nog enkelen die haar, in hun jonge jaren, gekend hebben.  Laat ons uw herinneringen weten!

Januari 1953: Anaïse werkzaam op het zendingshoofdkantoor, Laan van Poot 292, Den Haag.
Terug in Gent: Anaïse, haar ouders, en Clyde.

De moeder van Anaïse wordt ondertussen zwaar ziek. Ze sterft op 9 oktober 1953 in aanwezigheid van haar dierbare dochter. Zendingspresident Donovan H. van Dam en een aantal zendelingen wonen de katholieke begrafenis bij.

Op het einde van de zending van broeder en zuster Rudd, besluit vader Ghekiere met hen mee te gaan naar Amerika. Anaïse zal voor hem zorgen tot hij twintig jaar later, in 1974, overlijdt. Vader Ghekiere werd nooit lid van de kerk.

1990, Anaïse en Clyde bij het huwelijk van hun dochter Christina

Anaïse’s dochter Christina vertelde me dat haar moeder er twintig jaar lang discreet voor zorgde dat ‘bonpapa’ Ghekiere elke dag zijn koffie en zijn biertje kon blijven drinken.

Het leven van Clyde en Anaïse in Amerika is rijk gevuld, maar ook niet zonder uitdagingen. Ze krijgen vier kinderen. Ze dienen in tal van kerkelijke taken. De kinderen trouwen en er komen kleinkinderen bij. Clyde overlijdt in 1996 op 69-jarige leeftijd, aan kanker. Anaïse overleeft hem tot de gezegende leeftijd van 86 jaar. Ze sterft in 2010, op de voor kerkleden veelbetekenende datum van 6 april, omringd door haar kinderen en kleinkinderen.

Anaïse Rudd-Ghekiere, deze moedige, talentvolle Vlaamse pioniersvrouw, liet ons in De Ster verschillende gedichten van haar hand na. Zo onder meer:

Verlangen

‘t Is goed het bospad in te gaan
als d’avond komt – en moe van werken
ik stilte zoek en zonder waan
mijn God ontmoet tussen de berken.

Geen vrees of twijfel roert me daar:
de gloed der laatste zonnestralen
brengt vreugde en vree en als ik staar
zie ik de hemel nederdalen.

Mijn geest kent dan de zoete rust
als gast in Vaders’ huis te toeven.
Wat is het goed aan gindse kust
de zaal’ge eeuwigheid te proeven.

En als mijn bee ten einde is
en ik mij weet tussen de mensen,
voel ik mij beter, maar gewis
zou ik meer tijd met Vader wensen!